Etaamb.openjustice.be
Wet van 05 juni 1998
gepubliceerd op 11 december 1999

Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de verlening van bijstand in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen, opgemaakt te Wenen op 26 september 1986

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking
numac
1999015178
pub.
11/12/1999
prom.
05/06/1998
ELI
eli/wet/1998/06/05/1999015178/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 JUNI 1998. - Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de verlening van bijstand in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen, opgemaakt te Wenen op 26 september 1986 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag inzake de verlening van bijstand in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen, opgemaakt te Wenen op 26 september 1986, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 5 juni 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister van Binnenlandse Zaken, L. TOBBACK De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Zitting 1996-1997 Senaat. Documenten. -Ontwerp van wet ingediend op 24 juni 1997, nr. 1-683/1.

Zitting 1997-1998 Documenten. - Verslag, nr. 1-683/2. - Tekst aangenomen in vergadering en overgezonden aan de Kamer, nr. 1-683/3 Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 26 maart 1998. - Stemming, vergadering van 26 maart 1998 Kamer. Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat op 26 maart 1998, nr. 49-1477/1. - Verslag, nr. 49-1477/2 Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 22 april 1998. - Stemming, vergadering van 28 april 1998. Verdrag inzake de verlening van bijstand in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen.

De Staten die Partij bij dit Verdrag zijn.

Zich ervan bewust dat in een aantal Staten werkzaamheden op nucleair gebied worden verricht.

Gelet op het feit dat uitgebreide maatregelen zijn en worden getroffen ter verzekering van een grote mate van veiligheid bij de werkzaamheden op nucleair gebied en gericht op het voorkomen van nucleaire ongevallen en op het zoveel mogelijk beperken van de gevolgen van een zodanig ongeval, indien dit zich voordoet;

Geleid door de wens de internationale samenwerking bij het op veilige wijze ontwikkelen en gebruiken van kernenergie verder uit te breiden.

Overtuigd van de noodzaak een internationaal kader te scheppen om de onmiddellijke verlening van bijstand in geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen te vergemakkelijken ter verzachting van de gevolgen daarvan;

Gezien het nut van bilaterale en multilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand op dit gebied;

Gezien de werkzaamheden van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie bij de ontwikkleing van richtlijnen voor overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand bij calamiteiten in verband met een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen.

Zij als volgt overeengekomen : Artikel 1 Algemene bepalingen 1. De Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, werken onderling samen en met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (hierna te noemen : de « Organisatie ») in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag om de onmiddellijke verlening an bijstand in geval van een nucleair ongeval of een calamitiet met radioactieve stoffen te vergemakkelijken, ten einde de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te verzachten en leven, goederen en het milieu te beschermen tegen de gevolgen van vrijgekomen radioactieve stoffen.2. Ten einde deze samenwerking te bevorderen, kunnen de Staten die Partij bij dit Verdrag zijn bilaterale of multilaterale overeenkomsten- of, waar nodig, een combinatie van beide - sluiten om het letsel en de schade die kunnen ontstaan bij een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen, te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.3. De Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, verzoeken de Organisatie, die handelt binnen het kader van haar Statuut, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag alles in het werk te stellen om de in dit Verdrag voorziene samenwerking tussen de Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, te bevorderen, te vergemakkelijken en te steunen. Artikel 2 Verlening van bijstand 1. Indien een Staat die Partij bij dit Verdrag is, bijstand nodig heeft in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen, ongeacht of dit ongeval of deze calamiteit binnen haar grondgebied, onder haar rechtsmacht of toezicht is ontstaan, kan deze Staat om deze bijstand verzoeken aan iedere andere Staat die Partij bij dit Verdrag is, rechtstreeks of door tussenkomst van de Organisatie, en aan de Organisatie, of, waar nodig, aan andere internationale intergouvernementele organisaties (hierna te noemen : « internationale organisatie »).2. Een Staat die Partij bij dit Verdrg is en om bijstand verzoekt, omschrijft nauwkeurig de omvang en de soort bijstand die verlangd wordt, en verschaft waar mogelijk de bijstandverlenende partij alle informatie die deze partij nodig kan hebben om vast te stellen in welke mate zij in staat is om aan het verzoek te voldoen.Ingeval het niet doenlijk is voor de verzoekende Staat die Partij bij dit Verdrag is, de omvang en de soort bijstand die verlangd wordt, nauwkeurig te omschrijven, beslissen de verzoekende Staat die Partij bij dit Verdrag is, en de bijstandverlenende partij in gezamenlijk overleg over de omvang en de soort bijstand die verlangd wordt. 3. Elke Staat die Partij bij dit Verdrag is en aan wie een verzoek om deze bijstand wordt gericht, beslist onmiddellijk en stelt de verzoekende Staat die Partij bij dit Verdrag is, er van in kennis, rechtstreeks of door tussenkomst van de Organisatie, of hij de gevraagde bijstand kan verlenen, en in welke omvang en op welke voorwaarden dit zou kunnen geschieden.4. De Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, bepalen binnen de grenzen van hun vermogen welke deskundigen, uitrusting en materialen eventueel beschikbaar kunnen worden gesteld voor de verlening van bijstand aan andere Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, in geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen, alsmede op welke voorwaarden, in het bijzonder de financiële voorwaarden, deze bijstand kan worden verleend en stellen de Organisatie daarvan in kennis.5. Iedere Staat die Partij bij dit verdrag is, kan om bijstand verzoeken met betrekking tot medische behandeling of tijdelijke overbrenging naar het grondgebied van een andere Staat die Partij bij dit Verdrag is, van mensen die betrokken zijn bij een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen.6. De Organisatie geeft, in overeenstemming met haar Statuut en zoals bepaald in dit Verdrag, gehoor aan het verzoek van een verzoekende Staat die Partij bij dit Verdrag is, of van een Lidstaat om bijstand in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen door : a) passende en voor dit doel bestemde hulpmiddelen ter beschikking te stellen : b) onmiddellijk het verzoek door te geven aan andere Staten en internationale organisatie die blijkens de informatie van de Organisatie eventueel beschikken over de nodige hulpmiddelen;en c) indien de verzoekende Staat zulks vraagt, de aldus beschikbaar komende bijstand op internationaal niveau te coördineren. Artikel 3 Leiding van en toezicht op de bijstand Tenzij anders overeengekomen : a) berust de algehele leiding, controle en coördinatie van en toezicht op de bijstand binnen zijn grondgebied bij de verzoekende Staat.De bijstandverlenende partij zou, indien bij de bijstandverlening personeel is betrokken, in overleg met de verzoekende Staat de persoon dienen aan te wijzn die de leiding heeft van en het rechtstreekse operationele toezicht uitoefent op het personeel en de door de Staat ter beschikking gestelde uitrusting. De aangewezen persoon zou dit toezicht dienen uit te oefenen in samenwerking met de desbetreffende autoriteit van de verzoekende Staat : b) verleent de verzoekende Staat, naar de mate van zijn vermogen faciliteiten en diensten ter plaatse voor een passende en doeltreffende uitvoering van de bijstand.Deze Staat zorgt voorst voor de bescherming van de personeelsleden, de uitrusting en de materialen die daartoe op zijn grondgebied zijn gebracht door of ten behoeve van de bijstandverlenende partij; c) worden de eigendomsrechten met betrekking tot de uitrusting en de materialen die door elk der partijen tijdens de perioden van bijstandverlening ter beschikking zijn gesteld, niet aangetast en wordt de teruggave van de uitrusting en de materialen gewaarborgd;d) coördineert en Staat die Partij bij dit Verdrag is en bijstand verleent ingevolge een verzoek krachtens het bepaalde in het vijfde lid van artikel 2, deze bijstand binnen zijn grondgebied. Artikel 4 Bevoegde autoriteiten en contactpunten 1. Elke Staat die Partij bij dit Verdrag is, stelt de Organisatie en de overige Staten die Partij bij dit Verdrag zijn rechtstreeks of door tussenkomst van de Organisatie in kennis van zijn bevoegde autoriteiten en het contactpunt dat gemachtigd is verzoeken om bijstand te doen en te ontvangen en aanbiedingen van bijstand te aanvaarden.Deze contactpunten, alsmede een centraal punt binnen de Organisatie, dienen permanent bereikbaar te zijn. 2. Elke Staat die Partij bij dit Verdrag is, stelt de Organisatie onmiddellijk in kennis van alle wijzigingen die zich in de in het eerste lid bedoelde gegevens kunnen voordoen.3. De Organisatie zendt de in het eerste en het tweede lid bedoelde gegevens periodiek en onverwijld toe aan de Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, de Lidstaten en de relevante internationale organisaties. Artikel 5 Taken van de Organisatie De Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, verzoeken de Organisatie, overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van artikel 1 en behoudens de overige bepalingen van dit Verdrag, om : a) informatie betreffende : (i) deskundigen, uitrusting en materialen die eventueel beschikbaar kunnen worden gesteld in geval van nucleaire ongevallen of calamiteiten met radioactieve stoffen; (ii) methoden, technieken en beschikbare resultaten van wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot, de behandeling van nucleaire ongevallen of calamiteiten met radioactieve stoffen; te verzamelen en toe te zenden aan de Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, en aan de Lidstaten : b) een Staat die Partij bij dit Verdrag is, of een Lidstaat bijstand te verlenen, wanneer daarom wordt verzocht, in een van de volgende of andere passende aangelegenheden : (i) het ontwikkelen zowel van rampenplannen in het geval van nucleaire ongevallen en calamiteiten met radioactieve stoffen, als van passende wetgeving; (ii) het opstellen van passende opleidingsprogramma's voor het personeel met betrekking tot de behandeling van nucleaire ongevallen en noodsituaties als gevolg van radioactiviteit; (iii) het doorzenden van verzoeken om bijstand en van relevante informatie in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen; (iv) het ontwikkelen van passende programma's, procedures en normen voor het meten van radioactiviteit; (v) het uitvoeren van onderzoek met betrekking tot de mogelijkheid om passende systemen voor het meten van radioactiviteit op te zetten;c) aan een Staat die Partij bij dit Verdrag is, of aan een Lidstaat die bijstand verzoekt in geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen, passende hulpmiddelen ter beschikking te stellen voor het uitvoeren van een eerste beoordeling van het ongeval of de calamiteit;d) haar goede diensten aan te bieden aan de Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, en aan de Lidstaten in geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen;e) contacten te leggen en te onderhouden met de relevante internationale organisaties voor het verkrijgen en uitwisselen van relevante informatie en gegevens, en een lijst van deze organisaties op te stellen en ter beschikking te stellen van de Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, de Lidstaten en de eerdergenoemde organisaties. Artikel 6 Vertrouwelijkheid en publieke bekendmaking 1. De verzoekende Staat en de bijstandsverlenende partij beschermen het vertrouwelijke karakter van alle vertrouwelijke informatie die elk van hen ter beschikking wordt gesteld in verband met de bijstandverlening in geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen.Deze inforamtie dient uitsluitend te worden gebruikt voor het doel van de overeengekomen bijstand. 2. De bijstandverlenende partij stelt alles in het werk om samen te werken met de verzoekende Staat alvorens informatie vrij te geven voor het publiek met betrekking tot de bijstand die is verleend in geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen. Artikel 7 Vergoeding van de kosten 1. Een bijstandverlenende partij kan kosteloze bijstand aanbieden aan de verzoekende Staat.Bij het overwegen van de vraag of bijstand op deze grondslag moet worden verleend, houdt de bijstandverlenende partij rekening met : a) de aard van het nucleaire ongeval of de calamiteit met radioactieve stoffen : b) de plaats waar het nucleaire ongeval heeft plaatsgevonden of waar de calamiteit met radioactieve stoffen zich heeft voorgedaan;c) de behoeften van de ontwikkelingslanden : d) de bijzondere behoeften van landen zonder nucleaire installatie;en e) alle overige van belang zijnde factoren.2. Wanneer de bijstand geheel of gedeeltelijk tegen vergoeding wordt verleend, vergoedt de verzoekende Staat aan de bijstandverlenende Partij de gemaakte kosten voor de verleende diensten door personen of organisaties die namens die partij optreden, alsmede alle uitgaven in verband met de bijstandverlening voor zover deze uitgaven niet rechtstreeks door de verzoekende Staat worden betaald.Tenzij anders overeengekomen, wordt de vergoeding onmiddellijk betaald nadat de bijstandverlenende partij haar verzoek tot vergoeding heeft aangeboden aan de verzoekende Staat, en geschiedt de betaling met betrekking tot andere dan plaatselijke kosten in vrij inwisselbare valuta. 3. Niettegenstaande het bepaalde in het tweede lid kan de bijstandverlenende partij te allen tijde afzien van, of toestemmen in uitstel van betaling van, de gehele vergoeding of een gedeelte daarvan.Bij het overwegen van de vraag of van deze vergoeding moet worden afgezien of uitstel van betaling moet worden verleend, houden de bijstandverlenende partijen terdege rekening met de behoeften van de ontwikkelingslanden.

Artikel 8 Voorrechten, immuniteiten en faciliteiten 1. De verzoekende Staat verleent de leden van het personeel van de bijstandverlenende partij en de leden van het personeel dat namens die partij optreedt, de noodzakelijke voorechten, immuniteiten en faciliteiten voor het uitvoeren van hun takten in verband met de bijstandverlening.2. De verzoekende Staat verleent de volgende voorrechten en immuniteiten aan de leden van het personeel van de bijstandverlenende partij of aan de leden van het personeel dat namens die partij optreedt en naar behoren is aangemeld bij en aanvaard door de verzoekende Staat : a) vrijwaring tegen aanhouding, inhechtenisneming en rechtsvervolging, met inbegrip van de strafrechtelijke, civiele en administratieve rechtspraak van de verzoekende Staat, met betrekking tot handelen of nalaten bij de uitvoering van hun werkzaamheden;en b) vrijstelling van belastingen, rechten of andere heffingen, uitgezonderd die welke gewoonlijk in de prijzen van de goederen zijn begrepen of worden betaald voor bewezen diensten, met betrekking tot de uitvoering van hun werkzaamheden in verband met de bijstandverlening.3. De verzoekende Staat : a) verleent de bijstandverlenende partij vrijstelling van belastingen, rechten of andere heffingen op de uitrusting en de goederen die door de bijstandverlenende partij op het grondgebied van de verzoekende Staat zijn gebracht ten behoeve van de bijstandverlening;b) verleent immuniteit met betrekking tot de beslaglegging, inbeslagneming of opeising van deze uitrusting en goederen.4. De verzoekende Staat waarborgt de teruggave van deze uitrusting en goederen.Indien de bijstandverlende partij zulks verzoekt, zorgt de verzoekende Staat, voor zover dit in zijn vermogen ligt, voor de noodzakelijke ontsmetting van opnieuw bruikbare uitrusting die bij de bijstandsverlening werd gebruikt, vóór de teruggave. 5. De verzoekende Staat vergemakkelijkt de binnenkomst op, het verblijf binnen en het verlaten van zijn nationale grondgebied van leden van het prsoneel dat krachtens het bepaalde in het tweede lid is aangemeld, en van uitrusting en goederen die bij de bijstandverlening worden gebruikt.6. Niets in dit artikel verplicht de verzoekende Staat zijn onderdanen of inwoners de in de voorgaande leden genoemde voorrechten en immuniteiten te verlenen.7. Onverminderd de voorrechten en immuniteiten zijn alle personen die deze voorrechten en immuniteiten krachtens het bepaalde in dit artikel genieten verplichten de wetten en voorschriften van de verzoekende Staat te eerbiedingen.Zij zijn voorts verplicht zich niet te mengen in de binnenlandse aangelegenheiden van de verzoekende Staat. 8. Niets in dit artikel doet afbreuk aan de rechten en verplichtingen met betrekking tot de voorrechten en immuniteiten die krachtens andere internationale overeenkomsten of krachtens de regels van het internationale gewoonterechten zijn verleend.9. Bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag kan een Staat verklaren zich niet geheel of gedeeltelijk door het bepaalde in het tweede en het derde lid gebonden te achten.10. Een Staat die Partij bij dit Verdrag is en een verklaring heeft afgegeven overeenkomstig het bepaalde in het negende lid, kan te allen tijde deze verklaring herroepen door middel van een kennisgeving aan de depositaris. Artikel 9 Doorgang van personeel, uitrusting en goederen Op verzoek van de verzoekende Staat of de bijstandverlenende partij tracht elke Staat die Partij bij dit Verdrag is, de doorgang over zijn grondgebied van naar behoren aangemelde leden van het personeel, uitrusting en goederen, betrokken bij de bijstandverlening, naar en vanuit de verzoekende Staat te vergemakkelijken.

Artikel 10 Vorderingen en schadeloosstelling 1. De Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, werken nauw samen om de afdoening van gerechtelijke procedures en vorderingen krachtens het bepaalde in dit artikel te vergemakkelijken.2. Tenzij anders overeengekomen, zal een verzoekende Staat met betrekking tot dood of letsel van personen, schade aan of verlies van goederen, of schade aan het milieu, veroorzaakt binnen zijn grondgebied of een ander gebied onder zijn rechtsmacht of toezicht tijdens de verzochte verlening van bijstand : a) geen gerechtelijke procedure instellen tegen de bijstandverlenende partij of tegen natuurlijke personen of rechtspersonen die namens haar optreden;b) de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de behandeling van gerechtelijke procedures en vorderingen, ingesteld door derden tegen de bijstandverlenende partij of tegen personen of andere rechtspersonen die namens haar optreden : c) de bijstandverlenende partij of natuurlijke personen of rechtspersonen die namens haar optreden, vrijwaren met betrekking tot de in b) bedoelde gerechtelijke procedure;en d) de bijstandverlenende partij of natuurlijke personen of rechtspersonen die namens haar optreden, schadeloos stellen voor : (i) dood of letsel van leden van het personeel van de bijstandverlenende partij of van personen die namens haar optreden; (ii) verlies van of schade aan duurzame, op de bijstandverlening betrekking hebbende, uitrusting of materialen; behalve indien er sprak is van opzettelijk onjuist handelen van de personen die de dood, het letsel, het verlies of de schade hebben veroorzaakt. 3. Het bepaalde in dit artikel vormt geen beletsel voor schadeloosstelling of vrijwaring op grond van enige toepasselijke internationale overeenkomst of nationale wetgeving van een Staat.4. Niets in dit artikel verplicht de verzoekende Staat het bepaalde in het tweede lid geheel of gedeeltelijk toe te passen op zijn onderdanen of inwoners.5. Bij de ondertekening, bekrachtiging of aanvaarding van of toetreding tot dit Verdrag kan een Staat verklaren : a) zich niet - geheel of gedeeltelik - door het bepaalde in het tweede lid gebonden te achten : b) het bepaalde in het tweede lid niet - geheel of gedeeltelijk- toe te passen in gevallen van grove nalatigheid van de personen die de dood, het letsel, het verlies of de schade hebben veroorzaakt.6. Een Staat die Partij bij dit Verdrag is en een verklaring heeft afgegeven overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid, kan deze te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de depositaris. Artikel 11 Beëindiging van de bijstand De verzoekende Staat of de bijstandverlenende partij kan te allen tijde, na passend overleg en door middel van een schriftelijke kennisgeving, verzoeken de krachtens dit Verdrag ontvangen bijstand te beëindigen onderscheidenlijk de verleende bijstand te mogen beëindigen. Zodra dit verzoek is gedaan, plegen de betrokken partijen overleg met elkaar om regelingen te treffen voor de passende beëindiging van de bijstand.

Artikel 12 Verhouding tot andere internationale overeenkomsten Dit Verdrag tast de wederzijdse rechten en verplichtingen van de Partij bij dit Verdrag zijnde Staten krachtens bestaande internationale overeenkomsten die betrekking hebben op de in dit Verdrag voorziene aangelegenheden, of krachtens toekomstige internationale overeenkomsten die worden gesloten in overeenstemming met het onderwerp en het doel van dit Verdrag, niet aan.

Artikel 13 Regeling van geschillen 1. Ingeval zich een geschil voordoet tussen Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, of tussen een Staat die Partij bij dit Verdrag is, en de Organisatie betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag, plegen de partijen bij het geschil overleg, ten einde het geschil te regelen door middel van onderhandeling of door enig ander vreedzaaam middel voor de regeling van geschillen dat voor hen aanvaardbaar is.2. Indien een geschil van deze aard tussen Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, niet kan worden geregeld binnen één jaar na het verzoek om overleg ingevolge het bepaalde in het eerste lid, wordt het, op verzoek van een partij bij het geschil, onderworpen aan arbitrage of ter beslissing voorgelegd aan het Internationale Gerechtshof.Ingeval een geschil aan arbitrage wordt onderworpen, kan een partij bij het geschil, indien binnen zes maanden na de datum van het verzoek de partijen bij het geschil geen overeenstemming kunnen bereiken over de wijze van arbitrage, de President van het Internationale Gerechtshof of de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties verzoeken één of meer scheidsmannen aan te wijzen. In het geval van strijdige verzoeken door de partijen bij het geschil heeft het verzoek aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de voorrang. 3. Bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag kan een Staat verklaren zich niet gebonden te achten door één van de in tweede lid bedoelde procedures voor de regeling van geschillen, of door beide.De overige Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, zijn niet gebonden aan een in het tweede lid bedoelde procedure voor de regeling van geschillen met betrekking tot een Staat die Partij bij dit Verdrag is en voor wie een dergelijke verklaring van kracht is. 4. Een Staat die Partij bij dit Verdrag is en een verklaring heeft afgegeven overeenkomstig het bepaalde in het derde lid, kan deze te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de depositaris. Artikel 14 Inwerkingtreding 1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening door alle Staten en door Namibië, vertegenwoordigd door de Raad voor Namibië van de Verenigde Naties, op de Zetel van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie te Wenen, alsmede op de Zetel van de Verenigde Natie te New York, met ingang van 26 september 1986 onderscheidelijk 6 oktober 1986 tot aan de inwerkingtreding ervan of gedurende twaalf maanden, welk van deze tijdvakken het langst is.2. Een Staat, alsmede Namibië, vertegenwoordigd door de Raad voor Namibië van de Verenigde Naties, kan zijn instemming door dit Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking brengen, hetzij door ondertekening, hetzij door nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, na ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, hetzij door nederlegging van een akte van toetreding.De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden nedergelegd bij de depositaris. 3. Dit verdrag treedt in werking dertig dagen nadat drie Staten hun instemming door dit Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking hebben gebracht.4. Voor elke Staat die na de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn instemming door dit Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking brengt, teedt dit Verdrag in werking dertig dagen na de datum waarop zijn instemming tot uitdrukking is gebracht.5. a) Dit Verdrag staat open voor toetreding, zoals bepaald in dit artikel, door internationale organisaties en organisaties voor regionale integratie die zijn opgericht door soevereine Staten en bevoegd zijn over internationale overeenkomsten inzake aangelegenheden waarop dit Verdrag betrekking heeft te onderhandelen, deze te sluiten en toe te passen.b) In aangelegenheden die binnen hun bevoegdheid vallen, oefenen deze organisaties zelfstandig de rechten uit en vervullen zelfstandig de verplichtingen die volgens dit Verdrag toekomen aan de Staten die Partij bij dit Verdrag zijn.c) Bij de nederlegging van een akte van toetreding door een organisatie, zendt deze een verklaring aan de depositaris waarin zij de omvang van haar bevoegdheid aangeeft met betrekking tot de aangelegenheden waarop dit Verdrag betrekking heeft.d) Een dergelijke organisatie heeft geen aanvullende stem bij de stemmen van haar Lidstaten. Artikel 15 Voorlopige toepassing Een Staat kan, bij ondertekening of op een later tijdstip voordat dit Verdrag voor deze Staat in werking treedt, verklaren dit Verdrag voorlopig toe te passen.

Artikel 16 Wijzigingen 1. Een Staat die Partij bij dit Verdrag is, kan voorstellen tot wijziging van dit Verdrag doen.De voorgestelde wijziging wordt voorgelegd aan de depositaris, die deze onmiddellijk toezendt aan alle overige Staten die Partij bij dit Verdrag zijn. 2. Indien een meerderheid van de Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, de depositaris verzoekt een conferentie bijeen te roepen om de voorgestelde wijzigingen te bestuderen, zendt de depositairs aan alle Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, een uitnodiging tot bijwoning van deze conferentie, die niet eerder dan dertig dagen na de verzending van de uitnodigingen aanvangt.Iedere wijziging die op de conferentie wordt aangenomen met een tweederde meerderheid van alle Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, wordt vastgesteld in een protocol, dat te Wenen en te New York wordt opengesteld voor ondertekenning door alle Staten die Partij bij dit Verdrag zijn. 3. Het protocol treedt in werking dertig dagen nadat drie Staten hun instemming door dit protocol gebonden te worden tot uitdrukking hebben gebracht.Voor elke Staat die na de inwerkingtreding van het protocol zijn instemming door dit protocol gebonden te worden tot uitdrukking brengt, treedt het protocol in werking dertig dagen na de datum waarop zijn instemming tot uitdrukking is gebracht.

Artikel 17 Opzegging 1. Een Staat die Partij bij dit Verdrag is, kan dit Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.2. De opzegging wordt van kracht één jaar na de datum waarop de kennisgeving door de depositaris is ontvangen. Artikel 18 Depositaris 1. De Directeur-Generaal van de Organisatie is de depositaris van dit Verdrag.2. De Directeur-Generaal van de Organisatie stelt de Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, en alle overige Staten onmiddelijk in kennis van : a) elke ondertekening van dit Verdrag of van een protocol van wijziging;b) elke nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding met betrekking tot dit Verdrag of een protocol van wijziging;c) een verklaring, of een intrekking daarvan, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 8, 10 en 13;d) een verklaring van voorlopige toepassing van dit Verdrag overeenkomstig het bepaalde in artikel 15;e) de inwerkingtreding van dit Verdrag en van elke daarin aangebrachte wijziging;en f) een opzegging, geschied krachtens het bepaalde in artikel 17. Artikel 19 Authentieke teksten en gewaarmerkte afschriften Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Directeur-Generaal van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, die een gewaarmerkt afschrift toezendt aan alle Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, en aan alle overige Staten.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag, dat overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 14 is opengesteld voor ondertekening, hebben ondertekend.

Aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, in bijzondere zitting te Wenen bijeen op 26 september 1986.

^