gepubliceerd op 25 september 1997
Collegebesluit nr. 97/110 houdende uitvoering van verordening nr. 96/006 voor de erkenning en subsidiëring van jeugdverenigingen. - Jeugd- en jongerenbewegingen
30 APRIL 1997. Collegebesluit nr. 97/110 houdende uitvoering van verordening nr. 96/006 voor de erkenning en subsidiëring van jeugdverenigingen. - Jeugd- en jongerenbewegingen
Het College, Gelet op de artikelen 127, 128, 135, 136, 163, 166 en 178 van de gecoördineerde Grondwet;
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988;
Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen;
Gelet op de bijzondere wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van de Gemeenschappen en de Gewesten;
Gelet op de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur;
Gelet op het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, in het bijzonder de artikelen 8, 13, 14, 15, 17, 30 en 31, en op het decreet van 15 mei 1991 houdende de goedkeuring van dit verdrag;
Gelet op het decreet van 22 januari 1975 houdende de erkenning en subsidiëring van landelijk georganiseerd jeugdwerk;
Gelet op het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid en het besluit van 1 februari 1994 van de Vlaamse Regering tot uitvoering van dat decreet;
Gelet op de beleidsbrief "Driejarenplan jeugdwerkbeleid 1996-1998";
Gelet op de resolutie van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie van 5 februari 1996 houdende de goedkeuring van het driejarenplan jeugdwerkbeleid 1996-1998;
Gelet op het advies van de werkgroep Jeugd van 23 september 1996;
Gelet op het jaarplan 1997 jeugdwerkbeleid;
Gelet op het Collegebesluit nr. 97/042 van 27 februari 1997 houdende de goedkeuring van het jaarplan 1997 jeugdwerkbeleid, ter uitvoering van het decreet van 9 juni 1993 houdende de subsidiëring van gemeentebesturen en van de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid;
Gelet op de verordening nr. 96/006, houdende de erkenning en subsidiëring van lokale jeugdverenigingen, goedgekeurd door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie op 28 maart 1997;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Definities. § 1. Een jeugdbeweging is een ledenorganisatie voor kinderen en jongeren van 6 tot 25 jaar, met een sterke lokale inbedding. Een jeugdbeweging drijft op een welomlijnde levensbeschouwing, en ontwikkelt van daaruit een pedagogische lijn. De activiteiten zijn divers, regelmatig, aangekondigd en kunnen opgesplitst worden naar leeftijdsgroepen. § 2. Een jongerenbeweging is een ledenorganisatie voor jongeren vanaf 15 jaar, met een lokale inbedding. Een jongerenbeweging drijft op een welomlijnde levensbeschouwing, en ontwikkelt van daar uit een pedagogische lijn, met de klemtoon op vormende activiteiten. § 3. De leiding van jeugd- en jongerenbewegingen bestaat uit vrijwillige jongeren, veelal doorgestroomd uit de eigen leden, vaak bijgestaan door volwassenen. HOOFDSTUK II. - Erkenning
Art. 2.Functies.
Om als jeugd- of jongerenbeweging erkend te worden, moet de vereniging minstens de volgende functies vervullen : - ontmoeting; - onthaal, informatie en begeleiding; - spel en ontspanning; - zelfontplooiing; - groepsvorming.
Deze opsomming is niet hiërarchisch.
Art. 3.Taal.
Het Collegelid kan richtlijnen uitvaardigen voor het taalgebruik van de jeugd- en jongerenbewegingen.
Art. 4.Werking. § 1. Structuur.
Om als jeugd- of jongerenbeweging erkend te worden, moet de vereniging deel uitmaken van een door de Vlaamse Gemeenschap erkend landelijk verbond. Minstens de helft van de bestuursleden moet jonger zijn dan dertig jaar. § 2. Infrastructuur.
De jeugdbeweging beschikt over of streeft naar lokalen die ingericht en aangepast zijn aan de noden en behoeften van haar doelgroep. De jeugdbeweging is hoofdgebruiker van deze lokalen. Een jongerenbeweging beschikt over lokalen voor de duur van de activiteit. § 3. Methode.
De werking gaat uit van de methodieken van de beweging waartoe de vereniging behoort en toetst die permanent aan de noden van de doelgroep. De werking kan zich opsplitsen in leeftijdsgroepen.
Bij een jeugdbeweging onderscheiden we de volgende leeftijdsgroepen : kinderwerking A : 6 tot 8 jaar; kinderwerking B : 9 tot 11 jaar; tienerwerking A : 12 tot 14 jaar; tienerwerking B : 14 tot 16 jaar; jongerenwerking : 16 tot 18 jaar; jongvolwassenen : 18 tot 25 jaar.
Bij een jongerenbeweging onderscheiden we de volgende leeftijdsgroepen : jongerenwerking : 15 tot 18 jaar; jongvolwassenen : 18 +.
Om erkend te worden, moet een jeugd- of jongerenbeweging ten minste één van deze leeftijdsgroepen omvatten. Aparte leeftijdsgroepen moeten een apart activiteitenaanbod hebben, en aparte begeleiding. Zoniet worden alle leden tot dezelfde groep gerekend.
Art. 5.Procedure. § 1. Aanvraag.
Ten laatste op 15 oktober van elk jaar dient de vereniging bij de Administratie een aanvraag in tot subsidiëring, met een activiteitenverslag en een financieel verslag van het voorbije werkingsjaar. De formulieren hiervoor kunnen aangevraagd worden bij de Administratie of bij het naburige jeugd- of gemeenschapscentrum. § 2. Verzekering.
De leden van de vereniging moeten door de vereniging verzekerd zijn voor burgerlijke aansprakelijkheid. Een afschrift van deze verzekering wordt bij de aanvraag gevoegd. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Art. 6.Begrotingskrediet.
Het College bepaalt jaarlijks het totale bedrag voor de uitvoering van dit besluit.
Art. 7.Startsubsidie. § 1. Een jeugd- of jongerenbeweging die nog niet erkend is, kan een startsubsidie aanvragen. Ze dient daarvoor een aanvraag in bij de Administratie, op een aanvraagformulier dat daarvoor aangemaakt werd. § 2. Om een startsubsidie te krijgen, moet de vereniging voldoen aan de erkenningscriteria, en al minstens gedurende een maand activiteiten georganiseerd hebben. § 3. De startsubsidie is het bedrag van de basissubsidie van het voorbije jaar.
Art. 8.Basissubsidie. § 1. Elk vereniging die voldoet aan de erkenningscriteria, en het afgelopen jaar hetzij minstens 10 activiteiten georganiseerd heeft, hetzij één activiteit per maand sinds de toekenning van een startsubsidie, krijgt een basissubsidie. § 2. De basissubsidie bedraagt twee derde van het beschikbare begrotingskrediet gedeeld door het totaal aantal verenigingen dat aan deze voorwaarde voldoet. § 3. De basissubsidie wordt verhoogd met 50 % voor verenigingen met een belangrijk aandeel gehandicapte of maatschappelijk achtergestelde leden. De aanvraag voor een verhoogde basissubsidie wordt gemotiveerd en mee ondertekend door de vrijgestelde van het hoofdstedelijk verbond.
Art. 9.Werkingssubsidie. § 1. De werkingssubsidie wordt berekend op basis van een puntensysteem. § 2. De punten van een vereniging worden verkregen door het aantal leeftijdsgroepen met de maandelijkse frequentie van activiteiten te vermenigvuldigen. § 3. De waarde van een punt is het beschikbare krediet na aftrek van de start- en basissubsidies, gedeeld door het totaal aantal punten dat door alle verenigingen behaald werd. De werkingssubsidie van een groep is dan de puntwaarde vermenigvuldigd met het aantal punten dat de groep behaalde.
Art. 10.Controle. § 1. Alle gevraagde documenten en inlichtingen die noodzakelijk geacht worden voor de berekening van de subsidies en voor de controle van de vereniging, moeten aan de Administratie verstrekt worden. § 2. De subsidies mogen enkel gebruikt worden voor de eigen werking van de vereniging. Controle door de Administratie is steeds mogelijk.
Art. 11.Uitbetaling. § 1. De subsidie wordt uitbetaald door overschrijving op de post- of bankrekening van de vereniging. Een specimen van een overschrijvingsformulier wordt door de vereniging bij het aanvraagdossier gevoegd. § 2. Als blijkt dat onjuiste gegevens werden verstrekt of als de voorwaarden van dit besluit niet werden vervuld, kan het College de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen en de vereniging van verdere subsidiëring uitsluiten, ongeacht de toepassing van de wet over het afleggen van onjuiste verklaringen. HOOFDSTUK IV. - Slot- en overgangsbepalingen
Art. 12.Afwijkingen.
Het College kan geheel of gedeeltelijk afwijken van dit besluit, als bijzondere omstandigheden daar aanleiding toe geven. Die afwijking moet gemotiveerd worden in een besluit van het College, na advies van de werkgroep Jeugd.
Art. 13.Inwerkingtreding.
Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking op 1 januari 1997.
De Collegeleden, R. GRIJP J. CHABERT V. ANCIAUX