Etaamb.openjustice.be
Wet van 09 januari 2003
gepubliceerd op 19 maart 2003

Wet houdende instemming met het Verdrag inzake rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Canada, ondertekend te Brussel op 11 januari 1996 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2003015012
pub.
19/03/2003
prom.
09/01/2003
ELI
eli/wet/2003/01/09/2003015012/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 JANUARI 2003. - Wet houdende instemming met het Verdrag inzake rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Canada, ondertekend te Brussel op 11 januari 1996 (1) (2)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag inzake rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Canada, ondertekend te Brussel op 11 januari 1996, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 9 januari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Zitting 2001-2002. Senaat.

Documenten 2001-2002 Ontwerp van wet ingediend op 20 augustus 2002, nr. 2-1266/1. 2002-2003 Verslag, nr. 2-1266/2.

Parlementaire Handelingen 2002-2003 Bespreking, vergadering van 24 oktober 2002. 2002-2003 Stemming, vergadering van 24 oktober 2002.

Kamer Documenten 2002-2003 Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 50-2097/1 2002-2003 Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 50-2097/2 Parlementaire Handelingen 2002-2003 Bespreking, vergadering van 14 november 2002. 2002-2003 Stemming, vergadering van 14 november 2002. (2) Dit Verdrag treedt op 1 april 2003 in werking.

VERDRAG INZAKE RECHTSHULP IN STRAFZAKEN TUSSEN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGI" EN DE REGERING VAN CANADA De Regering van het Koninkrijk België en De Regering van Canada, Geleid door de wens de doeltreffendheid van de opsporing, de vervolging en de bestraffing van misdrijven in beide landen te verhogen door onderlinge samenwerking en rechtshulp in strafzaken, Zijn overeengekomen als volgt : DEEL I. - Algemene bepalingen Artikel 1 Verplichting tot rechtshulp (1) De Verdragsluitende Staten verlenen elkaar, in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, rechtshulp in strafzaken in de ruimste zin.(2) Onder rechtshulp in strafzaken wordt enige hulp verstaan die de aangezochte Staat verleent in verband met onderzoeken en procedures welke in de verzoekende Staat worden gevoerd betreffende een misdrijf vastgesteld bij een in die Staat geldende wet, en waarvan de bestraffing tot de bevoegdheid van de rechterlijke overheden van die Staat behoort.(3) De rechtshulp heeft betrekking op : a) de lokalisatie van personen en voorwerpen, daaronder begrepen de identificatie ervan;b) de mededeling van stukken daaronder begrepen, de aktes van oproeping;c) de mededeling van inlichtingen, documenten of andere dossiers, daaronder begrepen uittreksels uit de strafregisters, uit gerechtelijke dossiers en uit regeringsdossiers;d) de overzending van goederen, daaronder begrepen de uitlening van overtuigingsstukken;e) de afneming van getuigenissen en verklaringen;f) huiszoekingen en inbeslagnemingen;g) bijstandsverlening met het oog op de verschijning van al dan niet gedetineerde personen, teneinde hen getuigenis te laten afleggen of hulp te laten verlenen bij onderzoeken;h) maatregelen met het oog op de lokalisatie, de blokkering en de verbeurdverklaring van opbrengsten van misdrijven;en i) iedere ander vorm van rechtshulp in overeenstemming met de doeleinden van dit Verdrag. Artikel 2 Tenuitvoerlegging van de verzoeken (1) De verzoeken tot rechtshulp worden onverwijld ten uitvoer gelegd, overeenkomstig het recht van de aangezochte Staat en, voorzover zulks niet onverenigbaar is met dit recht, op de wijze bepaald door de verzoekende Staat.(2) Op verzoek stelt de aangezochte Staat de verzoekende Staat in kennis van de datum en van de plaats van tenuitvoerlegging van het verzoek tot rechtshulp. Artikel 3 Beperkingen van de rechtshulp (1) De rechtshulp kan worden geweigerd indien de aangezochte Staat van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van het verzoek afbreuk doet aan zijn soevereiniteit, aan zijn veiligheid, aan zijn openbare orde of aan zijn andere wezenlijke belangen.(2) De rechtshulp kan worden uitgesteld ingeval de tenuitvoerlegging van een verzoek leidt tot belemmering van een onderzoek of van een vervolging die in de aangezochte Staat aan de gang is.(3) De rechtshulp kan worden geweigerd indien het verzoek betrekking heeft op een politiek misdrijf, met uitsluiting van de misdrijven die de Verdragsluitende Staten naar luid van enig ander internationaal Verdrag of enige andere Overeenkomst waarbij zij partij zijn, als niet politiek kunnen beschouwen.(4) Alvorens het verzoek tot rechtshulp te weigeren of de tenuitvoerlegging ervan uit te stellen, bepaalt de aangezochte Staat, na overleg met de verzoekende Staat, in de gevallen die zich daartoe lenen, of de rechtshulp kan worden verleend onder de voorwaarden die hij noodzakelijk acht.Indien de verzoekende Staat de rechtshulp onder deze voorwaarden aanvaardt, verbindt hij zich ertoe die voorwaarden in acht te nemen. (5) De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat zo spoedig mogelijk in kennis van zijn beslissing tot weigering of tot uitstel van tenuitvoerlegging en deelt tevens de redenen van die beslissing mede. DEEL II. - Bijzondere bepalingen Artikel 4 Opsporing en identificatie van personen of voorwerpen De bevoegde autoriteiten van de aangezochte Staat treffen de nodige maatregelen om de personen of voorwerpen bedoeld in het verzoek, trachten terug te vinden en te identificeren.

Artikel 5 Mededeling van stukken (1) De aangezochte Staat deelt de akten van rechtspleging mede, alsmede alle daartoe overgezonden stukken.De mededeling kan geschieden door middel van eenvoudige toezending van de akte of het stuk aan de geadresseerde. Indien de verzoekende Staat hierom uitdrukkelijk verzoekt, verricht de aangezochte Staat de mededeling in een van de vormen bepaald in zijn wetgeving voor gelijkaardige betekeningen of in een van de bijzondere vormen verenigbaar met deze wetgeving. (2) De verzoekende Staat zendt het verzoek tot mededeling van een stuk betreffende een antwoord of een verschijning in de verzoekende Staat over binnen een redelijke termijn vóór de datum die voor het antwoord of de verschijning is vastgelegd.(3) De aangezochte Staat zendt als bewijs van de mededeling een ontvangstbewijs terug, ondertekend en gedagtekend door de geadresseerde, of een verklaring ondertekend door de ambtenaar die de mededeling heeft gedaan, waarin vorm en datum ervan zijn vermeld. Artikel 6 Overzending van voorwerpen en stukken (1) Ingeval het verzoek tot rechtshulp betrekking heeft op de overzending van dossiers en stukken, kan de aangezochte Staat voor eensluidend verklaarde kopieën van deze dossiers en stukken overleggen, tenzij de verzoekende Staat uitdrukkelijk om de originele dossiers of stukken verzoekt.(2) De originele dossiers of stukken, of de voorwerpen die aan de verzoekende Staat zijn overgezonden, worden, op verzoek van de aangezochte Staat, zo spoedig mogelijk aan deze laatste teruggezonden.(3) Voorzover zulks niet onverenigbaar is met het recht van de aangezochte Staat en op uitdrukkelijk verzoek van de verzoekende Staat, worden de dossiers, de stukken en de voorwerpen overgezonden volgens de vormvereisten of vergezeld van de door de verzoekende Staat vereiste getuigschriften teneinde krachtens zijn recht toelaatbaar te zijn als bewijs. Artikel 7 Overzending van inlichtingen en stukken, en overlegging van voorwerpen in het bezit van overheidsbesturen of instellingen (1) De aangezochte Staat verstrekt alle inlichtingen en voorwerpen, daaronder begrepen stukken en dossiers, die in het bezit zijn van een overheidsbestuur of -instelling en welke voor het publiek toegankelijk zijn;(2) De aangezochte Staat kan alle inlichtingen en voorwerpen, daaronder begrepen stukken en dossiers, verstrekken die in het bezit zijn van een overheidsbestuur of -instelling en niet voor het publiek toegankelijk zijn, zulks in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op zijn eigen rechterlijke overheden of op overheden belast met de toepassing van de wet.(3) Paragraaf (2) is van toepassing op de strafregisters en op de gerechtelijke dossiers. Artikel 8 Aanwezigheid van de betrokkenen bij de rechtsplegingen in de aangezochte Staat (1) Een persoon van wie de verzoekende Staat vraagt dat hij getuigenis aflegt of stukken, dossiers of andere voorwerpen overlegt in de aangezochte Staat, wordt indien nodig gedagvaard om te verschijnen, om te getuigen of om deregelijke stukken, dossiers en andere voorwerpen over te leggen overeenkomstig de vereisten van de wet van de aangezochte Staat.(2) De bevoegde overheid van de aangezochte Staat kan, voorzover zulks niet onverenigbaar is met het recht van die Staat, toestaan dat de rechters, de bevoegde overheden van de verzoekende Staat en de andere personen die betrokken zijn bij het onderzoek of bij de rechtspleging, en die vermeld zijn in het verzoek, aanwezig zijn bij de tenuitvoerlegging van het verzoek en deelnemen aan de rechtspleging in de aangezochte Staat.(3) Het recht om deel te nemen aan de rechtspleging omvat het recht voor iedere aanwezige persoon om vragen te stellen volgens de procedure die van toepassing is in de aangezochte Staat.De bevoegde overheid van de aangezochte Staat kan, voorzover zulks niet onverenigbaar is met het recht van die Staat, het gebruik van vormen en modaliteiten toestaan die zijn bepaald in het recht van de verzoekende Staat en die noodzakelijk zijn voor de toelaatbaarheid van het bewijs in de verzoekende Staat, inzonderheid de letterlijke overschrijving van de procedures.

Artikel 9 Aanwezigheid van personen in de verzoekende Staat met het oog op het afleggen van een getuigenis of het verstrekken van hulp bij een onderzoek De aangezochte Staat vraagt aan een ieder, op verzoek van de verzoekende Staat, hulp te verlenen bij een onderzoek of te verschijnen als getuige en poogt daartoe zijn medewerking te verkrijgen. Deze personen wordt bovendien op de hoogte gesteld van de terugbetaalbare kosten en van de vergoedingen die hem zullen worden uitgekeerd. Ingeval betrokkene daarom verzoekt, kan de verzoekende Staat hem een voorschot betalen op reis- en verblijfkosten. Dit voorschot kan hem worden betaald door de ambassade van deze laatste Staat in de aangezochte Staat.

Artikel 10 Huiszoekingen en inbeslagnemingen (1) De aangezochte Staat geeft, voorzover zijn wetgeving zulks toestaat, gevolg aan een verzoek tot huiszoeking of tot inbeslagneming.(2) De bevoegde overheid die een verzoek tot huiszoeking of inbeslagneming ten uitvoer heeft gelegd, verstrekt alle inlichtingen waarom de verzoekende Staat eventueel verzoekt, onder meer in verband met de identiteit, de staat en de integriteit van de in beslag genomen stukken, dossiers of goederen en betreffende de continuïteit van bezit, alsmede inzake de omstandigheden van de inbeslagneming.(3) De verzoekende Staat neemt alle voorwaarden in acht die door de aangezochte Staat zijn opgelegd met betrekking tot de in beslag genomen stukken, dossiers of goederen die aan de verzoekende Staat kunnen worden meegedeeld. Artikel 11 Overbrenging naar de verzoekende Staat van gedetineerde personen met het oog op het afleggen van een getuigenis of het verlenen van hulp bij een onderzoek in de verzoekende Staat (1) Op verzoek van de verzoekende Staat kan een persoon die in de aangezochte Staat wordt gedetineerd, tijdelijk naar de verzoekende Staat worden overgebracht teneinde hulp te verlenen bij een onderzoek of een getuigenis af te leggen in een bepaalde procedure, zulks op voorwaarde dat deze persoon daarmee instemt.(2) Zolang de overgebrachte persoon overeenkomstig de wet van de aangezochte Staat gedetineerd moet blijven, houdt de verzoekende Staat deze persoon in hechtenis en levert hem na tenuitvoerlegging van het verzoek terug over aan de aangezochte Staat.(3) Indien de straf opgelegd aan de overgebrachte persoon een einde neemt of indien de aangezochte Staat te verzoekende Staat ervan in kennis stelt dat die persoon niet meer in hechtenis moet worden gehouden, wordt hij in vrijheid gesteld en beschouwd als een persoon van wie de aanwezigheid in de verzoekende Staat het gevolg is van een daartoe gedaan verzoek. Artikel 12 Vrijgeleide (1) Behalve het geval van de hechtenis bedoeld in artikel 11 (2), kan geen enkele persoon die zich naar de verzoekende Staat begeeft ingevolge een overeenkomstig artikel 9 of 11 daartoe gedaan verzoek, in deze Staat worden vervolgd, in hechtenis gehouden of aan enige andere vrijheidsbeperking worden onderworpen wegens feiten of veroordelingen die voorafgingen aan het verlaten van de aangezochte Staat, noch worden verplicht te getuigen in enige andere procedure dan die waarop het verzoek betrekking heeft.(2) Paragraaf (1) van dit artikel is niet meer van toepassing wanneer betrokkene, indien hij de vrijheid had de verzoekende Staat te verlaten, zulks niet heeft gedaan binnen 30 dagen nadat hij officieel ervan in kennis is gesteld dat zijn aanwezigheid niet langer vereist is of indien hij, na deze Staat te hebben verlaten, er vrijwillig is teruggekeerd.(3) Personen die niet verschijnen in de verzoekende Staat, kunnen in de aangezochte Staat niet aan enige straf of dwangmaatregel worden onderworpen. Artikel 13 Opbrengsten van misdrijven (1) Voorzover zijn intern recht zulks toestaat, verbindt de aangezochte Staat zich ertoe op verzoek hulp toe te kennen teneinde : a) de opbrengsten van misdrijven te lokaliseren, op te sporen, te blokkeren, in beslag te nemen en verbeurd te verklaren;b) ervoor te zorgen dat de slachtoffers van een misdrijf terug in het bezit van hun goederen worden gesteld.(2) De Staat die redenen heeft om aan te nemen dat zich in een andere Staat opbrengsten van misdrijven bevinden, richt aan deze laatste Staat een verzoek tot rechtshulp zoals omschreven in paragraaf (1) a) en stelt die Staat in kennis van de redenen die ertoe aanleiding geven te veronderstellen dat zich in de aangezochte Staat dergelijke opbrengsten bevinden.De aangezochte Staat oordeelt welk gevolg aan deze informatie moet worden gegeven en laat zo spoedig mogelijk weten welke maatregelen zijn getroffen. (3) Na overleg met de verzoekende Staat beslist de aangezochte Staat overeenkomstig zijn recht over de verdeling van de opbrengst van een misdrijf die ten gevolge van een krachtens paragraaf (1) a) gedaan verzoek tot rechtshulp verbeurd is verklaard. TITEL III. - Procedure Artikel 14 Inhoud van de verzoeken (1) De verzoeken tot rechtshulp moeten in elk geval de volgende gegevens bevatten : a) de bevoegde overheid die het onderzoek of de procedure waarop het verzoek betrekking heeft, leidt;b) een omschrijving van de aard van het onderzoek of van de procedures, een uiteenzetting van de terzake dienende feiten en een kopie of een uiteenzetting van de wetten die van toepassing zijn;c) de reden voor het verzoek en de aard van de gewenste rechtshulp;d) een vermelding van de gewenste termijn van tenuitvoerlegging.(2) In de volgende gevallen moeten de verzoeken de volgende gegevens bevatten : a) ingeval het gaat om een verzoek tot afneming van een getuigenis of tot verrichting van een huiszoeking en inbeslagneming, de redenen die ertoe aanleiding geven te veronderstellen dat zich op het grondgebied van de aangezochte Staat bewijsmateriaal bevindt;b) ingeval het gaat om een verzoek tot afneming van een getuigenis, nadere gegevens omtrent de noodzaak een verklaring onder eed of een plechtige verklaring te verkrijgen en een omschrijving van het onderwerp waarop het getuigenis of de verklaring betrekking moet hebben;c) ingeval het gaat om een verzoek tot uitlening van overtuigingsstukken, de overheid belast met de bewaring ervan, de plaats waarheen de stukken worden gezonden, de onderzoeken waaraan zij kunnen worden onderworpen en de datum waarop zij zullen worden teruggezonden;d) ingeval het gaat om een verzoek waarbij gedetineerden ter beschikking worden gesteld van de verzoekende Staat, de overheid die toezicht houdt tijdens de overbrenging, de plaats waarheen de gedetineerde wordt overgebracht en de datum van zijn terugkeer. Indien de gegevens bedoeld in c) en d) niet in het verzoek zijn vermeld, moeten zij daarna zo spoedig mogelijk worden overgezonden. (3) Indien nodig en mogelijk moeten de verzoeken tot rechtshulp eveneens de volgende gegevens bevatten : a) de identiteit en de nationaliteit van de persoon of personen op wie het onderzoek of de procedure betrekking heeft en de plaats waar die persoon of personen zich bevinden;b) nadere gegevens betreffende enige bijzondere procedure waarvan de verzoekende Staat wenst dat ze wordt gevoerd, alsook de redenen daartoe;c) een beding van vertrouwelijkheid en de redenen die zulks rechtvaardigen.(4) Indien de aangezochte Staat van oordeel is dat de gegevens in het verzoek ontoereikend zijn, kan hij eisen dat hem bijkomende inlichtingen worden verstrekt.(5) De verzoeken geschieden schriftelijk.In spoedeisende gevallen of indien de aangezochte Staat zulks toestaat, kan het verzoek per fax worden geformuleerd, waarna het onverwijld schriftelijk moet worden bevestigd.

Artikel 15 Centrale overheiden (1) Overeenkomstig dit Verdrag worden alle verzoeken en de antwoorden daarop overgezonden en ontvangen door de centrale overheden, waarbij de overzending langs diplomatieke weg evenwel niet wordt uitgesloten ingeval bijzondere omstandigheden zulks vereisen.(2) Voor Canada wordt onder centrale overheid de Minister van Justitie verstaan of de ambtenaren die hij daartoe aanwijst, voor België de Minister van Justitie, zijn vertegenwoordiger of zijn gemachtigde. Artikel 16 Vertrouwelijkheid (1) De aangezochte Staat kan vragen dat de informatie, het overgelegde bewijsmateriaal of de bron die de informatie of het bewijs geleverd heeft, vertrouwelijk blijft of alleen wordt bekendgemaakt of aangewend in de omstandigheden die hij nader omschrijft.(2) De verzoekende Staat stelt de aangezochte Staat in kennis van de mate waarin hij aan dat verzoek tegemoet kan komen.De aangezochte Staat moet dan beslissen of aan het verzoek tot rechtshulp gevolg wordt gegeven of de tenuitvoerlegging ervan wordt uitgesteld. (3) De aangezochte Staat vrijwaart in de gevraagde mate de vertrouwelijke aard van het verzoek, van de inhoud ervan, van de bewijsstukken, alsook van iedere handeling die naar aanleiding van het verzoek wordt verricht, behalve in de mate noodzakelijk voor de uitvoering ervan.(4) Indien geen gevolg kan worden gegeven aan het verzoek zonder afbreuk te doen aan het gevraagde vertrouwelijke karakter, brengt de aangezochte Staat zulks ter kennis van de verzoekende Staat, die moet beslissen of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd. Artikel 17 Beperking bij de aanwending van inlichtingen Alvorens de overgezonden informatie of het overgelegde bewijsmateriaal te kunnen aanwenden of verspreiden voor andere doeleinden van die vermeld in het verzoek, moet de verzoekende Staat de toestemming verkrijgen van de centrale overheid van de aangezochte Staat.

Artikel 18 Authentisering Voor het bewijsmateriaal, de documenten en de inlichtingen die op grond van dit Verdrag worden overgezonden, gelden geen vormvereisten, behalve die bepaald in artikel 6.

Artikel 19 Talen (1) In voorkomend geval wordt bij de verzoeken en bij de bewijsstukken ervan een vertaling in een van de officiële talen van de aangezochte Staat gevoegd. Artikel 20 Kosten (1) De aangezochte Staat draagt de kosten van de tenuitvoerleggin van het verzoek tot rechtshulp, met uitzondering van de hierna opgesomde kosten die voor rekening van de verzoekende Staat zijn : a) alle kosten betreffende de overbrenging van personen op verzoek van de verzoekende Staat, naar of van het grondgebied van de aangezochte Staat, alsmede alle kosten en vergoedingen verschuldigd voor het verblijf van die persoon in de verzoekende of in de aangezochte Staat, naar aanleiding van een verzoek gedaan overeenkomstig de artikelen 8 (2), 9 of 11;b) de kosten en erelonen van deskundigen, ongeacht of zij werkzaam zijn geweest op het grondgebied van de aangezochte Staat of op dat van de verzoekende Staat.(2) Indien blijkt dat de tenuitvoerlegging van het verzoek aanleiding geeft tot uitzonderlijke kosten, plegen de Verdragsluitende Staten overleg teneinde de voorwaarden te bepalen waaronder de gevraagde rechtshulp kan worden verleend. DEEL IV. - Slotbepalingen Artikel 21 Andere vormen van rechtshulp Dit Verdrag vormt geen belemmering voor de rechtshulp die voortvloeit uit andere verdragen of overeenkomsten tussen de Verdragsluitende Staten, noch voor andere vormen van rechtshulp tussen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten.

Artikel 22 Toepassingsgebied Dit Verdrag is van toepassing op alle verzoeken die worden voorgelegd na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag, zelfs indien de betrokken feiten zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 23 Overleg De Verdragsluitende Staten plegen op verzoek van een van hen onverwijld overleg omtrent de interpretatie en de toepassing van het Verdrag.

Artikel 24 Inwerkingtreding en opzegging (1) Iedere Verdragsluitende Staat stelt de andere Staat ervan in kennis dat is voldaan aan de procedure noodzakelijk voor de inwerkingtreding van het Verdrag.(2) Dit Verdrag treedt in werking de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum van ontvangst van de laatste kennisgeving.(3) Iedere Verdragsluitende Staat kan het Verdrag op ieder tijdstip opzeggen door de andere Staat langs diplomatieke weg van de opzegging kennis te geven.Deze opzegging wordt effectief een jaar na de datum van ontvangst van de betekening.

TEN BLIJKE WAARVAN, de vertegenwoordigers van de twee Regeringen, daartoe gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend en hun zegel eraan hebben gehecht.

Gedaan te Brussel, op 11 januari 1996, in twee exemplaren, ieder in de Nederlandse, de Franse en de Engelse taal, de drie teksten zijnde gelijkelijk authentiek.

^