Etaamb.openjustice.be
Wet van 06 december 1994
gepubliceerd op 26 februari 1998

Wet houdende goedkeuring van het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidene werking te hebben, en Protocollen I, II en III, gedaan te Genève op 10 oktober 1980

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
1997015050
pub.
26/02/1998
prom.
06/12/1994
ELI
eli/wet/1994/12/06/1997015050/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING


6 DECEMBER 1994. Wet houdende goedkeuring van het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidene werking te hebben, en Protocollen I, II en III, gedaan te Genève op 10 oktober 1980 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : Enig artikel. Het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidene werking te hebben, en Protocollen I, II en III, gedaan te Genève op 10 oktober 1980, zullen volkomen uitwerking hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 6 december 1994.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse zaken, F. VANDENBROUCKE De Minister van Landsverdediging, L. DELCROIX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. WATHELET

Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben De Hoge Verdragsluitende Partijen, In herinnering brengend, dat iedere Staat, overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, de plicht heeft zich in zijn internationale betrekkingen te onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld, gericht tegen de soevereiniteit, de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een Staat, dan wel plaatsvindend op enige andere wijze, die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties, Voorts herinnerend aan het algemene beginsel dat de burgerbevolking tegen de gevolgen van vijandelijkheden dient te worden beschermd, Zich baserend op het volkenrechtelijke beginsel dat het recht van de partijen bij een gewapend conflict ten aanzien van de keuze der methoden of middelen van oorlogvoering niet onbegrensd is, en op het beginsel dat het verboden is in gewapende conflicten wapens, projectielen en stoffen alsmede methoden van oorlogvoering te gebruiken, die naar hun aard overbodig letsel of onnodig leed veroorzaken, Voorts eraan herinnerend dat het verboden is methoden of middelen van oorlogvoering te gebruiken, bestemd om omvangrijke, langdurige en ernstige schade aan het natuurlijke milieu toe te brengen, of die dergelijke schade naar kan worden verwacht, zullen toebrengen, Hun vastbeslotenheid bevestigend dat in gevallen waarin niet wordt voorzien door dit Verdrag en de daaraan gehechte Protocollen, of door andere internationale overeenkomsten, de burgerbevolking en de combattanten te allen tijde beschermd blijven door en onderworpen blijven aan de beginselen van het volkenrecht, die voortvloeien uit de gevestigde gebruiken, de beginselen van menselijkheid en de eisen van het algemene rechtsbewustzijn, Verlangend bij te dragen tot de internationale ontspanning, de beëindiging van de bewapeningswedloop en het wekken van vertrouwen tussen Staten, en aldus tot de verwezenlijking van het streven van alle volken in vrede te leven, Erkennend dat het van belang is alles te doen wat kan bijdragen tot vorderingen in de richting van algemene en volledige ontwapening onder strikt en doeltreffend internationaal toezicht, Opnieuw de noodzaak bevestigend voort te gaan met de codificatie en geleidelijke ontwikkeling van de regels van het volkenrecht, toepasselijk in geval van gewapende conflicten, Geleid door de wens het gebruik van bepaalde conventionele wapens te verbieden of verder te beperken, en ervan overtuigd dat de op dit terrein geboekte positieve resultaten de algemene ontwapeningsbesprekingen met het oogmerk een einde te maken aan de productie, de opslag en de verspreiding van zulke wapens, kunnen vergemakkelijken, De nadruk leggend op de wenselijkheid dat alle Staten partij worden bij dit Verdrag en de daaraan gehechte Protocollen, vooral de militair belangrijke Staten, Indachtig het feit dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de Ontwapeningscommissie van de Verenigde Naties kunnen besluiten een mogelijke verruiming te bestuderen van het toepassingsgebied van de verboden en beperkingen, vervat in dit Verdrag en de daaraan gehechte Protocollen, Voorts indachtig het feit dat de Ontwapeningscommissie kan besluiten de aanvaarding te overwegen van verdere maatregelen tot verbod of beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens, Zijn overeengekomen als volgt : Artikel 1 Toepassingsgebied Dit Verdrag en de daaraan gehechte Protocollen zijn van toepassing in de situaties bedoeld in de artikelen 2 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 voor de bescherming van oorlogsslachtoffers, met inbegrip van de situaties zoals beschreven in artikel 1, vierde lid, van Aanvullend Protocol I bij deze Verdragen.

Artikel 2 Verhouding tot andere internationale overeenkomsten Geen enkele bepaling in dit Verdrag of de daaraan gehechte Protocollen mag zo worden uitgelegd als zou daardoor afbreuk worden gedaan aan andere verplichtingen, die de Hoge Verdragsluitende Partijen zijn opgelegd door het internationaal humanitair recht dat van toepassing is in gewapende conflicten.

Artikel 3 Ondertekening Dit Verdrag staat gedurende een tijdvak van twaalf maanden te rekenen van 10 april 1981 open voor ondertekening door alle Staten op het Hoofdkwartier van de Verenigde Naties in New York.

Artikel 4 Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding 1. Dit Verdrag is onderworpen aan bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door de ondertekenaars.Een Staat die dit Verdrag niet heeft ondertekend, kan tot het Verdrag toetreden. 2. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding dienen te worden nedergelegd bij de depositaris.3. Verklaringen van instemming te zijn gebonden door aan dit Verdrag gehechte Protocollen, kunnen worden afgelegd door elke Staat wanneer deze zulks verkiest, met dien verstande dat die Staat, op het tijdstip van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag of van toetreding ertoe, de depositaris in kennis stelt van zijn instemming te zijn gebonden door ten minste twee van deze Protocollen.4. Een Staat kan te allen tijde na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag, of van toetreding tot dit Verdrag, de depositaris in kennis stellen van zijn instemming te zijn gebonden door een aangehecht Protocol waardoor hij niet reeds was gebonden.5. Een Protocol waardoor een Hoge Verdragsluitende Partij is gebonden. vormt voor die Partij een integrerend deel van dit Verdrag.

Artikel 5 Inwerkingtreding 1. Dit Verdrag treedt in werking zes maanden na de datum van nederlegging van de twintigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.2. Voor elke Staat die zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding nederlegt na de datum van nederlegging van de twintigste akte van bekrachtiging aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt dit Verdrag in werking zes maanden na de datum waarop die Staat zijn akte van bekrachtiging aanvaarding goedkeuring of toetreding heeft nedergelegd.3. Elk van de aan dit Verdrag gehechte Protocollen treedt in werking zes maanden na de datum waarop twintig Staten hebben kennis gegeven van hun instemming daardoor te zijn gebonden overeenkomstig artikel 4, derde of vierde lid van dit Verdrag.4. Voor elke Staat die kennis geeft van zijn instemming te zijn gebonden door een aan dit Verdrag gehecht Protocol na de datum waarop twintig Staten hebben kennis gegeven van hun instemming daardoor te zijn gebonden, treedt het Protocol in werking zes maanden na de datum waarop die Staat heeft kennisgegeven van zijn instemming aldus te zijn gebonden. Artikel 6 Verspreiding De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, zowel in vredestijd als ten tijde van een gewapend conflict, dit Verdrag en die van de daaraan gehechte Protocollen waardoor zij gebonden zijn. op zo ruim mogelijke schaal in hun onderscheiden landen te verspreiden en in het bijzonder de bestudering ervan op te nemen in hun militaire opleidingsprogramma's, zodat de strijdkrachten van die akten op de hoogte kunnen zijn.

Artikel 7 Verdragsbetrekkingen na de inwerkingtreding van dit Verdrag 1. Wanneer één van de partijen bij een conflict niet is gebonden door een aangehecht Protocol, blijven de door dit Verdrag en dat aangehechte Protocol gebonden partijen daardoor gebonden in hun onderlinge betrekkingen.2. Een Hoge Verdragsluitende Partij is door dit Verdrag en enig daaraan gehecht Protocol dat ten aanzien van haar van kracht is, gebonden in een in artikel 1 bedoelde situatie, met betrekking tot een Staat die geen partij is bij dit Verdrag of gebonden is door het desbetreffende aangehechte Protocol, indien de laatstgenoemde partij dit Verdrag of het desbetreffende Protocol aanvaardt en toepast en de depositaris daarvan in kennis stelt.3. De depositaris stelt de betrokken Hoge Verdragsluitende Partijen onmiddellijk in kennis van een ingevolge het tweede lid van dit artikel ontvangen kennisgeving.4. Dit Verdrag en de daaraan gehechte Protocollen waardoor een Hoge Verdragsluitende Partij gebonden is, zijn van toepassing ten aanzien van een gewapend conflict waarbij die Hoge Verdragsluitende Partij betrokken is, van het soort bedoeld in artikel 1, vierde lid, van Aanvullend Protocol I bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 voor de bescherming van oorlogsslachtoffers : a) wanneer de Hoge Verdragsluitende Partij tevens partij is bij Aanvullend Protocol I en een autoriteit zoals bedoeld in artikel 96, derde lid, van dat Protocol zich heeft verbonden de Verdragen van Genève en Aanvullend Protocol I toe te passen overeenkomstig artikel 96, derde lid, van bedoeld Protocol en zich ertoe verbindt dit Verdrag en de desbetreffende aangehechte Protocollen met betrekking tot dat conflict toe te passen;of b) wanneer de Hoge Verdragsluitende Partij geen partij is bij Aanvullend Protocol I en een autoriteit van het soort, bedoeld onder letter a hierboven de verplichtingen van de Verdragen van Genève en van dit Verdrag en de desbetreffende aangehechte Protocollen met betrekking tot dat conflict aanvaardt en toepast.Deze aanvaarding en toepassing hebben met betrekking tot dat conflict de onderstaande gevolgen : (i) de Verdragen van Genève en dit Verdrag en de desbetreffende daaraan gehechte Protocollen worden ten aanzien van de partijen bij het conflict onmiddellijk van kracht; (ii) de bovenbedoelde autoriteit oefent dezelfde rechten uit en neemt dezelfde verplichtingen op zich als een Hoge Verdragsluitende Partij bij de Verdragen van Genève, dit Verdrag en de desbetreffende daaraan gehechte Protocollen; en (iii) de Verdragen van Genève, dit Verdrag en de desbetreffende daaraan gehechte Protocollen zijn gelijkelijk verbindend voor alle partijen bij het conflict.

De Hoge Verdragsluitende Partij en de autoriteit kunnen ook overeenkomen de verplichtingen van Aanvullend Protocol I bij de Verdragen van Genève op basis van wederkerigheid te aanvaarden en toe te passen.

Artikel 8 Herziening en wijzigingen 1. a) Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan iedere Hoge Verdragsluitende Partij te allen tijde wijzigingen van dit Verdrag of een daaraan gehecht Protocol waardoor zij is gebonden, voorstellen. Elk wijzigingsvoorstel wordt toegezonden aan de depositaris, die alle Hoge Verdragsluitende Partijen ervan in kennis stelt en vraagt of er naar hun mening een conferentie ter bestudering van het voorstel dient te worden bijeen geroepen. Indien een meerderheid van niet minder dan achttien van de Hoge Verdragsluitende Partijen daarmede instemt, roept hij onverwijld een conferentie bijeen waarvoor alle Hoge Verdragsluitende Partijen worden uitgenodigd. Staten die geen partij bij dit Verdrag zijn, worden voor de conferentie als waarnemers uitgenodigd; b) Een zodanige conferentie kan wijzigingen overeenkomen die worden aanvaard en die in werking treden op dezelfde wijze als dit Verdrag en de aangehechte Protocollen, met dien verstande dat wijzigingen van dit Verdrag alleen kunnen worden aangenomen door de Hoge Verdragsluitende Partijen en dat wijzigingen van een bepaald aangehecht Protocol alleen kunnen worden aangenomen door de Hoge Verdragsluitende Partijen die door dat Protocol zijn gebonden.2. a) Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan iedere Hoge Verdragsluitende Partij te allen tijde aanvullende protocollen voorstellen betreffende andere categorieën conventionele wapens die niet vallen onder de bestaande aangehechte Protocollen.Elk voorstel voor een aanvullend protocol wordt toegezonden aan de depositaris. die alle Hoge Verdragsluitende Partijen ervan in kennis stelt overeenkomstig het eerste lid, letter a van dit artikel. Indien een meerderheid van niet minder dan achttien Hoge Verdragsluitende Partijen daarmede instemt, roept de depositaris onverwijld een conferentie bijeen, waarvoor alle Staten worden uitgenodigd. b) Een zodanige conferentie kan, met de volledige deelneming van alle ter conferentie vertegenwoordigde Staten, aanvullende protocollen overeenkomen, die worden aangenomen op dezelfde wijze als dit Verdrag, daaraan worden gehecht en in werking treden, zoals bepaald in artikel 5, derde en vierde lid, van dit Verdrag.3. a) Indien er na een tijdvak van tien jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag geen conferentie is bijeengeroepen overeenkomstig het eerste lid, letter a) of het tweede lid, letter a), van dit artikel, kan iedere Hoge Verdragsluitende Partij de depositaris verzoeken een conferentie bijeen te roepen waarvoor alle Hoge Verdragsluitende Partijen worden uitgenodigd, ter toetsing van het toepassingsgebied en de werking van dit Verdrag en de daaraan gehechte Protocollen en ter overweging van voorstellen tot wijziging van dit Verdrag of van de bestaande Protocollen.Staten die geen partij bij dit Verdrag zijn, worden voor de conferentie als waarnemers uitgenodigd. De conferentie kan wijzigingen overeenkomen die worden aangenomen en in werking treden overeenkomstig het eerste lid, letter b) hierboven. b) Op een zodanige conferentie kunnen tevens voorstellen in overweging worden genomen voor aanvullende protocollen betreffende andere categorieën conventionele wapens die niet vallen onder de bestaande aangehechte Protocollen.Alle ter conferentie vertegenwoorigde Staten kunnen volledig aan zulke beraadslagingen deelnemen. Aanvullende protocollen worden aangenomen op dezelfde wijze als dit Verdrag, worden daaraan gehecht en treden in werking zoals bepaald in artikel 5, derde en vierde lid, van dit Verdrag. c) Een zodanige conferentie kan overwegen of voorzien moet worden in de mogelijkheid van bijeenroeping van een volgende conferentie op verzoek van een Hoge Verdragsluitende Partij indien, na een tijdvak overeenkomend met dat bedoeld in het derde lid, letter a), van dit artikel, geen conferentie is bijeengeroepen overeenkomstig het eerste lid, letter a), of het tweede lid, letter a), van dit artikel. Artikel 9 Opzegging 1. Een Hoge Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag of elk van de daaraan gehechte Protocollen opzeggen door kennisgeving aan de depositaris.2. Een zodanige opzegging wordt eerst van kracht een jaar na ontvangst van de kennisgeving van opzegging door de depositaris.Indien echter aan het einde van dat jaar de Hoge Verdragsluitende Partij die opzegt, is verwikkeld in een situatie, zoals bedoeld in artikel 1, blijft de Partij gebonden door de verplichtingen van dit Verdrag en van de desbetreffende aangehechte Protocollen tot het einde van het gewapende conflict of de bezetting, en in elk geval, tot de beëindiging van de verrichtingen in verband met de definitieve vrijlating, repatriëring of nieuwe vestiging van de personen die worden beschermd door de in gewapende conflicten toepasselijke regels van het volkenrecht, en in het geval van een aangehecht Protocol dat bepalingen bevat betreffende situaties waarin het bewaren van de vrede, het verrichten van waarnemingen of soortgelijke taken worden verricht door strijdkrachten of missies van de Verenigde Naties in het betrokken gebied, tot de beëindiging van die taken. 3. Elke opzegging van dit Verdrag wordt beschouwd tevens te gelden voor alle aangehechte Protocollen waardoor de Hoge Verdragsluitende Partij die opzegt, is gebonden.4. Een opzegging geldt alleen ten aanzien van de Hoge Verdragsluitende Partij die opzegt.5. Geen enkele opzegging tast, met betrekking tot welke handeling ook die is verricht voordat de opzegging van kracht wordt, verplichtingen aan die ten gevolge van een gewapend conflict krachtens dit Verdrag en de daaraan gehechte Protocollen reeds rusten op de Hoge Verdragsluitende Partij die opzegt. Artikel 10 Depositaris 1. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties is depositaris van dit Verdrag en van de daaraan gehechte Protocollen.2. Naast het verrichten van zijn gebruikelijke taken stelt de depositaris alle Staten in kennis van : a) elke ondertekening van dit Verdrag ingevolge artikel 3;b) elke nederlegging van akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of van toetreding tot dit Verdrag, verricht ingevolge artikel 4;c) elke kennisgeving van instemming te zijn gebonden door aangehechte Protocollen ingevolge artikel 4;d) de data van inwerkingtreding van dit Verdrag en van elk van de daaraan gehechte Protocollen ingevolge artikel 5, en e) elke kennisgeving van opzegging ontvangen ingevolge artikel 9 en de datum waarop deze van kracht wordt. Artikel 11 Authentieke teksten Het origineel van dit Verdrag met de daaraan gehechte Protocollen, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse teksten gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de depositaris, die voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan toezendt aan alle Staten.

Protocol inzake niet-waarneembare deeltjes (Protocol I) Het is verboden enig wapen te gebruiken waarvan de voornaamste uitwerking is, dat het letsel toebrengt door middel van deeltjes die niet met röntgenstralen in het menselijk lichaam kunnen worden ontdekt.

Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen (Protocol II) Artikel 1 Materieel toepassingsgebied Dit Protocol heeft betrekking op het gebruik te land van de mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen zoals hieronder omschreven. met inbegrip van mijnen gelegd ter belemmering van de toegang tot stranden, overgangen van waterwegen of rivieren, maar is niet van toepassing op het gebruik van tegen schepen gerichte mijnen op zee of in de binnenwateren.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder : 1. « Mijn » : elk stuk munitie geplaatst onder, op, of vlak boven de grond of ander oppervlak en ontworpen om te ontploffen of te exploderen door de aanwezigheid of nabijheid van of het contact met een persoon of voertuig, en onder « op afstand gelegde mijn » : een aldus omschreven mijn overgebracht door artillerie, raketten, mortieren of soortgelijke middelen, of afgeworpen vanuit een vliegtuig.2. « Valstrikmijn » : een mechanisme of stof ontworpen, geconstrueerd of aangepast om te doden of letsel toe te brengen en dat onverwacht werkt wanneer een persoon een ogenschijnlijk onschuldig voorwerp aanraakt of nadert, of een ogenschijnlijk veilige handeling verricht.3. « Andere mechanismen » : met de hand geplaatste munitie en mechanismen ontworpen om te doden, letsel of schade toe te brengen en die in werking worden gesteld door bediening op afstand, dan wel automatisch na het verstrijken van een bepaalde tijd.4. « Militair doel » : voor zover het objecten betreft, ieder object dat naar zijn aard, ligging, bestemming of gebruik een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen levert en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert.5. « Burgerobjecten » : alle objecten die geen militaire doelen zijn zoals omschreven onder punt 4.6. « Registratie » : een feitelijke, administratieve en technische handeling, verricht met het oogmerk, ten behoeve van opneming in de officiële registers, alle beschikbare informatie te verkrijgen waardoor de plaatsbepaling van mijnenvelden, mijnen en valstrikmijnen wordt vergemakkelijkt. Artikel 3 Algemene beperkingen op het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen 1. Dit artikel is van toepassing op : a) mijnen;b) valstrikmijnen;en c) andere mechanismen.2. Het is onder alle omstandigheden verboden wapens waarop dit artikel van toepassing is, offensief, defensief of bij wijze van represaille, te richten tegen de burgerbevolking als zodanig of tegen individuele burgers.3. Het niet-onderscheidend gebruik van wapens waarop dit artikel van toepassing is, is verboden.Niet-onderscheidend gebruik is iedere plaatsing van zodanige wapens : a) die niet is op, of gericht tegen, een militair doel;of b) waarbij een methode of wijze van leggen wordt gehanteerd die niet tegen een bepaald militair doel kan worden gericht;of c) die, naar kan worden verwacht, bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwondingen van burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan ten gevolge zal hebben, in een mate die buitensporig zou zijn in verhouding tot het verwachte tastbare rechtstreekse militaire voordeel.4. Alle praktisch uitvoerbare voorzorgen dienen te worden genomen ter bescherming van burgers tegen de uitwerking van de wapens waarop dit artikel van toepassing is.Praktisch uitvoerbare voorzorgen zijn die voorzorgen die doenlijk of praktisch mogelijk zijn, rekening houdend met alle omstandigheden van het moment, met inbegrip van humanitaire en militaire overwegingen.

Artikel 4 Beperkingen op het gebruik van andere mijnen dan op afstand gelegde mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen in bewoonde gebieden 1. Dit artikel is van toepassing op : a) andere mijnen dan op afstand gelegde mijnen;b) valstrikmijnen;en c) andere mechanismen.2. Het is verboden, wapens waarop dit artikel van toepassing is, te gebruiken in een stad, dorp of andere streek waarin zich een vergelijkbare concentratie burgers bevindt, waar geen gevecht tussen landstrijdkrachten plaatsvindt of niet op korte termijn te verwachten lijkt, tenzij : a) deze worden geplaatst op of dichtbij een militair doel toebehorend aan of beheerst door een tegenstander;of b) maatregelen worden genomen om de burgers tegen hun uitwerking te beschermen, bijvoorbeeld door het plaatsen van waarschuwingstekens, schildwachten, het doen uitgaan van waarschuwingen of het aanbrengen van omheiningen. Artikel 5 Beperkingen op het gebruik van op afstand gelegde mijnen 1. Het gebruik van op afstand gelegde mijnen is verboden, tenzij zodanige mijnen alleen worden gebruikt binnen een gebied dat zelf een militair doel is of militaire doelen omvat, en tenzij : a) hun plaats nauwkeurig kan worden vastgelegd overeenkomstig artikel 7, eerste lid, letter a;of b) op iedere mijn een doeltreffend mechanisme tot buitenwerkingstelling wordt gebruikt, dat wil zeggen een zichzelf in werking stellend mechanisme dat is ontworpen om een mijn onschadelijk te maken of zichzelf te doen vernietigen wanneer wordt verwacht dat de mijn niet langer het militaire doel zal dienen waarvoor deze was geplaatst, of een op afstand bediend mechanisme dat is ontworpen om een mijn onschadelijk te maken of te vernietigen wanneer de mijn niet langer het militaire doel dient waarvoor deze was geplaatst.2. Er dient op effectieve wijze een waarschuwing te worden gegeven, voorafgaand aan het leggen of het afwerpen van op afstand gelegde mijnen die ook de burgerbevolking zouden kunnen treffen, tenzij de omstandigheden dat niet toelaten. Artikel 6 Verbod van het gebruik van bepaalde valstrikmijnen 1. Onverminderd de bij gewapende conflicten toe te passen regels van het volkenrecht met betrekking tot bedrog en perfidie, is het onder alle omstandigheden verboden te gebruiken : a) valstrikmijnen in de vorm van een schijnbaar onschadelijk draagbaar voorwerp, dat speciaal is ontworpen en geconstrueerd om explosieve stoffen te bevatten en te ontploffen wanneer men het aanraakt of nadert;of b) valstrikmijnen die op enigerlei wijze zijn gehecht aan of verbonden met : i) internationaal erkende beschermende kentekenen, tekens of seinen; ii) zieken, gewonden of doden; iii) begraafplaatsen, crematoria of graven; iv) medische voorzieningen. uitrusting, voorraden of vervoermiddelen; v) kinderspeelgoed of andere draagbare voorwerpen of produkten die speciaal zijn ontworpen voor de voeding, de gezondheid, de hygiëne, de kleding van of het onderwijs aan kinderen; vi) voedsel of dranken; vii) keukengerei of -apparaten behalve in militaire inrichtingen, op militaire terreinen of in militaire voorraaddepots; viii) voorwerpen die duidelijk van godsdienstige aard zijn : ix) historische monumenten, kunstwerken of plaatsen van godsdienstige verering, die het culturele of geestelijke erfgoed van de volkeren vormen; x) levende of dode dieren.2. Het is onder alle omstandigheden verboden valstrikmijnen te gebruiken die ontworpen zijn om overbodig letsel of onnodig leed te veroorzaken. Artikel 7 Registratie en bekendmaking van de ligging van mijnenvelden en van de plaats van mijnen en valstrikmijnen 1. De partijen bij een conflict dienen de ligging vast te leggen van : a) alle volgens van te voren opgestelde plannen door hen gelegde mijnenvelden;en b) alle gebieden waarin zij op grote schaal en volgens van tevoren opgestelde plannen gebruik hebben gemaakt van valstrikmijnen.2. De partijen dienen ernaar te streven de registratie van de ligging van alle andere mijnenvelden, en van de plaatsen van mijnen en valstrikmijnen die zij hebben gelegd of geplaatst, te verzekeren.3. Al deze gegevens dienen te worden bewaard door de partijen die : a) onmiddellijk na de beëindiging van de daadwerkelijke vijandelijkheden : i) alle nodige en passende maatregelen dienen te nemen, waaronder het gebruik van deze gegevens, om de burgers te beschermen tegen de uitwerking van mijnenvelden, mijnen en valstrikmijnen;en hetzij ii) in gevallen waarin de strijdkrachten van geen der partijen zich op het grondgebied van de tegenpartij bevinden, elkander en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties alle informatie dienen te verschaffen waarover zij beschikken betreffende de ligging van mijnenvelden. en de plaatsen van mijnen en valstrikmijnen op het grondgebied van de tegenpartij; hetzij iii) wanneer eenmaal volledige terugtrekking van de strijdkrachten van de partijen van het grondgebied van de tegenpartij heeft plaatsgevonden, de tegenpartij en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties alle informatie dienen te verschaffen waarover zij beschikken betreffende de ligging van mijnenvelden en de plaats van mijnen en valstrikmijnen op het grondgebied van de tegenpartij; b) wanneer een strijdmacht of een missie van de Verenigde Naties taken in een gebied verricht, aan de in artikel 8 bedoelde autoriteit de informatie dienen te verschaffen die in dat artikel wordt geëist;c) wanneer mogelijk, in onderlinge overeenstemming regelingen dienen te treffen voor het vrijgeven van informatie betreffende de ligging van mijnenvelden.en de plaats van mijnen en valstrikmijnen, vooral in overeenkomsten betreffende de beëindiging der vijandelijkheden.

Artikel 8 Bescherming van strijdkrachten en missies van de Verenigde Naties tegen de uitwerking van mijnenvelden, mijnen en valstrikmijnen 1. Wanneer een strijdmacht of missie van de Verenigde Naties in een gebied taken verricht in het kader van het bewaren van de vrede, waarneming of soortgelijke functies, dient elke partij bij het conflict, indien haar daarom verzocht wordt door het hoofd van de strijdmacht of missie van de Verenigde Naties in dat gebied, voor zover zij daartoe in staat is : a) alle mijnen of valstrikmijnen in dat gebied op te ruimen of onschadelijk te maken;b) de eventueel noodzakelijke maatregelen te nemen ter bescherming van de strijdmacht of missie tegen de uitwerking van mijnenvelden, mijnen en valstrikmijnen bij het verrichten van hun taken;en c) het hoofd van de strijdmacht of missie van de Verenigde Naties in dat gebied alle informatie te verschaffen waarover die partij beschikt betreffende de ligging van mijnenvelden, en de plaats van mijnen en valstrikmijnen in dat gebied.2. Wanneer een onderzoeksmissie van de Verenigde Naties taken verricht in een gebied, dienen alle partijen bij het desbetreffende conflict deze missie bescherming te bieden, behalve wanneer zij wegens de omvang van die missie, deze bescherming niet in voldoende mate kunnen bieden.In dat geval verschaffen zij het hoofd van de missie de informatie waarover zij beschikken betreffende de ligging van mijnenvelden, en de plaats van mijnen en valstrikmijnen in dat gebied.

Artikel 9 Internationale samenwerking bij de opruiming van mijnenvelden, mijnen en valstrikmijnen Na de beëindiging van de daadwerkelijke vijandelijkheden streven de partijen naar het bereiken van overeenstemming, zowel onderling als, waar passend, met andere Staten en met internationale organisaties, inzake het verschaffen van de informatie en de technische en materiële bijstand - met inbegrip, als de omstandigheden zich daarvoor lenen, van gezamenlijk optreden - die nodig zijn voor het opruimen of anderszins onschadelijk maken van mijnenvelden, mijnen en valstrikmijnen die tijdens het conflict waren gelegd of geplaatst.

Technische bijlage bij het Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen (Protocol II) Richtlijnen inzake registratie Wanneer er ingevolge het Protocol een verplichting bestaat tot het registreren van de ligging van mijnenvelden en de plaats van mijnen en valstrikmijnen, dient rekening te worden gehouden met de onderstaande richtlijnen : 1. Met betrekking tot volgens van tevoren opgestelde plannen gelegde mijnenvelden en het op grote schaal en volgens van tevoren opgestelde plannen gebruiken van valstrikmijnen : a) dienen kaarten, diagrammen of andere gegevens zo te worden samengesteld dat zij de omvang van het mijnenveld of het gebied waar valstrikmijnen zijn geplaatst aangeven;en b) dient de ligging van het mijnenveld of het gebied waar valstrikmijnen zijn geplaatst te worden aangegeven, gerelateerd aan de coördinaten van één enkel referentiepunt en door middel van de geraamde omvang van het gebied waar mijnen en valstrikmijnen liggen met betrekking tot dat enkele referentiepunt.2. Met betrekking tot andere mijnenvelden, mijnen en valstrikmijnen die zijn gelegd of geplaatst : voor zover mogelijk dient de van belang zijnde informatie bedoeld in punt 1 hierboven, te worden vastgelegd, teneinde gebieden waar mijnenvelden, mijnen en valstrikmijnen liggen, te kunnen identificeren. Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van brandwapens (Protocol III) Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder : 1. « Brandwapen » : elk wapen of elk stuk munitie dat in de eerste plaats is ontworpen om objecten in brand te steken of brandwonden toe te brengen aan personen via de inwerking van vlammen, hitte of een combinatie daarvan, voortgebracht door een chemische reactie van een op het doel gebrachte stof.a) Brandwapens kunnen de vorm aannemen van bijvoorbeeld vlammenwerpers, fougasses, raketten, granaten, mijnen, bommen en andere houders van stoffen die brand doen ontstaan.b) Brandwapens omvatten niet : i) munitie waarvan de neveneffecten brand kunnen doen ontstaan, zoals lichtkogels, lichtspoormunitie, rook- of seinstelsels; ii) munitie die is ontworpen om een penetrerende, explosieve of fragmenterende uitwerking te combineren met als bijkomend effect het doen ontstaan van brand, zoals bepantsering doorborende projectielen. fragmentatiegranaten, explosieve bommen en soortgelijke munitie met gecombineerde uitwerking, waarin het brand veroorzakende effect niet specifiek is bedoeld om personen brandwonden toe te brengen, maar om te worden gebruikt tegen militaire doelen, zoals pantserwagens, luchtvaartuigen en installaties of logistieke voorzieningen. 2. « Concentratie van burgers » : een concentratie van burgers, hetzij van permanente, hetzij van tijdelijke aard, zoals in bewoonde delen van steden of in bewoonde steden of dorpen, of in kampen.dan wel colonnes vluchtelingen of evacués of groepen nomaden. 3. « Militair doel » : voor zover het objecten betreft, ieder object dat naar zijn aard, ligging, bestemming of gebruik een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen levert en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert.4. « Burgerobjecten » : alle objecten die geen militaire doelen zijn zoals omschreven in het derde lid.5. « Praktisch uitvoerbare voorzorgen » : die voorzorgen die doenlijk of praktisch mogelijk zijn, rekening houdend met alle omstandigheden van het moment, met inbegrip van humanitaire en militaire overwegingen. Artikel 2 Bescherming van burgers en burgerobjecten 1. Het is onder alle omstandigheden verboden de burgerbevolking als zodanig, individuele burgers of burgerobjecten het voorwerp te maken van aanvallen met brandwapens.2. Het is onder alle omstandigheden verboden militaire doelen gelegen binnen een concentratie van burgers het voorwerp te maken van een aanval met vanuit de lucht afgeworpen brandwapens.3. Het is voorts verboden militaire doelen gelegen binnen een concentratie van burgers het voorwerp te maken van een aanval door middel van andere dan vanuit de lucht afgeworpen brandwapens, behalve wanneer zulk een militair doel duidelijk is gescheiden van de concentratie van burgers en alle praktisch uitvoerbare voorzorgen worden genomen ten einde de brandstichtende werking te beperken tot het militaire doel en teneinde bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgers, verwonding van burgers en schade aan burgerobjecten te vermijden en in elk geval tot een minimum te beperken.4. Het is verboden bossen of andere beplanting het voorwerp van een aanval met brandwapens te maken, behalve wanneer zulke delen van de natuur worden gebruikt ter verhulling, verberging of camouflage van combattanten of andere militaire doelen of zelf militaire doelen zijn. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^