Etaamb.openjustice.be
Wet van 03 juni 2007
gepubliceerd op 22 juli 2009

Wet houdende instemming met het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel, gedaan te Warschau op 16 mei 2005 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2007015098
pub.
22/07/2009
prom.
03/06/2007
ELI
eli/wet/2007/06/03/2007015098/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

3 JUNI 2007. - Wet houdende instemming met het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel, gedaan te Warschau op 16 mei 2005 (1) (2)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel, gedaan te Warschau op 16 mei 2005, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 3 juni 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Gezien en met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Nota (1) Zitting 2006-2007. Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 14 maart 2007, nr. 3-2119/1. - Verslag, nr. 3-2119/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 29 maart 2007.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 51-3051/1. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-3051/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 19 april 2007. (2) Zie decreet van de Vlaamse Gemeenschap/het Vlaamse Gewest van 16 mei 2008 (Belgisch Staatsblad van 16 juni 2008), decreet van de Franse Gemeenschap van 18 juli 2008 (Belgisch Staatsblad van 23 september 2008), decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 16 februari 2009 (Belgisch Staatsblad van 20 maart 2009 - Ed.2), decreet van het Waalse Gewest van 15 juli 2008 (Belgisch Staatsblad van 11 augustus 2008), decreet van het Waalse Gewest van 15 juli 2008 (Belgisch Staatsblad van 12 augustus 2008), ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 7 december 2006 (Belgisch Staatsblad van 3 januari 2007), ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschaps-commissie van 19 april 2007 (Belgisch Staatsblad van 3 juli 2007), decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 12 juni 2008 (Belgisch Staatsblad van 26 augustus 2008).

Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel Preambule De lidstaten van de Raad van Europa en de andere staten die dit verdrag hebben ondertekend, Overwegende dat het doel van de Raad van Europa erin bestaat een hechtere eenheid tussen zijn leden tot stand te brengen;

Overwegende dat mensenhandel een schending van de rechten van de mens en een aantasting van de waardigheid en de integriteit van de mens is;

Overwegende dat mensenhandel voor slachtoffers kan leiden tot slavernij;

Overwegende dat de inachtneming van de rechten van slachtoffers en hun bescherming, alsmede de bestrijding van mensenhandel de voornaamste doelstellingen moeten zijn;

Overwegende dat alle acties of initiatieven ter bestrijding van mensenhandel non-discriminatoir moeten zijn en dat bij dergelijke acties of initiatieven rekening moet worden gehouden met de gelijkheid van vrouwen en mannen en een op de rechten van het kind gebaseerde benadering;

In herinnering brengende de verklaringen van de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten tijdens de 112e (14 en 15 mei 2003) en de 114e (12 en 13 mei 2004) zitting van het Comité van ministers waarin wordt opgeroepen tot versterkte actie van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel; Indachtig het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (1950) en de protocollen bij dat verdrag;

Indachtig de volgende aanbevelingen van het Comité van ministers aan de lidstaten van de Raad van Europa : Aanbeveling R (91) 11 inzake seksuele uitbuiting, pornografie en prostitutie van en handel in kinderen en jonge volwassenen; Aanbeveling R (97) 13 inzake intimidatie van getuigen en de rechten van de verdediging; Aanbeveling R (2000) 11 ter bestrijding van de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting; Aanbeveling R (2001) 16 over de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting; Aanbeveling R (2002) 5 in verband met de bescherming van vrouwen tegen geweld;

Indachtig de volgende aanbevelingen van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa : Aanbeveling 1325 (1997) inzake vrouwenhandel en gedwongen prostitutie in de lidstaten van de Raad van Europa;

Aanbeveling 1450 (2000) inzake geweld tegen vrouwen in Europa;

Aanbeveling 1545 (2002) inzake de campagne ter bestrijding van vrouwenhandel; Aanbeveling 1610 (2003) inzake migratie als gevolg van vrouwenhandel en prostitutie; Aanbeveling 1611 (2003) inzake orgaanhandel in Europa; Aanbeveling 1663 (2004) inzake huisslavernij : dienstbaarheid, au pairs en postorderbruiden;

Indachtig het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel, het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure en de richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie;

Naar behoren rekening houdend met het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad en het protocol bij dat verdrag inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, teneinde de in deze instrumenten geboden bescherming te verbeteren en de erin omschreven normen te ontwikkelen;

Naar behoren rekening houdend met de andere relevante internationale rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensenhandel;

Rekening houdend met de noodzaak een algemeen internationaal rechtsinstrument te ontwikkelen dat gericht is op de mensenrechten van slachtoffers van mensenhandel en voorziet in een specifiek toezichtsmechanisme, Zijn overeengekomen als volgt : HOOFDSTUK I. - Doel, toepassingsgebied, non-discriminatiebeginsel en begripsomschrijvingen Doel van het verdrag Artikel 1 1. Dit verdrag heeft tot doel : a) mensenhandel te voorkomen en te bestrijden, met inachtneming van de gelijkheid van vrouwen en mannen;b) de mensenrechten van slachtoffers van mensenhandel te beschermen, een volledig kader voor de bescherming van en bijstand aan slachtoffers en getuigen uit te werken, met inachtneming van de gelijkheid van vrouwen en mannen, alsmede te zorgen voor doeltreffende onderzoeken en vervolgingen;c) de internationale samenwerking ter bestrijding van mensenhandel te bevorderen.2. Krachtens dit verdrag wordt voorzien in een specifiek toezichtsmechanisme met het oog op een doeltreffende tenuitvoerlegging van de bepalingen van het verdrag. Toepassingsgebied Artikel 2 Dit verdrag is van toepassing op alle vormen van mensenhandel, ongeacht of deze nationaal of transnationaal zijn en al dan niet verband houden met de georganiseerde misdaad.

Non-discriminatiebeginsel Artikel 3 Dit verdrag, in het bijzonder het genot van de maatregelen tot bescherming en bevordering van de rechten van slachtoffers, moet door de partijen ten uitvoer worden gelegd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, huidskleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.

Begripsomschrijvingen Artikel 4 Voor de toepassing van dit verdrag : a) wordt verstaan onder « mensenhandel » de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting of de opneming van een persoon, door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, ontvoering, bedrog, misleiding, misbruik van machtspositie of een kwetsbare positie, of verstrekking of inontvangstneming van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon die controle uitoefent over een andere persoon te verkrijgen met het oog op uitbuiting. Uitbuiting bestaat ten minste uit de uitbuiting van de prostitutie van anderen of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of diensten, slavernij of soortgelijke praktijken, onderworpenheid of de verwijdering van organen; b) doet de instemming van het slachtoffer van « mensenhandel » met voorgenomen uitbuiting zoals omschreven in dit artikel, onder a), niet terzake indien enig in dit artikel, onder a), bedoeld middel is aangewend;c) worden de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting en de opneming van een kind met het oog op uitbuiting beschouwd als « mensenhandel », zelfs indien geen enkel in dit artikel, onder a), bedoeld middel is aangewend;d) wordt verstaan onder « kind » iedere persoon die de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt;e) wordt verstaan onder « slachtoffer » iedere natuurlijke persoon die wordt onderworpen aan mensenhandel zoals omschreven in dit artikel. HOOFDSTUK II. - Voorkoming, samenwerking en andere maatregelen Voorkoming van mensenhandel Artikel 5 1. Iedere partij neemt maatregelen om op nationaal vlak de coördinatie tussen de verschillende instanties die belast zijn met voorkoming en bestrijding van mensenhandel tot stand te brengen of te versterken.2. Iedere partij ontwikkelt en/of ondersteunt doeltreffende beleidslijnen en programma's teneinde mensenhandel te voorkomen door middel van : onderzoeken, voorlichtings-, bewustmakings- en educatiecampagnes, sociale en economische initiatieven en opleidingsprogramma's, in het bijzonder ten behoeve van personen die kwetsbaar zijn voor mensenhandel en van personen die beroepshalve bij mensenhandel zijn betrokken.3. Iedere partij stimuleert bij de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en beoordeling van alle in het tweede lid bedoelde beleidslijnen en programma's een op de rechten van de mens gebaseerde benadering en past gender mainstreaming en een kindvriendelijke benadering toe.4. Iedere partij neemt de passende maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat migratie op legale wijze geschiedt, inzonderheid door de verspreiding van precieze informatie door de betrokken diensten betreffende de voorwaarden voor legale toegang tot en legaal verblijf op haar grondgebied.5. Iedere partij neemt specifieke maatregelen om de kwetsbaarheid van kinderen voor mensenhandel te verminderen, inzonderheid door voor hen een beschermende omgeving te creëren.6. De in overeenstemming met dit artikel uitgewerkte maatregelen hebben, waar nodig, betrekking op niet-gouvernementele organisaties, andere bevoegde organisaties en andere geledingen van het maatschappelijk middenveld die zich bezighouden met voorkoming van mensenhandel en bescherming van en bijstand aan slachtoffers. Maatregelen om de vraag te ontmoedigen Artikel 6 Met het oog op de ontmoediging van de vraag die alle vormen van uitbuiting van personen, in het bijzonder van vrouwen en kinderen, in de hand werkt en leidt tot mensenhandel, neemt iedere partij wettelijke, bestuurlijke, educatieve, sociale, culturele of andere maatregelen of versterkt deze, daaronder begrepen : a) onderzoek van de beste praktijken, methoden en strategieën;b) maatregelen ter bewustmaking van de verantwoordelijkheid en belangrijke rol van de media en het maatschappelijk middenveld om de vraag te identificeren als een van de dieperliggende oorzaken van mensenhandel;c) gerichte voorlichtingscampagnes waarbij, indien nodig, onder meer de overheid en beleidsmakers worden betrokken;d) preventieve maatregelen, waaronder educatieve programma's ten behoeve van meisjes en jongens tijdens hun schoolopleiding, met nadruk op het onaanvaardbare karakter van discriminatie op grond van geslacht en de nefaste gevolgen ervan, het belang van gelijkheid van vrouwen en mannen en de waardigheid en integriteit van eenieder. Maatregelen aan de grenzen Artikel 7 1. Onverminderd de internationale verplichtingen met betrekking tot het vrij verkeer van personen versterken de partijen voorzover mogelijk de controles aan de grenzen die nodig zijn om mensenhandel te voorkomen en op te sporen.2. Iedere partij neemt de wetgevende of andere passende maatregelen om voorzover mogelijk te voorkomen dat vervoermiddelen uitgebaat door commerciële vervoerders worden aangewend voor het plegen van de feiten die in overeenstemming met dit verdrag strafbaar zijn gesteld.3. Voorzover nodig en onverminderd de geldende internationale verdragen bestaan deze maatregelen inzonderheid erin aan de commerciële vervoerder, daaronder begrepen ieder vervoerbedrijf en enige eigenaar of uitbater van enig vervoermiddel, de verplichting op te leggen te controleren of alle passagiers in het bezit zijn van de reisdocumenten vereist voor toegang tot de ontvangende staat.4. Iedere partij neemt de maatregelen die nodig zijn in overeenstemming met het nationaal recht om ervoor te zorgen dat niet-naleving van de in het derde lid van dit artikel bedoelde verplichting wordt bestraft.5. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om het in overeenstemming met haar nationaal recht mogelijk te maken de toegang te weigeren aan personen die zijn betrokken bij het plegen van in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten, dan wel hun visum nietig te verklaren.6. De partijen versterken de samenwerking tussen hun diensten belast met de controle aan de grenzen, inzonderheid door rechtstreekse communicatiemiddelen in te voeren en te handhaven. Betrouwbaarheid en controle van documenten Artikel 8 Iedere partij neemt de maatregelen die nodig zijn om : a) ervoor te zorgen dat de reis- of identiteitsdocumenten die zij afgeeft van een zodanige kwaliteit zijn dat oneigenlijk gebruik, vervalsing, ongeoorloofde wijziging, vervaardiging en afgifte ervan worden bemoeilijkt;en b) de integriteit en betrouwbaarheid van de reis- of identiteitsdocumenten die door haar of in haar naam zijn afgegeven te waarborgen en te voorkomen dat zij op ongeoorloofde wijze worden vervaardigd en afgegeven. Legitimiteit en geldigheid van documenten Artikel 9 Een partij onderzoekt op verzoek van een andere partij, in overeenstemming met haar nationaal recht en binnen een redelijke termijn, de legitimiteit en geldigheid van de reis- of identiteitsdocumenten die zijn afgegeven of worden geacht te zijn afgegeven in haar naam en waarvan wordt vermoed dat zij zijn aangewend voor mensenhandel. HOOFDSTUK III. - Maatregelen ter bescherming en bevordering van de rechten van slachtoffers, met inachtneming van de gelijkheid van vrouwen en mannen Identificatie van slachtoffers Artikel 10 1. Iedere partij vergewist zich ervan dat haar bevoegde autoriteiten beschikken over opgeleide en bekwame personen inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel en identificatie van en bijstand aan slachtoffers, inzonderheid kinderen, en dat de verschillende betrokken autoriteiten met elkaar en met relevante ondersteunende organisaties samenwerken teneinde de identificatie van slachtoffers mogelijk te maken in een procedure waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn en, in passende gevallen, verblijfstitels af te geven onder de in artikel 14 van dit verdrag omschreven voorwaarden.2. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om slachtoffers te identificeren, in voorkomend geval, in samenwerking met andere partijen en relevante ondersteunende organisaties.Indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat een persoon slachtoffer is geweest van mensenhandel, vergewist iedere partij zich ervan dat deze persoon niet van haar grondgebied wordt verwijderd tot de bevoegde autoriteiten de procedure tot identificatie als slachtoffer van een in artikel 18 van dit verdrag bedoelde strafbaar feit hebben beëindigd en dat deze persoon de in artikel 12, eerste en tweede lid, bedoelde bijstand ontvangt. 3. Bij onzekerheid over de leeftijd van het slachtoffer en indien redenen bestaan om aan te nemen dat het een kind is, wordt deze persoon vermoed een kind te zijn en worden specifieke beschermingsmaatregelen verleend in afwachting dat de leeftijd wordt gecontroleerd.4. Zodra een kind als slachtoffer wordt geïdentificeerd en niet is begeleid, moet iedere partij : a) voorzien in de vertegenwoordiging van het kind door middel van een wettelijke voogd, organisatie of autoriteit die handelt in zijn belang;b) de maatregelen nemen die nodig zijn om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen;c) alles in het werk stellen om zijn familie terug te vinden indien zulks in zijn belang is. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer Artikel 11 1. Iedere partij beschermt de persoonlijke levenssfeer en identiteit van slachtoffers.De op hen betrekking hebbende persoonsgegevens worden geregistreerd en gebruikt onder de in het Verdrag tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (ETS nr. 108) omschreven voorwaarden. 2. Iedere partij neemt in het bijzonder maatregelen om ervoor te zorgen dat de identiteit van een kind dat slachtoffer is van mensenhandel of de gegevens waarmee de identiteit kan worden vastgesteld niet openbaar worden gemaakt, noch door de media, noch via andere middelen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden teneinde de familieleden van het kind makkelijker terug te vinden of anderszins zijn welzijn en bescherming te waarborgen.3. Iedere partij overweegt, met inachtneming van artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de rechten van de mens, maatregelen te nemen om de media aan te moedigen de persoonlijke levenssfeer en identiteit van slachtoffers te beschermen via zelfregulering of door middel van regulerings of co-reguleringsmaatregelen. Bijstand aan slachtoffers Artikel 12 1. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om slachtoffers bij te staan bij hun lichamelijk, psychologisch en sociaal herstel.Dergelijke bijstand omvat ten minste : a) een levensstandaard die hen in staat stelt in hun onderhoud te voorzien door middel van maatregelen zoals behoorlijke en veilige huisvesting en psychologische en materiële bijstand;b) de toegang tot spoedeisende medische behandeling;c) indien nodig, dienstverlening in de vorm van vertalen en tolken;d) raad en informatie betreffende inzonderheid hun wettelijke rechten en de hun ter beschikking staande dienstverlening, in een taal die zij begrijpen;e) bijstand om ervoor te zorgen dat hun rechten en belangen ter sprake worden gebracht en in aanmerking worden genomen in enig passend stadium van de strafprocedure tegen daders van strafbare feiten;f) toegang tot onderwijs voor kinderen.2. Iedere partij houdt naar behoren rekening met de behoeften inzake veiligheid en bescherming van slachtoffers.3. Daarenboven verstrekt iedere partij de noodzakelijke medische of andere bijstand aan slachtoffers die legaal op haar grondgebied verblijven, niet over de nodige middelen beschikken en daaraan behoefte hebben.4. Iedere partij stelt regels vast op grond waarvan slachtoffers die legaal op haar grondgebied verblijven, toegang tot de arbeidsmarkt, beroepsopleiding en onderwijs wordt toegestaan.5. Iedere partij neemt waar nodig maatregelen, onder de in haar nationaal recht omschreven voorwaarden, om samen te werken met niet-gouvernementele organisaties, andere relevante organisaties of andere geledingen van het maatschappelijk middenveld die zich bezighouden met bijstand aan slachtoffers.6. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om zich ervan te vergewissen dat bijstand aan een slachtoffer niet afhankelijk wordt gesteld van zijn wil om te getuigen.7. Voor de tenuitvoerlegging van de in dit artikel bedoelde bepalingen vergewist iedere partij zich ervan dat de dienstverlening wordt verstrekt met instemming en kennis van zaken, met zorgvuldige inachtneming van de specifieke behoeften van kwetsbare personen en de rechten van het kind inzake huisvesting, onderwijs en passende verzorging. Herstel- en bedenktijd Artikel 13 1. Iedere partij voorziet in haar nationaal recht in een herstel- en bedenktijd van ten minste 30 dagen wanneer redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokken persoon een slachtoffer is.Deze herstel- en bedenktijd moet voor de betrokken persoon voldoende lang zijn om te herstellen en zich te onttrekken aan de invloed van de mensenhandelaars en/of met kennis van zaken te beslissen over zijn samenwerking met de bevoegde autoriteiten. Tijdens deze periode mag geen enkele tegen hem genomen verwijderingsmaatregel ten uitvoer worden gelegd. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de werkzaamheden van de bevoegde autoriteiten in enig stadium van de relevante nationale procedure, in het bijzonder in het kader van het onderzoek en de vervolging van de betrokken strafbare feiten. Tijdens deze periode is de betrokken persoon gemachtigd op het grondgebied van de partijen te verblijven. 2. Tijdens deze periode hebben de in het eerste lid van dit artikel bedoelde personen recht op de in artikel 12, eerste en tweede lid, bedoelde maatregelen.3. De partijen moeten deze herstel- en bedenktijd niet in acht nemen indien sprake is van redenen van openbare orde of wanneer blijkt dat de hoedanigheid van slachtoffer ten onrechte is aangevoerd. Verblijfstitel Artikel 14 1. Iedere partij geeft aan slachtoffers een verlengbare verblijfstitel af, in een van de volgende twee gevallen of in beide gevallen : a) de bevoegde autoriteit is van oordeel dat hun verblijf noodzakelijk is wegens hun persoonlijke situatie;b) de bevoegde autoriteit is van oordeel dat hun verblijf noodzakelijk is met het oog op hun samenwerking met de bevoegde autoriteiten in het kader van een onderzoek of strafprocedure.2. Indien nodig uit juridisch oogpunt wordt de verblijfstitel van kinderen die slachtoffer zijn, afgegeven in overeenstemming met hun belangen en, in voorkomend geval, onder dezelfde voorwaarden verlengd.3. Een verblijfstitel wordt niet verlengd of ingetrokken onder de in het nationaal recht van de partij omschreven voorwaarden.4. Indien een slachtoffer een ander soort verblijfstitel aanvraagt, houdt de betrokken partij rekening ermee dat het slachtoffer een verblijfstitel heeft of heeft gehad uit hoofde van het eerste lid.5. Iedere partij vergewist zich ervan, met inachtneming van de in artikel 40 van dit verdrag bedoelde verplichtingen van de partijen, dat de afgifte van een titel in overeenstemming met deze bepaling geen afbreuk doet aan het recht asiel te zoeken en te verkrijgen. Schadeloosstelling en verhaal Artikel 15 1. Iedere partij zorgt ervoor dat slachtoffers vanaf hun eerste contact met de bevoegde autoriteiten toegang hebben tot informatie betreffende relevante gerechtelijke en bestuurlijke procedures in een taal die zij begrijpen.2. Iedere partij voorziet in haar nationaal recht in het recht op bijstand door een raadsman en op kosteloze rechtsbijstand voor slachtoffers, onder de in haar nationaal recht omschreven voorwaarden.3. Iedere partij voorziet in haar nationaal recht in het recht van slachtoffers op schadeloosstelling door de daders van strafbare feiten.4. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te zorgen voor schadeloosstelling van slachtoffers onder de in haar nationaal recht omschreven voorwaarden, bijvoorbeeld door middel van een fonds voor schadeloosstelling van slachtoffers of andere maatregelen of programma's voor sociale bijstand en integratie van slachtoffers, die zouden kunnen worden gefinancierd met de uit de toepassing van de in artikel 23 bedoelde maatregelen voortvloeiende middelen. Repatriëring en terugzending van slachtoffers Artikel 16 1. De partij waarvan een slachtoffer onderdaan is of waarin de persoon het recht had permanent te verblijven op het tijdstip van toegang tot het grondgebied van de ontvangende staat vergemakkelijkt en aanvaardt, met zorgvuldige inachtneming van de rechten, veiligheid en waardigheid van die persoon, zijn terugzending zonder onnodige of onredelijke vertraging.2. Wanneer een partij een slachtoffer terugzendt naar een andere staat, geschiedt deze terugzending bij voorkeur vrijwillig en met zorgvuldige inachtneming met de rechten, veiligheid en waardigheid van die persoon en van de stand van enige gerechtelijke procedure in verband met het feit dat de persoon een slachtoffer is.3. Op verzoek van een ontvangende staat gaat een aangezochte partij na of een persoon haar onderdaan is of het recht had permanent op haar grondgebied te verblijven op het tijdstip van toegang tot het grondgebied van de ontvangende partij.4. Teneinde de terugzending van een slachtoffer dat niet in het bezit is van de vereiste documenten te vergemakkelijken, aanvaardt de partij waarvan die persoon onderdaan is of waarin hij het recht had permanent te verblijven op het tijdstip van toegang tot het grondgebied van de ontvangende staat, op verzoek van de ontvangende staat, de reisdocumenten of andere vergunningen af te geven die nodig zijn om de persoon in staat te stellen naar zijn grondgebied te reizen en dat opnieuw te betreden.5. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om repatriëringsprogramma's tot stand te brengen met medewerking van relevante nationale of internationale instellingen en niet-gouvernementele organisaties.Deze programma's strekken tot voorkoming van revictimisatie. Iedere partij zou alles in het werk moeten stellen om de reïntegratie van slachtoffers in de samenleving van de staat waarnaar zij zijn teruggezonden te bevorderen, daaronder begrepen de reïntegratie in het onderwijsstelsel en de arbeidsmarkt, inzonderheid door middel van de verwerving en verbetering van professionele vaardigheden. Met betrekking tot kinderen zouden deze programma's tevens het recht op onderwijs moeten omvatten, alsmede maatregelen met het oog op passende zorg of opvang door hun familie of aangepaste opvangstructuren. 6. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om, in voorkomend geval in samenwerking met enige andere betrokken partij, ten behoeve van slachtoffers te voorzien in contactinformatie van de instanties die hen kunnen helpen in het land waarnaar zij zijn teruggezonden of gerepatrieerd, zoals rechtshandhavingsautoriteiten, niet-gouvernementele organisaties, raadverlenende juridische beroepen en sociale instellingen.7. Kinderen die slachtoffer zijn, worden niet naar een staat gerepatrieerd indien uit een risico- en veiligheidsbeoordeling blijkt dat de terugzending niet in het belang van het kind is. Gelijkheid van vrouwen en mannen Artikel 17 Iedere partij streeft ernaar, bij de toepassing van in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen, de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen en past bij de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en beoordeling van deze maatregelen gender mainstreaming toe. HOOFDSTUK IV. - Materieel strafrecht Strafbaarstelling van mensenhandel Artikel 18 Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de in artikel 4 van dit verdrag bedoelde handelingen strafbaar te stellen indien zij opzettelijk zijn gepleegd.

Strafbaarstelling van het gebruik van diensten van een slachtoffer Artikel 19 Iedere partij overweegt de wetgevende en andere maatregelen te nemen die nodig zijn om het gebruik van diensten waarop de uitbuiting zoals omschreven in artikel 4, onder a, van dit verdrag betrekking heeft, in de wetenschap dat de betrokken persoon slachtoffer is van mensenhandel, in haar nationaal recht strafbaar te stellen.

Strafbaarstelling van handelingen met betrekking tot reis- of identiteitsdocumenten Artikel 20 Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de hiernavolgende handelingen strafbaar te stellen indien zij opzettelijk zijn gepleegd teneinde mensenhandel mogelijk te maken : a) een vervalst reis- of identiteitsdocument vervaardigen;b) een dergelijk document verkrijgen of verstrekken;c) een reis- of identiteitsdocument van een andere persoon voor zich behouden, ontvreemden, achterhouden, beschadigen of vernietigen. Medeplichtigheid en poging Artikel 21 1. Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om opzettelijke medeplichtigheid aan het plegen van een in overeenstemming met de artikelen 18 en 20 van dit verdrag strafbaar gesteld feit strafbaar te stellen.2. Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om een opzettelijke poging om een in overeenstemming met de artikelen 18 en 20, onder a, van dit verdrag strafbaar gesteld feit te plegen strafbaar te stellen. Aansprakelijkheid van rechtspersonen Artikel 22 1. Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor een in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit wanneer een dergelijk feit voor hun rekening is gepleegd door iemand die als individu of als lid van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en in de rechtspersoon een leidende positie bekleedt, op grond van : a) een bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;b) een bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen;c) een bevoegdheid om in de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.2. Naast de reeds in het eerste lid bedoelde gevallen neemt iedere partij de maatregelen die nodig zijn om zich ervan te vergewissen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer een onder zijn gezag staande persoon voor zijn rekening een in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit heeft kunnen plegen wegens het ontbreken van toezicht of controle door een in het eerste lid bedoelde persoon.3. In overeenstemming met de rechtsbeginselen van de partij kan de aansprakelijkheid van een rechtspersoon van strafrechtelijke, burgerrechtelijke of bestuursrechtelijke aard zijn.4. Deze aansprakelijkheid doet geen afbreuk aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen die het strafbaar feit hebben gepleegd. Sancties en maatregelen Artikel 23 1. Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de in overeenstemming met de artikelen 18 tot 21 strafbaar gestelde feiten worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.Deze sancties omvatten voor de in overeenstemming met artikel 18 strafbaar gestelde feiten die door natuurlijke personen zijn gepleegd vrijheidsbenemende straffen die aanleiding kunnen geven tot uitlevering. 2. Iedere partij zorgt ervoor dat tegen uit hoofde van artikel 22 aansprakelijk gestelde rechtspersonen doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties of maatregelen van strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke aard, daaronder begrepen geldboeten, worden getroffen.3. Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om haar in staat te stellen de hulpmiddelen en opbrengsten van in overeenstemming met de artikelen 18 en 20, onder a), van dit verdrag strafbaar gestelde feiten of voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met die van de opbrengsten verbeurd te verklaren of anderszins te ontnemen.4. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om de tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor mensenhandel mogelijk te maken, onverminderd de rechten van derden te goeder trouw, of om de dader van dit strafbaar feit een tijdelijk of permanent verbod op te leggen de activiteit tijdens welke het strafbaar feit is gepleegd, uit te oefenen. Verzwarende omstandigheden Artikel 24 Iedere partij zorgt ervoor dat de hiernavolgende omstandigheden worden beschouwd als verzwarende omstandigheden bij het bepalen van de straf voor in overeenstemming met artikel 18 van dit verdrag strafbaar gestelde feiten : a) door het strafbaar feit is het leven van het slachtoffer opzettelijk of door grove nalatigheid in gevaar gebracht;b) het strafbaar feit is gepleegd tegen een kind;c) het strafbaar feit is gepleegd door een ambtenaar in de uitoefening van zijn ambt;d) het strafbaar feit is gepleegd in het kader van een criminele organisatie. Vroegere veroordelingen Artikel 25 Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen om te voorzien in de mogelijkheid bij het bepalen van de straf rekening te houden met definitieve in een andere partij uitgesproken veroordelingen wegens in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten.

Bepaling inzake niet-bestraffing Artikel 26 Iedere partij voorziet, in overeenstemming met de grondbeginselen van haar rechtsstelsel, in de mogelijkheid slachtoffers niet te straffen voor hun betrokkenheid bij illegale activiteiten voorzover zij daartoe zijn gedwongen. HOOFDSTUK V. - Onderzoek, vervolging en procesrecht Ex parte en ex officio verzoeken Artikel 27 1. Iedere partij vergewist zich ervan dat het onderzoeken en vervolgen van in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten niet afhankelijk is van de aangifte of klacht van een slachtoffer, in ieder geval niet wanneer het strafbaar feit geheel of gedeeltelijk op haar grondgebied is gepleegd.2. Iedere partij zorgt ervoor dat slachtoffers van een strafbaar feit op het grondgebied van een andere partij dan die waarin zij verblijven, klacht kunnen indienen bij de bevoegde autoriteiten van hun verblijfstaat.De bevoegde autoriteit waarbij de klacht is ingediend, zendt, voorzover zij terzake zelf niet bevoegd is, deze onverwijld toe aan de bevoegde autoriteit van de partij op het grondgebied waarvan het strafbaar feit is gepleegd. De klacht wordt behandeld in overeenstemming met het nationaal recht van de partij waarin het strafbaar feit is gepleegd. 3. Iedere partij zorgt door middel van wetgevende of andere maatregelen, onder de in haar nationaal recht omschreven voorwaarden, ervoor dat groepen, stichtingen, verenigingen of niet-gouvernementele organisaties die tot doel hebben mensenhandel te bestrijden of de rechten van de mens te beschermen, het slachtoffer dat daarmee instemt kunnen bijstaan en/of ondersteunen tijdens strafprocedures met betrekking tot het in overeenstemming met artikel 18 van dit verdrag strafbaar gesteld feit. Bescherming van slachtoffers, getuigen en personen die samenwerken met de gerechtelijke autoriteiten Artikel 28 1. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te voorzien in doeltreffende en passende bescherming tegen eventuele represailles of intimidatie, inzonderheid tijdens en na onderzoeken en vervolgingen van daders, ten behoeve van : a) slachtoffers;b) indien nodig, de personen die aangifte doen van in overeenstemming met artikel 18 van dit verdrag strafbaar gestelde feiten of anderszins samenwerken met de onderzoeks- en vervolgingsautoriteiten;c) getuigen die een verklaring afleggen betreffende in overeenstemming met artikel 18 van dit verdrag strafbaar gestelde feiten;d) indien nodig, familieleden van de onder a en c bedoelde personen.2. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te voorzien in verscheidene soorten bescherming.Dergelijke maatregelen kunnen lichamelijk bescherming omvatten, alsmede een nieuwe verblijfplaats, een identiteitswijziging en hulp bij het vinden van een betrekking. 3. Voor een kind dat slachtoffer is, gelden specifieke beschermingsmaatregelen met inachtneming van zijn belangen.4. Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om, indien nodig, te voorzien in passende bescherming tegen eventuele represailles of intimidatie, inzonderheid tijdens en na onderzoeken en vervolgingen van daders, ten behoeve van leden van groepen, stichtingen, verenigingen of niet-gouvernementele organisaties die zich bezig houden met in artikel 27, derde lid, bedoelde activiteiten.5. Ieder partij overweegt overeenkomsten te sluiten of regelingen te treffen met andere staten met het oog op de tenuitvoerlegging van dit artikel. Gespecialiseerde autoriteiten en coördinatie-instanties Artikel 29 1. Iedere partij neemt de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat personen of entiteiten zijn gespecialiseerd in de bestrijding van mensenhandel en bescherming van slachtoffers.Deze personen of entiteiten beschikken, in overeenstemming met de grondbeginselen van het rechtsstelsel van de partij, over de nodige onafhankelijkheid om hun taken doeltreffend en zonder enige ongeoorloofde druk te kunnen uitoefenen. Deze personen of het personeel van deze entiteiten moeten beschikken over passende opleiding en financiële middelen voor de uitoefening van hun taken. 2. Iedere partij neemt de maatregelen die nodig zijn om het beleid en de actie van de diensten van haar overheidsdiensten en andere openbare instellingen die mensenhandel bestrijden te coördineren, in voorkomend geval, door coördinatie-instanties op te richten.3. Iedere partij voorziet in opleiding of betere opleiding ten behoeve van terzake betrokken ambtenaren in voorkoming en bestrijding van mensenhandel, daaronder begrepen opleiding in de rechten van de mens. Deze opleiding kan voor de verschillende overheidsdiensten worden aangepast en is, in voorkomend geval, gericht op methoden die worden gebruikt om mensenhandel te voorkomen, de daders ervan te vervolgen en de rechten van slachtoffers te beschermen, alsmede de slachtoffers tegen mensenhandelaars te beschermen. 4. Iedere partij overweegt nationale rapporteurs te benoemen of te voorzien in andere mechanismen voor toezicht op de activiteiten ter bestrijding van mensenhandel van de instellingen van de staat en op de tenuitvoerlegging van de in de nationale wetgeving bepaalde verplichtingen. Gerechtelijke procedure Artikel 30 Iedere partij neemt, met inachtneming van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, inzonderheid van artikel 6, de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om tijdens de gerechtelijke procedure te zorgen voor : a) de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers en, indien nodig, hun identiteit;b) de veiligheid van slachtoffers en hun bescherming tegen intimidatie, onder de in het nationaal recht omschreven voorwaarden en, in geval van kinderen die slachtoffer zijn, met bijzondere inachtneming van de behoeften van kinderen en hun recht op specifieke beschermingsmaatregelen. Rechtsmacht Artikel 31 1. Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om haar rechtsmacht te vestigen ten aanzien van enig in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit wanneer het strafbaar feit is gepleegd : a) op haar grondgebied;of b) aan boord van een vaartuig dat onder de vlag van die partij vaart;c) aan boord van een luchtvaartuig dat krachtens de wetgeving van die partij is geregistreerd;of d) door een van haar onderdanen of door een staatloze die zijn gewone verblijfplaats op haar grondgebied heeft, indien het feit strafbaar is uit hoofde van het strafrecht van de staat waar het is gepleegd of indien het is gepleegd op een plaats die buiten de territoriale rechtsmacht van enige staat valt;of e) tegen een van haar onderdanen.2. Iedere partij kan, bij de ondertekening of bij de neerlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door middel van een verklaring gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa verklaren dat zij zich het recht voorbehoudt de in het eerste lid, onder d en e, van dit artikel of enig deel ervan omschreven regels inzake rechtsmacht niet of slechts in bepaalde gevallen of onder bepaalde voorwaarden toe te passen.3. Iedere partij neemt de maatregelen die nodig zijn om haar rechtsmacht te vestigen ten aanzien van enig in dit verdrag bedoeld strafbaar feit wanneer de vermoedelijke dader van het strafbaar feit zich op haar grondgebied bevindt en zij hem, uitsluitend op grond van zijn nationaliteit, niet aan een andere partij uitlevert na een verzoek om uitlevering.4. Wanneer meer dan een partij aanspraak maakt op rechtsmacht ten aanzien van een in dit verdrag bedoeld vermoedelijk strafbaar feit, plegen de betrokken partijen, waar nodig, overleg teneinde te bepalen welke rechtsmacht het meest geschikt is om tot vervolging over te gaan.5. Onverminderd de algemene regels van internationaal recht sluit dit verdrag geen door een partij in overeenstemming met haar nationaal recht uitgeoefende rechtsmacht in strafzaken uit. HOOFDSTUK VI. - Internationale samenwerking en samenwerking met het maatschappelijk middenveld Algemene beginselen en maatregelen van internationale samenwerking Artikel 32 De partijen werken in overeenstemming met de bepalingen van dit verdrag in zo ruim mogelijke mate met elkaar samen overeenkomstig de toepasselijke relevante internationale en regionale instrumenten, de regelingen op grond van uniforme of wederkerige wetgeving en hun nationaal recht teneinde : - mensenhandel te voorkomen en te bestrijden; - slachtoffers te beschermen en bij te staan; - over te gaan tot onderzoeken of procedures met betrekking tot de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten.

Maatregelen ten behoeve van bedreigde of vermiste personen Artikel 33 1. Indien een partij, op grond van informatie waarover zij beschikt, redelijke gronden heeft om aan te nemen dat het leven, de vrijheid of de lichamelijke integriteit van een in artikel 28, eerste lid, bedoelde persoon in onmiddellijk gevaar is op het grondgebied van een andere partij, moet zij die informatie, in een dergelijk noodgeval, onverwijld toezenden aan die andere partij zodat deze passende beschermingsmaatregelen kan nemen.2. De partijen bij dit verdrag kunnen overwegen hun samenwerking inzake het opsporen van vermiste personen, in het bijzonder van kinderen, te versterken, indien op grond van de beschikbare informatie kan worden vermoed dat zij het slachtoffer van mensenhandel zijn geworden.Daartoe kunnen de partijen onderling bilaterale of multilaterale verdragen sluiten.

Informatie Artikel 34 1. De aangezochte partij deelt de verzoekende partij onverwijld het definitieve resultaat van de krachtens dit hoofdstuk genomen maatregelen mee.De aangezochte partij deelt de verzoekende partij tevens onverwijld alle omstandigheden mee die de tenuitvoerlegging van de gevraagde maatregelen onmogelijk maken of aanzienlijk dreigen te vertragen. 2. Een partij kan, binnen de grenzen van haar nationaal recht en zonder voorafgaand verzoek, in het kader van haar eigen onderzoeken verkregen informatie meedelen aan een partij wanneer zij van oordeel is dat zulks de ontvangende partij kan helpen bij het instellen of tot een goed einde brengen van onderzoeken of procedures met betrekking tot in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten, dan wel kan leiden tot een verzoek om samenwerking van deze partij krachtens dit hoofdstuk.3. Alvorens dergelijke informatie mee te delen, kan de verstrekkende partij verzoeken dat deze vertrouwelijk wordt behandeld of uitsluitend onder bepaalde voorwaarden wordt gebruikt.Indien de ontvangende partij een dergelijk verzoek niet kan inwilligen, stelt zij de andere partij daarvan in kennis, die vervolgens bepaalt of de informatie toch wordt verstrekt. Indien de ontvangende partij de informatie onder de vereiste voorwaarden aanvaardt, moet zij deze voorwaarden in acht nemen. 4. Op vraag van de betrokken partij wordt alle gevraagde informatie met betrekking tot de artikelen 13, 14 en 16 die nodig is om de in deze artikelen toegekende rechten tot stand te brengen, met inachtneming van artikel 11 van dit verdrag, onverwijld toegezonden. Samenwerking met het maatschappelijk middenveld Artikel 35 Iedere partij moedigt de autoriteiten van de staat en de ambtenaren aan samen te werken met niet-gouvernementele organisaties, andere relevante organisaties en leden van het maatschappelijk middenveld teneinde strategische partnerships te ontwikkelen om de doelstellingen van dit verdrag te bereiken. HOOFDSTUK VII. - Toezichtsmechanisme Groep van deskundigen inzake de bestrijding van mensenhandel Artikel 36 1. De Groep van deskundigen inzake de bestrijding van mensenhandel (hierna « GRETA » genoemd) wordt belast met het toezicht op de tenuitvoerlegging van dit verdrag door de partijen.2. De GRETA is samengesteld uit minimaal 10 leden en maximaal 15 leden.Bij de samenstelling van de GRETA wordt rekening gehouden met een evenwichtige verdeling tussen vrouwen en mannen en een evenwichtige geografische verdeling, alsmede met multidisciplinaire deskundigheid. De leden worden door het Comité van de Partijen voor een mandaat van 4 jaar, eenmaal verlengbaar, gekozen uit de onderdanen van de staten die partij zijn bij dit verdrag. 3. De leden van de GRETA worden gekozen op grond van volgende beginselen : a) zij worden gekozen uit personen met een hoog zedelijk aanzien die bekend zijn wegens hun bekwaamheid in de rechten van de mens, bijstand aan en bescherming van slachtoffers en bestrijding van mensenhandel of professionele ervaring hebben in de aangelegenheden waarop dit verdrag betrekking heeft;b) zij zetelen in eigen naam, zijn onafhankelijk en onpartijdig bij de uitoefening van hun mandaten en zorgen ervoor dat zij beschikbaar zijn om hun ambt op doeltreffende wijze uit te oefenen;c) in de GRETA kan niet meer dan één onderdaan van dezelfde staat zetelen;d) zij moeten de voornaamste rechtsstelsels vertegenwoordigen.4. Het Comité van ministers bepaalt de verkiezingsprocedure van de leden van de GRETA, in overleg met de partijen bij het verdrag en na verkrijging van hun unanieme instemming, binnen een termijn van een jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit verdrag.De GRETA stelt zijn eigen procedureregels vast.

Comité van de Partijen Artikel 37 1. Het Comité van de Partijen is samengesteld uit de vertegenwoordigers in het Comité van ministers van de Raad van Europa van de lidstaten die partij zijn bij het verdrag en uit de vertegenwoordigers van de partijen bij het verdrag die geen lid zijn van de Raad van Europa.2. Het Comité van de Partijen wordt bijeengeroepen door de secretaris-generaal van de Raad van Europa.De eerste vergadering moet worden gehouden binnen een termijn van een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag teneinde de leden van de GRETA te kiezen. Daarna komt het Comité van de Partijen bijeen op verzoek van een derde van de partijen, van de voorzitter van de GRETA of van de secretaris-generaal. 3. Het Comité van de Partijen stelt zijn eigen procedureregels vast. Procedure Artikel 38 1. De evaluatieprocedure geldt voor de partijen bij het verdrag en wordt onderverdeeld in cycli waarvan de duur wordt bepaald door de GRETA.Bij het begin van elke cyclus selecteert de GRETA de specifieke bepalingen waarop de evaluatieprocedure betrekking zal hebben. 2. De GRETA bepaalt de middelen die het meest geschikt zijn om deze evaluatie uit te voeren.De GRETA kan in het bijzonder voor elke evaluatiecyclus voorzien in een vragenlijst die als basis kan dienen voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging door de partijen van dit verdrag. Alle partijen ontvangen deze vragenlijst. De partijen beantwoorden deze vragenlijst en geven tevens gehoor aan enig ander verzoek om informatie van de GRETA. 3. De GRETA kan het maatschappelijk middenveld om informatie verzoeken.4. Daarnaast kan de GRETA in samenwerking met de nationale autoriteiten en met de door hen aangewezen « contactpersoon » en, indien nodig, met de hulp van onafhankelijke nationale deskundigen bezoeken aan de betrokken landen organiseren.Tijdens deze bezoeken kan de GRETA zich laten bijstaan door specialisten op specifieke gebieden. 5. De GRETA stelt een ontwerprapport op met zijn analyse van de tenuitvoerlegging van de bepalingen waarop de evaluatieprocedure betrekking heeft, alsmede met zijn aanbevelingen en voorstellen met betrekking tot de wijze waarop de betrokken partij de vastgestelde problemen kan aanpakken.Het ontwerprapport wordt voor commentaar toegezonden aan de partij die wordt geëvalueerd. De GRETA houdt bij het opstellen van zijn rapport rekening met de commentaar van de partij. 6. Op grond daarvan stelt de GRETA zijn rapport en conclusies vast omtrent de door de betrokken partij genomen maatregelen om de bepalingen van dit verdrag ten uitvoer te leggen.Dit rapport en deze conclusies worden toegezonden aan de betrokken partij en aan het Comité van de Partijen. Het rapport en de conclusies van de GRETA, alsmede de eventuele commentaar van de betrokken partij worden bij de vaststelling van het rapport en de conclusies openbaar gemaakt. 7. Onverminderd de in de leden 1 tot 6 van dit artikel bepaalde procedure kan het Comité van de Partijen, op grond van het rapport en de conclusies van de GRETA, aan deze partij gerichte aanbevelingen goedkeuren a) betreffende de te nemen maatregelen om de conclusies van de GRETA ten uitvoer te leggen, indien nodig met vermelding van een datum voor het verstrekken van informatie betreffende de tenuitvoerlegging en b) voor het bevorderen van de samenwerking met die partij teneinde dit verdrag ten uitvoer te leggen. HOOFDSTUK VIII. - Verhouding tot andere internationale instrumenten Verhouding tot het Aanvullend Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad Artikel 39 Dit verdrag doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel. Het strekt tot versterking van de in het protocol geboden bescherming en tot uitwerking van de erin omschreven normen.

Verhouding tot andere internationale instrumenten Artikel 40 1. Dit verdrag doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van andere internationale instrumenten waarbij de partijen bij dit verdrag partij zijn of zullen worden en die bepalingen bevatten met betrekking tot de in dit verdrag geregelde aangelegenheden en die slachtoffers van mensenhandel betere bescherming en bijstand bieden.2. De partijen bij het verdrag kunnen onderling bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten betreffende in dit verdrag geregelde aangelegenheden teneinde de bepalingen ervan aan te vullen of te versterken of de toepassing van de erin gehuldigde beginselen te vergemakkelijken.3. De partijen die lid zijn van de Europese Unie passen in hun onderlinge betrekkingen de regels van de Gemeenschap en van de Europese Unie toe, voorzover regels van de Gemeenschap of van de Europese Unie bestaan die het betrokken specifieke onderwerp regelen en die van toepassing zijn op het specifieke geval, onverminderd het onderwerp en het doel van dit verdrag en onverminderd de volle toepassing ervan ten aanzien van andere partijen.4. Geen enkele bepaling van dit verdrag heeft gevolgen voor de rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van staten en personen uit hoofde van het internationaal recht, daaronder begrepen het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de rechten van de mens en in het bijzonder, wanneer van toepassing, het Verdrag van 1951 en het Protocol van 1967 betreffende de status van vluchtelingen en het erin omschreven beginsel van non-refoulement. HOOFDSTUK IX. - Wijzigingen van het verdrag Wijzigingen Artikel 41 1. Een door een partij voorgestelde wijziging van dit verdrag moet worden meegedeeld aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa en door deze laatste worden toegezonden aan de lidstaten van de Raad van Europa, aan alle andere ondertekenende staten, aan alle andere staten die partij zijn, aan de Europese Gemeenschap en aan alle staten die werden verzocht dit verdrag te ondertekenen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 42, alsmede aan alle staten die is verzocht toe te treden tot dit verdrag in overeenstemming met de bepalingen van artikel 43.2. Een door een partij voorgestelde wijziging wordt meegedeeld aan de GRETA, die zijn advies over de voorgestelde wijziging voorlegt aan het Comité van Ministers.3. Het Comité van Ministers onderzoekt de voorgestelde wijziging en het advies van de GRETA en kan, in overleg met de partijen bij het verdrag en na verkrijging van hun unanieme instemming, de wijziging goedkeuren.4. De tekst van een door het Comité van Ministers in overeenstemming met het derde lid van dit artikel goedgekeurde wijziging wordt ter aanvaarding aan de partijen toegezonden.5. Een in overeenstemming met het derde lid van dit artikel goedgekeurde wijziging treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van een maand na de datum waarop alle partijen de secretaris-generaal ervan in kennis hebben gesteld dat zij de wijziging aanvaarden. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen Ondertekening en inwerkingtreding Artikel 42 1. Dit verdrag staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa, door niet-lidstaten die aan de opstelling ervan hebben deelgenomen en door de Europese Gemeenschap.2. Dit verdrag moet worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd.De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de secretaris-generaal van de Raad van Europa. 3. Dit verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop tien ondertekenaars, waaronder ten minste acht lidstaten van de Raad van Europa, hun instemming door dit verdrag gebonden te worden in overeenstemming met de bepalingen van het voorgaande lid tot uitdrukking hebben gebracht.4. Voor een in het eerste lid bedoelde staat of de Europese Gemeenschap die op een later tijdstip zijn of haar instemming door dit Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking brengt, treedt het verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring is neergelegd. Toetreding tot het verdrag Artikel 43 1. Na de inwerkingtreding van dit verdrag kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa, in overleg met de partijen bij het verdrag en na verkrijging van hun unanieme instemming, een staat die geen lid van de Raad van Europa is en niet aan de opstelling van het verdrag heeft deelgenomen, verzoeken toe te treden tot dit verdrag door middel van een besluit genomen met de in artikel 20 d) van het Statuut van de Raad van Europa bepaalde meerderheid en met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de verdragsluitende staten die gerechtigd zijn zitting te hebben in het Comité van Ministers.2. Ten aanzien van een toetredende staat treedt het verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop de akte van toetreding bij de secretaris-generaal van de Raad van Europa is neergelegd. Territoriale toepassing Artikel 44 1. Een staat of de Europese Gemeenschap kan, bij de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen waarop dit verdrag van toepassing is.2. Een partij is kan daarna, te allen tijde, door middel van een verklaring gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa de toepassing van dit verdrag uitbreiden tot enig ander in de verklaring aangewezen grondgebied waarvan hij de internationale betrekkingen behartigt of in naam waarvan zij is gemachtigd verbintenissen aan te gaan.Ten aanzien van dergelijk grondgebied treedt het verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop de secretaris-generaal de verklaring heeft ontvangen. 3. Enige uit hoofde van de voorgaande twee leden gedane verklaring kan ten aanzien van een in die verklaring aangewezen grondgebied worden ingetrokken door middel van een kennisgeving gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa.De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop de secretaris-generaal de kennisgeving heeft ontvangen.

Voorbehouden Artikel 45 Met uitzondering van het in artikel 31, tweede lid, bedoelde voorbehoud, mag geen voorbehoud worden gemaakt ten aanzien van de bepalingen van dit verdrag.

Opzegging Artikel 46 1. Een partij kan dit verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa.2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop de secretaris-generaal de kennisgeving heeft ontvangen. Kennisgeving Artikel 47 De secretaris-generaal van de Raad van Europa geeft de lidstaten van de Raad van Europa, de ondertekenende staten, de staten die partij zijn, de Europese Gemeenschap, de staten die werden verzocht dit verdrag te ondertekenen in overeenstemming met artikel 42 en de staten die werden verzocht tot het verdrag toe te treden in overeenstemming met artikel 43, kennis van : a) enige ondertekening;b) de neerlegging van enige akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;c) enige datum van inwerkingtreding van dit verdrag in overeenstemming met de artikelen 42 en 43;d) enige in overeenstemming met artikel 41 goedgekeurde wijziging, alsmede de datum waarop de wijziging in werking treedt;e) enige krachtens de bepalingen van artikel 46 gedane opzegging;f) enige andere handeling, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit verdrag;g) enig uit hoofde van artikel 45 gemaakt voorbehoud. Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te Warschau op 16 mei 2005 in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar dat wordt neergelegd in het archief van de Raad van Europa. De secretaris-generaal van de Raad van Europa doet een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen aan elke lidstaat van de Raad van Europa, aan de niet-lidstaten die aan de opstelling van dit Verdrag hebben deelgenomen, aan de Europese Gemeenschap en aan elke andere Staat die is verzocht tot het Verdrag toe te treden.

Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel, gedaan te Warschau op 16 mei 2005 (Genève, 1992)

Staten/Organisatie

Datum Authentificatie

Type instemming

Datum instemming

Datum interne inwerkingtreding

ALBANIE

22/12/2005

Bekrachtiging

06/02/2007

01/02/2008

ANDORRA

17/11/2005

Onbepaald


ARMENIE

16/05/2005

Bekrachtiging

14/04/2008

01/08/2008

AZERBEIDZJAN

Onbepaald


België

17/11/2005

Bekrachtiging

27/04/2009

01/08/2009

BOSNI" EN HERZEGOVINA

19/01/2006

Bekrachtiging

11/01/2008

01/05/2008

BULGARIJE

22/11/2006

Bekrachtiging

17/04/2007

01/02/2008

CANADA

Onbepaald


CYPRUS

16/05/2005

Bekrachtiging

24/10/2007

01/02/2008

DENEMARKEN

05/09/2006

Bekrachtiging

19/09/2007

01/02/2008

DUITSLAND

17/11/2005

Onbepaald


ESTLAND

Onbepaald


Europese Gemeenschap

Onbepaald


FINLAND

29/08/2006

Onbepaald


FRANKRIJK

22/05/2006

Bekrachtiging

09/01/2008

01/05/2008

GEORGIE

19/10/2005

Bekrachtiging

14/03/2007

01/02/2008

GRIEKENLAND

17/11/2005

Onbepaald


HEILIGE STOEL

Onbepaald


HONGARIJE

10/10/2007

Onbepaald


IERLAND

13/04/2007

Onbepaald


IJSLAND

16/05/2005

Onbepaald


ITALIE

08/06/2005

Onbepaald


JAPAN

Onbepaald


KROATIE

16/05/2005

Bekrachtiging

05/09/2007

01/02/2008

LETLAND

19/05/2006

Bekrachtiging

06/03/2008

01/07/2008

LIECHTENSTEIN

Onbepaald


LITOUWEN

12/02/2008

Onbepaald


LUXEMBURG

16/05/2005

Bekrachtiging

09/04/2009

01/08/2009

MACEDONIE (VOORMALIGE JOEGOSLAVISCHE REP.)

17/11/2005

Onbepaald


MALTA

16/05/2005

Bekrachtiging

30/01/2008

01/05/2008

MEXICO

Onbepaald


MOLDAVI"

16/05/2005

Bekrachtiging

19/05/2006

01/02/2008

MONACO

Onbepaald


MONTENEGRO

16/05/2005

Bekrachtiging

30/07/2008

01/11/2008

NEDERLAND

17/11/2005

Onbepaald


NOORWEGEN

16/05/2005

Bekrachtiging

17/01/2008

01/05/2008

OEKRAINE

17/11/2005

Onbepaald


OOSTENRIJK

16/05/2005

Bekrachtiging

12/10/2006

01/02/2008

POLEN

16/05/2005

Bekrachtiging

17/11/2008

01/03/2009

PORTUGAL

16/05/2005

Bekrachtiging

27/02/2008

01/06/2008

ROEMENIE

16/05/2005

Bekrachtiging

21/08/2006

01/02/2008

RUSLAND

Onbepaald


SAN MARINO

19/05/2006

Onbepaald


SERVI"

16/05/2005

Bekrachtiging

14/04/2009

01/08/2009

SERVI"-MONTENEGRO

Onbepaald


SLOVAKIJE

19/05/2006

Bekrachtiging

27/03/2007

01/02/2008

SLOVENIE

03/04/2006

Onbepaald


SPANJE

09/07/2008

Bekrachtiging

02/04/2009

01/08/2009

TSJECHISCHE REP. Onbepaald


TURKIJE

19/03/2009

Onbepaald


VERENIGD KONINKRIJK

23/03/2007

Bekrachtiging

17/12/2008

01/04/2009

VERENIGDE STATEN

Onbepaald


ZWEDEN

16/05/2005

Onbepaald


ZWITSERLAND

08/09/2008

Onbepaald

^