Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 november 2004
gepubliceerd op 18 februari 2009

Wet houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Estland betreffende de politiesamenwerking, ondertekend te Talinn op 11 juni 2001 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2004015221
pub.
18/02/2009
prom.
10/11/2004
ELI
eli/wet/2004/11/10/2004015221/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

10 NOVEMBER 2004. - Wet houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Estland betreffende de politiesamenwerking, ondertekend te Talinn op 11 juni 2001 (1) (2)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Estland betreffende de politiesamenwerking, ondertekend te Talinn op 11 juni 2001, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 10 november 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2003-2004. Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 22 april 2004, nr. 3-645/1. - Verslag, nr. 3-645/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 23 juni 2004. - Stemming. Vergadering van 24 juni 2004.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Documenten. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 51-1249/1. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-1249/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 15 juli 2004. (2) Dit Verdrag is in werking getreden op 7 februari 2005. Verdrag tussen de Regering van Het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Estland betreffende de politiesamenwerking DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIE en DE REGERING VAN DE REPUBLIEK ESTLAND Hierna genoemd de Verdragsluitende Partijen, Bezorgd om de bevordering van de vriendschapsbanden en de samenwerking tussen de twee Staten en in het bijzonder de politiesamenwerking;

De wens uitende de politiesamenwerking te versterken in het kader van de internationale overeenkomsten die ondertekend zijn door de twee Staten inzake het respect voor de fundamentele rechten en vrijheden, namelijk het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, alsook het Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 inzake de bescherming van personen op het vlak van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens;

Overwegende dat de internationaal georganiseerde criminaliteit een bedreiging vormt voor de sociaal-economische ontwikkeling van de verdragsluitende Staten, dat de recente ontwikkelingen binnen de internationaal georganiseerde misdaad het functionneren van de respectievelijke Staten in gevaar brengen;

Overwegende dat de strijd tegen de mensenhandel, de bestrijding van het illegaal reizen naar en vanuit het nationaal grondgebied en de illegale migratie, alsook de eliminatie van de georganiseerde netwerken deel uitmaken van de taken van de respectievelijke Regeringen en Parlementen van de verdragsluitende Staten;

Overwegende dat de productie van en de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen een bedreiging betekenen voor de gezondheid en de veiligheid van onze medeburgers;

Overwegende dat het eenvoudig overeenstemmen van de betreffende wetgevingen onvoldoende blijkt om het fenomeen van de illegale immigratie voldoende efficiënt te bestrijden;

Overwegende dat het noodzakelijk is om een efficiënte, internationale politiesamenwerking uit te bouwen op het vlak van georganiseerde criminaliteit en illegale migratie door middel van uitwisseling en verwerking van gegevens, dit ter bestrijding en preventie van deze criminele activiteiten;

Overwegende dat dit gegeven een reeks maatregelen noodzaakt en een nauwe samenwerking vereist tussen de verdragsluitende partijen;

Hebben besloten onderhavig Verdrag te sluiten : Definities Artikel 1 Naar de zin van het huidig Verdrag verstaat men onder : Internationale mensenhandel : Elk opzettelijk gedrag, zoals hier beschreven : a) het betreden van het grondgebied van de verdragsluitende Staat vereenvoudigen, de doorreis, verblijf op of het verlaten van dit grondgebied indien er gebruik gemaakt is van dwang, meer bepaald geweld of bedreiging, of wanneer er gebruik gemaakt wordt van bedrog, misbruik van gezag of andere vormen van onder druk zetten, in die mate dat de persoon geen andere reële of aanvaardbare keuze heeft dan zich te onderwerpen aan die druk;b) het uitbuiten op eender welke wijze van een persoon, wetende dat die het grondgebied van de verdragsluitende Staat is binnengekomen, er doorreist of er verblijft (in omstandigheden vermeld onder punt a). Sexuele uitbuiting van kinderen : Inbreuken die opgenomen zijn in artikel 34 van het Verdrag van de Verenigde Naties over de Rechten van het Kind van 20 november 1989, zijnde productie, verkoop, verdeling of andere vormen van handel in pornografisch materiaal waarbij kinderen betrokken zijn, en het bezitten van dat materiaal ten persoonlijken titel.

Technische ondersteuning : De hulp, onder de vorm van logistieke steun, die gegeven wordt aan politie- en immigratiediensten.

Criminaliteit in verband met nucleair en radioactief materiaal : Inbreuken, opgesomd in artikel 7, § 1, van het Verdrag inzake de fysieke bescherming van nucleair materiaal, ondertekend te Wenen en New York op 3 maart 1980.

Witwassen van geld : Inbreuken, opgesomd in artikel 6, § 1 tot 3, van het Verdrag van de Europese Raad inzake witwassen, opsporen, inbeslagnemen en confisceren van de voorwerpen die voortkomen uit de misdaad, ondertekend in Straatsburg op 8 november 1990.

Georganiseerde criminaliteit : Alle inbreuken, gepleegd door een « criminele organisatie » waaronder wordt verstaan een gestructureerde vereniging, bestaande uit minstens twee personen die samenwerken voor een welbepaalde tijd, met het oog op het plegen van strafbare feiten, die vrijheidsberoving, een gevangenisstraf van een maximum van ten minste vier jaar of een zwaardere straf tot gevolg hebben. De inbreuken vormen een doel op zich of zijn een middel om materiële voordelen te verkrijgen en om desnoods de werking van de overheid overdreven te beïnvloeden.

Persoonsgegevens : Alle informatie betreffende een geïdentificeerde of te identificeren fysieke persoon (betrokken persoon); te identificeren betekent dat de persoon direct of indirect te identificeren is, meer bepaald met als referentie een identificatienummer of één of meerdere specifieke kenmerken die eigen zijn aan diens fysische, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit.

Verwerking van persoonsgegevens : Elke verwerking of reeks van verwerkingen die uitgevoerd wordt, al dan niet met behulp van geautomatiseerde procédés, zoals het verzamelen, opslaan, organiseren, behouden, aanpassen en wijzigen, verwijderen, consulteren, gebruiken, communiceren door transmissie, verdelen of andere vormen van het terbeschikkingstellen, bijeenbrengen, verbinden, alsook het beschermen, het uitwissen of vernietigen.

Verdovende middelen : Omvat elke substantie, zowel plantaardige als synthetische, die voorkomen in Tabel I of Tabel II van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen dat op 30 maart 1961 in New York werd ondertekend.

Psychotrope substantie : Omvat elke substantie, plantaardig of synthetisch, of elk natuurlijk product, vermeld in Tabel I, II, III, of IV van het Verdrag van 21 februari 1971 inzake psychotrope stoffen.

Illegale handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen : De teelt, de vervaardiging en/of handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen, die strijdig zijn met de doelstellingen van het Verdrag van 30 maart 1961 inzake verdovende middelen, het Verdrag van 21 februari 1971 inzake psychotrope stoffen of het Verdrag van de Verenigde Naties van 19 december 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

Dringend verzoek : Een verzoek is dringend indien, met inachtneming van de formele administratieve procedure bij de centrale organen, de preventie- of opsporingsactie dreigt gehinderd of geschaad te worden.

Domeinen van samenwerking Artikel 2 1. De Verdragsluitende Partijen verbinden er zich toe de meest volledige samenwerking te bieden op het vlak van politiesamenwerking, met inachtneming van de regels en voorwaarden, vastgelegd in dit Verdrag.2. De Verdragsluitende Partijen zullen samenwerken op het vlak van preventie, repressie en vervolging van misdrijven die onder de noemer georganiseerde criminaliteit vallen, met name : - misdrijven tegen het leven, de gezondheid en de fysieke integriteit van personen; - misdrijven in verband met productie en illegale handel van drugs, psychotrope stoffen en precursoren; - illegale immigratie; - proxenetisme, mensenhandel en seksueel misbruik van kinderen; - afpersing; - diefstal, trafiek en illegale handel in wapens, munitie, explosieven, radioactieve substanties, nucleaire stoffen en andere gevaarlijke stoffen; - vervalsingen (vervaardiging, namaak, verandering en verdeling) van betaalmiddelen, cheques en waardepapieren; - criminaliteit op het vlak van handels- en financieel verkeer; - misdrijven tegen goederen, onder meer diefstal, trafiek in kunstwerken en historische voorwerpen; - diefstal, illegale handel en trafiek in motorvoertuigen en vervalsing en gebruik van vervalste documenten voor voertuigen; - witwassen van geld. 3. De zware misdrijven in het kader van de georganiseerde criminaliteit die niet worden bepaald in artikel 1, worden door de bevoegde nationale overheden beoordeeld volgens de nationale wetgeving van de Staten waartoe zij behoren. Artikel 3 De Samenwerking tussen de Partijen zal eveneens betrekking hebben op : - de opsporing van verdwenen personen en hulp bij identificatie van niet-geïdentificeerde lijken; - de opsporing op het grondgebied van een Partij van gestolen, verdwenen, verduisterde of verloren voorwerpen op het grondgebied van de andere Partij.

Artikel 4 De Partijen zullen samenwerken op de onder artikelen 2 en 3 vermelde domeinen via : - uitwisseling van informatie over materies die onder de bevoegdheid vallen van de politie- en immigratiediensten; - uitwisseling van materiaal; - technische en wetenschappelijke ondersteuning, expertises en levering van gespecialiseerd technisch materiaal; - uitwisseling van ervaringen; - samenwerking op het vlak van de beroepsopleiding; - hulp bij de voorbereiding ter uitvoering van verzoeken tot rechtshulp in strafzaken; volgens de hieronder vermelde bepalingen.

Informatieuitwisseling Artikel 5 De Verdragsluitende Partijen bieden elkaar bijstand en staan in voor een nauwe en permanente samenwerking. Zij zullen onder meer alle pertinente en belangrijke gegevens uitwisselen. Deze samenwerking kan de vorm aannemen van een permanent contact via de te benoemen verbindingsofficieren.

Artikel 6 1. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich tot het verlenen van bijstand tussen hun politiediensten met inachtneming van het nationaal recht en binnen de grenzen van hun bevoegdheden, met het oog op de preventie en opsporing van strafbare feiten, op voorwaarde dat het nationaal recht van de aangezochte Verdragsluitende Partij het verzoek of de uitvoering ervan niet voorbehoudt aan de gerechtelijke overheden.2. In specifieke gevallen heeft iedere Verdragsluitende Partij het recht om op eigen initiatief en overeenkomstig de nationale wetgeving informatie te verstrekken aan de betrokken Verdragsluitende Partij die belangrijk kan zijn met het oog op het verlenen van bijstand voor de preventie en repressie van inbreuken of om bedreigingen van de openbare orde en veiligheid te voorkomen. Artikel 7 Elke informatie die door de aangezochte Verdragsluitende Partij wordt verstrekt, kan door de verzoekende Verdragsluitende Partij slechts als bewijsmiddel voor de ten laste gelegde feiten worden gebruikt, na een verzoek om rechtshulp krachtens het toepasbare internationale recht.

Artikel 8 1. Vragen om bijstand en antwoorden op die vragen moeten worden uitgewisseld tussen de centrale organen die door iedere Verdragsluitende Partij worden belast met de internationale politiesamenwerking en immigratie. Indien het onmogelijk is om de vraag via de voornoemde weg tijdig te stellen, kan, bij uitzondering en hoogdringendheid, de bevoegde overheid van de verzoekende Partij de vraag rechtstreeks aan de bevoegde overheid van de aangezochte Partij stellen, deze laatste kan dan onmiddellijk antwoorden. In die uitzonderlijke gevallen dient de verzoekende Partij zo vlug mogelijk het centraal orgaan belast met de internationale samenwerking in de aangezochte Verdragsluitende Partij op de hoogte te brengen van de rechtstreekse vraag waarbij het dringend karakter moet worden gemotiveerd. 2. De aanstelling van de centrale organen die met de internationale samenwerking zijn belast en de modaliteiten van de wederzijdse bijstand worden geregeld tussen de bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen. Artikel 9 De verzoekende bevoegde overheid moet de graad van vertrouwelijkheid waarborgen die de aangezochte bevoegde overheid van de andere Partij aan de informatie heeft toegekend. De graad van veiligheid die gewaarborgd wordt is deze van INTERPOL. Artikel 10 1. De Verdragsluitende Partijen kunnen verbindingsofficieren van de ene Verdragsluitende Partij voor bepaalde of onbepaalde tijd bij de andere Verdragsluitende Partij detacheren.2. De detachering van verbindingsofficieren voor bepaalde of onbepaalde tijd is erop gericht de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te bevorderen en te versnellen.In het bijzonder dienen er afspraken gemaakt te worden omtrent de ondersteuning : a. in de vorm van informatieuitwisseling met het oog op preventieve en repressieve bestrijding van de criminaliteit;b. op het vlak van de uitvoering van verzoeken om rechtshulp in strafzaken;c. bij de opdrachten van de overheden die belast zijn met het toezicht op de buitengrenzen en de immigratie;d. bij de opdrachten van de overheden die belast zijn met de preventie van de inbreuken op de openbare orde.3. De taak van de verbindingsofficieren bestaat erin advies en ondersteuning te verlenen.Zij zijn niet bevoegd om politiemaatregelen autonoom uit te voeren. Ze verstrekken informatie en voeren hun taken uit binnen het geheel van instructies die hun werden gegeven door de Verdragsluitende Partij waarvan ze afkomstig zijn en door de Verdragsluitende Partij waarbij ze gedetacheerd zijn. Ze brengen regelmatig verslag uit bij het centraal orgaan dat belast is met de politiesamenwerking van de Verdragsluitende Partij waarbij ze gedetacheerd zijn. 4. De bevoegde Ministers van de Verdragsluitende Partijen kunnen overeenkomen dat de verbindingsofficieren van de ene Verdragsluitende Partij die gedetacheerd zijn bij derde landen, eveneens de belangen van de andere Verdragsluitende Partij vertegenwoordigen. Bescherming van persoonsgegevens Artikel 11 1. De verwerking van persoonsgegevens is onderworpen aan de respectieve nationale wetgevingen van elke Verdragsluitende Partij.2. Wat de overbrenging van persoonsgegevens betreft, verbinden de Verdragsluitende Partijen er zich toe de persoonsgegevens te beschermen volgens de beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 ter bescherming van persoonsgegevens en van de Aanbeveling A (87) 15 van 17 september 1987 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa die het gebruik van persoonsgegevens voor politiedoeleinden regelt.3. Wat de verwerking van de overgebrachte persoonsgegevens in toepassing van dit Verdrag betreft, zijn de volgende bepalingen van toepassing : a.de Verdragsluitende Partij waarvoor de persoonsgegevens bestemd zijn, mag de gegevens alleen gebruiken voor de doeleinden waarvoor dit Verdrag de overbrenging van dergelijke gegevens voorziet; b. de gegevens mogen alleen gebruikt worden door gerechtelijke overheden, diensten en instanties die een taak of functie uitvoeren binnen het geheel van de doeleinden die zijn voorzien in dit Verdrag, meer bepaald in artikel 2 en 3.De Partijen moeten de lijst van de gebruikers uitwisselen; c. de Verdragsluitende Partij die de gegevens overbrengt, dient erop toe te zien dat ze juist en volledig zijn en dat ze niet langer bewaard worden dan nodig is;indien zij op eigen initiatief of als gevolg van een vraag van de betrokken persoon vaststelt dat de verstrekte gegevens onjuist zijn of niet overgebracht dienden te worden, moet de Verdragsluitende Partij waarvoor de gegevens bestemd zijn, daarvan onmiddellijk op de hoogte gebracht worden; die Verdragsluitende Partij moet de gegevens corrigeren of vernietigen; d. een Verdragsluitende Partij mag zich niet beroepen op het feit dat een andere Verdragsluitende Partij onjuiste gegevens zou hebben overgebracht om zich te ontdoen van haar in haar nationale wetgeving vastgestelde verantwoordelijkheid ten aanzien van een benadeeld persoon;e. de overbrenging en ontvangst van persoonsgegevens dienen geregistreerd te worden.De Verdragsluitende Partijen dienen de lijst uit te wisselen waarin de overheden of diensten opgenomen zijn die de toestemming hebben om de registraties te raadplegen; f. de toegang tot de gegevens wordt geregeld door de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Partij waaraan de betrokken persoon zijn vraag richt.De gegevens worden slechts verstrekt na toestemming van de Verdragsluitende Partij waarvan de gegevens afkomstig zijn; g. de Verdragsluitende Partij waarvoor de gegevens bestemd zijn, mag ze alleen gebruiken voor de doeleinden die werden bepaald door de Verdragsluitende Partij die de gegevens verstrekt en met inachtneming van de voorwaarden die die Verdragsluitende Partij oplegt.4. Wat de overbrenging van persoonsgegevens betreft, zijn de volgende bepalingen van toepassing : a.de gegevens mogen alleen overgebracht worden aan politie- en immigratiediensten; de gegevens mogen slechts aan andere diensten worden meegedeeld na voorafgaande toestemming van de Verdragsluitende Partij die de persoonsgegevens verstrekt; b. de Verdragsluitende Partij waarvoor de gegevens bestemd zijn, deelt desgewenst mee aan de Verdragsluitende Partij die de gegevens overbrengt waarvoor de gegevens werden gebruikt en welke resultaten de overgebrachte gegevens opleverden.5. Elke Verdragsluitende Partij duidt een controle-autoriteit aan die, in navolging van het nationaal recht, belast is met de uitoefening, op haar grondgebied, van een onafhankelijke controle op de verwerking van persoonsgegevens, die wordt uitgevoerd op basis van onderhavig Verdrag.Ze moet nagaan of de bovengenoemde verwerking de rechten van de betrokken persoon al dan niet schendt. De controle-autoriteiten zijn eveneens bevoegd om de problemen te analyseren omtrent de toepassing en interpretatie van onderhavig Verdrag in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Deze controle-autoriteiten kunnen overeenkomen samen te werken in het kader van de opdrachten die hen door onderhavig Verdrag worden toegekend.

Artikel 12 Wanneer persoonsgegevens worden overgebracht via een verbindingsofficier, zoals voorzien in artikel 10, worden de bepalingen van onderhavig Verdrag eveneens toegepast.

Uitzondering Artikel 13 Elk van de Partijen weigert bijstand wanneer het gaat om politieke of militaire misdrijven of wanneer die bijstand strijdig blijkt te zijn met de wettelijke bepalingen die van kracht zijn op haar grondgebied.

Elk van de Partijen kan bijstand weigeren of hem aan voorwaarden onderwerpen wanneer het gaat om misdrijven die in verband staan met de politieke of militaire misdrijven of wanneer de bijstandsverlening de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere essentiële belangen van de Staat zou kunnen bedreigen.

De Partij die de bijstand weigert, moet de andere Partij daarvan binnen de 30 dagen op de hoogte brengen en de redenen van die weigering toelichten.

Andere vormen van samenwerking Artikel 14 1. De Verdragsluitende Partijen maken afspraken om elkaar wederzijds bijstand te verlenen op het vlak van beroepsopleiding en technische bijstand aangaande de problemen betreffende de werking van de politie.2. De Verdragsluitende Partijen maken afspraken om hun praktische ervaringen uit te wisselen omtrent alle bovenbedoelde gebieden van onderhavig Verdrag.3. De modaliteiten van wederzijdse bijstand worden vastgelegd in overeenkomsten, die worden gesloten tussen de bevoegde Ministers van de Verdragsluitende Partijen. Uitvoering van het Verdrag Artikel 15 1. De bevoegde Ministers van de Verdragsluitende Partijen kunnen permanente of tijdelijke werkgroepen oprichten die belast zijn met het onderzoek van de gemeenschappelijke problemen omtrent repressie en preventie van de criminaliteit zoals voorzien in artikel 2 en de samenwerking zoals voorzien in artikel 3 en, eventueel, met de uitwerking van voorstellen om, indien nodig, de praktische en technische aspecten van de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te verbeteren.2. De onkosten die worden gemaakt in het kader van de samenwerking, zullen respectievelijk door elke Partij worden gedragen, behalve wanneer de gerechtigde vertegenwoordigers van de Partijen daar anders over beslissen.3. De bevoegde Ministers van de Verdragsluitende Partijen richten een evaluatiegroep op die om de drie jaar een rapport zal voorleggen aan de ministers. Geschillenregeling Artikel 16 Alle geschillen betreffende de interpretatie of de toepassing van onderhavig Verdrag zullen worden beslecht door een gemengde adviescommissie.

Er wordt een gemengde adviescommissie opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Justitie, die periodiek zal samenkomen op verzoek van de ene of de andere Staat, om de regeling van de problemen, die zullen opduiken bij de interpretatie of de toepassing van onderhavig Verdrag, te vergemakkelijken.

Slotbepalingen Artikel 17 De bepalingen van onderhavig Verdrag kunnen enkel worden toegepast wanneer ze verenigbaar zijn met het nationaal recht.

Het toezicht op de uitvoering van onderhavig Verdrag wordt gerealiseerd overeenkomstig het nationaal recht van elke Verdragsluitende Partij.

Artikel 18 De Verdragsluitende Partijen informeren elkaar schriftelijk en langs diplomatieke weg over de afhandeling van de grondwettelijke formaliteiten, vereist voor de inwerkingtreding van onderhavig Verdrag.

Het Verdrag zal in werking treden 60 dagen na de datum waarop de laatste bekendmaking wordt ontvangen.

Onderhavig Verdrag wordt gesloten voor onbeperkte tijd. Elke Partij kan het Verdrag opzeggen door de andere Partij langs diplomatieke weg aan te schrijven. Het Verdrag wordt verbroken na zes maanden volgend op de datum van het aanschrijven.

Artikel 19 Elke Partij kan aan de andere Partij voorstellen doen toekomen die een wijziging van onderhavig Verdrag beogen. De wijzigingen aan onderhavig Verdrag worden door de Partijen in onderlinge overeenstemming besloten.

Ter staving hebben de ondergetekenden, die hieromtrent bevoegd zijn, hun handtekening onder onderhavig Verdrag geplaatst.

Opgesteld te Tallin op 11 juni 2001, in twee originele exemplaren, in de Engelse, Franse, Nederlandse en Estse taal. De vier teksten zijn in gelijke mate rechtsgeldig.

^