gepubliceerd op 19 december 2000
Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de tussenkomst van het openbaar ministerie in de procedure voor het Hof van Cassatie en, in burgerlijke zaken, voor de feitenrechters en tot wijziging van de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van strafvordering
14 NOVEMBER 2000. - Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de tussenkomst van het openbaar ministerie in de procedure voor het Hof van Cassatie en, in burgerlijke zaken, voor de feitenrechters en tot wijziging van de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van strafvordering (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Artikel 766 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 766.De rechter deelt de zaak mee aan het openbaar ministerie op het ogenblik dat hij de sluiting van de debatten beveelt. Dit wordt op het zittingsblad vermeld en de rechter bepaalt de termijn waarbinnen het advies van het openbaar ministerie wordt uitgebracht en waarover de partijen beschikken om ter griffie conclusie neer te leggen met betrekking tot de inhoud van dat advies.
Het advies van het openbaar ministerie wordt schriftelijk gegeven, tenzij het wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting of, op verzoek van het openbaar ministerie, op een daartoe later bepaalde zitting, mondeling wordt uitgebracht. »
Art. 3.Artikel 767 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 3 augustus 1992, wordt vervangen als volgt : «
Art. 767.§ 1. Indien het advies van het openbaar ministerie mondeling wordt uitgebracht, terstond of op een latere terechtzitting, met toepassing van artikel 766, tweede lid, worden de partijen die verschijnen onmiddellijk gehoord over hun opmerkingen over dat advies.
De rechter kan de partij die erom verzoekt evenwel toestemming verlenen om conclusie over het advies van het openbaar ministerie ter griffie neer te leggen. Tegen de beslissing van de rechter staat geen hoger beroep open. § 2. Indien het advies schriftelijk wordt gegeven, geeft het openbaar ministerie voorlezing ervan en dient het in op de zitting, binnen de termijn bepaald door de rechter overeenkomstig artikel 766, eerste lid, op de dag en het tijdstip bepaald bij het sluiten van de debatten en vermeld op het zittingsblad. Indien de rechter daartoe heeft beslist of in het geval bedoeld in artikel 755, wordt het advies evenwel zonder voorlezing binnen dezelfde termijn ter griffie neergelegd.
Kan het advies binnen die termijn niet worden gegeven, dan moet de oorzaak van de vertraging op het zittingsblad worden vermeld. § 3. Onmiddellijk na de zitting of na de neerlegging ter griffie bedoeld in § 2, brengt de griffier het advies van het openbaar ministerie bij gewone brief ter kennis van de advocaten van de partijen en bij gerechtsbrief ter kennis van de partijen die zonder advocaat zijn verschenen.
Tenzij zij mondeling hebben gerepliceerd na de voorlezing van het advies of hebben afgezien van hun recht op repliek, beschikken de partijen, met ingang van de kennisgeving van het advies van het openbaar ministerie, over de termijn bepaald overeenkomstig artikel 766, eerste lid, om ter griffie conclusie neer te leggen uitsluitend met betrekking tot de inhoud van dat advies.
De conclusie wordt alleen in aanmerking genomen in zoverre ze antwoordt op het advies van het openbaar ministerie. »
Art. 4.Artikel 770, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « Indien de zaak aan het openbaar ministerie wordt meegedeeld, gaat de termijn voor de uitspraak in op de dag waarop zijn advies is gegeven of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn waarover de partijen beschikken om hun conclusies over dat advies neer te leggen. »
Art. 5.Artikel 771 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 771.Onverminderd de toepassing van de artikelen 767 en 772 mogen geen stukken, nota's of conclusies worden neergelegd na het sluiten van de debatten. In voorkomend geval worden zij buiten het beraad gehouden. »
Art. 6.Artikel 1097, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « Indien het openbaar ministerie meent tegen de voorziening ambtshalve een middel van niet-ontvankelijkheid te moeten aanvoeren wegens schending van een regel van openbare orde, verwittigt het daarvan bij gerechtsbrief de partijen die zonder advocaat zijn verschenen en bij gewone brief de advocaten van de partijen. Een kopie van deze brieven wordt bij het procesdossier gevoegd. »
Art. 7.Artikel 1105 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « Als het schriftelijk conclusie neemt, wordt dit stuk uiterlijk op de dag waarop de griffier aan de partijen kennis geeft van de dagbepaling, ter griffie neergelegd om bij het dossier van de rechtspleging te worden gevoegd. Bij de kennisgeving die de griffier verricht met toepassing van artikel 1106, tweede lid, wordt in dat geval een kopie van de conclusie gevoegd. »
Art. 8.Artikel 1107 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « Na het verslag geeft het openbaar ministerie zijn conclusie.
Vervolgens worden de partijen gehoord. De pleidooien mogen alleen slaan op de rechtsvragen die in de cassatiemiddelen zijn opgeworpen, of op de middelen van niet-ontvankelijkheid aangevoerd tegen de voorziening of tegen de middelen.
Wanneer het openbaar ministerie schriftelijk conclusie neemt, kunnen de partijen ten laatste op de zitting en uitsluitend in antwoord op de conclusie van het openbaar ministerie, een noot neerleggen waarin geen nieuwe middelen mogen worden aangebracht.
Elke partij kan ter zitting verzoeken dat de zaak wordt verdaagd om mondeling, dan wel met een noot, te antwoorden op de schriftelijke of mondelinge conclusie van het openbaar ministerie. Het Hof bepaalt de termijn waarbinnen deze noot dient te worden neergelegd. »
Art. 9.Artikel 1109 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « De arresten worden in openbare terechtzitting uitgesproken door de voorzitter, in aanwezigheid van het openbaar ministerie en met de bijstand van de griffier. »
Art. 10.Art. 420bis, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 10 oktober 1967, wordt aangevuld met de volgende woorden : « of de noten bedoeld in artikel 1107 van het Gerechtelijk Wetboek. »
Art. 11.In artikel 420ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 oktober 1967, worden het tweede en derde lid opgeheven. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 14 november 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Gewone zitting 1999 - 2000 Kamer van volksvertegenwoordigers Parlementaire stukken.- Wetsontwerp, nr. 631/1 van 5 mei 2000.
Wetsvoorstel van de heer Erdman c.s., nr. 545/1 van 28 maart 2000.
Amendementen, nrs. 545/2 tot 545/6. Verslag van de heer Desmedt en Mevr. Talhaoui, nr. 545/7 van 5 oktober 2000. Tekst aangenomen door de commissie, nr. 545/8 van 5 oktober 2000.
Gewone zitting 2000-2001 Kamer van volksvertegenwoordigers Parlementaire stukken. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 545/9 van 12 oktober 2000.
Parlementaire handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 12 oktober 2000.
Senaat Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 2-552/1 van 13 oktober 2000. Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, nr. 2-552/2 van 7 november 2000.