Etaamb.openjustice.be
Wet van 16 maart 2007
gepubliceerd op 05 april 2007

Wet tot wijziging van de wet van 30 maart 1995 betreffende de netten voor distributie voor omroepuitzendingen en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad alsook van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2007011143
pub.
05/04/2007
prom.
16/03/2007
ELI
eli/wet/2007/03/16/2007011143/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 MAART 2007. - Wet tot wijziging van de wet van 30 maart 1995 betreffende de netten voor distributie voor omroepuitzendingen en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad alsook van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.De woorden "netten voor distributie voor omroepuitzendingen" in het opschrift van de wet van 30 maart 1995 betreffende de netten voor distributie voor omroepuitzendingen en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad zoals gewijzigd door de wet van 8 juli 2001, de wet van 12 mei 2003 en de wet van 22 december 2003 worden vervangen door de woorden "elektronische-communicatienetwerken en -diensten".

Art. 3.In het opschrift van hoofdstuk I van dezelfde wet wordt het woord "toepassingsgebieden" vervangen door het woord "toepassingsgebied".

Art. 4.In artikel 1 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 2.wordt vervangen als volgt : « 2. "elektronische-communicatienetwerk" : de actieve of passieve transmissiesystemen en, in voorkomend geval, de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen, voorzover zij worden gebruikt voor de transmissie van radio-omroep- en televisiesignalen; »; 2° de bepaling onder 3.wordt vervangen als volgt : « 3. "elektronische-communicatiedienst" : een gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen van radio- of televisieomroepprogramma's via elektronische-communicatienetwerken; hij omvat niet de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 2 van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken; »; 3° in de bepaling 4.wordt het woord "klankprogramma's" vervangen door het woord "radioprogramma's" en worden de volgende woorden ", dat via één kanaal worden doorgegeven" geschrapt. In de Franse tekst worden de woorden "programmes sonores" vervangen door de woorden "programme de radiodiffusion sonore"; 4° in de bepaling 5.worden de volgende woorden geschrapt ", dat via één kanaal worden doorgegeven". Vervolgens worden in de Franse tekst de woorden "programmes de télévision" vervangen door de woorden "programmes de radiodiffusion télévisuelle" en worden de woorden "émissions télévisuelles" vervangen door de woorden "programmes de télévision"; 5° de bepaling onder 6.wordt vervangen als volgt : « 6. "operator" : elke persoon die overeenkomstig artikel 4 een kennisgeving heeft ingediend; »; 6° er wordt een onderdeel 6bis ingevoegd luidende als volgt : « 6bis."Omroeporganisatie" : elke persoon die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor het verzorgen van radio- of televisieomroepprogramma's met de bedoeling deze uit te zenden of te laten uitzenden. Onder verzorgen van radio- of televisieomroepprogramma's wordt verstaan het produceren, laten produceren of verwerven van radio- of televisieprogramma's alsook het samenstellen van het programma- aanbod; »; 7° in de bepaling onder 7 wordt het woord "televisieomroepdienst" vervangen door het woord "televisieomroepprogramma" en wordt het woord "onverstaanbaar" vervangen door het woord "onbegrijpelijk";8° in de bepaling onder 8 wordt het woord "omroepdiensten" vervangen door "radio- of televisieomroepprogramma's";9° in de bepaling onder 9.wordt het woord "televisieomroepdienst" vervangen door "televisieomroepprogramma"; 10° in de bepaling onder 11.wordt het woord "omroep" vervangen door het woord "omroeporganisatie"; 11° in bepaling 12.worden in de Franse tekst de woorden "programmes télévisés" vervangen door de woorden "programmes de télévision"; 12° in de bepaling onder 14.worden de woorden "radio-omroep of televisieomroep" vervangen door het woord "omroeporganisatie"; 13° de bepaling 16.wordt geschrapt; 14° in de bepaling onder 17.wordt het woord "uitrusting" vervangen door de woorden "een systeem"; 15° in de bepaling onder 18.worden de volgende woorden "toegang te verschaffen tot een beschermde dienst" vervangen door de woorden "beschermde programma's te bekijken en te beluisteren"; 16° de volgende definities worden aan de lijst toegevoegd : « 19."toegang" : het beschikbaar stellen aan een operator van netwerkonderdelen, bijbehorende faciliteiten of elektronische communicatiediensten opdat de genoemde operator elektronische-communicatienetwerken of -diensten kan aanbieden; 20. "breedbeeldtelevisieprogramma" : televisieprogramma dat is geproduceerd en gemonteerd om te worden weergegeven in een schermvullend breedbeeldformaat (16-9);21. "bijbehorende faciliteiten" : de bij een elektronische-communicatienetwerk en/of een elektronische-communicatiedienst behorende faciliteiten die het aanbieden van diensten via dat netwerk en/of dienst mogelijk maken en/of ondersteunen, onder andere systemen voor voorwaardelijke toegang en elektronische programmagidsen;22. "Instituut" : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, afgekort BIPT;23. "gebruiker" : een natuurlijke of rechtspersoon die gebruik maakt van of verzoekt om een elektronische-communicatiedienst;24. "consument" : een natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een elektronische-communicatiedienst voor andere dan beroepsdoeleinden;25. "abonnee" : een natuurlijke of rechtspersoon die gebruik maakt van een elektronische communicatie-dienst ingevolge een met een operator of een omroeporganisatie gesloten contract;26. "aanbieden van een elektronische-communicatienetwerk" : het bouwen, exploiteren, toezicht houden op of beschikbaar stellen van een dergelijk netwerk;27. "eindgebruiker" : een gebruiker die geen elektronische-communicatienetwerk of elektronische-communicatiediensten aanbiedt;28. "geavanceerde digitale eindapparatuur" : toestellen met converter en decoder of geïntegreerde digitale televisietoestellen voor de ontvangst van digitale interactieve televisieprogramma's;29. "Application Program Interface - toepassings-programmaverbinding (API)" : de software-interface tussen externe toepassingen, beschikbaar gesteld door omroeporganisaties of dienstenleveranciers, en de hulpmiddelen voor digitale televisie- en radio-omroep in de eindapparatuur;30. "elektronische programmagids (EPG)" : dienst die bestaat uit het weergeven van het programma-aanbod van omroeporganisaties die al dan niet onderscheiden zijn van de aanbieder van de elektronische programmagids, en uit het verschaffen van gehele of gedeeltelijke toegang tot de opgelijste radio- of televisieomroepprogramma's of diensten;31. "eindapparatuur" : een product of relevant onderdeel ervan dat communicatie mogelijk maakt en dat bedoeld is voor directe of indirecte aansluiting op interfaces van een elektronisch communicatienetwerk.»

Art. 5.Artikel 2 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk I, II, III afdeling 3, IIIbis en IV is van toepassing op de operatoren, zoals gedefinieerd in artikel 1, 6°, die gevestigd zijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en waarvan de activiteiten niet kunnen worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap, in de zin van artikel 127, § 2 van de Grondwet.

Hoofdstuk I, III, IIIbis en IV is van toepassing op de omroeporganisaties, zoals gedefinieerd in artikel 1, 6bis, die gevestigd zijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en voorzover hun radio- en televisieomroepprogramma's niet kunnen worden beschouwd als uitsluitend behorend tot de ene of de andere gemeen- schap, in de zin van artikel 127, § 2 van de Grondwet.

Hoofdstuk III, afdeling 4, is van toepassing, al naargelang, op operatoren en omroeporganisaties die gevestigd zijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, alsook op fabrikanten, verdelers en verkopers van consumentenapparatuur en eindapparatuur die in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt verdeeld, verkocht, gecommercialiseerd of ter beschikking gesteld.

Hoofdstuk IIIter is van toepassing op eenieder die in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad zend- of transportapparatuur houdt, commercialiseert of gebruikt.

Artikel 41 is van toepassing op eenieder die de in dat artikel vermelde misdrijven begaat. »

Art. 6.Artikel 3 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Artikel 3.Deze wet zet de volgende Europese richtlijnen om : 1° Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten ("Toegangsrichtlijn");2° Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten ("Machtigingsrichtlijn");3° Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten ("Kaderrichtlijn");4° Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten ("Universeledienstrichtlijn");5° Richtlijn 2002/77/EG van de Europese Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten.» HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor het betreden van de markt

Art. 7.Het opschrift van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Elektronische-communicatienetwerken en elektronische-communicatiediensten ».

Art. 8.Het opschrift van afdeling I van hoofdstuk II van de wet wordt vervangen als volgt : "Kennisgeving".

Art. 9.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.Het aanbieden of het doorverkopen in eigen naam en voor eigen rekening van elektronische-communicatiediensten alsook de aanleg en exploitatie van elektronische-communicatienetwerken, met inbegrip van bijhorende faciliteiten, kan pas aangevat worden na een kennisgeving aan het Instituut die de volgende elementen bevat : 1° de naam, het adres, het BTW- en handelsregisternummer van de aanbieder of een vergelijkbaar identificatienummer dat deze gegevens op een rechtsgeldige manier bundelt;2° de contactpersoon met het Instituut;3° een beschrijving van zijn dienst of netwerk, evenals in voorkomend geval een lijst met de radio- en televisieomroepprogramma's die worden doorgegeven;4° de datum waarop de activiteiten van start gaan. De kennisgeving geschiedt per aangetekende zending.

Rechtspersonen kunnen slechts op een geldige wijze een kennisgeving indienen voorzover hun maatschappelijke zetel en bedrijfszetel in een lidstaat van de Europese Unie zijn gevestigd. »

Art. 10.Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.Door de kennisgeving kan de betreffende operator, onder de voorwaarden van deze wet, elektronische-communicatiediensten of -netwerken aanbieden en kan hij zijn aanvragen laten behandelen om, overeenkomstig de bestaande wetgeving, faciliteiten te installeren. »

Art. 11.Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.Iedere operator brengt het Instituut voorafgaandelijk op de hoogte van : 1° iedere wijziging aan de elementen vermeld in artikel 4, behoudens in de gevallen waarbij een identificatienummer werd meegedeeld dat de bedoelde gegevens op een rechtsgeldige manier bundelt;2° de geplande stopzetting van zijn activiteiten.»

Art. 12.Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Artikel 7.§ 1. De administratieve bijdragen die worden opgelegd aan de operatoren dienen ter dekking van de kosten inzake : 1° het opstellen, het beheer, de controle en de toepassing van de wetgeving en van de gebruiksrechten;2° de specifieke opdrachten van het Instituut inzake toegang;3° internationale samenwerking, harmonisatie en normering, marktanalyse, controle op de naleving en ander markttoezicht;4° het adviseren en handhaven van secundaire wetgeving en het nemen van administratieve beslissingen. Het Instituut int de administratieve bijdragen. § 2. De Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het Instituut, bepaalt het bedrag en de nadere regels inzake de administratieve bijdrage met het oog op een objectieve, transparante en evenredige verdeling. § 3. Het Instituut publiceert en actualiseert alle relevante informatie over rechten, voorwaarden, procedures, bijdragen en beslissingen betreffende de kennisgeving en de gebruiksrechten op de website van het Instituut. »

Art. 13.Artikel 8 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 8.Na ontvangst van de kennisgeving bezorgt het Instituut de operator een standaardverklaring waarin bevestigd wordt dat hij een kennisgeving heeft gedaan om elektronische-communicatiediensten of -netwerken aan te bieden en dat hij in voorkomend geval de mogelijkheid heeft om : 1° een aanvraag in te dienen met het oog op het installeren van faciliteiten;2° te onderhandelen over toegang;3° toegang te krijgen.»

Art. 14.In artikel 8bis van dezelfde wet worden de volgende wjizigingen aangebracht : 1° het woord "kabelmaatschappij" wordt telkens vervangen door het woord "operator";2° in § 2 worden het derde, vierde en vijfde lid vervangen als volgt : « De eigenaar of de rechthebbende op wie de gedoogplicht rust, behoudt het recht om alle werken aan het privé-eigendom uit te voeren, onder voorbehoud geen maatregelen te nemen, die alleen een wijziging of verplaatsing van de kabels, bovengrondse lijnen en bijbehorende uitrustingen tot doel zouden hebben. Hij verwittigt ten minste twee maanden voor het aanvangen van de werken, die een wijziging of verplaatsing van de kabels, bovengrondse lijnen en bijbehorende uitrustingen tot gevolg hebben, elke betrokken operator van een openbaar elektronische-communicatienetwerk hiervan bij ter post aangetekende brief.

De kosten wegens wijziging of verplaatsing van de kabels, bovengrondse lijnen en bijbehorende uitrustingen zijn ten laste van elke betrokken operator van een openbaar elektronische-communicatienetwerk.

Wanneer, behoudens een geval van overmacht, de voorgenomen werken niet binnen één jaar vanaf de dag van de verwittiging zijn aangevangen, kan elke betrokken operator van een openbaar elektronische-communicatienetwerk de kosten die veroorzaakt zijn door de wijziging van de kabels, bovengrondse lijnen en bijbehorende uitrustingen, ten laste leggen van de eigenaar of de rechthebbende en de oorspronkelijke toestand eveneens op zijn kosten herstellen, voor zover dit nodig blijkt. »

Art. 15.Artikel 9 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 9.Elke operator zendt jaarlijks voor 30 juni aan het Instituut een activiteitenverslag, met vermelding van het aantal abonnees, de doorgegeven radio- en televisieomroepprogramma's en de eindgebruikersprijs daarvoor.

De operator geeft aan welke delen van de inhoud van het verslag een vertrouwelijk karakter hebben. »

Art. 16.In artikel 12 van dezelfde wet wordt het woord "vergunning" vervangen door het woord "kennisgeving". HOOFDSTUK III. - Distributie van radio- of televisieomroepprogramma's

Art. 17.Het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Radio- of televisieomroepprogramma's. »

Art. 18.In het opschrift van onderafdeling 1 van de afdeling 1 van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt het woord "televisie-omroepuitzendingen" vervangen door het woord "televisieomroepprogramma's".

Art. 19.In artikel 13 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "kabelmaatschappij die een vergunning heeft gekregen om in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad een net voor distributie van televisieomroepuitzendingen te exploiteren" worden vervangen door het woord "operator";2° het woord "omroepprogramma's" en het woord "televisieprogramma's" worden vervangen door het woord "televisie-omroepprogramma's";3° tussen de woorden "moet" en "gelijktijdig" worden de woorden "met het oog op het verzekeren van pluralisme en culturele diversiteit" ingevoegd;4° in het tweede streepje worden de woorden "bevoegde minister wordt aangewezen" vervangen door de woorden "Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, worden aangewezen".5° het artikel wordt aangevuld als volgt : « - de televisie-omroepprogramma's uitgezonden door de openbare omroeporganisatie die ressorteert onder de Duitstalige Gemeenschap en die worden aangewezen door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.De voor deze wet bevoegde minister bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere regels van deze doorgifte (in voorkomend geval via een gedeeld kanaal); - de op Brussel-Hoofdstad gerichte televisieomroepprogramma's van door de Vlaamse Gemeenschap en Franse gemeenschap erkende regionale omroeporganisaties, rekening houdend met hun zendgebied.

De noodzaak van de in vorig lid vermelde verplichtingen wordt periodiek door het Instituut geverifieerd. Indien het Instituut van oordeel is dat het handhaven van deze verplichtingen niet langer noodzakelijk is, stelt het dit duidelijk in het jaarverslag vermeld in artikel 34 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.

De minister kan, op advies van het Instituut, bepalen dat een operator vrijgesteld wordt van dit artikel.

De operator die daarvoor in aanmerking wenst te komen richt een gemotiveerd verzoek tot het Instituut waarbij hij minstens een van de volgende elementen aantoont : a) het is voor de operator technisch onmogelijk;b) er is geen significant aantal eindgebruikers op het netwerk die dat netwerk gebruiken als belangrijkste middel om televisieomroepprogramma's te ontvangen zodat de investeringen noodzakelijk om de technische onmogelijkheid op te heffen onredelijk zijn. Het Instituut bezorgt zijn advies uiterlijk zes weken na de ontvangst ervan aan de minister. Deze termijn wordt geschorst indien het Instituut bijkomende informatie vanwege de aanvrager noodzakelijk acht.

Indien het Instituut na het verstrijken van de termijn geen advies aan de minister heeft bezorgd, wordt het Instituut geacht een gunstig advies verstrekt te hebben. »

Art. 20.In het artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord "kabelmaatschappij" wordt tweemaal vervangen door het woord "operator";2° de woorden "gelijktijdig en" worden geschrapt.3° het woord "televisieprogramma's" wordt driemaal vervangen door het woord "televisie-omroepprogramma's".het woord "programma's" wordt driemaal vervangen door het woord "televisie-omroepprogramma's". 4° het woord "televisieomroep" wordt vervangen door het woord "omroeporganisatie".

Art. 21.Artikel 15 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De Koning kan in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut en na een openbare raadpleging overeenkomstig artikel 40/14, § 1 van deze wet, de datum bepalen vanaf wanneer de transmissie van radio- of televisieomroepprogramma's volledig digitaal dient te zijn. »

Art. 22.In het opschrift van onderafdeling 2 van de afdeling 1 van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt het woord "radio-omroepuitzendingen" vervangen door het woord "radio-omroepprogramma's".

Art. 23.In artikel 16 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "kabelmaatschappij die een vergunning heeft gekregen om in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad een net voor distributie van radio-omroepuitzendingen te exploiteren," worden vervangen door het woord "operator";2° in de Franse tekst worden de woorden "programmes sonores" vervangen door de woorden "programmes de radiodiffusion sonore";3° tussen de woorden "moet" en "gelijktijdig" worden de woorden "met het oog op het verzekeren van pluralisme en culturele diversiteit" ingevoegd;4° het artikel wordt aangevuld als volgt : « De noodzaak van de in vorig lid vermelde verplichtingen wordt periodiek door het Instituut geverifieerd.Indien het Instituut van oordeel is dat het handhaven van deze verplichtingen niet langer noodzakelijk is, stelt het dit duidelijk in het jaarverslag vermeld in artikel 34 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.

De minister kan, op advies van het Instituut, bepalen dat een operator vrijgesteld wordt van dit artikel.

De operator die daarvoor in aanmerking wenst te komen richt een gemotiveerd verzoek tot het Instituut waarbij hij minstens een van de volgende elementen aantoont : a) het is voor de operator technisch onmogelijk;b) er is geen significant aantal eindgebruikers op het netwerk die dat netwerk gebruiken als belangrijkste middel om radio-omroepprogramma's te ontvangen zodat de investeringen noodzakelijk om de technische onmogelijkheid op te heffen onredelijk zijn. Het Instituut bezorgt zijn advies uiterlijk één maand na de ontvangst ervan aan de minister. Deze termijn wordt geschorst indien het Instituut bijkomende informatie vanwege de aanvrager noodzakelijk acht.

Indien het Instituut na het verstrijken van de termijn geen advies aan de minister heeft bezorgd, wordt het Instituut geacht een gunstig advies verstrekt te hebben. »

Art. 24.In het artikel 17 van dezelfde wet worden de volgende wjizigingen aangebracht : 1° het woord "kabelmaatschappij" wordt vervangen door het woord "operator";2° de woorden "volgende programma's gelijktijdig en" worden geschrapt.3° in de Franse tekst worden de woorden "programmes sonores" tweemaal vervangen door de woorden "programmes de radiodiffusion sonore". HOOFDSTUK IV. - Vergunning voor het uitoefenen van televisie- en radio-omroepactiviteiten

Art. 25.De titel van het hoofdstuk III, dat artikelen 28 tot 40/13 omvat, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Uitoefening van televisie- en radio-omroepactiviteiten".

Art. 26.In hoofdstuk III van dezelfde wet, in een nieuwe afdeling 1 genoemd "Vergunning voor het uitoefenen van televisie- en radio-omroepactiviteiten", wordt een artikel 28/1, ingevoegd, luidende : «

Art. 28/1.Onder de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk, kunnen omroeporganisaties voor een radio- of televisieomroepprogramma een vergunning krijgen van het Instituut. »

Art. 27.In dezelfde afdeling 1 van dezelfde wet wordt een artikel 28/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 28/2.Omroeporganisaties die hun radio- of televisieomroepprogramma uitsluitend via een website aanbieden, behoeven geen vergunning te krijgen. Zij doen een kennisgeving zoals vermeld in artikel 4. »

Art. 28.In dezelfde afdeling 1 van dezelfde wet wordt een artikel 28/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 28/3.§ 1. Met het oog op het krijgen van een vergunning bezorgen de omroeporganisaties per aangetekend schrijven de volgende informatie aan het Instituut : 1° naam en adres van de omroeporganisatie;2° alle gegevens die kunnen dienen om te bepalen of het Instituut bevoegd is voor het radio- of televisieomroepprogramma in kwestie;3° de statuten;4° het programma-aanbod;5° het uitzendschema;6° een precieze beschrijving van de manier waarop de uitzendingen worden gedistribueerd;7° de datum waarop de vergunde uitzendingen van start gaan. § 2. Het Instituut beschikt over twee maanden vanaf de ontvangst van het volledige dossier om te beoordelen of de omroeporganisatie de vergunning krijgt. Deze termijn wordt geschorst wanneer het Instituut bijkomende inlichtingen nodig acht of wanneer het de betrokken omroeporganisatie wenst te horen. § 3. Het Instituut maakt binnen de tien werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige dossier zoals neergelegd door de omroeporganisatie, het dossier over aan de Gemeenschappen. De Gemeenschappen hebben twintig werkdagen de tijd om aan te tonen dat het radio- of televisieomroepprogramma waarvoor de omroeporganisatie een vergunning aanvraagt, onder hun bevoegdheid valt. In dat geval wordt over het dossier overleg gepleegd tussen alle betrokken partijen. De federale overheid en de gemeenschappen zullen in een samenwerkingsakkoord de voorwaarden voor deze samenwerking uitwerken. § 4. Indien een omroeporganisatie de in vorige paragrafen vermelde gegevens wijzigt, dient ze het Instituut daarvan binnen één maand in kennis te stellen. Indien de wijzigingen betrekking hebben op het programma-aanbod, dan stelt het Instituut de Gemeenschappen binnen de maand volgend op ontvangst van de wijzigingen, in kennis van deze informatie. Vanaf deze kennisgeving start een nieuwe termijn van twintig werkdagen voor de Gemeenschappen om aan te tonen dat het gewijzigde radio- of televisieprogramma onder hun bevoegdheid valt. In dat geval wordt, zoals in § 3 van dit artikel, overleg gepleegd tussen alle betrokken partijen. § 5. De vergunning geldt voor een hernieuwbare termijn van negen jaar.

Zij is persoonlijk en niet overdraagbaar. »

Art. 29.In dezelfde afdeling 1 van dezelfde wet wordt een artikel 28/4 ingevoegd, luidende : «

Art. 28/4.Het is de omroeporganisaties, verboden radio- of televisieprogramma's aan te bieden die : 1° tegenstrijdig zijn met de wetten of het algemeen belang, die de menselijke waardigheid aantasten, of die aansporen tot discriminatie, haat of geweld, in het bijzonder op grond van ras, geslacht, nationaliteit, godsdienst of filosofische overtuiging, of die ertoe aanzetten de genocide gepleegd door het Duitse nationaal-socialistische regime gedurende de tweede wereldoorlog of elke andere vorm van genocide te ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goed te keuren;2° de lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen ernstig zouden kunnen aantasten, inzonderheid programma's met pornografische scènes of met nodeloos geweld.Dit verbod geldt ook voor de andere programma's of programmafragmenten, inzonderheid trailers, die schade kunnen toebrengen aan de fysieke, mentale of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen, tenzij door inzonderheid de keuze van het tijdstip van uitzending van het programma gewaarborgd wordt dat minderjarigen in het zendgebied de uitzendingen normaliter niet kunnen zien of beluisteren of voorzover dat programma voorafgegaan wordt door een akoestische waarschuwing of het gedurende de gehele uitzending herkenbaar is aan een visueel symbool. De Koning bepaalt de wijze waarop die radio- of televisieomroepprogramma's, gedeelten van radio- of televisieomroepprogramma's of trailers, worden aangekondigd; 3° een gedachten-, geloofs- of opiniestrekking aanmoedigen die een bedreiging uitmaakt voor de fundamentele vrijheden die door de Grondwet of het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden worden gewaarborgd of die tot doel hebben misbruik te maken van de goedgelovigheid van het publiek.»

Art. 30.In dezelfde afdeling 1 van dezelfde wet wordt een artikel 28/5 ingevoegd, luidende : «

Art. 28/5.De informatieve radio- of televisieprogramma's worden verzorgd in een geest van strikte onpartijdigheid en volgens de regels van de journalistieke deontologie met waarborg van de redactionele onafhankelijkheid. »

Art. 31.In dezelfde afdeling 1 van dezelfde wet wordt een artikel 28/6 ingevoegd, luidende : «

Art. 28/6.Samenwerking tussen de omroeporganisaties leidt niet tot gestructureerde eenvormigheid in het programmabeleid. »

Art. 32.In dezelfde afdeling 1 van dezelfde wet wordt een artikel 28/7 ingevoegd, luidende : «

Art. 28/7.Voor de journaals is een hoofdredacteur verantwoordelijk. »

Art. 33.In dezelfde afdeling 1 van dezelfde wet wordt een artikel 28/8 ingevoegd, luidende : «

Art. 28/8.§ 1. Indien het Instituut een overtreding vaststelt van de bepalingen van de artikelen 28/1 tot 28/3, 28/5 tot 28/7 en 28/9, hoort zij de betrokken omroeporganisatie. In voorkomend geval legt het Instituut een termijn van maximaal drie maanden op om aan de overtreding een einde te maken.

Indien binnen de opgelegde termijn geen einde is gemaakt aan de overtreding, kan het Instituut, na de betrokken omroeporganisatie te hebben gehoord, overgaan tot de schorsing van de vergunning die voor het betrokken radio- of televisieomroepprogramma was toegekend.

De opgelegde schorsing bedraagt maximaal twee maanden.

Indien het Instituut op het einde van deze termijn vaststelt dat de betreffende overtreding niet is verholpen, kan het, na de omroeporganisatie te hebben gehoord, de vergunning voor het betrokken radio- of televisieomroepprogramma intrekken. § 2. Indien het Instituut vaststelt dat met toepassing van artikel 40 van deze wet de schorsing van de doorgifte van een radio of televisieprogramma werd bevolen, kan het, na de betrokken omroeporganisatie te hebben gehoord, de vergunning voor het radio- of televisieomroepprogramma waarvan het radio of televisieprogramma deel uitmaakte, intrekken. »

Art. 34.De bestaande afdeling 1 van dezelfde wet wordt afdeling 1bis en artikel 28bis wordt artikel 28/9.

Art. 35.In artikel 28bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 8 juli 2001, dat artikel 28/9 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden ", waarbij hij mogelijkerwijs het advies van één of meer instanties van zijn keuze inwint" worden geschrapt;2° in § 1, eerste lid, wordt tussen het woord "mag" en het woord "exclusieve" wordt het woord "hiervoor" ingevoegd;3° in § 1, eerste lid, wordt het woord "zodat" na de komma wordt vervangen door het woord "waardoor";4° in § 1, eerste lid, worden de woorden "uitzendingen op een kosteloze televisie" worden vervangen door de woorden "een kosteloze programmadienst";5° paragraaf 2 wordt als volgt vervangen : « § 2.De televisieomroeporganisaties zien af van de uitoefening van exclusieve rechten indien deze ertoe zouden leiden dat een belangrijk deel van het publiek in een andere lidstaat evenementen die door een andere lidstaat zijn aangewezen niet op de kostenloze televisie kan volgen via volledige of gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving dan wel, waar nodig of passend om objectieve redenen van algemeen belang, via volledige of gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving zoals die door die andere lidstaat is bepaald. »; 6° er wordt een § 3 toegevoegd luidende als volgt : « § 3.Iedere omroeporganisatie zendt op aanvraag van de bevoegde overheid, elke dringende boodschap van algemeen nut in geval van vliegramp, kernongeval, aardbeving, ernstige virusaanvallen, ernstige vervuiling of ermee gelijkgestelde gebeurtenis uit. Deze boodschappen zijn duidelijk herkenbaar en ze worden voorafgegaan en gevolgd door een passende aankondiging dat het om een dringende boodschap van algemeen nut gaat. »

Art. 36.In artikel 31, § 1, tweede lid, van dezelfde wet wordt het woord "lidstaten" vervangen door het woord "Lid-Staten. »

Art. 37.De titel van Afdeling III van Hoofdstuk III van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Afdeling III. Bescherming van de menselijke waardigheid".

Art. 38.Artikel 40 van dezelfde wet wordt vervangen door een nieuw artikel 40 dat luidt als volgt : « § 1. De Koning kan, hetzij op eigen initiatief, hetzij op voorstel van het Instituut, de doorgifte schorsen van : 1° een radio- of televisieprogramma vermeld in artikel 28/4, 1° of 3°; De Koning kan de schorsing van het radio- of televisieprogramma laten ingaan op het ogenblik dat hij van het betreffende radio- of televisieprogramma op de hoogte wordt gesteld. 2° a) een radio- of televisieprogramma vermeld in artikel 28/4, 2°, waarbij door de keuze van het tijdstip van de uitzending ervan niet gewaarborgd wordt dat de minderjarigen in het zendgebied de programma's normaliter niet kunnen zien of beluisteren of wanneer dergelijke radio- of televisieomroepprogramma's, gedeelten van radio- of televisieomroepprogramma's of trailers, niet gescrambeld zijn, en evenmin duidelijk herkenbaar gemaakt zijn, hetzij met een visueel symbool gedurende de gehele uitzending ervan, hetzij met een akoestische waarschuwing vóór de uitzending ervan, en b) de omroeporganisatie in kwestie de voorgaande twaalf maanden al ten minste tweemaal een inbreuk gepleegd heeft op dezelfde bepalingen. De Koning zal hiertoe vooraf de omroeporganisatie in kwestie, en in geval van een omroeporganisatie uit een lidstaat van de Europese Unie de Europese Commissie, schriftelijk in kennis stellen van de ten laste gelegde inbreuken en van het voornemen om beperkingen aan het doorgeven op te leggen als nogmaals een dergelijke inbreuk gepleegd wordt.

Als in geval van een buitenlandse omroeporganisatie, binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf deze kennisgeving, overleg met de Commissie en de lidstaat van de Europese Unie van waaruit uitgezonden wordt, niet tot een minnelijke schikking heeft geleid en de ten laste gelegde inbreuk blijft doorgaan, wordt de voorlopige schorsing effectief. § 2. Een radio- of televisieprogramma dat aanleiding gaf tot schorsing door de Koning overeenkomstig § 1, 1°, wordt door geen enkele operator uitgezonden. § 3. Het Instituut publiceert onverwijld de schorsingsbeslissingen op haar website, met inbegrip van de reden van de schorsing en, in voorkomend geval, de toepasselijkheid van § 2. » HOOFDSTUK V. - Radio- of televisieomroepprogramma's

Art. 39.Artikel 40bis van dezelfde wet wordt hernummerd tot artikel 40/1 en vervangen als volgt : «

Art. 40/1.Elke televisieomroeporganisatie : 1° verzorgt zijn uitzendingen via een 16-9-systeem dat volledig compatibel is met PAL, indien het uitzendingen in breedbeeld en 625 lijnen betreft die niet volledig digitaal zijn;2° verzorgt zijn uitzendingen via een transmissiesysteem dat door een erkende Europese normalisatie-instantie genormaliseerd is, indien het uitzendingen betreft die volledig digitaal zijn.»

Art. 40.Artikel 40ter van dezelfde wet wordt hernummerd tot artikel 40/2 en vervangen als volgt : «

Art. 40/2.Elektronische-communicatienetwerken die zijn opgezet voor de distributie van digitale televisieprogramma's, zijn in staat om breedbeeldtelevisieprogramma's door te geven.

De Koning kan na advies van het Instituut en enkel en alleen in het kader van technische beperkingen, elektronische-communicatienetwerken vrijstellen van de in het eerste lid opgenomen verplichting.

Operatoren die breedbeeltelevisiediensten of -programma's ontvangen en doorgeven, handhaven dat beeldformaat. »

Art. 41.Artikel 40quater van dezelfde wet wordt hernummerd tot artikel 40/3 en vervangen als volgt : «

Art. 40/3.Alle voor de ontvangst van digitale televisiesignalen bestemde eindapparatuur die op de markt wordt verkocht, verhuurd of anderszins ter beschikking wordt gesteld, en waarmee digitale televisiesignalen kunnen worden gedecodeerd, is geschikt om : 1° het decoderen van dergelijke signalen mogelijk te maken volgens het gemeenschappelijke Europese coderingsalgoritme dat beheerd wordt door een erkende Europese normalisatie-instantie;2° de signalen weer te geven die ongecodeerd worden uitgezonden mits, in geval van gehuurde apparatuur, de houder de huurovereenkomst naleeft.»

Art. 42.Artikel 40quinquies van dezelfde wet wordt hernummerd tot artikel 40/4 en vervangen als volgt : «

Art. 40/4.Elk analoog televisietoestel met een integraal scherm waarvan de zichtbare diagonaal groter is dan 42 cm, dat op de markt wordt verkocht of verhuurd, is voorzien van ten minste één open interface contrastekker zoals genormaliseerd door een erkend Europees normalisatie-instituut, waarmee eenvoudige aansluiting van eindapparatuur mogelijk is, vooral extra decoders en digitale ontvangers.

Elk digitaal televisietoestel met een integraal scherm waarvan de zichtbare diagonaal groter is dan 30 cm, dat op de markt wordt verkocht of verhuurd, is voorzien van ten minste één open interface contrastekker (zoals genormaliseerd, of in overeenstemming met een norm die is vastgesteld door een erkend Europees normalisatie-instituut, of in overeenstemming met een door de industrie algemeen aanvaarde specificatie), waarmee eenvoudige aansluiting van eindapparatuur mogelijk is en die alle elementen van een digitaal televisiesignaal doorlaat, met inbegrip van informatie betreffende interactieve en voorwaardelijk toegankelijke diensten. »

Art. 43.Artikel 40sexies van dezelfde wet wordt hernummerd tot artikel 40/5 en vervangen als volgt : «

Art. 40/5.§ 1. De systemen van voorwaardelijke toegang die worden geëxploiteerd, bieden de nodige technische mogelijkheden voor een goedkope controleoverdracht naar de kopstations. § 2. Ongeacht de wijze van doorgifte, zijn alle aanbieders van diensten voor voorwaardelijke toegang waarvan de omroeporganisaties afhangen om kijkers of luisteraars te kunnen bereiken, verplicht : 1° aan alle omroeporganisaties op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende wijze de technische diensten aan te bieden waarmee hun digitale uitzendingen kunnen worden ontvangen door kijkers en luisteraars die daartoe gerechtigd zijn, middels een decoder die door de dienstverlener wordt beheerd;2° een gescheiden boekhouding te voeren voor hun activiteiten als aanbieders van voorwaardelijke toegang, voorzover zij andere activiteiten uitoefenen.

Art. 44.Artikel 40septies van dezelfde wet wordt hernummerd tot artikel 40/6 en vervangen als volgt : «

Artikel 40/6.§ 1. Als de houders van industriële eigendomsrechten inzake voorwaardelijke toegangssystemen en -producten licenties verlenen aan fabrikanten van consumentenapparatuur, doen zij dat tegen eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden. De houders van rechten maken het verlenen van licenties, waarbij rekening wordt gehouden met de technische en commerciële factoren, niet afhankelijk van voorwaarden waardoor het verboden, ontraden of onaantrek kelijk gemaakt wordt om in het product in kwestie : 1° hetzij een gemeenschappelijke interface in te bouwen die aansluiting op andere toegangssystemen mogelijk maakt;2° hetzij tot een ander toegangssysteem behorende kenmerkende functies in te bouwen, mits de licentiehouder zich houdt aan de redelijke en passende voorwaarden inzake de beveiliging van de transacties van de exploitanten en de voorwaardelijke toegangssystemen. § 2. De operatoren van elektronische communicatienetwerken publiceren de exacte technische specificaties van de interfaces vooraleer deze voor het publiek beschikbaar zijn. De specificaties zijn nauwkeurig genoeg om eindapparatuur te ontwerpen waarmee alle via de interface verstrekte diensten kunnen worden gebruikt. Ze worden regelmatig bijgewerkt. »

Art. 45.In dezelfde wet wordt een artikel 40/7 ingevoegd, luidende : «

Art. 40/7.Onverminderd de verplichtingen van artikel 14 en 16, kan een operator, indien hij meent omwille van technische redenen niet te kunnen voldoen aan de voorwaarden van artikel 40/5, § 2, 1°, aan het Instituut vragen daarvan vrijgesteld te worden.

Hij richt daartoe een gemotiveerd verzoek aan het Instituut. Het Instituut beschikt over dertig werkdagen om zich over het verzoek uit te spreken. Indien het Instituut zich binnen deze termijn niet uitspreekt over het verzoek, geldt zijn stilzwijgen als instemming.

Het Instituut kan de verleende instemming evenwel intrekken wanneer omwille van de technologische evolutie de technische redenen op grond waarvan de vrijstelling van artikel 40/5, § 2, 1°, werd verleend, niet langer relevant zijn. »

Art. 46.In dezelfde wet wordt een artikel 40/8 ingevoegd, luidende : «

Art. 40/8.Voorzover het noodzakelijk is om de toegang van eindgebruikers tot specifieke digitale radio- en televisieomroepprogramma's te waarborgen, kan het Instituut de aanbieders van API of EPG verplichten om toegang aan te bieden tot deze faciliteiten tegen billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden. » HOOFDSTUK VI. - Het waarborgen van een eerlijke mededinging

Art. 47.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd, luidende :"Hoofdstuk IIIbis. - Bepalingen met het oog op het waarborgen van een eerlijke mededinging".

Art. 48.In dezelfde wet wordt een artikel 40/9 ingevoegd, luidende : «

Art. 40/9.§ 1. Binnen het kader van het uitoefenen van zijn bevoegdheden treft het Instituut alle passende maatregelen om de in de §§ 2 tot 4 genoemde doelstellingen te verwezenlijken. De maatregelen worden op de aard van het vastgestelde probleem gebaseerd, proportioneel toegepast en gerechtvaardigd. Ze dienen in evenredigheid te zijn met die doelstellingen, leven de beginselen van objectiviteit, transparantie, niet-discriminatie en technologische neutraliteit na, en dragen bij tot het bevorderen van culturele en taalkundige verscheidenheid en het pluralisme in de media. § 2. Bij de uitvoering van de taken die aan het Instituut krachtens deze wet zijn opgelegd, bevordert het de concurrentie bij de levering van elektronische-communicatienetwerken, van elektronische-communicatiediensten en van bijbehorende faciliteiten, op de volgende wijze : 1° het zorgt ervoor dat de gebruikers maximaal voordeel halen wat betreft keuze, prijs en kwaliteit;2° het zorgt ervoor dat er in de sector van de elektronische communicatie geen verstoring of beperking van de concurrentie is;3° het bevordert efficiënte investeringen op het gebied van infrastructuur en steunt innovaties. § 3. Bij de uitvoering van de taken die krachtens deze wet aan het Instituut zijn opgelegd, draagt het bij tot de ontwikkeling van een interne markt van elektronische-communicatienetwerken en -diensten, op de volgende wijze : 1° het moedigt het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en -diensten op Europees niveau aan;2° het moedigt het opzetten en ontwikkelen van trans-Europese netwerken en de interoperabiliteit van pan-Europese diensten aan;3° het zorgt ervoor dat er in vergelijkbare omstandigheden geen verschil in behandeling is van operatoren die elektronische-communicatienetwerken en -diensten aanbieden;4° het werkt met andere nationale regelgevende instanties en met de Europese Commissie op transparante wijze samen om te zorgen voor de ontwikkeling van consistente regulerende praktijken op Belgisch en Europees niveau. § 4. Bij de uitvoering van de taken die krachtens deze wet aan het Instituut zijn opgelegd, waakt het over de belangen van de gebruikers, op de volgende wijze : 1° het waarborgt de consument een hoog niveau van bescherming bij zijn relaties met de leveranciers;2° het bevordert de verstrekking van duidelijke informatie, met name door te verplichten tot transparantie ten aanzien van tarieven en de voorwaarden voor het gebruik van elektronische-communicatiediensten;3° het houdt rekening met de behoeften van specifieke maatschappelijke groepen, met name gehandicapte eindgebruikers;4° het zorgt voor de integriteit en de veiligheid van de elektronische-communicatienetwerken;5° het draagt bij tot het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer.»

Art. 49.In dezelfde wet wordt een artikel 40/10 ingevoegd, luidende : «

Art. 40/10.§ 1. Elke operator onderhandelt met elke operator die daarom verzoekt, te goeder trouw over een toegangsovereenkomst met het doel elektronische-communicatiediensten aan te bieden.

Alle inlichtingen die in het kader van onderhandelingen over een toegangsovereenkomst door de ene operator aan de andere worden meegedeeld, zijn vertrouwelijk, onverminderd het recht van elke belanghebbende om deze vertrouwelijke inlichtingen mee te delen aan het Instituut of aan een andere administratieve of gerechtelijke instantie. De verkregen informatie wordt niet doorgegeven aan een andere partij, meer bepaald een andere divisie van de betrokken operatoren, filialen of partners, die zouden kunnen genieten van een concurrentiëel voordeel dankzij deze informatie.

Deze bepaling kan niet worden ingeroepen om bepaalde gegevens niet over te maken aan het Instituut of aan een andere administratieve of gerechtelijke instantie die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar regulerende taken. § 2. Indien er tijdens onderhandelingen met betrekking tot toegang geen overeenstemming kan worden bereikt tussen de partijen, kan het Instituut, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van één van de partijen, na ze gehoord te hebben, ingrijpen ter waarborging van de basisdoelstellingen bepaald in artikel 40/9. »

Art. 50.In dezelfde wet wordt een artikel 40/11 ingevoegd, luidende : «

Art. 40/11.§ 1. Na elke publicatie door de Europese Commissie van haar "Aanbeveling betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronische-communicatiesector", hierna ook de "Aanbeveling" genoemd, en op gezette tijden bepaalt het Instituut de relevante markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, alsook hun respectieve geografische uitgestrektheid. § 2. Overeenkomstig § 5 voert het Instituut minstens zo spoedig mogelijk na de aanneming van de Aanbeveling of een bijwerking daarvan een analyse van die relevante markten uit om te bepalen of zij daadwerkelijk concurrentieel zijn. De informatie-uitwisseling nodig voor die analyse gebeurt overeenkomstig § 13 van dit artikel. § 3. Wanneer het Instituut overeenkomstig § 5 concludeert dat een relevante markt daadwerkelijk concurrentieel is, legt het de in §§ 7 tot 12 bedoelde verplichtingen niet op en handhaaft het die ook niet.

Als het Instituut beslist dat het een verplichting niet handhaaft overeenkomstig het eerste lid, brengt het de betrokken partijen daarvan op de hoogte in de loop van de maand die volgt op zijn beslissing. § 4. Wanneer het Instituut vaststelt dat een relevante markt niet daadwerkelijk concurrentieel is, identificeert het overeenkomstig § 5 elke operator die op die markt over een sterke machtspositie beschikt, en legt hem van de verplichtingen als beschreven in §§ 7 tot 12, diegene op die het gepast acht. Om deze verplichtingen te doen naleven, kan het Instituut een wijziging van de reeds gesloten toegangsovereenkomst opleggen.

Een operator wordt geacht een sterke machtspositie op een relevante markt te hebben, wanneer hij, alleen of samen met anderen, een aan machtspositie gelijkwaardige positie bezit, dit wil zeggen een economische kracht die hem in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van zijn concurrenten, klanten of consumenten te gedragen.

Als een operator wordt geacht een sterke machtspositie op een relevante markt te hebben, kan hij ook worden geacht een sterke machtspositie op een nauw verwante markt te hebben, als de koppelingen tussen beide markten van dien aard zijn dat de operator, via het hefboomeffect, op de ene markt de marktmacht kan gebruiken die hij op de andere heeft.

In dat geval legt het Instituut op de verwante markt, van de verplichtingen als beschreven in §§ 7 tot 12, diegene op die het gepast acht.

Voor elke relevante markt publiceert het Instituut in het Belgisch Staatsblad en op zijn website de lijst van de operatoren met een sterke machtspositie en, in voorkomend geval, van de operatoren met een sterke machtspositie op een nauw verwante markt, alsook de lijst van de verplichtingen die aan elk van die operatoren is opgelegd. § 5. Voor de beslissingen van het Instituut waarvoor naar deze paragraaf wordt verwezen pleegt het Instituut vooraf overleg met de Raad voor de Mededinging.

De Raad voor de Mededinging geeft binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de toezending van de ontwerpbeslissing door het Instituut, zijn advies. Zodra die termijn verstreken is, geldt het stilzwijgen van de Raad voor de Mededinging als goedkeuring van de voormelde ontwerpbeslissing. § 6. Onverminderd de noodzaak : 1° zich te schikken naar internationale verbintenissen;2° de bepalingen inzake co-locatie en gedeeld gebruik van faciliteiten te doen naleven;3° de bepalingen van artikel 40/12 te doen naleven;4° de toezeggingen te doen naleven die operatoren die het gebruiksrecht voor radiofrequenties hebben verkregen, in de loop van een op mededinging gebaseerde of vergelijkende selectieprocedure hebben gedaan;5° de bepalingen te doen naleven aangaande de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer legt het Instituut geen enkele van de in §§ 7 tot 11 vermelde verplichtingen op aan operatoren die niet aangewezen zijn als beschikkende over een sterke machtspositie op een relevante markt. Indien uitzonderlijke omstandigheden het rechtvaardigen, kan de Koning, na advies van het Instituut, operatoren met een sterke machtspositie op een relevante markt andere verplichtingen inzake toegang opleggen dan diegene waarvan sprake in §§ 7 tot 11. In dat geval is de toestemming van de Europese Commissie vereist. § 7. Het Instituut kan, overeenkomstig §§ 4 en 5, verplichtingen inzake niet-discriminatie opleggen. § 8. Het Instituut kan, overeenkomstig §§ 4 en 5, de verplichtingen inzake transparantie met betrekking tot toegang opleggen, op grond waarvan operatoren door het Instituut bepaalde informatie openbaar moeten maken. Het Instituut preciseert welke informatie beschikbaar moet worden gesteld, hoe gedetailleerd zij moet zijn en op welke wijze zij moet worden gepubliceerd.

Wanneer voor een operator verplichtingen inzake niet-discriminatie gelden, kan het Instituut van die operator eisen dat hij een referentieaanbod publiceert dat voldoende gespecificeerd is om te garanderen dat de operatoren niet hoeven te betalen voor faciliteiten die voor de gewenste dienst niet nodig zijn. Daarin wordt een beschrijving gegeven van de betrokken aanbiedingen, uitgesplitst in diverse elementen naargelang van de marktbehoeften, en van de daaraan verbonden eisen en voorwaarden, met inbegrip van de tarieven.

Het Instituut kan de wijzigingen aan het referentieaanbod opleggen die het nodig acht teneinde de maatregelen op te leggen waarin deze wet voorziet.

Elk referentieaanbod wordt, voordat het gepubliceerd wordt, door het Instituut goedgekeurd en is gratis elektronisch beschikbaar op een vrij consulteerbare website.

De publicatie van een referentieaanbod vormt geen belemmering voor redelijke verzoeken om toegang waarin dat aanbod niet voorziet. § 9. Het Instituut kan, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, en overeenkomstig §§ 4 en 5, het voeren van gescheiden boekhoudingen voorschrijven met betrekking tot met toegang verband houdende activiteiten.

De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, welk model en boekhoudkundige methode gehanteerd moeten worden.

Het Instituut kan van een verticaal geïntegreerde onderneming eisen om de betreffende boekhoudkundige documenten te ontvangen teneinde na te gaan of de niet-discriminatievoorschriften als bedoeld in § 7 nagekomen worden.

Een erkende bedrijfsrevisor, aangewezen door de operator, ziet op kosten van de operator toe op de naleving van het in het tweede lid vermelde besluit. Op basis van de conclusie van het rapport van die bedrijfsrevisor, publiceert het Instituut ieder jaar een verklaring betreffende de inachtneming van het systeem.

Wanneer het Instituut dit nodig acht, kan het, op gemotiveerde wijze, alle boekhoudkundige documenten, met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten, doen overleggen. Het Instituut bepaalt de termijn binnen dewelke de documenten moeten worden verstrekt.

Het Instituut kan dergelijke informatie publiceren wanneer zij bijdraagt tot een open en concurrentiële markt, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens. § 10. Het Instituut kan, overeenkomstig §§ 4 en 5, de verplichting opleggen in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van bepaalde netwerkonderdelen en bijbehorende faciliteiten, onder meer wanneer het Instituut van mening is dat het weigeren van toegang of het opleggen van onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte detailhandelsmarkt zou belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.

Aan operatoren kan worden opgelegd dat zij : 1° derden toegang verlenen tot bepaalde netwerkelementen en/of faciliteiten;2° te goeder trouw onderhandelen met ondernemingen die verzoeken om toegang;3° reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekken;4° op groothandelsbasis bepaalde diensten aanbieden voor doorverkoop aan derden;5° open toegang verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten;6° co-locatie of andere vormen van gedeeld gebruik van faciliteiten aanbieden, inclusief gedeeld gebruik van kabelgoten, gebouwen of masten;7° toegang verlenen tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om billijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen. Het Instituut kan aan die verplichtingen voorwaarden verbinden aangaande billijkheid, redelijkheid en opportuniteit.

Wanneer het Instituut overweegt de in het tweede lid genoemde verplichtingen op te leggen, betrekt het met name de volgende factoren in zijn overwegingen : 1° de technische en economische levensvatbaarheid van het gebruik of de installatie van concurrerende faciliteiten, in het licht van het tempo van de marktontwikkeling, rekening houdende met het type toegang;2° de graad van haalbaarheid van de voorgestelde toegangverlening, rekening houdende met de beschikbare capaciteit;3° de door de eigenaar van de faciliteit verrichte initiële investering, daarbij ook rekening houdende met de aan de investering verbonden risico's;4° de noodzaak om op lange termijn de concurrentie in stand te houden;5° in voorkomend geval, de terzake geldende intellectuele eigendomsrechten;6° het verlenen van pan-Europese diensten. Voorzover dat nodig is om de door het Instituut opgelegde verplichtingen ten uitvoer te brengen, onderhandelen de operatoren onderling over de gepaste overeenkomsten inzake de te verstrekken toegang Indien tijdens onderhandelingen met betrekking tot de toegang er geen overeenstemming kan worden bereikt tussen de partijen, bepaalt het Instituut, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van één van de partijen, na de betrokken partijen gehoord te hebben, de voorwaarden inzake de te verstrekken toegang. § 11. Het Instituut kan, overeenkomstig §§ 4 en 5, en wanneer bovendien uit een marktanalyse blijkt dat de betrokken operator de prijzen door het ontbreken van werkelijke concurrentie op een buitensporig peil kan handhaven of de marges kan uithollen ten nadele van de eindgebruikers, op het gebied van toegang verplichtingen inzake het terugverdienen van kosten en prijscontrole opleggen, inclusief onder meer verplichtingen inzake kostenoriëntering van prijzen en kostentoerekeningssystemen inzake kosten van een efficiënte operator.

Het Instituut houdt hierbij rekening met de door de operator gedane investeringen en laat toe dat hij een redelijke opbrengst verkrijgt uit zijn kapitaalinbreng, rekening houdend met de aangegane risico's.

Het Instituut kan op het gebied van toegang ook, overeenkomstig §§ 4 en 5, verplichtingen opleggen inzake prijscontrole.

Iedere operator onderworpen aan een verplichting inzake kostenoriëntering van zijn tarieven, verstrekt aan het Instituut, wanneer het erom verzoekt, het bewijs van de naleving van die verplichting.

Wanneer voor een operator een verplichting inzake kostenoriëntering geldt, wordt rekening gehouden met de kosten verbonden aan efficiënte dienstverlening, met inbegrip van een redelijk investeringsrendement.

Voor de berekening van de kosten verbonden aan efficiënte dienstverlening, kan het Instituut boekhoudkundige en kostenberekeningsmethoden gebruiken die los staan van de door de operator gebruikte methoden.

Wanneer de invoering van een kostentoerekeningssysteem verplicht wordt gesteld, publiceert het Instituut een beschijving van dit systeem waarin ten minste de hoofdcategorieën waarin de kosten worden ingedeeld en de voor de toerekening van de kosten toegepaste regels worden vermeld.

Wanneer het door het Instituut toegepaste kostentoerekeningssysteem dit noodzakelijk maakt, ziet een door de operator aangewezen erkende bedrijfsrevisor op kosten van de operator toe op de inachtneming van het kostentoerekeningssysteem.

Op basis van de conclusie van het rapport van die bedrijfsrevisor publiceert het Instituut ieder jaar een verklaring betreffende de inachtneming van het systeem. § 12. Indien het Instituut vaststelt dat de verplichtingen die werden opgelegd krachtens de §§ 7 tot 11 niet zouden leiden tot het verwezenlijken van de doelstellingen die zijn bepaald bij artikel 40/9, kan het, overeenkomstig §§ 4 en 5, één of meer van de in het tweede lid genoemde verplichtingen opleggen aan operatoren die zijn aangeduid als operatoren met een sterke machtspositie op een gegeven eindgebruikersmarkt.

De verplichtingen die het Instituut oplegt, hebben betrekking op het verbod om : 1° abnormaal hoge prijzen te hanteren;2° de toegang tot de markt te belemmeren;3° afbraakprijzen te hanteren die de mededinging beperken;4° ongegronde voorkeuren voor bepaalde eindgebruikers toe te passen;5° diensten op onredelijke wijze te bundelen. Indien het Instituut krachtens het eerste en tweede lid de eindgebruikerstarieven wenst te controleren, kan het de noodzakelijke en geëigende kostentoerekeningssystemen bepalen, die de geviseerde operator toepast.

In geen geval kunnen de bevoegdheden die door het vorige lid aan het Instituut worden toegekend, de verplichting inhouden voor een operator met een sterke machtspositie op een bepaalde markt, om zijn eindgebruikerstarieven vooraf ter goedkeuring aan het Instituut voor te leggen.

Een erkende bedrijfsrevisor, aangewezen door de operator, ziet, op kosten van die operator, toe op de inachtneming van de kostentoerekeningssystemen.

Het Instituut publiceert ieder jaar een verklaring betreffende de inachtneming van deze systemen. § 13. In het kader van zijn bevoegdheden kan het Instituut van elke betrokken operator of omroeporganisatie op gemotiveerde wijze alle informatie opvragen die nodig is om de naleving van deze wet te waarborgen. Teneinde het toezicht op de naleving van verplichtingen inzake transparantie en niet-discriminatie te vergemakkelijken, kan het Instituut opleggen dat boek- houdkundige documenten, met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten, worden voorgelegd.

Het Instituut bepaalt de termijn waarbinnen de inlichtingen moeten worden meegedeeld.

De voorafgaande informatieverstrekking aan het Instituut kan geen vermelde voorwaarde voor toegang tot de markt zijn.

De door het Instituut gevraagde informatie dient in evenredigheid te zijn met de uitvoering van de betrokken bevoegdheid. Het Instituut geeft de redenen voor zijn verzoek om informatie.

Artikel 137, § 2, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie bepaalt de nadere regels inzake de informatie-uitwisseling. » .

Art. 51.In dezelfde wet wordt een artikel 40/12 ingevoegd, luidende : «

Art. 40/12.§ 1. Een operator die elektronische-communicatienetwerken of -diensten aanbiedt en die inzake andere activiteiten over uitsluitende of bijzondere rechten beschikt is verplicht : 1° ofwel voor het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken of -diensten een gescheiden boekhouding te voeren, in dezelfde mate als vereist zou zijn wanneer de betrokken activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht, teneinde alle kosten en inkomsten, met de daarvoor gebruikte berekeningsgrondslag en gedetailleerde toewijzingsmethoden, aan te geven die betrekking hebben op het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken of -diensten, met inbegrip van een puntsgewijs overzicht van de vaste activa en de structurele kosten;2° ofwel een structurele scheiding op te zetten voor de activiteiten in verband met het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken of -diensten. § 2. Overdrachten van middelen, met inbegrip van overdrachten van kapitaal en uitrusting vanuit activiteiten die aan uitsluitende of bijzondere rechten onderworpen zijn naar de activiteiten inzake elektronische-communicatienetwerken of -diensten, geschieden op grond van de marktvoorwaarden. § 3. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, welk model en welke boekhoudkundige methodologie moeten worden gehanteerd met het oog op de invulling van de verplichtingen van dit artikel.

De gescheiden boekhouding, bedoeld in § 1, 1°, wordt onderworpen aan een controle door een erkende bedrijfsrevisor aangewezen door en op kosten van de operator.

Het Instituut bepaalt de wijze waarop het financiële verslag in verband met de gescheiden boekhouding wordt gepubliceerd. § 4. Teneinde toe te zien op de naleving van dit artikel kan het Instituut of zijn gevolmachtigden elke persoon horen die het wenst.

Het Instituut of zijn gevolmachtigden kunnen zich alle documenten laten overleggen en alle inlichtingen vragen die zij nodig achten voor de verificatie van de naleving van dit artikel. »

Art. 52.In dezelfde wet wordt een artikel 40/13 ingevoegd, luidende : «

Art. 40/13.§ 1. Het Instituut kan voor de toepassing van deze wet een openbare raadpleging houden overeenkomstig artikel 14 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector. § 2. Voorzover een ontwerpbeslissing van het Instituut aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor een relevante markt, organiseert het Instituut een voorafgaande openbare raadpleging met een maximale tijdsduur van twee maanden, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.

Een openbare raadpleging wordt in elk geval georganiseerd voorafgaand aan het bepalen en analyseren van een relevante markt, alsook bij het aanwijzen van een operator met een sterke machtspositie.

Alle inlichtingen in verband met aan de gang zijnde openbare raadplegingen worden bij het Instituut gecentraliseerd.

De resultaten van de openbare raadpleging worden openbaar gemaakt, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.

De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere regels van de openbare raadpleging en van de bekendmaking van de resultaten ervan. § 3. Voorzover een ontwerpbeslissing van het Instituut invloed kan hebben op de handel tussen de lidstaten en erop gericht is : 1° een relevante markt te bepalen, overeenkomstig artikel 40/11, § 1, of 2° vast te stellen of er op een relevante markt concurrentie aanwezig is, overeenkomstig artikel 40/11, §§ 2, 3 en 4, of 3° verplichtingen ten aanzien van een operator met een sterke machtspositie op een relevante markt op te leggen of te wijzigen, overeenkomstig artikel 40/11, § 4, of 4° verplichtingen op te leggen aan operatoren die niet zijn aangemerkt als beschikkende over een sterke machtspositie op een relevante markt, overeenkomstig artikel 40/11, § 6, of 5° de wijziging van reeds gesloten toegangsovereenkomsten op te leggen, overeenkomstig artikel 40/11, § 4, of 6° de wijziging van het referentieaanbod op te leggen, overeenkomstig artikel 40/11, § 8, of 7° de voorwaarden inzake de te verstrekken toegang te bepalen, overeenkomstig de artikelen 40/11, § 10, zesde lid en 40/10, § 2, raadpleegt het Instituut onverwijld de Europese Commissie en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten. Het Instituut neemt de opmerkingen in aanmerking die de Europese Commissie en de regelgevende instanties van de lidstaten eraan bezorgd hebben binnen de door de Koning bepaalde termijn.

De definitieve beslissingen, genomen op basis van de ontwerpen bedoeld in het eerste lid, worden aan de Europese Commissie en aan de nationale regelgevende instanties van de lidstaten meegedeeld.

De Koning preciseert, na advies van het Instituut, de nadere regels van de raadpleging bedoeld in het eerste lid en van de notificatie van de definitieve beslissing bedoeld in het derde lid. § 4. De voorlopige maatregelen in de zin van artikel 20 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector die genomen zijn om deze wet te doen naleven, worden vrijgesteld van de raadplegingen waarvan sprake in de §§ 2 en 3 van dit artikel. Zij worden echter onverwijld ter kennis gebracht van de Europese Commissie en van de nationale regelgevende instanties van de lidstaten. § 5. Indien de in § 3, eerste lid, bedoelde ontwerpbeslissing gericht is op : 1° het definiëren van een relevante markt die verschilt van de markten die reeds gedefinieerd zijn door de Europese Commissie, of 2° het al dan niet aanwijzen van een operator die, hetzij individueel of gezamenlijk met anderen, een sterke machtspositie op een relevante markt bezit, verlengt het Instituut, na een beslissing van de Europese Commissie die genomen is binnen de in § 3, tweede lid, beoogde termijn, die termijn met twee bijkomende maanden. Binnen de termijn zoals verlengd in het eerste lid kan de Europese Commissie, door middel van een gedetailleerde en objectieve beslissing met precieze voorstellen tot wijzigingen, het Instituut doen afzien van zijn in het eerste lid bedoelde ontwerpbesluit. § 6. Volgens de nadere regels die door de Koning, na advies van het Instituut zijn vastgesteld, maakt het Instituut de beslissingen van de Europese Commissie die genomen zijn krachtens § 5, openbaar. » HOOFDSTUK VII. - Zend- en transportvergunningen

Art. 53.Er wordt een nieuw hoofdstuk ingevoerd in dezelfde wet met als titel "Hoofdstuk IIIter. Zend- en transportvergunningen" en in dit hoofstuk een artikel 40/14 luidende als volgt : «

Art. 40/14.De artikelen 39 tot 44 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie zijn van toepassing op de zend- en transportapparatuur die gehouden, gecommercialiseerd of gebruikt wordt in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. » HOOFDSTUK VIII. - Strafbepalingen, overgangsbepalingen en slotbepalingen

Art. 54.In artikel 41 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt "Onverminderd de schorsing vermeld in artikel 40, § 2, wordt de overtreding van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan gestraft met een geldboete van 25 tot en met 12.500 euro. »; 2° tussen het eerste en tweede lid wordt het volgende lid ingevoerd : « Wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en met een geldboete van 25 tot 2.500 euro of met een van die straffen alleen, degene die : 1° uitrusting of programmatuur, waaronder chipkaarten, fabriceert, te koop of te huur aanbiedt, verkoopt, verhuurt, invoert, verdeelt, promoot, installeert, in stand houdt of vervangt die bestemd is om zonder toestemming van de dienstenleverancier : a) radio- of televisieprogramma's te ontvangen die via een elektronisch communicatienetwerk doorgegeven worden;b) in een begrijpelijke vorm toegang te verschaffen tot radio- of televisieprogramma's en/of -diensten die enkel tegen extra betaling en op basis van voorwaardelijke toegang worden aangeboden aan het publiek;2° met het oog op het gebruik ervan of voor commerciële doeleinden die uitrusting of programmatuur, waaronder chipkaarten, koopt, huurt of in zijn bezit heeft;3° gecodeerde radio- of televisieprogramma's en/of -diensten geheel of gedeeltelijk decodeert en/of gebruikt, op welke wijze ook, zonder de toestemming van de eigenaar van de coderingstechnologie of van een derde die door voormelde eigenaar werd aangeduid om die toestemming te verlenen;4° gebruik maakt van commerciële communicatie om die illegale uitrusting of programmatuur aan te prijzen;5° in het tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "het vorige lid" vervangen door de woorden "dit artikel".

Art. 55.Artikel 42 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 42.§ 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vóór 31 december 2008 de bepalingen van deze wet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen om alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de van kracht zijnde richtlijnen van de Europese Unie. § 2. Het koninklijk besluit genomen krachtens § 1 van dit artikel wordt opgeheven wanneer het niet binnen vijftien maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet werd bekrachtigd. »

Art. 56.De artikelen 10, 11, 12bis, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 27, 28, 35bis, 35ter en 36 van dezelfde wet worden opgeheven. De vierde paragraaf van artikel 38 wordt eveneens opgeheven.

Art. 57.De houders van een bij de inwerkingtreding van onderhavige wijzigingswet geldige vergunning voor het uitbaten van elektronische communicatienetten maken aan het Instituut binnen een termijn van zes maanden na de inwerkingtreding van onderhavige wijzigingswet, een kopie over van hun vergunning en het daarbij horende dossier.

Art. 58.Er wordt een nieuw artikel "42ter" in hoofdstuk IV ingevoegd, luidende : « Het ministerieel besluit van 17 januari 2001 tot aanwijzing van de omroeporganisaties als bedoeld in artikel 13, 2e streepje, van de wet van 30 maart 1995 betreffende de netten voor distributie voor omroepuitzendingen en de uitoefening van televisieomroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, blijft van kracht tot aan de inwerkingtreding van het in uitvoering van artikel 13, 2e streepje, genomen koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad. » HOOFDSTUK IX. - Regulerende instantie

Art. 59.In artikel 14, § 1, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 3° worden de woorden ", van de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische communicatienetwerken en -diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad" ingevoegd tussen de woorden "21 maart 1991" en "en hun uitvoeringsbesluiten";2° in 4°, worden de woorden "of in geval van een geschil tussen de in de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische communicatienetwerken en -diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van elektronische communicatiediensten of -netwerken of omroeporganisaties," ingevoegd tussen de woorden "postoperatoren," en "het formuleren".

Art. 60.In artikel 24 van dezelfde wet worden de woorden "en de wet van 21 maart 1991" vervangen door ", de wet van 21 maart 1991 en de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische communicatienetwerken en -diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad".

Art. 61.In artikel 30, 4°, van dezelfde wet, worden de woorden toegevoegd "alsook het geheel van rechten geïnd op basis van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische communicatienetwerken en -diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 16 maart 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2006-2007. Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 51-2763/1. - Verslag, nr. 51-2763/2. - Tekst verbeterd door de commissie, nr. 51-2763/3.

Integraal verslag : 21 december 2006.

^