gepubliceerd op 01 augustus 2014
Besluit van de Regering betreffende de samenstelling en de werking van de kabinetten van de regeringsleden alsmede betreffende de personeelsleden van de diensten van de Regering aangewezen om in het kabinet van een lid van de Federale Regering mee te werken
30 JUNI 2014. - Besluit van de Regering betreffende de samenstelling en de werking van de kabinetten van de regeringsleden alsmede betreffende de personeelsleden van de diensten van de Regering aangewezen om in het kabinet van een lid van de Federale Regering mee te werken
DE REGERING VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP, Gelet op de Belgische Grondwet, artikelen 121, 130, 132 en 139;
Gelet op de wet van 31 december 1983Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/12/1983 pub. 11/12/2007 numac 2007000934 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, artikel 51, gewijzigd bij de wetten van 16 juli 1993 en 6 januari 2014;
Gelet op het besluit van de Regering van 3 juli 2009 betreffende de samenstelling en de werking van de kabinetten van de Regeringsleden alsmede betreffende de personeelsleden van de diensten van de Regering aangewezen om in het kabinet van een lid van de Federale Regering mee te werken;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de dringende noodzakelijkheid gewettigd wordt door de omstandigheid dat de regeling inzake de samenstelling en de werking van de ministeriële kabinetten zo snel mogelijk na de verkiezing van de nieuwe regeringsleden moet worden aangenomen, zodat de continuïteit van het regeringswerk niet in het gedrang komt;
Op de voordracht van de Minister-President;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - DE KABINETTEN VAN DE REGERINGSLEDEN Afdeling 1. - Bevoegdheden en samenstelling
Artikel 1.Elke minister beschikt over een kabinet.
De bevoegdheden van elk kabinet zijn als volgt bepaald : 1° de aangelegenheden die invloed kunnen hebben op het algemene beleid van de Regering of op de werkzaamheden van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap;2° de onderzoeken en studies die de persoonlijke taak van het regeringslid kunnen verlichten;3° het voorleggen van de dossiers van het Ministerie;4° het ontvangen en openen van post die aan hem persoonlijk is gericht;5° zijn bijzondere briefwisseling;6° de aanvragen om een afspraak;7° het verzorgen van de public relations en het persoverzicht.
Art. 2.§ 1 - Elk kabinet beschikt maximaal over vier leden met een weddeschaal van ten hoogste niveau I. § 2 - In afwijking van § 1 kan: 1° de Minister-President een aanvullend lid met een weddeschaal van niveau I in zijn kabinet opnemen;2° de Viceminister-President, Minister van Cultuur, Werkgelegenheid en Toerisme een aanvullend lid met een weddeschaal van niveau I in haar kabinet opnemen;3° de Minister van Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden een aanvullend lid met een weddeschaal van niveau I in zijn kabinet opnemen.
Art. 3.§ 1 - Voor het uitvoerend werk kan elk kabinet beschikken over ten hoogste twee medewerkers met een weddeschaal van niveau II+, II en/of III. Bovendien beschikt elk kabinet over een chauffeur met een weddeschaal van niveau III. Die chauffeurs kunnen ook met conciërgewerkzaamheden worden belast. § 2 - De Regering beschikt over een aanvullende chauffeur met een weddeschaal van niveau III. Die chauffeur kan eveneens met conciërgewerkzaamheden worden belast. Dat personeelslid ressorteert onder de Minister-President.
Art. 4.De leden en medewerkers met een voltijdse betrekking bedoeld in de artikelen 2 en 3 kunnen elk door twee personen met een deeltijdse betrekking worden vervangen.
Art. 5.De rechtspositie van alle personeelsleden van de kabinetten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 is tijdelijk statutair en de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten is niet op hen toepasselijk. De personeelsleden van de kabinetten op wie artikel 11 van toepassing is, zijn echter onderworpen aan de bepalingen over het gewaarborgd loon bij arbeidsongeschiktheid door een andere ziekte dan een beroepsziekte of bij arbeidsongeschiktheid door een ander ongeval dan een arbeidsongeval of een ongeval op weg van en naar het werk.
Art. 6.De contractuele en statutaire personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap alsmede van het bestuur van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap mogen niet worden aangewezen om deel uit te maken van het kabinet van een minister van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap.
Art. 7.Personeelsleden van de openbare diensten of van het gesubsidieerd onderwijs mogen slechts worden aangewezen om van een kabinet deel uit te maken, indien zij noch hun ambt in de openbare diensten of in het gesubsidieerd onderwijs noch de bevoegdheden ervan blijven uitoefenen tijdens de tijd dat ze bij een kabinet werkzaam zijn. Afdeling 2. - Benoemingen en werking
Art. 8.Het personeel van elk kabinet wordt door de betrokken minister benoemd en ontslagen.
Art. 9.Het daartoe door de minister aangewezen kabinetslid zendt de mededelingen en de instructies van de minister langs de hiërarchische weg over aan de secretaris-generaal van het Ministerie.
Art. 10.De kabinetsleden mogen slechts direct met het Ministerie onderhandelen, als ze daartoe toestemming hebben gekregen van de betrokken minister. Afdeling 3. - Betaling, toelagen en vergoedingen
Art. 11.§ 1 - Aan de in artikel 2 bedoelde kabinetsleden die een weddeschaal van niveau I genieten en die niet tot de openbare diensten of het gesubsidieerd onderwijs behoren, wordt een als wedde geldende kabinetstoelage toegekend die per kabinet ten hoogste overeenstemt met de volgende weddeschalen geldig voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap: 1° een kabinetschef: I/11;2° de overige medewerkers van niveau I: I/8. Indien de kabinetstoelage vermeld in het eerste lid niet hoger is dan de weddeschaal I/4 van het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, wordt ze verhoogd met een jaarlijkse aanvullende toelage van maximaal 2.382 euro die aan de spilindex 138,01 gekoppeld is. § 2 - Bij de indiensttreding wordt de dienstanciënniteit van de kabinetsleden bedoeld in § 1 forfaitair berekend vanaf de volle leeftijd van 24 jaar; die dienstanciënniteit mag 20 jaar alleen overschrijden wanneer de overschrijding overeenstemt met dienstprestaties bij de openbare diensten of bij kabinetten. § 3 - Aan de overige kabinetsmedewerkers bedoeld in de artikelen 2 en 3, die niet tot de openbare diensten of het gesubsidieerd onderwijs behoren, wordt een als wedde geldende kabinetstoelage toegekend die overeenstemt met de weddeschaal die gepaard gaat met de gelijkwaardige graad van de niveaus II+, II of III toepasselijk op het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, verhoogd met een jaarlijkse aanvullende toelage van maximaal 2.382 euro die aan de spilindex 138,01 gekoppeld is. § 4 - Bij de indiensttreding wordt de dienstanciënniteit van de kabinetsleden bedoeld in § 3 forfaitair berekend vanaf de volle leeftijd van 20 jaar; die dienstanciënniteit mag 20 jaar alleen overschrijden indien de overschrijding overeenstemt met dienstprestaties bij de openbare diensten of bij kabinetten. § 5 - De personeelsleden bedoeld in de §§ 1 en 3 hebben recht op de tussentijdse verhogingen naargelang hun geldelijke anciënniteit.
Art. 12.Aan het kabinetspersoneel behorend tot de openbare diensten of tot het gesubsidieerd onderwijs wordt onder naleving van artikel 13 een aanvullende toelage toegekend.
Met inachtneming van de verdeling waarin de tabel van artikel 11, § 1, voorziet, wordt aan ieder lid, naargelang de plaats die hem in overeenstemming met de in artikel 11, § 1, vastgelegde tabel toekomt, een jaarlijkse aanvullende toelage toegekend met telkens de volgende maximale bedragen die aan de spilindex 138,01 gekoppeld zijn : - 8.507 euro (I/11); - 5.785 euro (I/8); - 4.424 euro (I/4).
Voor de overige medewerkers bedoeld in de artikelen 2 en 3 behorend tot de openbare diensten of tot het gesubsidieerd onderwijs bedraagt de jaarlijkse, aan de spilindex 138,01 gekoppelde, aanvullende kabinetstoelage ten hoogste 2.382 euro.
Art. 13.§ 1 - De betaling van het kabinetspersoneel dat tot het personeel van een Ministerie, een andere openbare dienst of het gesubsidieerd onderwijs behoort, wordt als volgt geregeld: 1° indien de werkgever de wedde blijft betalen, verkrijgt de belanghebbende de aanvullende toelage bepaald in artikel 11.Eventueel wordt de wedde van het kabinetslid, desgevallend verhoogd met de werkgeversbijdragen, aan de dienst van oorsprong terugbetaald. De wedde die moet worden terugbetaald, mag echter niet hoger zijn dan het maximumbedrag van de weddeschalen die voor de overeenstemmende graad in artikel 11 zijn vastgelegd; 2° indien de werkgever de wedde niet blijft betalen, bekomt de belanghebbende een als wedde geldende toelage die overeenstemt met die bepaald in artikel 11 en een aanvullende toelage.Het totaal bedrag bestaande uit de toelage plus de aanvullende toelage mag nochtans niet hoger liggen dan het uit de wedde plus de toelage bestaande bedrag dat de belanghebbende zou verkrijgen, indien de onder 1° bepaalde maatregelen op hem toepasselijk zouden zijn. § 2 - De terugbetaling van de wedde der personeelsleden van de nationale ministeries die bij het kabinet van een lid van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap gedetacheerd zijn, wordt volgens de modaliteiten uitgevoerd die door een koninklijk besluit zijn vastgelegd.
Art. 14.§ 1 - Op het einde van de legislatuur of bij ontslag kan de betrokken minister, onder de voorwaarden die in dit artikel worden bepaald, een forfaitaire toelage wegens ontslag toekennen aan de personeelsleden van zijn kabinet. § 2 - Voor de in artikel 11 bedoelde personeelsleden van de kabinetten omvat de toelage wegens ontslag: 1° desgevallend de voor de lopende maand resterende kabinetstoelage;2° per aangevangen schijf van 5 jaar dienstanciënniteit in een kabinet van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, een bedrag overeenstemmend met drie maanden kabinetstoelage. De toelage wegens ontslag wordt in maandelijkse schijven uitbetaald.
De werkloosheidsuitkering waarop het betrokken personeelslid eventueel recht zou hebben tijdens de uitbetalingsperiode wordt afgetrokken van de toelage wegens ontslag.
De toelage wegens ontslag wordt alleen uitbetaald als het betrokken personeelslid geen ambt in een ministerieel kabinet, in een dienst of gesubsidieerde inrichting van de Duitstalige Gemeenschap, in een dienst van de Staat, van de gemeenschappen of van de gewesten, in een andere openbare dienst of in een gesubsidieerde onderwijsinrichting uitoefent, noch een pensioen ten laste van de staatskas of van de Duitstalige Gemeenschap geniet. Als één van die situaties zich voordoet, wordt een einde gemaakt aan de maandelijkse uitbetalingen.
Het betrokken personeelslid bevestigt schriftelijk dat geen van de situaties bedoeld in het voorgaande lid opgetreden is. § 3 - Voor de in artikel 12 bedoelde personeelsleden van de kabinetten omvat de toelage wegens ontslag: 1° desgevallend de voor de lopende maand resterende aanvullende toelage;2° per aangevangen schijf van 5 jaar dienstanciënniteit in een kabinet van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, een bedrag overeenstemmend met één maand aanvullende toelage. De toelage wegens ontslag wordt in maandelijkse schijven uitbetaald. § 4 - De toelage wegens ontslag wordt noch voor de toepassing van de wetgeving inzake werkloosheid noch voor de berekening van de inhoudingen voor de sociale zekerheid als bezoldiging beschouwd.
Art. 15.§ 1 - Naast de in artikel 11, § 3, bedoelde aanvullende toelage verkrijgen de chauffeurs een maandelijkse forfaitaire toelage van 248 euro.
Bovendien wordt maandelijks aan elke chauffeur een vergoeding van 161 euro voor de beroepskosten toegekend.
Het besluit van de Regent van 30 maart 1950 de toekenning regelend van de toelagen wegens buitengewone prestaties en het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van de ministeries zijn niet van toepassing op de chauffeurs. § 2 - Aan de kabinetschefs kan een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van 1.812 euro voor hun verblijfkosten toegekend worden.
De vergoeding wordt alleen toegekend als de functie in de betrokken maand meer dan 5 opeenvolgende dagen uitgeoefend wordt.
De vergoeding wordt tijdens de afwezigheid behouden die in de loop van de betrokken maand vijf opeenvolgende dagen niet overschrijdt. Zij wordt eveneens tijdens het jaarlijks vakantieverlof behouden.
Art. 16.Het kabinetspersoneel geniet kinderbijslag, geboortetoelage, haard- of standplaatstoelage, vakantiegeld en eindejaarspremie tegen het bedrag en onder de voorwaarden die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap bepaald zijn.
Art. 17.§ 1 - Voor de toekenning van de reiskostenvergoedingen worden de kabinetsleden gelijkgesteld met het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. § 2 - De door de Regering aangewezen personeelseden van de kabinetten zijn ertoe gemachtigd voor dienstreizen van hun eigen wagen gebruik te maken onder de voorwaarden welke het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene reglementering inzake reiskosten, voor de overeenstemmende dienstgraad van het personeel der Ministeries bepaalt. Ze hoeven niet de reiswijzer bij te houden.
De machtiging om de eigen wagen te gebruiken, wordt geregeld bij een bijzonder besluit.
Art. 18.§ 1 - De toelagen bedoeld in de artikelen 11, 12 en 15 worden maandelijks na vervallen termijn aan elk kabinetslid uitbetaald.
De maandelijkse toelagen bedragen 1/12 van het jaarlijkse bedrag.
Wanneer ze niet voor de volledige maand verschuldigd zijn, worden ze uitbetaald overeenkomstig de regels bepaald in de bezoldigingsregeling van het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. § 2 - De in de artikelen 11, 12 en 15 bepaalde toelagen zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van de ambtenaren. Zij zijn gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Deze bepaling is niet toepasselijk op de maandelijkse forfaitaire toelagen ten gunste van de chauffeurs waarin artikel 15 voorziet. § 3 - Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 14 beslist de Regering of en in welke mate de toelagen bedoeld in de artikelen 11, 12, 15 en 16 moeten worden uitbetaald wanneer een kabinetspersoneelslid zijn kabinetsfunctie niet uitoefent. HOOFDSTUK II. - PERSONEELSLEDEN VAN DE DIENSTEN VAN DE REGERING VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP DIE AANGEWEZEN ZIJN OM VAN EEN KABINET VAN EEN LID VAN DE FEDERALE REGERING DEEL UIT TE MAKEN
Art. 19.De personeelsleden van de diensten van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap kunnen lid worden van het kabinet van een lid van de Federale Regering, indien zij voordien de machtiging hebben gekregen van de minister die bevoegd is voor het personeel.
Deze machtiging mag slechts verleend worden wanneer de Koning een besluit afgekondigd heeft dat de modaliteiten regelt voor de terugbetaling der wedden van de bij het eerste lid bedoelde personeelsleden.
Art. 20.Artikel 7 is van toepassing op de personeelsleden van de diensten van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap die bij het kabinet van een lid van de Federale Regering gedetacheerd zijn.
Art. 21.De wedde van de bij artikel 19, eerste lid, bedoelde personeelsleden wordt door de Duitstalige Gemeenschap uitbetaald.
De terugbetaling aan de Duitstalige Gemeenschap wordt uitgevoerd op basis van een driemaandelijkse onkostenstaat die door de diensten van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap aan het betrokken lid van de Federale Regering wordt toegezonden.
De aanvraag tot terugbetaling wordt bij het begin van elk trimester ingediend voor het afgelopen trimester. HOOFDSTUK 3. - SLOTBEPALINGEN
Art. 22.Dit besluit is niet van toepassing op de kabinetten van de vóór 30 juni 2014 fungerende Regering.
Art. 23.Het besluit van de Regering van 3 juli 2009 betreffende de samenstelling en de werking van de kabinetten van de Regeringsleden alsmede betreffende de personeelsleden van de diensten van de Regering aangewezen om in het kabinet van een lid van de Federale Regering mee te werken, wordt opgeheven.
Art. 24.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het wordt aangenomen.
Art. 25.De ministers zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 30 juni 2014.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, De Minister-President, O. PAASCH De Viceminister-President, Minister van Cultuur, Werkgelegenheid en Toerisme, I. WEYKMANS De Minister van Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, A. ANTONIADIS De Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, H. MOLLERS