gepubliceerd op 16 september 2004
Wet houdende instemming met het Europees Verdrag inzake cinematografische coproductie, en de Bijlagen I en II, gedaan te Straatsburg op 2 oktober 1992 (2)
13 JULI 2004. - Wet houdende instemming met het Europees Verdrag inzake cinematografische coproductie, en de Bijlagen I en II, gedaan te Straatsburg op 2 oktober 1992 (1) (2)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Het Europees Verdrag inzake cinematografische coproductie, en de Bijlagen I en II, gedaan te Straatsburg op 2 oktober 1992, zullen volkomen gevolg hebben.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 13 juli 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2003-2004. Senaat : Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 15 maart 2004, nr. 3-562/1. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 3-562/2.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 1 april 2004. - Stemming, vergadering van 1 april 2004.
Kamer van volksvertegenwoordigers : Document. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 51-1002/1. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-1002/2.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 6 mei 2004. - Stemming, vergadering van 6 mei 2004. (2) Zie Decreet van de Vlaamse Gemeenschap/het Vlaamse Gewest van 28 februari 2003 (Belgisch Staatsblad van 21 maart 2003), Decreet van de Franse Gemeenschap van 27 maart 2002 (Belgisch Staatsblad van 18 april 2002) Decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 6 mei 2002 (Belgisch Staatsblad van 30 juli 2002) Decreet van het Waalse Gewest van 30 mei 2002 (Belgisch Staatsblad van 8 juni 2002), Ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 25 mei 2000 (Belgisch Staatsblad van 24 november 2000)
Europees Verdrag inzake cinematografische coproduktie Preambule De Lidstaten van de Raad van Europa en de andere Staten die partij zijn bij het Europees Cultureel Verdrag die dit Verdrag hebben ondertekend. Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden, ten einde met name de idealen en beginselen die hun gemeenschappelijk erfgoed zijn te beschermen en te verwezen1ijken;
Overwegende dat de vrijheid van vormgeving en de vrijheid van expressie fundamentele elementen van deze beginselen vormen;
Overwegende dat de verdediging van de culturele verscheidenheid van de verschillende Europese landen één van de doelstellingen van het Europees Cultureel Verdrag is;
Overwegende dat de cinematografische coproduktie, als middel tot vormgeving en expressie van de culturele verscheidenheid op Europese schaal, dient te worden versterkt;
Ernaar strevend deze beginselen te ontwikkelen en herinnerend aan de aanbevelingen van het Comité van Ministers op het gebied van cinematografische en audiovisuele werken, en met name Aanbeveling N R (86) 3 inzake de bevordering van de produktie van audiovisuele werken in Europa; Erkennend dat de oprichting van het Europees fonds voor de ondersteuning van coproduktie en distributie van oorspronkelijke cinematografische en audiovisuele werken, Eurimages, aansluit bij het streven de Europese cinematografische coproduktie aan te moedigen en dat aldus een nieuwe impuls is gegeven aan de ontwikkeling van cinematografische coproduktie van werken in Europa;
Vastbesloten deze culturele doelstelling te verwezenlijken dankzij een gemeenschappelijke inspanning om de produktie te verhogen en regels op te stellen die aansluiten op alle Europese multilaterale cinematografische coprodukties;
Overwegende dat de aanneming van gemeenschappelijke regels bijdraagt tot het verminderen van beperkingen en het bevorderen van de Europese samenwerking op het gebied van cinematografische coprodukties, Zijn het volgende overeengekomen : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Artikel 1 Doel van het Verdrag De Partijen bij dit Verdrag verbinden zich om de ontwikkeling van de Europese cinematografische coproduktie te bevorderen in overeenstemming met de volgende bepalingen.
Artikel 2 Werkingssfeer 1. Dit Verdrag regelt de betrekkingen tussen de Partijen op het gebied van multilaterale coproducties die hun oorsprong vinden op het grondgebied van de Partijen, 2.Dit Verdrag is van toepassing : a) op coprodukties waarbij ten minste drie coproducenten zijn betrokken die zijn gevestigd in drie verschillende Partijen bij het Verdrag;en b) op coproducties waarbij ten minste drie coproducenten zijn betrokken die zijn gevestigd in drie verschillende Partijen bij het Verdrag en één of meer coproducenten die niet in deze Partijen zijn gevestigd.De totale inbreng van de coproducenten die niet in de Partijen bij het Verdrag zijn gevestigd echter niet meer bedragen dan 30 % van de totale kosten van de produktie.
In alle gevallen is dit Verdrag slechts van toepassing op voorwaarde dat het in coproductie gemaakte werk voldoet aan de definitie van een Europees cinematografisch werk als omschreven in artikel 3, derde lid. 3. De bepalingen van bilaterale verdragen, gesloten tussen de Partijen bij dit Verdrag, blijven van toepassing op bilaterale coprodukties. In geval van multilaterale coprodukties hebben de bepalingen van dit Verdrag voorrang boven die van bilaterale verdragen tussen de Partijen bij het Verdrag. De bepalingen betreffende bilaterale coproducties blijven van kracht indien zij niet in strijd zijn met de bepalingen van dit Verdrag. 4. Bij gebreke van een verdrag waarin de bilaterale betrekkingen ter zake van coprodukties tussen twee Partijen bij dit Verdrag zijn geregeld, is het Verdrag ook van toepassing op bilaterale coprodukties, tenzij door één van de betrokken Partijen een voorbehoud is gemaakt ingevolge artikel 20. Artikel 3 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder : a) « cinematografisch werk »: een werk, ongeacht lengte of medium, in het bijzonder fictie-films, animatiefilms en documentaires, die voldoen aan de bepalingen die van kracht zijn voor de betreffende filmindustrie in elk der betrokken Partijen en die zijn bestemd voor bioscoopvertoning;b) « coproducenten »: filmproduktie-ondernemingen of producenten die zijn gevestigd in de Partijen bij dit Verdrag en die zijn gebonden door een coproductiecontract;c) « Europees cinematografisch werk »: een cinematografisch werk dat voldoet aan de voorwaarden gesteld in Bijlage II, die een integrerend deel van dit Verdrag vormt;d) « multilaterale coproduktie »: een cinematografisch werk geproduceerd door ten minste drie coproducenten als omschreven in artikel 2, tweede lid. HOOFDSTUK II. - Op coproducties van toepassing zijnde regels Artikel 4 Gelijkstelling met nationale films 1. Voor Europese cinematografische werken die als multilaterale coproducties zijn gemaakt en binnen de werkingssfeer van dit Verdrag vallen kan aanspraak worden gemaakt op de voordelen die aan nationale films worden toegekend door de wet- en regelgeving die van kracht is in elk der Partijen bij dit Verdrag die aan de desbetreffende coproductie deelnemen.2. De voordelen worden aan iedere coproducent toegekend door de Partij waarin de coproducent is gevestigd, onder de voorwaarden en binnen de grenzen;en bepaald in de wet- en regelgeving die in die Partij van kracht is en in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 5 Voorwaarden voor het verkrijgen van coproductiestatus 1. Elke cinematografische coproductie dient te worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de Partijen waarin de coproducenten zijn gevestigd, na overleg tussen de bevoegde autoriteiten en in overeenstemming met de procedures vervat in bijlage I.Deze Bijlage vormt een integrerend deel van dit Verdrag. 2. Aanvragen voor het verkrijgen van coproductiestatus dienen ter goedkeuring bij de bevoegde autoriteiten te worden ingediend overeenkomstig de aanvraagprocedure vervat in bijlage I.Deze goedkeuring is onherroepelijk behalve in geval van niet-inachtneming van de aanvankelijk aangegane verplichtingen op artistiek, financieel en technisch gebied. 3. Aan projecten van duidelijk pornografische aard waarin geweld wordt verheerlijkt of waarin de menselijke waardigheid openlijk wordt aangetast, kan de coproduktiestatus niet worden verleend.4. De voordelen van het verlenen van coproductiestatus worden toegekend aan coproducenten die worden geacht te beschikken over een goede technische en financiële organisatie en voldoende vakbekwaamheid.5. Elke Verdragsluitende Staat wijst de in het tweede lid genoemde bevoegde autoriteiten aan door middel van een verklaring, afgelegd bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.Deze verklaring kan daarna te allen tijde worden gewijzigd.
Artikel 6 Verhouding tussen de inbrengen van de coproducenten 1. In het geval van een multilaterale coproduktie mag de kleinste inbreng met minder dan 10 % en de grootste inbreng met meer dan 70 % bedragen van de totale produktiekosten van een cinematografisch werk. Wanneer de kleinste inbreng minder dan 20 % bedraagt, kan de betrokken Partij stappen ondernemen om de toegang tot nationale steunmaatregelen voor producties te beperken of te blokkeren. 2. Wanneer dit Verdrag ingevolge de bepalingen van artikel 2, vierde lid, tussen twee Partijen als bilateraal verdrag geldt, mag de kleinste inbreng met minder dan 20 % en de grootste inbreng met meer dan 80 % bedragen van de totale produktiekosten van het cinematografisch werk. Artikel 7 Rechten van coproducenten 1. Het coproductiecontract moet iedere coproducent de mede-eigendom van het oorspronkelijke beeld- en geluidsnegatief garanderen.Het contract dient de bepaling te bevatten dat dit negatief op een door de coproducenten onderling overeengekomen plaats wordt bewaard en dient hun de vrije toegang hiertoe te garanderen. 2. Het coproductiecontract moet iedere coproducent tevens het recht op een internegatief of op ieder ander medium voor het maken van duplicaten garanderen. Artikel 8 Technische en artistieke deelneming 1. De inbreng van elke coproducent dient wezenlijke technische en artistieke deelneming te omvatten.In beginsel en in overeenstemming met internationale verplichtingen die de Partijen binden, moet de inbreng van de coproducenten wat betreft creatief, technisch en artistiek personeel, acteurs en faciliteiten, evenredig zijn aan hun investering. 2. Met inachtneming van de internationale verplichtingen die de Partijen binden en de eisen van het scenario, moet de filmploeg bestaan uit onderdanen van de Staten die in de coproduktie deelnemen en dient de post-productie in beginsel in die Staten plaats te vinden. Artikel 9 Financiële coproducties 1. In afwijking van de bepalingen van artikel 8 en met inachtneming van de specifieke voorwaarden en grenzen vastgesteld in de wet- en regelgeving die in de Partijen van kracht is, kan aan coproducties krachtens de bepalingen van dit Verdrag coproduktiestatus worden toegekend indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen : a) één of meer minderheidsdeelnemingen omvatten, die slechts van financiële aard kunnen zijn, in overeenstemming met het coproductie-contract, mits ieder nationaal aandeel niet minder bedraagt dan 10 % en niet meer dan 25 % van de produktiekosten;b) een meerderheidscoproducent omvatten die een wezenlijke technische en artistieke inbreng levert en voldoet aan de voorwaarden om zijn werk in zijn eigen land als nationale fi1m te doen aanmerken;c) bijdragen aan het bevorderen van een Europese identiteit;en d) onderwerp zijn van coproduktiecontracten waarin bepalingen zijn opgenomen inzake de verdeling van opbrengsten.2. Financiële coprodukties kunnen slechts coproductiestatus verkrijgen nadat de bevoegde autoriteiten in ieder afzonderlijk geva1 hun goedkeuring hebben verleend, hierbij in het bijzonder rekening houdend met de bepalingen van artikel 10. Artikel 10 Algemeen evenwicht 1. Er moet een algemeen evenwicht in stand worden gehouden in de cinematografische betrekkingen tussen de Partijen, zowel wat betreft het totaal geïnvesteerde bedrag, als wat betreft de artistieke en technische deelneming aan cinematografische coproducties.2. Een Partij die na een redelijke periode vaststelt dat er sprake is van een onevenwichtigheid in haar betrekkingen op het gebied van coprodukties met een of meer Partijen kan, met het oog op de instandhouding van haar culturele identiteit, weigeren haar goedkeuring te verlenen aan een volgende coproductie totdat het evenwicht in de cinematografische betrekkingen met die Partij(en) is hersteld. Artikel 11 Binnenkomst en verblijf In overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving en internationaIe verplichtingen vergemakkelijkt elke Partij de binnenkomst en het verblijf, alsmede de verlening van arbeidsvergunningen op haar grondgebied, van technisch en artistiek personeel uit andere Partijen die aan een coproductie deelnemen.
Tevens staat elke Partij de tijdelijke invoeren wederuitvoer toe van uitrusting die noodzakelijk is voor de productie en distributie van cinematografische werken die binnen de werkingssfeer van dit Verdrag vallen.
Artikel 12 Vermelding van coproducerende landen 1. De coproducerende landen dienen in de in coproduktie gemaakte cinematografische werken te worden vermeld.2. De namen van deze landen dienen duidelijk te worden vermeld in de titelrollen, in alle reclame- en promotiemateriaal en bij vertoning van de cinematografische werken. Artikel 13 Uitvoer Wanneer een in coproduktie gemaakt cinematografisch werk wordt uitgevoerd naar een land waar quota's gelden voor de invoer van cinematografische werken en één van de coproducerende Partijen voor zijn films niet beschikt over het recht van vrije toegang tot het invoerende land : a) wordt het in principe toegevoegd aan de quota van het land dat de grootste inbreng levert;b) in het geval van een cinematografisch werk waarbij door verschillende landen een gelijke inbreng is geleverd, wordt het toegevoegd aan de quota van het land dat de beste mogelijkheden heeft voor uitvoer naar het invoerende land;c) wanneer de bepalingen van de letters a en b hierboven niet kunnen worden toegepast, wordt het werk opgenomen in de quota van de Partij die de regisseur levert. Artikel 14 Talen Wanneer coproductiestatus wordt verleend, kan de bevoegde autoriteit van een Partij van de daarin gevestigde coproducent een definitieve versie van het cinematografisch werk eisen in één van de talen van die Partij.
Artikel 15 Festivals Tenzij de coproducenten anders beslissen, worden in coproductie gemaakte cinematografische werken op internationale festivals vertoond door de Partij waar de meerderheidscoproducent is gevestigd of, in het geval van gelijke financiële deelneming, door de Partij die de regisseur levert. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen Artikel 16 Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring 1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de lidst-Sten van de Raad van Europa en door de andere Staten die partij zijn bij het Europees Cu1tureel Verdrag, die hun instemming door het Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking brengen door : a) ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;of b) ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.2. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-generaal van de Raad van Europa. Artikel 17 Inwerkingtreding 1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop vijf Staten, waaronder ten minste vier lid-Staten van de Raad van Europa hun instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht in overeenstemming met de bepa1ingen van artikel 16.2. Ten aanzien van een ondertekenende Staat die later zijn instemming door dit Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking brengt.Treed het in werking op de eerste dag van de maand vo1gend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ondertekening of de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
Artikel 18 Toetreding door niet-lid-Staten 1. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa elke Europese Staat die geen lid is van de Raad van Europa alsook de Europese Economische Gemeenschap uitnodigen tot dit Verdrag toe te treden, zulks bij een bes1uit dat is genomen met de meerderheid bedoeld in artikel 20, letter d, van het Statuut van de Raad van Europa en met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Staten die bevoegd zijn zitting te nemen in het Comité van Ministers. II. Ten aanzien van een toetredende Staat of de Europese Economische Gemeenschap, ingeval deze toetreedt, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van nederlegging van de akte van toetreding bij de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.
Artikel 19 Territoriale toepassing I. Elke Staat kan op het tijdstip van de ondertekening of van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het grondgebied of de grondgebieden aangeven waarop dit Verdrag van toepassing is. 2. Elke Partij kan, te allen tijde daarna, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa, de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot elk ander in de verklaring aangegeven grondgebeid.Ten aanzien van dat grondgebied treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die verklaring door de Secretaris-generaal. 3. Elke ingevolge de twee voorgaande leden afgelegde verklaring kan ten aanzien van elk in die verklaring aangegeven grondgebied worden ingetrokken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-generaal.De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving door de Secretaris-generaal.
Artikel 20 Voorbehouden 1. Elke Staat kan bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat artikel 2, vierde lid, niet van toepassing is op zijn betrekkingen op het gebied van coproducties met één of meer Partijen. Bovendien kan hij zich het recht voorbehouden een maximale deelneming vast te stellen die afwijkt van de in artikel 9, eerste lid, letter a, bepaalde. Er kan geen enkel ander voorbehoud worden gemaakt. 2. Elke Partij die ingevolge het voorgaande lid een voorbehoud heeft gemaakt, kan dit geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van die kennisgeving door de Secretaris-generaal.
Artikel 21 Opzegging 1. Elke Partij kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.2. Deze opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-generaal. Artikel 22 Kennisgevingen De Secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt de lid-Staten van de Raad van Europa alsmede elke Staat, en de Europese Economische Gemeenschap, die tot dit Verdrag is toegetreden of is uitgenodigd hiertoe toe te treden in kennis van : a) iedere ondertekening;b) de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;c) iedere datum van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig de artikelen 17, 18 en 19;d) iedere verklaring afgelegd overeenkomstig artikel 5, vijfde lid;e) iedere opzegging waarvan kennisgeving is gedaan overeenkomstig artikel 21;f) iedere andere handeling, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit Verdrag. Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
Gedaan te Straatsburg op 2 oktober 1992 in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in één exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-generaal van de Raad van Europa zal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften doen toekomen aan de Staten genoemd in artikel 16, eerste lid, alsook aan elke Staat, en de Europese Economische Gemeenschap, die wordt uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden.
Bijlage I Aanvraagprocedure De in de Partijen gevestigde coproducenten moeten, willen ze onder de bepalingen van het Verdrag vallen, twee maanden voor de aanvang van de opnamen een aanvraag indienen om het werk als coproductie te doen aanmerken en daarbij de ondergenoemde documenten voegen. Deze documenten moeten de bevoegde autoriteiten in voldoende aantal worden toegezonden om ze uiterlijk een maand voor de aanvang van de opnamen te kunnen doen toekomen aan de autoriteiten van de andere Partijen : -een afschrift van het contract betreffende verwerving van de auteurrechten of een ander bewijsstuk betreffende de verwerving van de auteursrechten voor de commerciële exploitatie van het werk; - een gedetailleerd scenario; - een lijst van de technische en artistieke inbreng van elk van de betrokken landen; - een begroting en een gedetailleerd financieringsplan; - een produktieschema van het cinematografisch werk; - het tussen de coproducenten gesloten coproduktiecontract. Dit contract moet bepalingen omvatten betreffende de verdeling van de opbrengsten of territoria onder de coproducenten.
De aanvraag en overige documenten moeten, indien mogelijk, zijn gesteld in de taal van de bevoegde autoriteiten waarbij ze worden ingediend. De bevoegde autoriteiten zenden elkaar de aanvragen de bijgevoegde documenten toe zodra deze zijn ontvangen. De bevoegde autoriteit van de Partij met de kleinste financiële deelneming verleent haar goedkeuring eerst nadat zij het oordeel van de autoriteit van de Partij met de grootste financiële deelneming heeft ontvangen.
Bijlage II I. Een cinematografisch werk wordt als Europees werk in de zin van artikel 3, derde lid, aangemerkt indien ten minste 15 punten op een totaal van 19 worden behaald uit het onderstaande overzicht van Europese elementen.
II. Gelet op de eisen van het scenario, kunnen de bevoegde autoriteiten, na onderling overleg, en indien zij van oordeel zijn dat het werk niettemin een Europese identiteit heeft, een werk dat niet de normaliter vereiste 15 punten heeft behaald als coproductie aanmerken.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld N.B. a) De eerste, tweede en derde rol worden bepaald op grond van het aantal gewerkte dagen.b) Wat artikel 8 betreft, wordt met « artistiek » de scheppende en de uitvoerende groep bedoeld, en met « technisch » de technische groep. Europees Verdrag inzake cinematografische coproductie, en de Bijlagen I en II, gedaan te Straatsburg op 2 oktober 1992 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld