gepubliceerd op 20 september 2007
Protocol tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Waals Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeen-schapscommissie ten Protocol betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2(...)
Protocol tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Waals Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeen-schapscommissie ten gunste van de personen met een handicap Protocol betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding Memorie van toelichting In dit protocol streven de federale overheid en de gewesten en gemeenschappen die de bevoegdheid delen voor het beleid inzake personen met een handicap naar de maatschappelijke en professionele inschakeling van personen met een handicap. Deze inschakeling gebeurt onder andere door redelijke aanpassingen aan te brengen, vereist door de richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt, van de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 26 juni 2003 betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 17 mei 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling op de arbeidsmarkt, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling, van het decreet van het Waals Gewest van 27 mei 2004 betreffende de gelijke behandeling inzake tewerkstelling en beroepsopleiding.
Dit protocol reikt de federale overheid en de gewesten en gemeenschappen de criteria aan waardoor zij zich zullen laten leiden bij de interpretatie van het begrip redelijke aanpassingen'.
De huidige bevoegdheidsverdeling ter zake is zodanig georganiseerd dat een samenwerking niet alleen wenselijk maar zelfs noodzakelijk is om het welslagen van het gevoerde beleid te waarborgen en om uiteenlopende bepalingen en interpretaties in de wettelijke stelsels van de verschillende beleidsniveaus te voorkomen.
Toelichting bij de artikelen Artikel 1 Dit artikel omschrijft het doel van het protocol.
Artikel 2 Artikel 2 omschrijft het begrip "redelijke aanpassing". In de eerste paragraaf wordt daartoe omschreven wat met een "aanpassing" wordt bedoeld. De tweede paragraaf geeft een beschrijving van de criteria waaraan de aanpassing moet voldoen. De derde paragraaf geeft de indicatoren aan op basis waarvan de redelijkheid onder meer beoordeeld dient te worden.
De omschrijving van het begrip aanpassing' in de eerste paragraaf van artikel 2 sluit zoveel mogelijk aan bij een amendement van de regering bij de wet van 25 februari 2003 en de voorbereidende werkzaamheden van deze wet.
Het betreft de verwijzing naar « de architecturale aanpassingen die bvb. de rolstoeltoegankelijkheid garanderen, de technische hulpmiddelen die bvb. doven en blinden toelaten te communiceren, het gebruik van een vereenvoudigd taalgebruik voor mensen met mentale beperkingen, de reorganisatie van taakverdelingen, het verlenen van assistentie aan de persoon met een handicap, kortom: alle nodige concrete maatregelen, voor zover redelijk, die ertoe bijdragen dat de persoon met een handicap geen schadelijke weerslag ondervindt van de omgevingsfactoren. » (Parl. St. Kamer 2001-2002, nr. 1578/3,2.) Ter illustratie worden hierna een aantal mogelijke categorieën van aanpassingen opgesomd : - Materiële aanpassingen : aanpassing van de arbeidsplaats, architecturale aanpassingen, toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers, aankoop van technisch materiaal voor de communicatie met personen met een zintuiglijke beperking, gebruik van eenvoudige symbolen voor personen met een mentale beperking, enz. - Immateriële aanpassingen: vereenvoudigd taalgebruik voor personen met een mentale stoornis, begeleiding van een blinde persoon, vervanging van een mondeling examen door een schriftelijk examen voor personen met een spraakstoornis, mogelijkheid voor een persoon die moeilijk recht kan blijven staan om te gaan zitten wanneer hij of zij aanschuift aan een loket, vertaling in gebarentaal voor doven en slechthorenden, enz. - Collectieve aanpassingen: aanpassing van sport- en culturele infrastructuren, plaatsing van liften in trein- en metrostations, aangepast stemhokje voor rolstoelgebruikers of personen met een kleine gestalte, enz. - Individuele aanpassingen: aanpassing van een arbeidsplaats voor een werknemer met een specifieke handicap, zoals een aangepaste telefoon, een aangepast scherm, een aangepaste stoel, een aangepast toetsenbord, toegankelijke sanitaire voorzieningen, thuiswerk, aangepaste werktijdregeling, enz.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het voorzien in collectieve aanpassingen niet ontslaat van de verplichting in het voorzien van individuele aanpassingen wanneer dit bijkomend nodig is om de participatie van een persoon met een handicap te garanderen.
De omschrijving van het begrip aanpassing' in de eerste paragraaf van artikel 2 vermeldt de zinsnede "persoon met een handicap". Naar analogie met de antidiscriminatiewet wordt er uitdrukkelijk voor gekozen geen definitie in het protocol zelf op te nemen. Op die manier wil men een beperkte opvatting van het begrip handicap vermijden en evoluties in de definitie van "persoon met een handicap" niet in de weg te staan.
In ieder geval wordt onder handicap elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon verstaan dat te wijten is aan het samenspel tussen 1) functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, 2) beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en 3) persoonlijke en externe factoren. Hiermee wordt gerefereerd aan de internationale classificatie van het menselijk functioneren (ICF), bekrachtigd door de Wereldgezondheidsorganisatie op 22 mei 2001 tijdens de vierenvijftigste gezondheidsassemblee.
Een persoon kan geboren worden met een handicap of er later wegens ziekte, een ongeval of ouderdom door worden getroffen.
Iedere persoon wiens deelname aan het maatschappelijke of professionele leven beperkt of belemmerd is, en niet alleen de personen die door de wet worden erkend als zijnde gehandicapt, wordt in de zin van het protocol beschouwd als een persoon met een handicap'.
De tweede paragraaf van artikel 2 geeft vier criteria aan waaraan de aanpassing moet voldoen: doeltreffendheid, evenwaardigheid, zelfstandigheid en veiligheid. - doeltreffendheid: de aanpassing moet een concrete verbetering realiseren; - evenwaardigheid: de aanpassing moet een evenwaardig gebruik van faciliteiten en diensten mogelijk maken; indien dit slechts gedeeltelijk wordt gerealiseerd mag dit echter geen beletsel zijn om de redelijke aanpassing toch uit te voeren; - zelfstandigheid: in de mate van het mogelijke, moet de aanpassing de persoon met een handicap de mogelijkheid bieden een activiteit uit te voeren zonder hulp van derden; - veiligheid: de installatie en het gebruik van de aanpassing mogen de veiligheid van de persoon met een handicap niet in gevaar brengen.
De derde paragraaf somt de indicatoren op waarmee concreet kan worden nagegaan of een aanpassing als redelijk beschouwd kan worden.
Deze lijst van indicatoren is niet limitatief. Deze indicatoren maken het bovendien mogelijk de redelijkheid' te beoordelen in het licht van de complexe en individuele context van diegene die de redelijke aanpassing vraagt en van diegene die ze moet realiseren.
De redelijkheid van een aanpassing dient minstens beoordeeld te worden in het licht van de financiële impact van de aanpassing, de organisatorische impact van de aanpassing, de te verwachten frequentie en duur van het gebruik van de aanpassing door personen met een handicap, de impact van de aanpassing op de omgeving en op andere gebruikers en het al dan niet ontbreken van gelijkwaardige alternatieven.
Belangrijk hierbij is ook de kwalitatieve impact op het leven van betrokkene(n) in rekening te brengen. Een eerder beperkte kwantitatieve maar grote kwalitatieve impact doet ook de balans naar het redelijke overslaan.
De beoordeling van de financiële impact van het doorvoeren van een aanpassing gebeurt in het licht van het uitgangspunt dat van degene op wie de aanpassingsverplichting rust, geen onevenredige financiële inspanningen mogen geëist worden. Bij de beoordeling van de financiële impact van de aanpassing wordt dan ook rekening gehouden met de kostprijs ervan. Hoe hoger die kostprijs, hoe sneller de aanpassing als onredelijk' mag beschouwd worden. Hierbij dienen echter wel de eventuele financiële tegemoetkomingen waarop de aanpassingsplichtige een beroep kan doen in rekening te worden gebracht. Hoe hoger deze tegemoetkomingen, hoe lager de uiteindelijke kostprijs voor de aanpassingsplichtige, hoe sneller de aanpassing als redelijk' beschouwd moet worden. Wanneer de realisatie van een aanpassing een op het eerste zicht onredelijke financiële inspanning van de aanpassingsplichtige vergt, kan deze aanpassing toch als redelijk beschouwd worden wanneer de realisatie ervan gespreid kan worden in de tijd.
Daarnaast dient bij de beoordeling van de financiële impact rekening gehouden te worden met de financiële draagkracht van de aanpassingsplichtige. Hoe groter de financiële draagkracht, hoe meer inspanningen van de aanpassingsplichtige geëist mogen worden op het vlak van het realiseren van aanpassingen.
Ook vanuit de organisatorische impact kan de redelijkheid van een aanpassing beoordeeld worden. Wanneer een aanpassing in een normaal organisatorisch kader past, dient ze als redelijk beschouwd te worden.
Ook wanneer een aanpassing de algemene organisatie niet op duurzame wijze verstoort, dient ze als redelijk bestempeld te worden.
Ook de te verwachten frequentie en duur van het gebruik van de aanpassing speelt een rol bij het beoordelen van de redelijkheid.
Naarmate een aanpassing vaker gebruikt wordt, dient zij sneller als redelijk beschouwd te worden. Naarmate een aanpassing duurzamer is, dient zij sneller als redelijk beschouwd te worden. Ook naarmate meerdere personen met een handicap van een aanpassing gebruik maken of potentieel gebruik zullen maken, dient zij sneller als redelijk beschouwd te worden.
Verder dient ook rekening gehouden te worden met de impact op de omgeving en op eventuele andere gebruikers. Zo kunnen aanpassingen een positief effect hebben op de gebruiksvriendelijkheid voor alle (of meer) gebruikers. Hoe meer er sprake is van een dergelijk positief effect, hoe sneller een aanpassing als redelijk dient beschouwd te worden. De impact op de omgeving kan soms ook als negatief beschouwd worden. Zo kan de cultuur-historische waarde van een gebouw er soms toe leiden dat een aanpassing minder snel als redelijk wordt beschouwd.
Ook indien de partij die tot een aanpassing verplicht is, heeft nagelaten om voor de hand liggende preventieve maatregelen of wettelijk verplichte vereisten na te komen, dient een zware aanpassing sneller als redelijk beschouwd te worden.
Ten slotte speelt het al dan niet ontbreken van alternatieven een rol bij de beoordeling of een aanpassing redelijk is. Een aanpassing zal sneller als redelijk beschouwd worden als zij onvermijdelijk is omdat evenwaardige alternatieven ontbreken.
De opgesomde indicatoren kennen in de praktijk vele illustraties. Zo kan de kostprijs van een aanpassing onredelijk hoog zijn omdat ze dure technieken of installaties vergt. De financiële draagkracht van een onderneming kan beperkt zijn omdat het om een kleine onderneming gaat.
De financiële draagkracht van een onderneming kan ook beperkt zijn wanneer een onderneming verwikkeld is in een procedure van gerechtelijk akkoord of in een faillissementsprocedure. Het loutere argument van een zwakke economische context of van een economische crisis kan echter niet volstaan om de onredelijkheid van een aanpassing aan te tonen.
Wanneer de werking van een dienst in het gedrang zou komen door de invoering van een aanpassingsmaatregel kan gesteld worden dat de organisatorische impact van de aanpassing onevenredig groot is. Een andere illustratie van een onevenredig grote organisatorische impact is de vaststelling dat voor sommige functies een aanpassing van de werktijdregeling onmogelijk is. Een persoon met een handicap die medisch moet worden gevolgd of op bepaalde tijdstippen niet kan werken, zal niet in aanmerking kunnen komen voor sommige vormen van arbeidsorganisatie, zoals een job als bandarbeider met een wisselend werkrooster. In deze veronderstelling, zal de werkgever moeten nagaan of er een andere job beschikbaar is in een andere dienst.
Wanneer een aanpassing slechts zeer beperkt gebruikt kan worden, bijvoorbeeld enkel door één individu met een handicap, kan het onredelijk zijn om deze aanpassing te eisen wanneer de persoon in kwestie slechts tijdelijk voor de aanpassingsplichtige werkt.
Een illustratie van een negatieve impact op de omgeving is de situatie waarbij een aanpassing tot een onaanvaardbare beschadiging van een historische of natuursite zou leiden. Er is bijvoorbeeld sprake van een positieve impact op de omgeving wanneer een gebouw met een lichthellend vlak toegankelijk gemaakt wordt: ook ouders met een buggy of kinderwagen, oudere mensen, hoogzwangere vrouwen en in het algemeen mensen met mobiliteitsbeperkingen hebben baat bij een dergelijke aanpassing. Een toegankelijke lift kan door alle personen die gebruik maken van het gebouw - andere werknemers, klanten of patiënten, etc. - gebruikt worden.
Artikel 3 Dit artikel beschrijft de toepassing van het protocol. Alle deeloverheden verzamelen op regelmatige basis informatie aangaande redelijke aanpassingen: beste praktijken op het vlak van redelijke aanpassingen, wijze waarop redelijke aanpassingen worden gestimuleerd (financiële incentives, sensibilisering, adviesverstrekking, ...), wijze waarop redelijke aanpassingen in de regelgeving verankerd wordt.
Tweejaarlijks wordt deze informatie door alle overheden overgemaakt aan de minister die instaat voor het secretariaat van de Interministeriële Conferentie waarin het beleid inzake personen met een handicap behandeld wordt. De minister in kwestie bundelt deze informatie in een rapport dat aan alle deelnemers van de Interministeriële Conferentie bezorgd wordt.
Artikel 4 Slotbepalingen Protocol betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding Gelet op artikel 35 van de Grondwet;
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, meer bepaald op artikel 5, § 1, II, 4°;
Gelet op Titel IV van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, ingevoegd door de wet van 8 augustus 1988;
Gelet op op artikel 42 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen;
Gelet op artikel 55bis van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap;
Gelet op artikel 3, 7° van het decreet van de Raad van de Franse Gemeenschap van 19 juli 1993 tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;
Gelet op de respectieve bevoegdheden van de Federale Staat en van de overheden bedoeld bij artikelen 127 tot 140 van de Grondwet, hierna Gemeenschappen/Gewesten genoemd in het kader van de wet tegen discriminatie van 25 februari 2003;
Gelet op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens;
Gelet op het Verdrag van Amsterdam;
Gelet op het beginsel vervat in artikel 15 van het Europees Sociaal Handvest over de gelijke deelneming van alle burgers, dat bepaalt dat de Staten zich ertoe verbinden, met het oog op het waarborgen van de doeltreffende uitvoering van het recht van personen met een handicap op zelfredzaamheid, sociale integratie en participatie in het gemeenschapsleven, ongeacht hun leeftijd en de aard en oorsprong van hun handicap : 1. de nodige maatregelen te nemen om personen met een handicap begeleiding, onderwijs en vakopleiding te geven waar mogelijk binnen het kader van algemene stelsels, of, waar dit niet mogelijk is, middels gespecialiseerde openbare of particuliere instellingen;2. hun toegang tot werk te bevorderen door alle maatregelen te treffen die beogen werkgevers aan te moedigen personen met een handicap in een normale werkomgeving in dienst te nemen en in dienst te houden en de arbeidsomstandigheden aan te passen aan de behoeften van de personen met een handicap, of, waar dat vanwege de handicap niet mogelijk is, zorg te dragen voor beschutte arbeid die is aangepast aan het niveau van de handicap.In bepaalde gevallen kunnen dergelijke maatregelen inschakeling van gespecialiseerde bemiddelingsbureaus inhouden; 3. hun volledige sociale integratie en participatie in het gemeenschapsleven te bevorderen door in het bijzonder maatregelen te treffen, met inbegrip van technische hulpmiddelen, die gericht zijn op het overwinnen van belemmeringen met betrekking tot communicatie en mobiliteit en op het toegang verschaffen tot vervoer, huisvesting, culturele activiteiten en vrijetijdsbesteding; Gelet op artikel 26 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, ondertekend en afgekondigd door de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tijdens de Europese Raad van Nice op 7 december 2000 (J.O.C.E. C-364/1, 18 december 2000) waarvan de tekst is opgenomen in het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa in artikel II-86 Integratie van personen met een handicap, dat bepaalt dat de Unie het recht van personen met een handicap op maatregelen die beogen hun zelfstandigheid, hun maatschappelijke en beroepsintegratie en hun deelname aan het gemeenschapsleven te bewerkstelligen, erkent en eerbiedigt (J.O.C.E. C-310/1, 16 december 2004);
Gelet op de Europese richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 (J.O.C.E, L-303, 2 december 2000) die in haar artikel 5 verduidelijkt dat het beginsel van gelijke behandeling met betrekking tot personen met een handicap wordt geschonden, wanneer niet wordt voorzien in redelijke aanpassingen;
Gelet op artikel 21 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie waarin staat dat elke discriminatie op grond van handicap verboden is, gelet op artikel II-81, 1 Non-discriminatie van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor de Europese Unie waarin staat dat iedere discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, verboden is;
Gelet op de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, hierna de wet tegen discriminatie genoemd, die in artikel 2 § 3 bepaalt dat het ontbreken van redelijke aanpassingen voor de persoon met een handicap een discriminatie vormt in de zin van deze wet. Onder redelijke aanpassing wordt een aanpassing verstaan die geen onevenredige belasting betekent, of waarvan de belasting in voldoende mate gecompenseerd wordt door bestaande maatregelen;
Gelet op het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt;
Gelet op de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 26 juni 2003 betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Gelet op het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 17 mei 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling op de arbeidsmarkt;
Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling;
Gelet op het decreet van het Waals Gewest van 27 mei 2004 betreffende de gelijke behandeling inzake tewerkstelling en beroepsopleiding;
Gelet op de beleidsverklaring van 7-8 mei 2003, aangenomen in Malaga onder de auspiciën van de Raad van Europa waarin de Staten bevestigen dat het aanmoedigen van het burgerschap en de volwaardige participatie van personen met een handicap een toename van de zelfredzaamheid van het individu vergt zodat hij zijn eigen leven kan leiden, wat bijzondere steunmaatregelen kan noodzaken, en menen dat vooruitgang moet worden geboekt bij het elimineren van hinderpalen op het vlak van de toegankelijkheid en bij de aanneming van het beginsel van universeel ontwerp om te voorkomen dat nieuwe hinderpalen opduiken; waarin de Staten zich verbinden ervoor te ijveren dat personen met een handicap een zelfstandig leven kunnen leiden in de maatschappij dankzij de progressieve toepassing van integratiebevorderende technologieën en van een universeel ontwerp, meer bepaald met betrekking tot de bebouwde omgeving, de openbare plaatsen en diensten, de communicatiesystemen en de huisvesting;
Gelet op de mededeling van 30 oktober 2003 van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's omtrent het actieplan van de Europese Unie voor personen met een handicap;
Overwegende dat de maatregelen inzake redelijke aanpassingen onontbeerlijk zijn om ook het recht op veiligheid van personen met een handicap te waarborgen, dat de Wereldgezondheidsorganisatie veiligheid omschrijft als een toestand waarin de gevaren, en de omstandigheden die fysieke, psychische of materiële schade kunnen berokkenen, worden beheerst om de gezondheid en het welzijn van de individuen en van de gemeenschap in stand te houden. Veiligheid is een onmisbaar onderdeel van het dagelijks leven waardoor individuen en de gemeenschap hun ambities kunnen waarmaken. Veiligheid wordt beschouwd als een toestand die voortvloeit uit een dynamisch evenwicht tussen de verschillende componenten van een bepaalde leefomgeving. Veiligheid is het resultaat van een complex proces waarin de mens en zijn omgeving elkaar beïnvloeden. Onder omgeving wordt niet alleen de fysische omgeving verstaan, maar ook de culturele, technologische, politieke, sociale, economische en organisatorische omgeving;
Overwegende de noodzaak van een uniforme inhoud en betekenis van het begrip redelijke aanpassingen op alle beleidsniveaus in België;
De Federale Staat, vertegenwoordigd door de Eerste Minister, de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke kansen, de Minister van Werk en Consumentenzaken en de staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap;
De Vlaamse Regering, in de persoon van haar minister-voorzitter, haar minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, haar minister van Werk, Onderwijs en Vorming, haar minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen en in de persoon van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
De Franse Gemeenschap, vertegenwoordigd door de regering van de Franse Gemeenschap, in de persoon van haar minister-voorzitter, van haar minister van Ambtenarenzaken en Sport en in de persoon van de minister van Gezondheid, Kind en Jeugdhulp;
De Duitstalige Gemeenschap, vertegenwoordigd door de regering van de Duitstalige Gemeenschap, in de persoon van haar minister-voorzitter, minister van Plaatselijke Besturen en in de persoon van haar vice-minister-voorzitter, minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme;
Het Waals Gewest, vertegenwoordigd door de Waalse Regering, in de persoon van haar minister-voorzitter, haar minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken, van haar minister van Economie, Werk en Buitenlandse Handel en in de persoon van de minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen;
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, in de persoon van haar minister-voorzitter en in de persoon van de minister van economie en werkgelegenheid, De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door haar verenigd college, in de persoon van haar voorzitter, en in de persoon van het lid belast met Bijstand aan Personen, en in de persoon van het lid bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen en het Openbaar Ambt;
De Franse Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door haar college, in de persoon van haar minister-voorzitter en in de persoon van het lid belast met het beleid inzake Bijstand aan Personen met een Handicap, Werd het volgende overeengekomen : Doel van het protocol
Artikel 1.Bij de interpretatie van het begrip redelijke aanpassingen' zullen de Federale Staat en de Gewesten en Gemeenschappen zich laten leiden door de in dit protocol omschreven principes en indicatoren.
Beschrijving van het begrip redelijke aanpassingen
Art. 2.§ 1. Een aanpassing is een concrete maatregel die de beperkende invloed van een onaangepaste omgeving op de participatie van een persoon met een handicap kan neutraliseren. § 2. De aanpassing moet : - doeltreffend zijn, zodat de persoon met een handicap daadwerkelijk kan participeren; - een evenwaardige participatie van de persoon met een handicap mogelijk maken; - ervoor zorgen dat de persoon met een handicap zelfstandig kan participeren; - de veiligheid van de persoon met een handicap waarborgen.
Een slechts gedeeltelijke realisatie op het vlak van de evenwaardige of autonome participatie mag evenwel geen alibi zijn voor het niet realiseren van de redelijke aanpassing. § 3. De redelijkheid van de aanpassing wordt beoordeeld in het licht van onder meer volgende indicatoren: - de financiële impact van de aanpassing, waarbij rekening wordt gehouden met * eventuele ondersteunende financiële tegemoetkomingen; * de financiële draagkracht van degene op wie de aanpassingsplicht rust; - de organisatorische impact van de aanpassing; - de te verwachten frequentie en duur van het gebruik van de aanpassing door personen met een handicap; - de impact van de aanpassing op de levenskwaliteit van (een) daadwerkelijke of potentiële gebruiker(s) met een handicap; - de impact van de aanpassing op de omgeving en op andere gebruikers; - het ontbreken van gelijkwaardige alternatieven; - het verzuim van voor de hand liggende of wettelijk verplichte normen.
Toepassing van het protocol
Art. 3.§ 1. In het kader van de verwezenlijking van de in dit protocol beoogde doelstelling, wordt door elke overheid op regelmatige basis informatie verzameld over : - beste praktijken op het vlak van redelijke aanpassingen - wijze waarop redelijke aanpassingen worden gestimuleerd (financiële incentives, sensibilisering, adviesverstrekking, ...) - wijze waarop redelijke aanpassingen in de regelgeving verankerd is of wordt. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde informatie wordt op regelmatige basis door elke overheid overgemaakt aan de Interministeriële Conferentie waarin het beleid inzake personen met een handicap behandeld wordt.
Zij zijn het onderwerp van een tweejaarlijks rapport, dat opgesteld wordt door de diensten van de minister die het secretariaat van de betrokken Interministeriële Conferentie verzorgt en voorgesteld wordt aan alle leden van de betrokken Interministeriële Conferentie.
Slotbepalingen
Art. 4.Dit protocol wordt voor iedere partij van kracht vanaf de goedkeuring ervan door haar regering.
Aldus opgemaakt te Brussel, op 19 juli 2007.
Voor de Federale Regering : G. VERHOFSTADT, Eerste minister.
R. DEMOTTE, Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
C. DUPONT, Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen P. VANVELTHOVEN Minister van Werk en Consumentenzaken.
G. MANDAILA MALAMBA, Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een Handicap.
Voor de Vlaamse Regering : Y. LETERME, Minister-Voorzitter van de Vlaamse Regering.
G. BOURGEOIS, Minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
F. VANDENBROUCKE, Minister van Werk, Onderwijs en Vorming.
K. VAN BREMPT, Minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen.
I. VERVOTTE, Minister van Welzijn, Gezondheid en Gezin.
Voor de Regering van de Franse Gemeenschap : M. ARENA, Minister-Voorzitter van de regering van de Gemeenschap Brussel-Wallonië.
C. EEREDEKENS, Minister van Ambtenarenzaken en Sport C. FONCK, Minister van Gezondheid, Kind en Jeugdhulp.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : K.-H. LAMBERTZ, Minister-Voorzitter van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, minister van Plaatselijke Besturen.
B. GENTGES, Vice-Minister-Voorzitter van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme.
Voor de Waalse Regering : E. DI RUPO, Minister-Voorzitter van de Waalse Regering.
Ph. COURARD, Minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken.
J.-Cl. MARCOURT, Minister van Economie, Werk en Buitenlandse handel.
C. VIENNE, Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen.
Voor de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Ch. PICQUE, Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen.
B. CEREXHE, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Economie en Tewerkstelling.
Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : Ch. PICQUE, Voorzitter van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
E. HUYTEBROECK, Lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, belast met Bijstand aan Personen.
P. SMET, Lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen en het Openbaar Ambt.
Voor het College van de Franse Gemeenschapscommissie : B. CEREXHE, Minister-Voorzitter van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, belast met Gezondheid, Openbaar Ambt.
E. HUYTEBROECK, Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie belast met Begroting, Personen met een Handicap en Toerisme.