gepubliceerd op 30 november 2004
Interministeriële Conferentie. - Protocol nr. 2 gesloten tussen de Federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, over het te voeren ouderenzorgbeleid
FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
1 JANUARI 2003. - Interministeriële Conferentie. - Protocol nr. 2 gesloten tussen de Federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, over het te voeren ouderenzorgbeleid
Gelet op de respectieve bevoegdheden van de Federale Staat en van de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, hierna de Gemeenschappen/Gewesten genoemd, wat betreft het te voeren ouderenzorgbeleid;
Gelet op het protocol van 9 juni 1997 gesloten tussen de Federale Regering en de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet over het te voeren ouderenzorgbeleid en de aanhangsels 2, 3 en 4 bij het bovengenoemde protocol;
Overwegende dat op de veroudering van de bevolking en de toename van het aantal zorgbehoevende ouderen enkel in het kader van een beleid van samenwerking tussen de Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten een passend antwoord kan worden gegeven;
Overwegende dat, om een evenwichtige financiering van de sociale zekerheid op lange termijn veilig te stellen, de evolutie van het zorgaanbod in de hand moet worden gehouden, waarbij terzelfdertijd de ouderen een kwalitatief hoogstaande dienstverlening moet worden gewaarborgd alsmede de toegangelijkheid ertoe; dat het ondoelmatig gebruik van de erkende bedden alsook elke onnodige opname van zorgbehoevende ouderen moet worden voorkomen; dat een proactief en preventief beleid minder afhankelijkheid en minder isolement bij de oudere meebrengt, waardoor er middelen voor een betere zorgverlening vrijgemaakt kunnen worden;
Overwegende dat het principe van formele basiszorg er voor alles in bestaat om in elke omstandigheid de nodige zorg aan de oudere te verschaffen zodat hij een maximale zelfredzaamheid en zijn capaciteiten kan herwinnen en dat, ook al is een functieverlies onvermijdelijk, de gevolgen ervan zo sterk mogelijk beperkt worden;
Overwegende dat er hiervoor voldoende en adequaat gefinancierde hulp- en zorgverleners moeten zijn;
Gelet op de verschillende demografische evolutie van de ouderenpopulatie in de Gemeenschappen en Gewesten en de daaruit voortvloeiende behoefte aan bijkomende verpleegeenheden;
Overwegende dat de behoeften, gerelateerd aan deze demografische evolutie, kunnen worden ingevuld door een verhoging van de opvangcapaciteit.
Overwegende dat men op termijn moet komen tot een integratie van de financiering van de rust- en verzorgingstehuizen, zodat elke bewoner met een profiel van ernstige zorg een identieke financiering voor adequate zorg gewaarborgd kan worden; dat het derhalve van belang is om de uitbreiding van voor zorg bestemde opvangcapaciteit te begunstigen;
Overwegende dat het noodzakelijk is om de spreiding van het aanbod van rusthuisbedden voor ouderen alsook de vraag naar dagverzorgingscentra te optimaliseren;
Overwegende dat er een bijzondere aandacht geschonken moet worden aan de door de mantelzorgers en de professionele thuisverzorgers verleende zorg, en dat er derhalve alternatieve opvangmogelijkheden opgezet moeten worden ter ondersteuning van de thuiszorg, met name door een beroep te doen op de "kortverblijf" en andere alternatieve formules van zorg in samenwerking tussen de thuissector en de instellingen;
Gelet op het tekort of de afwezigheid in sommige Gemeenschappen en Gewesten, na de eerste en tweede reconversiefase, aan residentiële structuren, aangepast aan de behoeften van ouderen met gestabiliseerde chronische psychische stoornissen en waarvoor in die richtingen derhalve initiatieven moeten worden ontwikkeld;
Overwegende dat de Gemeenschappen en Gewesten in het kader van hun bevoegdheden een specifieke wetgeving hebben ontwikkeld betreffende de procedures voor het verlenen van de erkenningen;
Overwegende dat er overeengekomen is dat er in de nog op te richten specifieke Interministeriële Conferentie voor ouderen een werkgroep zich zou moeten buigen over de problematiek van het vervoer en over een betere afstemming van de verschillende normen die zowel op Federaal niveau als in de Gemeenschappen en Gewesten van toepassing zijn;
Wordt overeengekomen wat volgt : Hoofdstuk 1. - Over het te voeren beleid : 1. De Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten komen overeen om in de Interministeriële Conferentie voorstellen uit te werken met het oog op een coherent ouderenzorgbeleid, om aldus te voorzien in de behoeften aan opvang, begeleiding en verzorging van zorgbehoevende ouderen.2. Een grondig overleg met de Gemeenschappen en Gewesten is absoluut noodzakelijk om een consensus te bereiken over de gemeenschappelijke doelstellingen voor ouderenzorg.Het resultaat kan de vorm aannemen van een samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten, dat de algemene doelstellingen vastlegt voor het te voeren ouderenbeleid.
Elke overheid stelt autonoom actieplannen op die deze doelstellingen helpen realiseren. Het akkoord moet een procedure omvatten waarbij de gemaakte vorderingen worden opgevolgd aan de hand van jaarlijkse rapporten op basis van gemeenschappelijke indicatoren.
Een bij akkoord vastgelegde coördinatiemethode geeft de beste waarborg op doeltreffendheid en biedt tegelijk aan elke overheid de mogelijkheid om haar specifiek beleid te ontwikkelen. Dit sluit bovendien perfect aan bij de internationale samenwerking rond het Internationaal Plan inzake bejaardenbeleid, in het kader van de Verenigde Naties. 3. De Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten komen overeen om in een werkgroep ad hoc voorstellen uit te werken betreffende een gezamenlijk te overleggen gezondheidsbeleid om aldus tegemoet te komen aan de behoeften van ouderen met gestabiliseerde chronische psychiatrische stoornissen, welke opvang, begeleiding en zorg nodig hebben, en dat met het oog op een samenhang tussen de gevoerde beleidsvormen. Hoofdstuk 2. - Over de programmatie van de opvangstructuren : Om tegemoet te komen aan de beheersing van de uitgaven in het kader van het budget van de ziekteverzekering dat door de federale overheid voor de sector van de rusthuizen wordt vastgesteld, verbinden de Gemeenschappen en de Gewesten zich ertoe om : 1. het moratorium betreffende de volgende geprogrammeerde structuren in acht te nemen, wat betekent dat er geen nieuwe princiepsakkoorden of nieuwe voorafgaande vergunningen meer toegekend worden, behalve bij een gelijkwaardige vermindering of overdracht van princiepsakkoorden die door de bevoegde communautaire of regionale overheid m.b.t. de volgende situatie omstandig dient te worden gemotiveerd en geattesteerd : A. Voor de rusthuizen : Op 31 december 2002 wordt de opvangcapaciteit van de rusthuizen als volgt vastgesteld : Bestaand programmatie Verschil Vlaamse Gem. 36.908 46.075 9.167 Waals Gewest 33.300 35.645 2.345 Tweetalig gebied Brussel CCC COCOF 11.282 12.981 1.699 Duitstalige Gem. 323 414 91 België 81.813 95.115 13.302 Overwegende dat de programmatie voor de Duitstalige Gemeenschap aanvankelijk was ondergeprogrammeerd, is er een correctie wenselijk.
Voorzover de programmatie van 5,37 plaatsen, rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen samen, per 100 60 plussers niet wordt bereikt in de Duitstalige gemeenschap, wordt de programmatie van de opvangcapaciteit voor rusthuizen verhoogd met 130 rusthuisbedden.
Bestaand programmatie Verschil Vlaamse Gem. 36.908 46.075 9.167 Waals Gewest 33.300 35.645 2.345 Tweetalig gebied Brussel GGC COCOF 11.282 12.981 1.699 Duitstalige Gem. 323 544 221 België 81.813 95.245 13.432 A.bis Voor de rusthuizen in 2003 : Wat betekent dat de Gemeenschappen en Gewesten zich ertoe verbinden om tegen 31 december 2003 maximaal de volgende rusthuisbedden te openen : Max. totaal Op 31 december 2003 Vlaamse Gem. 37.908 Waals Gewest 35.645 Tweetalig gebied Brussel GGC COCOF 12.981 Duitst. Gem. 353 B. Voor de rust- en verzorgingstehuizen : Op 31 december 2002 wordt de opvangcapaciteit van de rust- en verzorgingstehuizen als volgt vastgesteld : bestaand Programmatie Verschil Vlaamse Gem. 26.124 26.662 538 Waals Gewest 13.129 13.129 0 Tweetalig gebied Brussel GGC COCOF 5.045 5.045 0 Duitstalige Gem. 306 306 0 België 44.604 45.142 538 C. Voor de dagverzorgingscentra : Op 31 december 2002 wordt de opvangcapaciteit van de dagverzorgingscentra als volgt vastgesteld : Bestaand Programmatie Verschil Vlaamse Gem. 818 1.675 857 Waals Gewest 230 870 640 Tweetalig gebied Brussel GGC COCOF 96 248 152 Duitstalige Gem. 5 19 14 België 1.149 2.812 1.663 De eerste alinea van het punt 7 van het aanhangsel nr. 2 bij het protocol van 9 juni 1997 die vermeldt dat : « De opening van een plaats in een centrum voor dagverzorging is ondergeschikt aan de gelijkwaardige sluiting van een rusthuisbed of de niet-opening van een voor het lopende jaar geprogrammeerde rusthuisbed. Het bewijs van de gelijkwaardige sluiting of de niet-opening van een geprogrammeerd bed moet door de Gemeenschappen/Gewesten geleverd worden. » wordt met ingang vanaf 1 januari 2003 geschrapt.
C.bis. Voor de dagverzorgingscentra in 2003 : Wat betekent dat de Gemeenschappen en Gewesten zich ertoe verbinden om tegen 31 december 2003 maximaal de volgende plaatsen in dagverzorgingscentra te openen : Bestaand op 31 december 2002 Max. voorzien 2003 Geprogrammeerd 2003 Verschil Vlaamse Gem. 818 200 1.988 970 Waals Gewest 230 0 1.045 815 Tweetal. Gebied Brussel Brussel CCC COCOF 96 120 294 78 Duitstalige Gem. 5 6 24 13 België 1.149 326 3.351 1.876 2. Mogelijkheden van uitbreiding van de capaciteit : A.Principes : De programmatie van de Gemeenschappen/Gewesten inzake rusthuizen en/of de federale programmatie inzake rust- en verzorgingstehuizen wordt verruimd en omgevormd tot een programmatie van zorgstructuren waarbij er rekening gehouden wordt met het aantal zorgbehoeftige ouderen en de demografische evolutie van de verschillende leeftijdsklassen boven 60 jaar.
B. over de uitbreiding : De Gemeenschappen en Gewesten verbinden zich ertoe om de nieuwe princiepsakkoorden of nieuwe voorafgaande vergunningen voor het verlenen van de erkenning van nieuwe zorgeenheden te beperken tot het onderstaande gepreciseerde aantal.
De verleende zorg wordt gefinancierd door de verzekering voor geneeskundige verzorging. Dat betekent dat de federale overheid in de nodige financiële middelen voor een zo groot mogelijke financiering van de opvangstructuren voorziet, overeenkomstig de in "RVT-equivalenten" uitgedrukte programmatie voor 2003.
Deze capaciteit komt overeen met de capaciteit zoals beschreven in punt 1, eventueel te verhogen met de bijkomende capaciteit zoals voorzien in de in punt 2 bedoelde uitbreiding en volgens de in punt 4 toegepaste equivalentieregels.
C. Voor het jaar 2003 (op 31 december 2003) : Voor het jaar 2003 is het totale aantal "RVT-equivalenten", eventueel toe te voegen aan de in punt 1 bedoelde capaciteit, voor het hele Rijk gelijk aan : 2.067/1.69 Dat wordt verdeeld als volgt : Vlaamse Gemeenschap : 1.352/1.69 Waalse Gewest : 645/1.69 Tweetalig gebied Brussel Hoofdstad 41/1.69 Duitstalige Gemeenschap : 29/1.69 3. De in punt 2 C omschreven bijkomende capaciteit, uitgedrukt in "RVT-equivalenten", kan worden aangewend voor de fysieke uitbreiding van het aantal plaatsen, voor een reconversie volgens de in punt 4 bepaalde equivalentieregels of een combinatie van beide, met dien verstande dat de prioriteit gegeven moet worden aan een betere opvang van de sterk afhankelijke patiënten in rust- en verzorgingstehuizen.4. Equivalentieregels : Voor elke uitbreiding van één "RVT-equivalent", voorzien in de erkende capaciteit, overeenkomstig punt 2 C, kunnen de volgende equivalentieregels toegepast worden : - 1 RVT-equivalent geeft recht op de opening van 1 nieuw rust- en verzorgingstehuisbed; - 1 RVT-equivalent geeft recht op de omschakeling van 2,61 bestaande rusthuisbedden, begrepen in de in punt 1, A, bedoelde capaciteit, naar rust- en verzorgingstehuisbedden; - 1 RVT-equivalent geeft recht op de opening van 3.21 plaatsen voor kortverblijf (*) in bestaande en erkende rusthuizen of rust- en verzorgingstehuisbedden (RVT); - 1 RVT-equivalent geeft recht op de opening van 0,89 plaats in psychiatrische verzorgingstehuizen; - 1 RVT-equivalent geeft recht op de opening van 2.06 plaatsen in dagverzorgingscentra. (*) m.b.t. het kortverblijf verbinden de Gemeenschappen en Gewesten en de Federale Staat zich ertoe om op korte termijn de relevantie van de equivalentieregel te evalueren en een gemeenschappelijke basisdefinitie uit te werken.
Voorzover de programmatie van 5,37 plaatsen, rusthuizen en RVT samen, per 100 60-plussers niet wordt bereikt, kan de volgende equivalentieregel worden toegepast : 1 RVT-equivalent geeft recht op de opening van 3,21 rusthuisbedden. 5. Zonder voorbehoud van de maatregelen hernomen in punt 6, de Gemeenschappen en de Gewesten moeten een jarenplan opstellen;ze verbinden er zich toe prioriteit te verlenen aan de omschakeling van bestaande rusthuisbedden, waarin voor het ogenblik patiënten opgevangen worden met een zwaar profiel (B en C) teneinde het aantal van die patiënten in rusthuizen geleidelijk aan te verminderen.
De Federale Staat verbindt er zich toe dat het RIZIV de nodige en relevante gegevens verstrekt.
In voorkomend geval kunnen er prioriteitsregels in functie van het profieltype (B, C, C+, Cd) in een aanhangsel bij dit protocol vastgesteld worden.
De Gemeenschappen en de Gewesten verbinden er zich eveneens toe om in het kader van het jarenplan een beleid betreffende alternatieve zorgstructuren op te zetten. 6. De financiële middelen die overeenstemmen met de in punt 2C bedoelde "RVT-equivalenten", kunnen eveneens geheel of gedeeltelijk aangewend worden voor de financiering van nieuwe alternatieven met het oog op een betere opvang van de patiënten, waarbij het zo lang mogelijk thuis blijven wonen de prioriteit moet krijgen. De financiering is ondergeschikt aan het afsluiten van contracten tussen de bevoegde overheden.
Voor elk project van dit type wordt er een financiële en functionele band met de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging vereist zoals deze gedefinieerd zijn in het kader van het protocol van 25 juni 2001, gesloten tussen de Federale Regering en de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet, met betrekking tot de eerstelijnsgezondheidszorg.
In voorkomend geval kan er eveneens in een band met een structuur van het type rusthuis en/of rust- en verzorgingstehuis worden voorzien.
Een evaluatie van de projecten wordt uitgevoerd door een werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende ondertekenende partijen van dit protocol.
Het doel van deze evaluatie is tweevoudig : Met name de uitwisseling van "goede praktijkvoeringen" onder de verschillende partijen mogelijk maken en voorts om te evalueren of het project op het gehele grondgebied kan of moet veralgemeend worden dan wel of er aan het lopende experiment een einde gemaakt moet worden. 7. De bijkomende in punt 2C bedoelde capaciteit, die in 2003 eventueel niet volledig gebruikt wordt en waarvoor de overeenstemmende financiële middelen niet gebruikt mochten worden in het kader van projecten zoals bedoeld in het vorige lid, mag in « portefeuille » gehouden worden gedurende een periode van 2 jaar na het referentiejaar voor toekenning van de overeenstemmende RVT-equivalenten, wanneer het gaat om bestaande structuren, en van 5 jaar, wanneer het om nieuwbouw gaat. De Gemeenschappen en de Gewesten verbinden zich ertoe om bij de evaluatie, 2003, waarin punt 8 voorziet, of bij de latere jaarlijkse evaluaties de nodige bewijsttukken m.b.t. de capaciteit in portefeuille voor te leggen 8. Eind 2003 wordt er een kwalitatieve en kwantitatieve analyse uitgevoerd, met name op basis van door de Gemeenschappen en de Gewesten doorgestuurde meerjarenplannen. Op basis van deze evaluatie kan er beslist worden om de programmatie, bedoeld in punt 3 en in de bijlage, voor de komende jaren, voort te zetten en dat in functie van de geactualiseerde demografische gegevens alsook van het voortzetten van het systeem van "RVT-equivalenten".
In geval van voortzetting van het systeem vindt de evaluatie van het plan jaarlijks plaats.
De reeds geprogrammeerde en in punt 1 A, B en C bedoelde capaciteit kan vanaf 2004 volgens het principe van RVT-equivalenten gebruikt worden, en dat overeenkomstig later nog te bepalen omschakelingsregels. 9. De overdracht en de uitwisseling van gegevens tussen de diensten van de Federale Overheid, in het bijzonder Sociale Zaken,Volksgezondheid, Economische Zaken en het RIZIV en de diensten van de Gemeenschappen en Gewesten, moet gewaarborgd worden. De aard van die gegevens en het middel waarop die worden overgedragen moeten in voorkomend geval het voorwerp uitmaken van een aanhangsel bij dit protocol. 10. Dit protocol treedt in werking op de dag van de ondertekening ervan. Aldus overeengekomen te Brussel op 1 januari 2003.
Voor de Federale Regering - Pour le Gouvernement fédéral : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Le Ministre de la Protection de la Consommation, de la Santé publique et de l'Environnement, J. TAVERNIER De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Le Ministre des Affaires sociales et des Pensions, F. VANDENBROUCKE Voor de Vlaamse Regering : De Minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, M. VOGELS Für die Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft: Der Minister für Jugend und Familie, Denkmalschutz, Gesundheit und Soziales, H. NIESSEN Pour le Gouvernement wallon : Le Ministre des Affaires sociales et de la Santé : T. DETIENNE Pour le Gouvernement de la Communauté française : La Ministre de l'Aide à la Jeunesse et de la Santé, Mme N. MARECHAL Pour le Collège de la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale : Le Membre du Collège, chargé du Budget, de l'Action sociale et de la Famille, A. HUTCHINSON Le Membre du Collège, chargé de la Santé, D. GOSUIN Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, J. CHABERT Het Lid van het College, bevoegd voor de Bijstand aan Personen en het Openbaar Ambt, G. VANHENGEL