Etaamb.openjustice.be
Wet van 22 april 1997
gepubliceerd op 22 november 1997

Wet houdende instemming met : a) Europees Verdrag betreffende uitlevering, opgemaakt te Parijs op 13 december 1957, b) Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 15 oktober 1975, c) Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 17 maart 1978, d) Akkoord tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken, opgemaakt te San Sebastian op 26 mei 1989

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
1997015232
pub.
22/11/1997
prom.
22/04/1997
ELI
eli/wet/1997/04/22/1997015232/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 APRIL 1997. Wet houdende instemming met : a) Europees Verdrag betreffende uitlevering, opgemaakt te Parijs op 13 december 1957, b) Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 15 oktober 1975, c) Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 17 maart 1978, d) Akkoord tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken, opgemaakt te San Sebastian op 26 mei 1989 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77, eerste lid, 6°, van de Grondwet.

Art. 2.De volgende Internationale Akten zullen volkomen uitwerking hebben : a) Europees Verdrag betreffende uitlevering, opgemaakt te Parijs op 13 december 1957;b) Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 15 oktober 1975;c) Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 17 maart 1978;d) Akkoord tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken, opgemaakt te San Sebastian op 26 mei 1989. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 22 april 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Europees Verdrag betreffende uitlevering De Regeringen die dit Verdrag hebben ondertekend, leden van de Raad van Europa, Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden;

Overwegende dat dit doel kan worden bereikt door het sluiten van overeenkomsten of door het volgen van een gemeenschappelijke gedragslijn op juridisch gebied;

Overtuigd dat het aanvaarden van eenvormige regels op het gebied van uitlevering bevorderlijk is voor deze eenwording;

Zijn als volgt overeengekomen : Artikel 1 Verplichting tot uitlevering De Verdragsluitende Partijen verbinden zich om, overeenkomstig de regels en onder de voorwaarden in de volgende artikelen bepaald, elkander de personen uit te leveren, die door de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Partij vervolgd worden ter zake van een strafbaar feit of gezocht worden tot tenuitvoerlegging van een straf of maatregel.

Artikel 2 Feiten die tot uitlevering kunnen leiden 1. Tot uitlevering zullen kunnen leiden feiten die krachtens de wetten van de verzoekende Partij en van de aangezochte Partij strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of met een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt, met een maximum van ten minste een jaar of met een zwaardere straf.Wanneer er binnen het gebied van de verzoekende Partij een straf of een maatregel is opgelegd moet die straf of die maatregel ten minste de duur van vier maanden hebben. 2. Indien het verzoek om uitlevering betrekking heeft op verscheidene, afzonderlijke feiten die alle krachtens de wet van de verzoekende en van de aangezochte Partij strafbaar zijn gesteld met vrijheidsstraf of met een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt, maar waarvan sommige niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, is de aangezochte Partij bevoegd de uitlevering eveneens voor deze laatste feiten toe te staan.3. Iedere Verdragsluitende Partij wier wetgeving de uitlevering voor bepaalde in het eerste lid van dit artikel bedoelde strafbare feiten niet toestaat, kan - voor zover het haar betreft - deze strafbare feiten van de werking van dit Verdrag uitsluiten.4. Iedere Verdragsluitende Partij die van de mogelijkheid, voorzien in het derde lid van dit artikel, gebruik wil maken, doet bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of toetreding aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa een lijst van de strafbare feiten waarvoor uitlevering wordt toegestaan of een lijst van de strafbare feiten waarvoor uitlevering niet wordt toegestaan, toekomen, een en ander met vermelding van de wettelijke voorschriften die uitlevering toestaan dan wel uitsluiten.De Secretaris-Generaal van de Raad doet deze lijsten aan de andere ondertekenende regeringen toekomen. 5. Indien later andere strafbare feiten door de wetgeving van een Verdragsluitende Partij van uitlevering worden uitgesloten, geeft die Partij hiervan kennis aan de Secretaris-Generaal van de Raad, die de andere ondertekenende regeringen ter zake inlicht.Deze kennisgeving heeft eerst gevolg na afloop van een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum van ontvangst door de Secretaris-Generaal. 6. Iedere Partij die van de in de beide voorgaande leden voorziene mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, kan te allen tijde strafbare feiten die van de werking van dit Verdrag waren uitgesloten, daaraan onderwerpen.Zij brengt deze wijzigingen ter kennis van de Secretaris-Generaal van de Raad, die deze aan de andere ondertekenende regeringen mededeelt. 7. Iedere Partij kan het beginsel van wederkerigheid toepassen met betrekking tot strafbare feiten die krachtens dit artikel van de werking van dit Verdrag zijn uitgesloten. Artikel 3 Politieke delicten 1. Uitlevering wordt niet toegestaan, indien het strafbare feit waarvoor zij wordt verzocht, door de aangezochte Partij als een politiek delict of als een met een dergelijk delict samenhangend feit wordt beschouwd.2. Hetzelfde geldt, indien de aangezochte Partij ernstige redenen heeft aan te nemen dat het verzoek tot uitlevering voor een niet-politiek delict is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid, dan wel dat de positie van de betrokkene om een van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed.3. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt de aanslag op het leven van een Staatshoofd of van een zijner familieleden niet als politiek delict beschouwd.4. De toepassing van dit artikel tast de verplichtingen die de Partijen op zich hebben genomen of zullen nemen uit hoofde van andere internationale overeenkomsten van multilaterale aard niet aan. Artikel 4 Militaire delicten Dit Verdrag is niet van toepassing op uitlevering voor militaire delicten, die niet tevens strafbare feiten naar de gewone strafwet zijn.

Artikel 5 Fiscale delicten Inzake retributies, belastingen, douane en deviezen wordt uitlevering overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag slechts toegestaan, indien ten aanzien van elk delict of elke groep van delicten tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen daartoe is besloten.

Artikel 6 Uitlevering van onderdanen 1. (a) Iedere Verdragsluitende Partij is bevoegd de uitlevering van haar onderdanen te weigeren.(b) Iedere Verdragsluitende Partij kan in een verklaring afgelegd bij ondertekening of bij nederlegging van haar akte van bekrachtiging of toetreding, een definitie geven van de betekenis die de uitdrukking "onderdanen" in het onderhavige Verdrag voor haar heeft.(c) De hoedanigheid van onderdaan wordt beoordeeld naar de toestand op het ogenblik van de beslissing over de uitlevering.Niettemin kan de aangezochte Partij zich eveneens op het bepaalde onder (a) beroepen, indien de hoedanigheid van onderdaan eerst is toegekend tussen het tijdstip der beslissing en de voor de overlevering voorziene datum. 2. Indien de aangezochte Partij haar onderdaan niet uitlevert, moet zij op verzoek van de andere Partij de zaak aan haar bevoegde autoriteiten voorleggen, opdat, indien daartoe aanleiding bestaat, een strafvervolging kan worden ingesteld.Te dien einde zullen de op het strafbare feit betrekking hebbende dossiers, inlichtingen en voorwerpen kosteloos worden toegezonden op de in het eerste lid van artikel 12 bepaalde wijze. De verzoekende Partij wordt van het gevolg dat aan haar verzoek is gegeven op de hoogte gesteld.

Artikel 7 Plaats waar het feit begaan is 1. De aangezochte Partij kan weigeren een persoon uit te leveren voor een strafbaar feit dat volgens de wetgeving van die Partij geheel of ten dele op haar grondgebied of op een daarmede gelijkgestelde plaats is gepleegd.2. Wanneer het strafbare feit dat aan het verzoek tot uitlevering ten grondslag ligt is begaan buiten het grondgebied van de verzoekende Partij, kan de uitlevering slechts geweigerd worden, indien de wet van de aangezochte Partij, hetzij vervolging van een dergelijk buiten haar grondgebied gepleegd strafbaar feit, hetzij uitlevering wegens het aan het verzoek ten grondslag liggende feit, niet toelaat. Artikel 8 Vervolging ter zake van dezelfde feiten Een aangezochte Partij kan weigeren een persoon wiens uitlevering is verzocht, uit te leveren, indien die persoon door haar wordt vervolgd ter zake van het feit of de feiten waarvoor uitlevering is verzocht.

Artikel 9 Non bis in idem Uitlevering wordt niet toegestaan, wanneer de persoon wiens uitlevering is verzocht, ter zake van het feit of van de feiten waarop dit verzoek was gegrond, door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij onherroepelijk is berecht. Uitlevering kan worden geweigerd, indien de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij hebben besloten ter zake van hetzelfde feit of dezelfde feiten geen vervolging in de stellen, dan wel een ingestelde vervolging te staken.

Artikel 10 Verjaring Uitlevering wordt niet toegestaan, indien volgens de wet van de verzoekende Partij of die van de aangezochte Partij het recht tot strafvervolging of de straf is verjaard.

Artikel 11 Doodstraf Indien op het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht, door de wet van de verzoekende Partij de doodstraf is gesteld en deze straf volgens de wet van de aangezochte Partij tegen dat feit niet wordt bedreigd of met betrekking tot dat feit door die Partij algemeen niet wordt toegepast, kan de inwilliging van het uitleveringsverzoek afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de verzoekende Partij ter beoordeling van de aangezochte Partij genoegzame waarborgen biedt dat de doodstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 12 Verzoek en stukken ter ondersteuning daarvan 1. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan en langs diplomatieke weg aangeboden.Twee of meer Partijen kunnen onderling rechtstreeks een andere wijze van mededelen overeenkomen. 2. Tot staving van het verzoek dienen te worden overgelegd : (a) het origineel of een authentiek afschrift, hetzij van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling, hetzij van een bevel tot aanhouding of van een andere akte die dezelfde kracht heeft, opgemaakt in de vorm voorgeschreven door de wet van de verzoekende Partij;(b) een overzicht van de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht. De tijd en plaats, waarop de feiten begaan zijn, hun wettelijke omschrijving en de verwijzing naar de toepasselijke wetsbepalingen dienen zo nauwkeurig mogelijk te worden vermeld; en (c) een afschrift van de toepasselijke wetsbepalingen of, indien zulks niet mogelijk is, een verklaring aangaande het toepasselijke recht, alsmede een zo nauwkeurig mogelijk signalement van de opgeëiste persoon, en alle andere inlichtingen die van belang zijn om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen. Artikel 13 Aanvullende inlichtingen Indien de door de verzoekende Partij verstrekte inlichtingen onvoldoende blijken te zijn om de aangezochte Partij in staat te stellen overeenkomstig dit Verdrag een beslissing te nemen, doet de laatstgenoemde Partij het verzoek de noodzakelijke aanvullingen op deze inlichtingen te mogen ontvangen en kan zij een termijn stellen waarbinnen deze ontvangen moeten zijn.

Artikel 14 Specialiteitsbeginsel 1. De uitgeleverde persoon wordt niet vervolgd, berecht of in hechtenis gesteld met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, noch aan enige andere beperking van zijn persoonlijke vrijheid onderworpen, wegens enig ander voor de overlevering begaan feit dan dat hetwelk de reden tot uitlevering is geweest, behalve in de volgende gevallen : (a) wanneer de Partij die hem uitgeleverd heeft, erin toestemt. Daartoe moet een verzoek worden ingediend vergezeld van de in artikel 12 genoemde stukken en van een door een rechterlijk ambtenaar opgemaakt proces-verbaal, waarin de verklaringen van de uitgeleverde persoon zijn opgenomen. De toestemming wordt gegeven, indien het strafbare feit waarvoor zij verzocht wordt, op zichzelf de verplichting tot uitlevering krachtens dit Verdrag meebrengt; (b) wanneer de uitgeleverde persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen de 45 dagen die op zijn definitieve invrijheidstelling volgden, het grondgebied van de Partij aan welke hij was uitgeleverd, heeft verlaten of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarin is teruggekeerd.2. De verzoekende Partij kan echter de maatregelen nemen die nodig zijn voor een eventuele uitzetting uit haar grondgebied of voor een stuiting van de verjaring overeenkomstig haar wet, daaronder begrepen het instellen van een verstekprocedure.3. Wanneer de omschrijving van het te laste gelegde feit in de loop van de procedure wordt gewijzigd, wordt de uitgeleverde persoon slechts vervolgd of berecht voor zover de elementen van het opnieuw omschreven feit uitlevering zouden gedogen. Artikel 15 Verderlevering aan een derde slaat Behoudens in het geval bedoeld in het eerste lid onder (b) van artikel 14, heeft de verzoekende Partij de toestemming van de aangezochte Partij nodig om de persoon die aan haar overgeleverd is en die gezocht wordt door een andere Partij of door een derde staat die geen Partij bij dit Verdrag is, aan die andere Partij of aan die staat uit te leveren ter zake van strafbare feiten, gepleegd voor de overlevering.

De aangezochte Partij kan overlegging van de in artikel 12, tweede lid, bedoelde stukken eisen.

Artikel 16 Voorlopige aanhouding 1. In geval van spoed kunnen de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Partij de voorlopige aanhouding van de gezochte persoon verzoeken;de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij beslissen overeenkomstig haar wet op dit verzoek. 2. Het verzoek om voorlopige aanhouding dient te vermelden dat een van de in artikel 12, tweede lid, onder (a) bedoelde stukken aanwezig is en kennis te geven van het voornemen een uitleveringsverzoek te zenden;het vermeldt tevens het strafbare feit waarvoor uitlevering zal worden verzocht, de tijd waarop en de plaats waar het begaan is, alsmede voor zover mogelijk, het signalement van de gezochte persoon. 3. Het verzoek om voorlopige aanhouding wordt aan de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij toegezonden, hetzij langs diplomatieke weg, hetzij rechtstreeks per post of telegram, hetzij via de Organisation internationale de Police criminelle-Interpol, hetzij op iedere andere wijze waarbij schriftelijk van het verzoek blijkt of die door de aangezochte Partij wordt toegelaten.De verzoekende autoriteit wordt onverwijld ingelicht omtrent het gevolg dat aan haar verzoek is gegeven. 4. De voorlopige aanhouding kan worden beëindigd, indien de aangezochte Partij niet binnen een termijn van 18 dagen na het begin van de aanhouding het uitleveringsverzoek en de in artikel 12 genoemde stukken ontvangen heeft;de voorlopige aanhouding mag in geen geval langer duren dan 40 dagen. Voorlopige invrijheidstelling is evenwel op ieder ogenblik mogelijk, met dien verstande dat de aangezochte Partij daarbij alle maatregelen dient te nemen, die zij noodzakelijk acht om de vlucht van de persoon wiens aanhouding is verzocht te voorkomen. 5. De invrijheidstelling vormt geen beletsel voor een nieuwe aanhouding en voor uitlevering indien het uitleveringsverzoek alsnog wordt ontvangen. Artikel 17 Samenloop van verzoeken Indien de uitlevering van een persoon door verschillende staten wordt verzocht, hetzij voor hetzelfde feit, hetzij voor verschillende feiten, houdt de aangezochte Partij bij haar beslissing rekening met alle omstandigheden en met name met de ernst van de strafbare feiten, de plaats waar zij begaan zijn, de dagtekening van de onderscheiden verzoeken, de nationaliteit van de opgeëiste persoon en de mogelijkheid van latere uitlevering aan een andere staat.

Artikel 18 Overlevering van de uitgeleverde 1. De aangezochte Partij brengt haar beslissing ten aanzien van de uitlevering op de in artikel 12, eerste lid, bedoelde wijze ter kennis van de verzoekende Partij.2. Iedere gehele of gedeeltelijke weigering dient met redenen te zijn omkleed.3. In geval van inwilliging van het verzoek dient de verzoekende Partij te worden ingelicht omtrent de plaats en de datum van overlevering, alsmede omtrent de duur van de door de opgeëiste persoon met het oog op de uitlevering ondergane vrijheidsbeneming.4. Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid van dit artikel kan de opgeëiste persoon, indien hij niet op de vastgestelde datum is overgenomen, na afloop van een termijn van 15 dagen te rekenen van die datum, in vrijheid worden gesteld en hij wordt in elk geval in vrijheid gesteld na verloop van een termijn van 30 dagen;de aangezochte Partij kan weigeren om hem voor hetzelfde feit uit te leveren. 5. In geval de overlevering of de overneming van de uit te leveren persoon door overmacht verhinderd wordt, stelt de belanghebbende Partij de andere Partij daarvan op de hoogte;de twee Partijen komen een nieuwe datum van overlevering overeen en de bepalingen van het vierde lid van dit artikel zijn van toepassing.

Artikel 19 Uitgestelde of voorwaardelijke overlevering 1. De aangezochte Partij kan, nadat zij een beslissing over het verzoek tot uitlevering genomen heeft, de overlevering van de opgeëiste persoon uitstellen opdat hij door haar vervolgd kan worden of, indien hij reeds veroordeeld is, op haar grondgebied een straf kan ondergaan wegens een ander feit dan dat waarvoor de uitlevering is verzocht.2. In plaats van de overlevering uit te stellen kan de aangezochte Partij de opgeëiste persoon tijdelijk aan de verzoekende Partij overleveren op door de beide Partijen in onderling overleg vast te stellen voorwaarden. Artikel 20 Overdracht van voorwerpen 1. Op verzoek van de verzoekende Partij moet de aangezochte Partij, voor zover zulks krachtens haar wet is toegestaan, de voorwerpen in beslag nemen en overdragen : (a) die kunnen dienen als stukken van overtuiging, of (b) die afkomstig zijn van het strafbare feit en op het ogenblik van de aanhouding in het bezit van de opgeëiste persoon zijn aangetroffen, dan wel later zijn ontdekt.2. De overdracht van de voorwerpen bedoeld in het eerste lid van dit artikel vindt ook plaats wanneer niet tot een reeds toegestane uitlevering wordt overgegaan in verband met de dood of de ontvluchting van de opgeëiste persoon.3. Wanneer deze voorwerpen vatbaar zijn voor inbeslagneming of verbeurdverklaring op het grondgebied van de aangezochte Partij, kan laatstgenoemde deze met het oog op een aanhangige strafvervolging tijdelijk behouden of onder voorwaarde van teruggave overdragen.4. Eventuele door de aangezochte Partij of derden op deze voorwerpen verkregen rechten blijven onverlet.Indien dergelijke rechten bestaan, dienen de voorwerpen na beëindiging van het rechtsgeding zo spoedig mogelijk en kosteloos aan de aangezochte Partij te worden teruggegeven.

Artikel 21 Doortocht 1. De doortocht door het grondgebied van een van de Verdragsluitende Partijen wordt, na indiening van een verzoek gedaan op de in het eerste lid van artikel 12 bedoelde wijze, toegestaan op voorwaarde dat het niet gaat om een strafbaar feit dat door de Partij aan wie toestemming tot doortocht wordt verzocht, op grond van de artikelen 3 en 4 van dit Verdrag wordt beschouwd als een politiek of een zuiver militair delict.2. De doortocht van een onderdaan, in de zin van artikel 6, van het land waaraan toestemming tot doortocht wordt verzocht, kan worden geweigerd.3. Onverminderd het bepaalde in het vierde lid van dit artikel is overlegging van de stukken bedoeld in het tweede lid van artikel 12 noodzakelijk.4. In geval het vervoer door de lucht plaatsvindt zijn de volgende bepalingen van toepassing : (a) Wanneer geen landing is voorzien geeft de verzoekende Partij de Partij over wier grondgebied zal worden gevlogen daarvan kennis en verklaart zij dat een van de stukken bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder (a), bestaat.In geval van een onvoorziene landing heeft deze kennisgeving de rechtskracht van een verzoek om voorlopige aanhouding als bedoeld in artikel 16 en dient de verzoekende Partij een gewoon verzoek tot doortocht in; (b) Wanneer een landing is voorzien dient de verzoekende Partij een gewoon verzoek tot doortocht in.5. Iedere Partij kan evenwel bij de ondertekening van dit Verdrag of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of van toetreding verklaren dat zij de doortocht van een persoon slechts zal toestaan op dezelfde voorwaarden als gelden voor uitlevering of op bepaalde van deze voorwaarden.In dat geval kan het beginsel van wederkerigheid worden toegepast. 6. Een uitgeleverde persoon mag niet worden geleid over een grondgebied waarop, naar mag worden aangenomen, zijn leven al zijn vrijheid bedreigd zou kunnen worden uit hoofde van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid. Artikel 22 Procedure Voorzover in dit Verdrag niet anders is bepaald, is uitsluitend de wet van de aangezochte Partij van toepassing op de procedure van uitlevering en van voorlopige aanhouding.

Artikel 23 Talen De over te leggen stukken dienen te zijn gesteld in de taal van de verzoekende Partij of in die van de aangezochte Partij. Laatstgenoemde Partij kan een vertaling eisen in de door haar te kiezen officiële taal van de Raad van Europa.

Artikel 24 Kosten 1. De uit hoofde van de uitlevering op het grondgebied van de aangezochte Partij gemaakte kosten komen ten laste van die Partij.2. De uit hoofde van de doortocht door het grondgebied van een Partij aan wie doortocht is verzocht gemaakte kosten komen ten laste van de verzoekende Partij.3. In geval van uitlevering vanuit een niet tot het moederland behorend gebied van de aangezochte Partij komen de uit hoofde van het vervoer tussen dit gebied en het moederland van de verzoekende Partij gemaakte kosten ten laste van deze laatste.Hetzelfde geldt ten aanzien van de uit hoofde van het vervoer tussen de overzeese gebiedsdelen van de aangezochte Partij en het moederland van die Partij gemaakte kosten.

Artikel 25 Definitie van de temt maatregelen Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de term "maatregelen" alle maatregelen die vrijheidsbeneming meebrengen en die bij vonnis van de strafrechter worden opgelegd naast of in plaats van een straf.

Artikel 26 Voorbehouden 1. Iedere Verdragsluitende Partij kan bij de ondertekening van dit Verdrag of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of van toetreding een voorbehoud maken met betrekking tot een of meer daarbij aangegeven bepalingen van dit Verdrag.2. Iedere Verdragsluitende Partij die een voorbehoud heeft gemaakt trekt dit, zodra de omstandigheden haar dit veroorloven, in.Een voorbehoud wordt ingetrokken door een mededeling gericht tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. 3. Een Verdragsluitende Partij die met betrekking tot een bepaling van dit Verdrag een voorbehoud heeft gemaakt kan de naleving van die bepaling van dit Verdrag door een andere Partij slechts verlangen voor zover zij die bepaling zelf heeft aanvaard. Artikel 27 Territoriale toepasselijkheid 1. Dit Verdrag is van toepassing in het moederland van de Verdragsluitende Partijen.2. Het is tevens wat betreft Frankrijk van toepassing op Algerije en op de overzeese departementen en wat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreft op de Kanaaleilanden en op het eiland Man.3. De Bondsrepubliek Duitsland kan door een verklaring gericht tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa de toepasselijkheid van dit Verdrag uitbreiden tot het "Land" Berlijn.De Secretaris-Generaal stelt de andere Partijen van deze verklaring in kennis. 4. Bij rechtstreekse overeenkomst tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen kan de toepasselijkheid van dit Verdrag onder bij die overeenkomst te stellen voorwaarden worden uitgebreid tot elk grondgebied van een van die Partijen hetwelk niet behoort tot het grondgebied bedoeld in de voorgaande leden, voor zover de buitenlandse betrekkingen van die gebieden door een der Partijen worden behartigd. Artikel 25 De verhouding tusselt dit Verdrag en bilaterale overeenkomsten 1. Dit Verdrag doet wat betreft de gebieden waarop het van toepassing is, de bepalingen uit bilaterale verdragen, conventies of overeenkomsten vervallen, die de uitlevering tussen twee Verdragsluitende Partijen regelen.2. De Verdragsluitende Partijen kunnen met elkaar slechts bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten, wanneer deze er toe strekken de bepalingen van dit Verdrag aan te vullen of de toepassing van de daarin vervatte beginselen te vergemakkelijken.3. Wanneer de uitlevering tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen plaatsvindt op grond van een eenvormige wet, zijn die Partijen bevoegd om hun betrekkingen op dit terrein te regelen uitsluitend op basis van dat stelsel, niettegenstaande de bepalingen van dit Verdrag.Hetzelfde geldt tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen, indien bij elk van die Partijen een wet geldt die het mogelijk maakt op het grondgebied van die Partij bevelen tot vrijheidsbeneming ten uitvoer te leggen, die op het grondgebied van de andere Partij of de andere Partijen zijn gegeven. De Verdragsluitende Partijen die in hun betrekkingen de toepassing van dit Verdrag van het begin af aan of nadien uitsluiten overeenkomstig de bepalingen van dit lid, dienen ter zake een mededeling te richten tot de SecretarisGeneraal van de Raad van Europa. Deze stelt de andere Partijen in kennis van elke mededeling die hij krachtens dit lid heeft ontvangen.

Artikel 29 Ondertekening, bekrachtiging inwerkingtreding 1. Dit Verdrag is voor ondertekening door de leden van de Raad van Europa opengesteld.Het dient te worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging dienen te worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. 2. Dit Verdrag treedt in werking 90 dagen na het tijdstip waarop de derde akte van bekrachtiging is nedergelegd.3. Voor iedere ondertekenende regering die het daarna bekrachtigt, treedt het in werking 90 dagen na de datum van nederlegging van haar akte van bekrachtiging. Artikel 30 Toetreding 1. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa kan elke Staat die geen lid is van de Raad uitnodigen tot dit Verdrag toe te treden, mits de resolutie betreffende deze uitnodiging eenstemmig wordt goedgekeurd door de leden van de Raad die dit Verdrag hebben bekrachtigd.2. De toetreding vindt plaats door nederlegging bij de Secretaris-Generaal van de Raad van een akte van toetreding.De toetreding treedt in werking 90 dagen na de nederlegging van de desbetreffende akte.

Artikel 31 Opzegging Iedere Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag voor wat haar betreft opzeggen door een daartoe strekkende kennisgeving te richten tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. De opzegging treedt in werking zes maanden na de datum waarop de kennisgeving door de Secretaris-Generaal van de Raad is ontvangen.

Artikel 32 Verklaringen De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft alle leden van de Raad en de regering van elke staat die tot het Verdrag is toegetreden, kennis van : (a) de nederlegging van elke akte van bekrachtiging of van toetreding;(b) de datum van inwerkingtreding;(c) elke verklaring afgelegd krachtens het eerste lid van artikel 6 en het vijfde lid van artikel 21;(d) elk voorbehoud gemaakt krachtens het eerste lid van artikel 26;(e) de intrekking van elk voorbehoud krachtens het tweede lid van artikel 26;(f) elke kennisgeving van opzegging ontvangen krachtens artikel 31 van dit Verdrag en de datum waarop deze in werking treedt. Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te Parijs, de 13e december 1957, in de Franse en de Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in één enkel exemplaar, hetwelk zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad doet een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen aan de regeringen van alle staten die het Verdrag hebben ondertekend.

Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering De Lid-Staten van de Raad van Europa die dit Protocol hebben ondertekend, Gezien het bepaalde in het Europese Verdrag betreffende uitlevering, opengesteld voor ondertekening te Parijs op 13 december 1957 (hierna te noemen "het Verdrag") en in het bijzonder de artikelen 3 en 9 van dit Verdrag;

Overwegende dat het wenselijk is deze artikelen aan te vullen, ten einde de bescherming van de mensheid en van individuele personen te verhogen, Zijn als volgt overeengekomen : HOOFDSTUK I Artikel 1 Voor de toepassing van artikel 3 van het Verdrag, worden niet als politieke delicten beschouwd : a) misdrijven tegen de menselijkheid bedoeld in het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 9 december 1948;b) inbreuken bedoeld in artikel 50 van het Verdrag van Geneve van 1949 voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, artikel 51 van het Verdrag van Genève van 1949 voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee, artikel 130 van het Verdrag van Genève van 1949 betreffende de behandeling van krijgsgevangenen en artikel 147 van het Verdrag van Genève van 1949 betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd;c) alle soortgelijke niet reeds in de hierboven bedoelde bepalingen van de Verdragen van Geneve voorziene schendingen van de wetten van de oorlog die van kracht zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit Protocol, alsmede van de op dat tijdstip bestaande oorlogsgebruiken. HOOFDSTUK II Artikel 2 Artikel 9 van het Verdrag wordt aangevuld met de volgende tekst, waardoor het oorspronkelijke artikel 9 van het Verdrag nu lid 1 wordt en de hierna volgende bepalingen worden toegevoegd als de leden 2, 3 en 4 : « 2. De uitlevering van een persoon tegen wie in een derde Staat die Partij is bij het Verdrag een onherroepelijk vonnis is gewezen voor het feit of voor de feiten op grond waarvan de uitlevering werd verzocht, wordt niet toegestaan : a. wanneer de betrokken persoon bij dit vonnis is vrijgesproken;b. wanneer de vrijheidsstraf of de andere opgelegde maatregel : i) geheel is ondergaan; ii) geheel, of wat het nog niet ten uitvoer gelegde gedeelte betreft, bij wege van gratie of amnestie is kwijtgescholden; c. wanneer de rechter de dader van het strafbare feit heeft schuldig bevonden zonder oplegging van een sanctie.3. In de gevallen bedoeld in het tweede lid kan uitlevering wel worden toegestaan : a.indien het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het vonnis, is gepleegd tegen een tot de overheidsdienst van de verzoekende Staat behorende persoon, instelling of zaak; b. indien de persoon tegen wie het vonnis is gewezen, zelf tot de overheidsdienst van de verzoekende Staat behoort;c. indien het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het vonnis, geheel of gedeeltelijk is gepleegd op het grondgebied van de verzoekende Staat of op een plaats die met zijn grondgebied wordt gelijkgesteld.4. Het bepaalde in de leden 2 en 3 vormt geen beletsel voor de toepassing van ruimere nationale bepalingen waardoor aan buitenlandse rechterlijke beslissingen ne bis in idem werking wordt toegekend.» HOOFDSTUK III Artikel 3 1. Dit Protocol staat open voor ondertekening door de Lid-Staten van de Raad van Europa.Het dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. 2. Het Protocol treedt in werking 90 dagen na de datum van nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.3. Ten aanzien van iedere ondertekenende Staat die het daarna bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, treedt het in werking 90 dagen na de datum van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.4. Geen enkele Lid-Staat van de Raad van Europa kan dit Protocol bekrachtigen, aanvaarden of goedkeuren zonder tegelijkertijd of eerder het Verdrag te hebben bekrachtigd. Artikel 4 1. Iedere Staat die tot het Verdrag is toegetreden, kan tot dit Protocol toetreden nadat dit in werking is getreden.2. De toetreding geschiedt door nederlegging bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa van een akte van toetreding die van kracht wordt 90 dagen na de datum van nederlegging. Artikel 5 1. Iedere Staat kan bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen waarop dit Protocol van toepassing zal zijn.2. Iedere Staat kan bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op ieder tijdstip daarna, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, de toepassing van dit Protocol uitbreiden tot ieder ander in de verklaring aangewezen grondgebied voor de internationale betrekkingen waarvan hij verantwoordelijk is of waarvoor hij bevoegd is verbintenissen aan te gaan.3. Iedere verklaring afgelegd krachtens het voorgaande lid kan, wat betreft ieder in die verklaring aangewezen grondgebied, onder de voorwaarden voorzien in artikel 8 van dit Protocol, worden ingetrokken. Artikel 6 1. Iedere Staat kan, bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij Hoofdstuk I of Hoofdstuk II niet aanvaardt.2. Iedere Verdragsluitende Partij kan een door haar krachtens het voorgaande lid afgelegde verklaring intrekken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring die van kracht wordt op het tijdstip van ontvangst.3. Op de bepalingen van dit Protocol is geen enkel voorbehoud toegestaan. Artikel 7 De Europese Commissie voor Strafrechtelijke Vraagstukken van de Raad van Europa houdt zich op de hoogte van de tenuitvoerlegging van dit Protocol en bevordert voor zover nodig een schikking in der minne van elke moeilijkheid waartoe de tenuitvoerlegging van dit Protocol aanleiding zou kunnen geven.

Artikel 8 1. Iedere Verdragsluitende Partij kan dit Protocol, wat haar betreft, opzeggen door een daartoe strekkende kennisgeving te richten aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.2. De opzegging wordt van kracht zes maanden na de datum waarop de kennisgeving door de Secretaris-Generaal is ontvangen.3. De opzegging van het Verdrag heeft automatisch de opzegging van dit Protocol ten gevolge. Artikel 9 De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft de Lid-Staten van de Raad en iedere Staat die tot het Verdrag is toegetreden, kennis van : a) iedere ondertekening;b) de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;c) iedere datum van inwerkingtreding van het Protocol overeenkomstig artikel 3 van dit Protocol;d) iedere verklaring ontvangen krachtens het bepaalde in artikel 5 en iedere intrekking van een zodanige verklaring;e) iedere verklaring afgelegd krachtens het bepaalde in het eerste lid van artikel 6;f) de intrekking van iedere verklaring krachtens het bepaalde in het tweede lid van artikel 6;g) iedere kennisgeving ontvangen krachtens het bepaalde in artikel 8 en de datum waarop de opzegging van kracht wordt. Ten blijke waarvan de ondergetekenden, hiertoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

Gedaan te Straatsburg, op 15 oktober 1975, in de Franse en de Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet hiervan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen aan alle Staten die het Verdrag hebben ondertekend en daartoe zijn toegetreden.

Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering De Lid-Staten van de Raad van Europa die dit Protocol hebben ondertekend, Verlangende de toepassing van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, opengesteld voor ondertekening te Parijs op 13 december 1957, (hierna te noemen "het Verdrag") te vergemakkelijken op het gebied van fiscale delicten;

Overwegende dat het eveneens wenselijk is het Verdrag in bepaalde andere opzichten aan te vullen, Zijn als volgt overeengekomen : HOOFDSTUK I Artikel 1 Het tweede lid van artikel 2 van het Verdrag wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Deze bevoegdheid geldt ook met betrekking tot feiten die slechts met geldstraffen worden bedreigd. » HOOFDSTUK II Artikel 2 Artikel 5 van het Verdrag wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Fiscale delicten 1. Inzake retributies, belastingen, douane en deviezen vindt uitlevering tussen de Verdragsluitende Partijen plaats in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag, indien het feit naar de wetgeving van de aangezochte Partij overeenkomt met een strafbaar feit van dezelfde aard.2. Uitlevering mag niet worden geweigerd op grond van het feit, dat naar de wetgeving van de aangezochte Partij niet dezelfde soort retributies of belastingen worden geheven, of die wetgeving niet dezelfde soort regeling op het gebied van retributies, belastingen, douane en deviezen bevat als de wetgeving van de verzoekende Partij.» HOOFDSTUK III Artikel 3 Het Verdrag wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « Verstekvonnissen 1. Wanneer een Verdragsluitende Partij een andere Verdragsluitende Partij om de uitlevering van een persoon verzoekt ten einde een strafvonnis of een bevel tot vrijheidsbeneming ten uitvoer te leggen dat bij verstek is gewezen, kan de aangezochte Partij weigeren hiertoe uit te Icvcren wanneer naar haar oordeel bij het strafproces de rechten van de verdediging niet in acht zijn genomen die tenminste aan een ieder, tegen wie een strafvervolging wordt ingesteld, behoren toe te komen.Niettemin dient uitlevering te worden toegestaan als de verzoekende Partij een verzekering geeft die voldoende wordt geacht om de opgeëiste persoon het recht te waarborgen op een nieuw proces waarin de rechten van de verdediging worden gegarandeerd. Deze beslissing geeft de verzoekende Partij de bevoegdheid om hetzij het desbetreffende vonnis ten uitvoer te leggen indien de veroordeelde persoon geen verzet doet, hetzij een strafproces tegen de uitgeleverde persoon aan te vangen indien deze wel verzet doet. 2. Wanneer de aangezochte Partij de persoon wiens uitlevering is verzocht, in kennis stelt van een tegen hem gewezen verstekvonnis mag de verzoekende Partij deze mededeling niet beschouwen als een betekening met het oog op de strafrechtelijke procedure in die Staat. » HOOFDSTUK IV Artikel 4 Het Verdrag wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « Amnestie Uitlevering wordt niet toegestaan voor een strafbaar feit met betrekking waartoe amnestie is verleend in de aangezochte Staat en met betrekking waartoe die Staat krachtens haar eigen strafwetgeving bevoegd was een strafvervolging in te stellen. » HOOFDSTUK V Artikel 5 Het eerste lid van artikel 12 van het Verdrag wordt vervangen, door de volgende bepalingen : « Het verzoek wordt schriftelijk gedaan en wordt door het Ministerie van Justitie van de verzoekende Partij gericht tot het Ministerie van Justitie van de aangezochte Partij; niettemin kan het verzoek ook langs diplomatieke weg worden gedaan. Twee of meer Partijen kunnen onderling rechtstreeks andere wegen voor het uitwisselen van stukken overeenkomen. » HOOFDSTUK VI Artikel 6 1. Dit Protocol staat open voor ondertekening door de Lid-Staten van de Raad van Europa die het Verdrag hebben ondertekend.Het dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. 2. Het Protocol treedt in werking 90 dagen na de datum van nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.3. Ten aanzien van elke ondertekenende Staat die het daarna bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt treedt het in werking binnen 90 dagen na de datum van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.4. Een Lid-Staat van de Raad van Europa kan dit Protocol niet bekrachtigen, aanvaarden of goedkeuren zonder tegelijkertijd of eerder het Verdrag te hebben bekrachtigd. Artikel 7 1. Iedere Staat die tot het Verdrag is toegetreden kan tot dit Protocol toetreden, nadat dit in werking is getreden.2. De toetreding geschiedt door nederlegging bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa van een akte van toetreding, die van kracht wordt 90 dagen na de datum van nederlegging. Artikel 8 1. Een Staat kan op het ogenblik van ondertekening of op dat van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen, waarop dit Protocol van toepassing zal zijn.2. Een Staat kan bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op ieder tijdstip daarna door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, de toepassing van dit Protocol uitbreiden tot ieder ander in de verklaring aangewezen grondgebied, voor de internationale betrekkingen waarvan hij verantwoordelijk is, of waarvoor hij bevoegd is verbintenissen aan te gaan.3. Iedere verklaring, afgelegd krachtens het voorgaande lid, kan, wat betreft ieder in die verklaring aangewezen grondgebied, worden ingetrokken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving.De intrekking wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.

Artikel 9 1. Voorbehouden, door een Staat ten aanzien van een bepaling van het Verdrag gemaakt, zijn eveneens van toepassing op dit Protocol, tenzij die Staat bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het tegendeel verklaart.2. Een Staat kan bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat hij zich het recht voorbehoudt om : a.Hoofdstuk I niet te aanvaarden; b. Hoofdstuk II niet te aanvaarden, of dit slechts te aanvaarden met betrekking tot bepaalde strafbare feiten of categorieën strafbare feiten bedoeld in artikel 2;c. Hoofdstuk III niet te aanvaarden, of slechts het eerste lid van artikel 3 te aanvaarden;d. Hoofdstuk IV niet te aanvaarden;e. Hoofdstuk V niet te aanvaarden.3. Een Verdragsluitende Partij kan een voorbehoud dat zij krachtens het voorgaande lid heeft gemaakt, intrekken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, die van kracht wordt op de datum van ontvangst daarvan.4. Een Verdragsluitende Partij die een met betrekking tot een bepaling van het Verdrag gemaakt voorbehoud op dit Protocol heeft toegepast, of die een voorbehoud met betrekking tot een bepaling van dit Protocol heeft gemaakt, kan de toepassing van die bepaling door een andere Verdragsluitende Partij niet verlangen;zij kan echter, indien haar voorbehoud gedeeltelijk of voorwaardelijk is, de toepassing van die bepaling verlangen voor zover zij haar zelf heeft aanvaard. 5. Op de bepalingen van dit Protocol is geen ander voorbehoud toegestaan. Artikel 10 De Europese Commissie voor Strafrechtelijke Vraagstukken van de Raad van Europa wordt op de hoogte gehouden van de toepassing van dit Protocol en vergemakkelijkt, voor zover nodig, een minnelijke schikking van iedere moeilijkheid die ten gevolge van de toepassing van dit Protocol mocht ontstaan.

Artikel 11 1. Een Verdragsluitende Partij kan dit Protocol wat haar betreft opzeggen door middel van een kennisgeving, gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.2. De opzegging wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.3. Opzegging van het Verdrag heeft automatisch opzegging van dit Protocol ten gevolge. Artikel 12 De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft de Lidstaten van de Raad en iedere Staat die tot het Verdrag is toegetreden kennis van : a. iedere ondertekening van dit Protocol;b. de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;c. iedere datum van inwerkingtreding van dit Protocol overeenkomstig de artikelen 6 en 7 d.iedere verklaring, ontvangen krachtens de bepalingen van het tweede en het derde lid van artikel 8 e. iedere verklaring, ontvangen krachtens de bepalingen van het eerste lid van artikel 9;f. ieder voorbehoud, gemaakt krachtens de bepalingen van het tweede lid van artikel 9;g. de intrekking van voorbehouden, verricht krachtens de bepalingen van het derde lid van artikel 9;h. iedere kennisgeving, ontvangen krachtens de bepalingen van artikel 11 en de datum waarop de desbetreffende opzegging van kracht wordt. Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

Gedaan te Straatsburg, 17 maart 1978, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen aan alle Staten die het Protocol hebben ondertekend of daartoe zijn toegetreden.

Overeenkomst tussen de Lidstaten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze waarop verzoeke om uitlevering worden verzonden De Lidstaten van de Europese Gemeenschappen, hierna te noemen "de Lidstaten", Verlangend de strafrechtelijke samenwerking in hun onderlinge betrekkingen inzake uitlevering te verbeteren;

Overwegende dat het wenselijk is de procedures voor de toezending van verzoeken om uitlevering en begeleidende documenten te versnellen, en dat daartoe gebruik dient te worden gemaakt van de moderne technieken voor de overbrenging van gegevens, Hebben omtrent het volgende overeenstemming bereikt : Artikel 1 1. Voor de toepassing van de uitleveringsverdragen die tussen de Lid-Staten van kracht zijn, wijst elke Staat die partij is bij de Overeenkomst, de centrale autoriteit of, indien dit constitutioneel voorgeschreven is, de centrale autoriteiten aan die zijn belast met het toezenden en in ontvangst nemen van uitleveringsverzoeken en de documenten ter staving daarvan, alsook van de officiële briefwisseling aangaande een uitleveringsverzoek.2. Elke Lid-Staat wijst de in lid 1 bedoelde centrale autoriteit of autoriteiten aan op het tijdstip van de bekrachtiging;de goedkeuring of de aanvaarding van de overeenkomst en is te allen tijde gerechtigd de aangewezen instantie(s) naderhand te wijzigen. Elke depositaris van de overeenkomst stelt de andere partijen bij de overeenkomst in kennis van de aangewezen instantie(s) en van latere wijzigingen.

Artikel 2 Het uitleveringsverzoek en de in artikel 1, lid 1, vermelde documenten kunnen via een telekopieerapparaat worden verzonden. Elke bevoegde autoriteit in de zin van artikel 1 beschikt over apparatuur waarmee genoemde documenten op die wijze kunnen worden verzonden en ontvangen en zorgt ervoor dat die apparatuur goed functioneert.

Artikel 3 1. Om de oorsprong en de vertrouwelijkheid van de verzonden documenten te verzekeren, wordt gebruik gemaakt van coderingsapparatuur die afgestemd is op de telekopieerapparatuur van de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 1, wanneer die apparatuur voor de toepassing van deze overeenkomst in werking wordt gesteld.2. De Staten die partij zijn bij de Overeenkomst stellen in onderling overleg de praktische uitvoeringsbepalingen van deze Overeenkomst vast. Artikel 4 Om de echtheid van de uitleveringsdocumenten te waarborgen, verklaart de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 1 van de verzoekende Staat in haar verzoek ervoor in te staan dat de ter staving van het verzoek toegezonden documenten overeenstemmen met de originele documenten, en geeft zij een overzicht van de paginering. Wanneer de aangezochte partij de overeenstemming van de documenten met de originele documenten betwist, is de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 1 van de aangezochte Staat gerechtigd van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat te verlangen dat zij via diplomatieke of andere in onderl ng overleg overeengekomen kanalen binnen een redelijke termijn originele documenten of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften overlegt.

Artikel 5 1. Deze Overeenkomst is opengesteld ter ondertekening door de Lidstaten.Zij kan woden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring zullen worden neergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Spanje. 2. Deze Overeenkomst treedt in werking 90 dagen na de datum van nederlegging van de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door alle Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen op de datum waarop de overeenkomst ter ondertekening is opgesteld.3. Tot de inwerkingtreding van deze Overeenkomst kan elke Lid- Staat, hetzij bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, hetzij op een later tijdstip verklaren dat de Overeenkomst jegens hem van toepassing is en zijn betrekkingen met de Staten die dezelfde verklaring na de datum van nederlegging hebben afgelegd.4. Een Staat die geen verklaring heeft afgelegd, kan de Overeenkomst samen met andere Staten die partij zijn bij de Overeenkomst, op basis van bilaterale overeenkomsten toepassen.5. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Spanje stelt alle Lid- Staten in kennis van elke ondertekening, nederlegging van akten of verklaring. Artikel 6 Alle Staten die lid worden van de Europese Gemeenschappen, kunnen tot deze Overeenkomst toetreden. De toetredingsakten worden neergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Spanje.

Deze Overeenkomst wordt van kracht voor elke Staat die 90 dagen na de datum van nederlegging van zijn toetredingsakte tot de Overeenkomst toetreedt.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Spanje zal de Regeringen die de Overeenkomst ondertekenen, een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toezenden.

Europees Verdrag betreffende de uitlevering, opgemaakt te Parijs op 13 december 1957 De lijst met de gebonden staten bij de Overeenkomst Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Verklaringen en voorbehouden naar aanleiding van de bekrachtiging van het Verdrag door België I. VERKLARINGEN Met betrekking tot artikel 1 : « De Belgische regering is van oordeel dat het door Portugal geformuleerde voorbehoud betreffende artikel één, lid c, niet verenigbaar is met het voorwerp van het Verdrag. Zij vat dit voorbehoud op in die zin dat de uitlevering enkel wordt geweigerd, indien de tot levenslange vrijheidsbeneming veroordeelde persoon, overeenkomstig het recht van de verzoekende staat, niet in vrijheid gesteld kan worden na het verstrijken van een bepaalde tijd, tengevolge van een gerechtelijke of administratieve procedure. » Met betrekking tot artikel 14 : « België is van oordeel dat het specialiteitsbeginsel niet toepasselijk is, wanneer de betrokken persoon uitdrukkelijk toegestemd heeft om op om het even welke grond vervolgd en gestraft te worden door de gerechtelijke overheid van de aangezochte Staat, indien deze mogelijkheid voorzien is in het recht van deze Staat. Indien daarentegen de uitlevering aan België gevraagd wordt, gaat België ervan uit dat, wanneer de uit te leveren persoon formeel afstand gedaan heeft van de formaliteiten en waarborgen van de uitlevering, het specialiteitenbeginsel niet meer toepasselijk is. » Met betrekking tot artikel 15 : « België is van oordeel dat de uitzondering, voorzien in artikel 15, zich uitstrekt tot het geval dat de persoon die aan België overgedragen is, formeel afstand gedaan heeft van het recht van de aangezochte Staat of de specialiteit van de uitlevering. » Met betrekking tot artikel 21 : « De Belgische regering staat de doortocht over haar grondgebied enkel toe, onder dezelfde voorwaarden als de uitlevering. » Met betrekking tot artikel 23 : « Indien het uitleveringsverzoek en de over te leggen stukken opgesteld zijn in de taal van de verzoekende Staat, en deze taal niet in het Nederlands, het Frans of het Duits is, moeten zij vergezeld gaan van een vertaling in het Frans. » II. VOORBEHOUDEN Met betrekking tot artikel 1 : « België behoudt zich het recht voor om de uitlevering niet toe te staan, wanneer de betrokken persoon onderworpen zou kunnen worden aan een uitzonderingsrechtbank, of als de uitlevering gevraagd wordt met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf die door zo een rechtbank uitgesproken is. » « De uitlevering wordt niet toegestaan wanneer de overdracht uitzonderlijk ernstige gevolgen kan hebben voor de betrokken persoon, met name omwille van zijn leeftijd of gezondheidstoestand. » Met betrekking tot artikel 18 : "De verplichte invrijheidsstelling na het verstrijken van de termijn van 30 dagen, voorzien in paragraaf 4 van artikel 18, is niet van toepassing in het geval dat de betrokken persoon een rechtsmiddel aanwendt tegen de uitleveringsbeslissing of in verband met de wettelijkheid aan zijn hechtenis. » Met betrekking tot artikel 19 : « De Regering van het Koninkrijk België staat de tijdelijke uitlevering, bedoeld in artikel 19, § 2, slechts toe indien het gaat om een persoon die op haar grondgebied een straf ondergaat en indien de omstandigheden zulks vereisen. » Met betrekking tot artikel 28 : « Omwille van het bijzonder regime tussen de Beneluxlanden, aanvaardt de Belgische regering de paragrafen 1 en 2 van artikel 28 die betrekking hebben op haar verhoudingen met het Koninkrijk der Nederlanden en het Groot Hertogdom Luxemburg niet. » « De Belgische regering behoudt zich de mogelijkheid voor om af te wijken van deze bepalingen voor wat haar verhoudingen aangaat met de andere Lidstaten van de Europese Gemeenschap. » Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 15 oktober 1975 De lijst met de gebonden staten bij de Overeenkomst Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 17 maart 1978 De lijst met de gebonden staten bij de Overeenkomst Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Verklaring afgelegd door België n.a.v. de bekrachtiging "België verklaart dat het Hoofdstuk V van het Tweede Aanvullend Protocol betreffende uitlevering, niet aanvaard wordt. » Akkoord tussen de Lid-staten van de Europese gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken, opgemaakt te San Sebastian op26 mei 1989 Lijst met de gebonden staten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze Overeenkomst is nog niet in werking getreden. De datum van inwerkingtreding zal in een later bericht gepubliceerd worden.

Verklaring die België heeft afgelegd n.a.v. de bekrachtiging "Overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1 duidt de Belgische Regering het Ministerie van Justitie aan als centrale autoriteit die belast wordt met het toezenden en in ontvangst nemen van uitleveringsverzoeken en de docomenten ter staving daarvan, alsook van de officiële briefwisseling aangaande een uitleveringsverzoek. ».

Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^