Etaamb.openjustice.be
Wet van 15 februari 2007
gepubliceerd op 28 maart 2007

Wet houdende instemming met het Burgerlijk Verdrag inzake corruptie, gedaan te Straatsburg op 4 november 1999

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2007015029
pub.
28/03/2007
prom.
15/02/2007
ELI
eli/wet/2007/02/15/2007015029/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 FEBRUARI 2007. - Wet houdende instemming met het Burgerlijk Verdrag inzake corruptie, gedaan te Straatsburg op 4 november 1999 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Burgerlijk Verdrag inzake corruptie, gedaan te Straatsburg op 4 november 1999, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 15 februari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2005-2006 en 2006-2007. Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 28 september 2006, nr. 3-1847/1. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 3-1847/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 14 december 2006. - Stemming, vergadering van 14 december 2006. Kamer van volkvertegenwoordigers.

Documenten. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 51-2814/1. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-2814/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 18 januari 2007. - Stemming, vergadering van 18 januari 2007. BURGERLIJK VERDRAG INZAKE CORRUPTIE Preambule De Lidstaten van de Raad van Europa, de andere Staten en de Europese Gemeenschap, die dit Verdrag hebben ondertekend, Overwegende dat het doel van de Raad van Europa het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden is;

In het besef dat het van belang is de internationale samenwerking te versterken in de bestrijding van corruptie;

Benadrukkend dat corruptie een ernstige bedreiging vormt voor de rechtsnormen, voor de democratie en de rechten van de mens, alsmede voor de billijkheid en de sociale rechtvaardigheid, dat zij de economische ontwikkeling in de weg staat alsook de correcte en eerlijke werking van de markteconomieën in gevaar brengt;

Erkennend de negatieve gevolgen van corruptie op personen, op het bedrijfsleven, op de Staten, alsook op de internationale instellingen;

Overtuigd van het belang voor het burgerlijk recht om bij te dragen tot de bestrijding van corruptie, inzonderheid door personen die schade hebben geleden in staat te stellen een billijke vergoeding te bekomen;

Herinnerend aan de conclusies en resoluties van de 19e (Malta, 1994), 21e (Tsjechische Republiek, 1997) en 22e (Moldova, 1999) Conferentie van Europese Ministers van Justitie;

Rekening houdend met het Actieprogramma tegen corruptie aangenomen door het Comité van Ministers in november 1996;

Voorts rekening houdend met het onderzoek naar de mogelijkheid om een verdrag uit te werken betreffende de burgerlijke rechtsvordering tot vergoeding van schade die voortvloeit uit daden van corruptie, goedgekeurd door het Comité van Ministers in februari 1997;

Gelet op Resolutie (97) 24 betreffende de 20 grondbeginselen voor de bestrijding van corruptie, aangenomen door het Comité van Ministers tijdens zijn 101e vergadering in november 1997, op Resolutie (98) 7 betreffende de machtiging om te voorzien in het gedeeltelijke en uitgebreide Akkoord tot instelling van de « Groep van Staten tegen Corruptie - GRECO », aangenomen door het Comité van Ministers tijdens de 102e vergadering in mei 1998, alsook op Resolutie (99) 5 tot instelling van de GRECO, aangenomen op 1 mei 1999;

Herinnerend aan de Slotverklaring en aan het Actieplan aangenomen door de Staats- en Regeringsleiders van de Raad van Europa tijdens hun 2e Topconferentie te Straatsburg in oktober 1997, Zijn overeengekomen als volgt : HOOFDSTUK I. - Maatregelen die op nationaal vlak moeten worden genomen Doel Artikel 1 Elke Partij voorziet in haar nationaal recht in doeltreffende rechtsmiddelen ten behoeve van personen die schade hebben geleden die voortvloeit uit een daad van corruptie, teneinde hen de mogelijkheid te bieden hun rechten en hun belangen te verdedigen, inbegrepen de mogelijkheid om schadevergoeding te verkrijgen.

Definitie van corruptie Artikel 2 Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder « corruptie »: het rechtstreeks of onrechtstreeks vragen, aanbieden, geven of aanvaarden van steekpenningen, of van een ander onverschuldigd voordeel of de belofte van dergelijk voordeel, dat invloed heeft op de normale uitoefening van een ambt of op het vereiste gedrag van de begunstigde van de steekpenningen, van het onverschuldigd voordeel of van de belofte van dergelijk voordeel.

Schadevergoeding Artikel 3 1. Elke Partij voorziet in haar nationaal recht dat de personen die schade hebben geleden die voortvloeit uit een daad van corruptie een rechtsvordering tot het bekomen van volledige vergoeding van deze schade kunnen instellen.2. Deze schadevergoeding kan betrekking hebben op de reeds geleden vermogensrechtelijke schade, op de winstderving en op de niet-vermogensrechtelijke schade. Aansprakelijkheid Artikel 4 1. Elke Partij voorziet in haar nationaal recht dat de volgende voorwaarden moeten vervuld zijn opdat de schade kan worden vergoed: i.de verweerder heeft de daad van corruptie gepleegd of toegestaan, of nagelaten redelijke maatregelen te treffen om de daad van corruptie te voorkomen; ii. de eiser heeft schade geleden; en iii. er bestaat een oorzakelijk verband tussen de daad van corruptie en de schade. 2. Elke Partij voorziet in haar nationaal recht dat indien verschillende verweerders aansprakelijk zijn voor schade die voortvloeit uit dezelfde daad van corruptie, zij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn. Aansprakelijkheid van de Staat Artikel 5 Elke Partij voorziet in haar nationaal recht in gepaste procedures die aan personen die schade hebben geleden die voortvloeit uit een daad van corruptie gepleegd door een van haar ambtenaren in de uitoefening van zijn ambt, de mogelijkheid bieden te vragen om te worden vergoed door de Staat of, als de Partij geen Staat is, door de bevoegde autoriteiten van deze Partij.

Samenlopende fout Artikel 6 Elke Partij voorziet in haar nationaal recht dat rekening houdend met de omstandigheden de schadevergoeding kan worden verminderd of verworpen indien de eiser door zijn fout heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade of tot de verergering ervan.

Termijnen Artikel 7 1. Elke Partij voorziet in haar nationaal recht dat de vordering tot schadevergoeding verjaart na het verstrijken van een termijn van ten minste drie jaar te rekenen van de dag waarop de persoon die schade heeft geleden kennis heeft gekregen of redelijkerwijze kennis had moeten hebben van de schade of van de daad van corruptie, alsmede van de identiteit van de aansprakelijke persoon.Deze rechtsvordering kan evenwel niet meer worden ingesteld na het verstrijken van een termijn van ten minste tien jaar te rekenen van de dag waarop de daad van corruptie is gepleegd. 2. Het recht van de Partijen met betrekking tot de schorsing of de stuiting van de termijnen is, als daar reden toe is, van toepassing op de termijnen bepaald in paragraaf 1. Geldigheid van overeenkomsten Artikel 8 1. Elke Partij voorziet in haar nationaal recht dat elke overeenkomst of elk beding van een overeenkomst waarvan het voorwerp een daad van corruptie is, nietig is.2. Elke Partij voorziet in haar nationaal recht dat elke contractant wiens toestemming gebrekkig is wegens een daad van corruptie, aan de rechtbank de nietigverklaring van die overeenkomst kan vragen, onverminderd het recht om schadevergoeding te eisen. Bescherming van werknemers Artikel 9 Elke Partij voorziet in haar nationaal recht in een adequate bescherming tegen elke ongerechtvaardigde sanctie ten aanzien van werknemers die te goeder trouw en op grond van redelijke vermoedens daden van corruptie aangeven bij de verantwoordelijke personen of autoriteiten.

Opmaken van de balans en nazicht van de rekeningen Artikel 10 1. Elke Partij treft in haar nationaal recht de maatregelen die vereist zijn opdat de jaarrekeningen van vennootschappen duidelijk worden opgesteld en een getrouw beeld geven van de financiële toestand van de vennootschap.2. Teneinde daden van corruptie te voorkomen, voorziet elke Partij in haar nationaal recht dat de personen die belast zijn met het nazicht van de rekeningen, zich ervan vergewissen dat de jaarrekeningen een getrouw beeld geven van de financiële toestand van de vennootschap. Bewijsgaring Artikel 11 Elke Partij voorziet in haar nationaal recht in efficiënte procedures voor het vergaren van bewijs in het kader van een burgerlijke rechtspleging ingesteld als gevolg van een daad van corruptie.

Bewarende maatregelen Artikel 12 Elke partij voorziet in haar nationaal recht in bewarende gerechtelijke maatregelen teneinde de rechten en de belangen van de partijen te waarborgen tijdens de burgerlijke rechtspleging ingesteld als gevolg van een daad van corruptie. HOOFDSTUK II. - Internationale samenwerking en voortgangscontrole op de tenuitvoerlegging Internationale samenwerking Artikel 13 De Partijen werken op doeltreffende wijze samen in aangelegenheden die betrekking hebben op de burgerlijke rechtspleging in zaken van corruptie, inzonderheid op het stuk van de kennisgeving van akten, de bewijsgaring in het buitenland, de bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen en de kosten, overeenkomstig de bepalingen van de relevante internationale instrumenten inzake internationale samenwerking in burgerlijke zaken en in handelszaken bij welke zij partij zijn, alsmede overeenkomstig de bepalingen van hun nationaal recht.

Voortgangscontrole Artikel 14 De Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) ziet erop toe dat de Partijen dit Verdrag ten uitvoer leggen. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen Ondertekening en inwerkingtreding Artikel 15 1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de Lidstaten van de Raad van Europa, door de Staten die geen lid zijn maar aan de opstelling ervan hebben deelgenomen, alsmede door de Europese Gemeenschap.2. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de Secretaris-generaal van de Raad van Europa. 3. Dit Verdrag treedt in werking de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop veertien ondertekenaars hun instemming hebben uitgedrukt om door het Verdrag te worden gebonden overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2.Zulk een ondertekenaar die geen lid is van de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, wordt automatisch lid de dag waarop dit Verdrag in werking treedt. 4. Ten aanzien van elke ondertekenaar die op een later tijdstip zijn instemming uitdrukt om door dit Verdrag te worden gebonden, treedt dit in werking de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop hij zijn instemming heeft uitgedrukt om door het Verdrag te worden gebonden overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2.Elke ondertekenaar die geen lid is van de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring wordt automatisch lid de dag waarop dit Verdrag ten aanzien van hem in werking treedt. 5. Bijzondere modaliteiten voor de deelname van de Europese Gemeenschap aan de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) zullen voor zover nodig worden vastgelegd door middel van een gemeenschappelijk akkoord met de Europese Gemeenschap. Toetreding tot het Verdrag Artikel 16 1. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa, na de Partijen bij het Verdrag te hebben geraadpleegd, elke Staat die geen lid is van de Raad uitnodigen om tot dit Verdrag toe te treden, bij een besluit genomen met de meerderheid bedoeld in artikel 20.d van het Statuut van de Raad van Europa en met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de Partijen die het recht hebben in het Comité te zetelen. 2. Ten aanzien van elke toetredende Staat treedt dit Verdrag in werking de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van neerlegging van de akte van toetreding bij de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.Elke toetredende Staat wordt automatisch lid van de GRECO, als hij dat al niet is op het tijdstip van toetreding, op de dag waarop dit Verdrag ten aanzien van hem in werking treedt.

Voorbehouden Artikel 17 Ten aanzien van de bepalingen van dit Verdrag mag geen enkel voorbehoud worden gemaakt.

Territoriale toepassing Artikel 18 1. Elke Staat of de Europese Gemeenschap kan op het tijdstip van ondertekening of van neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen waarop dit Verdrag van toepassing zal zijn.2. Elke Staat kan te allen tijde daarna, door middel van een aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot ieder ander in de verklaring aangewezen grondgebied.Ten aanzien van dit grondgebied treedt het Verdrag in werking de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van de verklaring door de Secretaris-generaal. 3. Elke krachtens de twee voorgaande paragrafen afgelegde verklaring kan ten aanzien van elk in die verklaring aangewezen grondgebied worden ingetrokken door middel van een aan de Secretaris-generaal gerichte kennisgeving.Deze intrekking wordt van kracht de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-generaal.

Verhouding tot andere instrumenten en overeenkomsten Artikel 19 1. Dit Verdrag doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit internationale multilaterale verplichtingen.2. De Partijen bij het Verdrag kunnen onderling bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten die betrekking hebben op de aangelegenheden geregeld in dit Verdrag, teneinde de bepalingen ervan aan te vullen of te versterken of de toepassing van de erin bekrachtigde beginselen te vergemakkelijken, dan wel om, onverminderd de doelstellingen en de beginselen van dit Verdrag, zich te onderwerpen aan de regels terzake in het kader van een bijzonder stelsel dat bindend is op het tijdstip waarop dit Verdrag voor ondertekening wordt opengesteld.3. Indien twee of meer Partijen reeds een overeenkomst of verdrag hebben gesloten over een aangelegenheid waarop dit Verdrag betrekking heeft, of hun betrekkingen in deze aangelegenheid op een andere manier hebben geregeld, kunnen zij die overeenkomst, dat verdrag of die regeling toe passen in plaats van dit Verdrag. Wijzigingen Artikel 20 1. Wijzigingen aan dit Verdrag kunnen worden voorgesteld door elke Partij.Elk voorstel wordt door de Secretaris-generaal van de Raad van Europa meegedeeld aan de Lidstaten van de Raad van Europa, aan de niet-Lidstaten die hebben deelgenomen aan de uitwerking van dit Verdrag, aan de Europese Gemeenschap, alsmede aan elke Staat die is toegetreden of die is uitgenodigd om toe te treden tot dit Verdrag overeenkomstig de bepalingen van artikel 16. 2. Elke wijziging voorgesteld door een Partij wordt meegedeeld aan het Europees Comité voor Juridische Samenwerking (CDCJ) dat zijn advies over de voorgestelde wijziging voorlegt aan het Comité van Ministers.3. Het Comité van Ministers onderzoekt de voorgestelde wijziging en het advies voorgelegd door het Europees Comité voor Juridische Samenwerking (CDCJ) en kan de wijziging aannemen na raadpleging van de Partijen bij dit Verdrag die geen lid zijn van de Raad van Europa.4. De tekst van elke wijziging door het Comité van Ministers aangenomen overeenkomstig paragraaf 3 van dit artikel wordt aan de Partijen ter aanvaarding toegezonden.5. Elke overeenkomstig paragraaf 3 van dit artikel aangenomen wijziging treedt in werking de dertigste dag nadat alle Partijen de Secretaris-generaal in kennis hebben gesteld van hun aanvaarding ervan. Regeling van geschillen Artikel 21 1. Het Europees Comité voor Juridische Samenwerking (CDCJ) van de Raad van Europa wordt op de hoogte gehouden van de uitlegging en van de toepassing van dit Verdrag.2. Ingeval van een geschil tussen de Partijen over de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag, trachten de Partijen het geschil te beslechten door onderhandeling of door elk ander vreedzaam middel naar keuze, daaronder begrepen de voorlegging van het geschil aan het Europees Comité voor Juridische Samenwerking (CDCJ), aan een scheidsgerecht dat beslissingen neemt die de Partijen bij het geschil binden dan wel aan het Internationaal Gerechtshof, overeenkomstig een gemeenschappelijke overeenkomst tussen de betrokken Partijen. Opzegging Artikel 22 1. Elke Partij kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.2. De opzegging wordt van kracht de eerste dag van de maand na het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-generaal. Kennisgevingen Artikel 23 De Secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt de Lidstaten van de Raad en alle andere ondertekenaars en Partijen bij dit Verdrag in kennis van : a. elke ondertekening;b. de neerlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;c. elke datum van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig de artikelen 15 en 16;d. elke andere akte, kennisgeving of mededeling die betrekking heeft op dit Verdrag. Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te Straatsburg op 4 november 1999, in de Franse en de Engelse taal, beide teksten zijnde gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar dat zal worden neergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-generaal van de Raad van Europa deelt hiervan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift mee aan elke Lidstaat van de Raad van Europa, aan de niet-Lidstaten die hebben deelgenomen aan de uitwerking van dit Verdrag, aan de Europese Gemeenschap en aan elke Staat die is uitgenodigd om tot dit Verdrag toe te treden.

Verdrag inzake corruptie, gedaan te Straatsburg op 4 november 1999 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^