Etaamb.openjustice.be
Programmadecreet van 29 juni 1998
gepubliceerd op 18 juli 1998

Programmadecreet

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
1998033070
pub.
18/07/1998
prom.
29/06/1998
ELI
eli/decreet/1998/06/29/1998033070/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 JUNI 1998. - Programmadecreet


De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I - Onderwijs Afdeling 1 - Afwijking van het decreet van 18 april 1994 tot

vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs

Artikel 1.In afwijking van artikel 7 van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs worden de in dit decreet bepaalde toelagenbedragen, voor het schooljaar 1998-1999, verhoogd door een koppeling aan het indexcijfer, waarbij : 1° het indexcijfer van september 1992 (113,17) als basisindexcijfer geldt;2° het indexcijfer van september 1996 (123,02) als nieuw indexcijfer geldt.

Art. 2.Deze afdeling treedt in werking op 1 september 1998. Afdeling 2 - Berekening van het aantal lestijden/leerkracht voor de

inrichtingen van het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I voor het schooljaar 1998-1999

Art. 3.Het opschrift van afdeling 3 van hoofdstuk I van het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt vervangen als volgt : « Afdeling 3 : Berekening van het aantal lestijden/leerkracht voor de inrichtingen van het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I voor het schooljaar 1998-1999 »

Art. 4.In artikel 3 van hetzelfde decreet worden de woorden « schooljaar 1996-1997 » en « schooljaar 1997-1998 » resp. vervangen door « schooljaar 1997-1998 » en « schooljaar 1998-1999 ».

Art. 5.Deze afdeling treedt in werking op 1 september 1998. Afdeling 3 - Wijziging van het decreet van 27 juni 1990 tot

vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald

Art. 6.Artikel 1, § 3 van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald, wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 3 - De voor de volgende normen in aanmerking komende leerlingen zijn die welke overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden en de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs als regelmatige leerlingen dienen beschouwd te worden alsook de leerlingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 16 van onderhavig besluit. »

Art. 7.Artikel 3, § 1, 1° van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « 1° In de types 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 8 het aantal regelmatige leerlingen ingeschreven op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar; »

Art. 8.Artikel 3, § 2 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 2 - Indien het lesurenpakket dat voor het lopende schooljaar wordt vastgelegd, kleiner is dan het laatste overeenstemmend urenpakket van het vorige schooljaar, dan worden de boventallig geworden lesuren tot en met 30 september van het lopende schooljaar georganiseerd of gesubsidieerd. »

Art. 9.Artikel 7 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 27 juni 1990, wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 7 : De richtgetallen per type worden als volgt vastgesteld : - het type 1 : richtgetal 8,25; - het type 2 : tot en met 34 leerlingen : richtgetal 6 vanaf de 35ste leerling : richtgetal 7; - het type 3 : richtgetal 5,5; - het type 4 : richtgetal 5,5; - het type 8 : richtgetal 8. »

Art. 10.Artikel 22 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 22 : Het aantal uren klassedirectie die buiten het lesurenpakket kunnen worden toegekend, wordt bepaald door het totaal aantal leerlingen door 12 te delen die op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn. »

Art. 11.Artikel 24 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 24 : Indien het aantal in aanmerking komende leerlingen op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar minimum 300 bedraagt, kan een ambt van onderdirecteur georganiseerd of gesubsidieerd worden. »

Art. 12.Artikel 27, § 4 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 4 - De voor de volgende normen in aanmerking komende leerlingen zijn die welke overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden en de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs als regelmatige leerlingen dienen beschouwd te worden, en die ingeschreven zijn op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar. »

Art. 13.Artikel 28 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 28 : Indien het lesurenpakket dat voor het lopende schooljaar wordt vastgesteld, kleiner is dan het laatste overeenstemmend lesurenpakket van het vorig schooljaar, dan worden de boventallig geworden uren tot en met 30 september van het lopende schooljaar georganiseerd of gesubsidieerd. »

Art. 14.Artikel 35, § 4 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 4 - De voor de volgende normen in aanmerking komende leerlingen zijn die welke overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden en de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs als regelmatige leerlingen dienen beschouwd te worden, en die ingeschreven zijn op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar. »

Art. 15.Artikel 38 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 38 : Indien het lesurenpakket dat voor het lopende schooljaar wordt vastgelegd, kleiner is dan het laatste overeenstemmend lesurenpakket van het vorig schooljaar, dan worden de boventallig geworden uren tot en met 30 september van het lopende schooljaar georganiseerd of gesubsidieerd. »

Art. 16.Artikel 44, § 2 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 2 - In aanmerking komende interne leerlingen zijn die welke als regelmatige leerlingen dienen beschouwd te worden overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden en de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, die op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar als interne leerlingen ingeschreven zijn en die in een school voor buitengewoon onderwijs de lessen volgen. »

Art. 17.Artikel 46 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 46 : Indien het lesurenpakket dat voor het lopende schooljaar wordt vastgelegd, kleiner is dan het laatste overeenstemmend lesurenpakket van het vorig schooljaar, dan worden de boventallig geworden uren tot en met 30 september van het lopende schooljaar georganiseerd. »

Art. 18.Artikel 51 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 51 : Binnen het lesurenpakket kunnen in de categorie van het paramedisch personeel de ambten van kinderverzorger, verpleger, kinesitherapeut en logopedist worden ingericht. »

Art. 19.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 september 1990. Afdeling 4 - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1977

tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs

Art. 20.Artikel 3 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 61 van 20 juli 1982, het decreet van 27 juni 1990, het decreet van 22 juni 1993 en het programmadecreet van 4 maart 1996, wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 3 : § 1 - In de secundaire scholen met volledig leerplan worden de volgende betrekkingen opgericht of gesubsidieerd overeenkomstig het aantal leerlingen in de eerste kolom : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld plus één betrekking als studiemeester-opvoeder per elke bijkomende schijf van 120 leerlingen.

Indien een afdeling voor basisonderwijs bij een secundaire school is aangesloten of indien een basisschool van dezelfde inrichtende macht die niet over een eigen administratief personeel beschikt, zich ook in de vestigingsplaats van de secundaire school bevindt, dan worden de leerlingen van de afdeling voor basisonderwijs of van de basisschool in aanmerking genomen om het aantal leerlingen te bereiken dat vereist is om een betrekking als klerk-typist te organiseren of te subsidiëren. Het aantal leerlingen van de afdeling voor basisonderwijs of van de basisschool wordt met de coëfficiënt 0,5 vermenigvuldigd. § 2 - In de hogescholen met volledig leerplan wordt een betrekking als opvoeder-huismeester georganiseerd of gesubsidieerd.

Indien de hogeschool ten minste 80 resp. 160 studenten telt, dan wordt een halve resp. volle betrekking als klerk-typist georganiseerd of gesubsidieerd.

Indien een afdeling voor basisonderwijs bij een hogeschool is aangesloten of een basisschool van dezelfde inrichtende macht die niet over een eigen administratief personeel beschikt, zich ook in de vestigingsplaats van de hogeschool bevindt, dan worden de leerlingen van de afdeling voor basisonderwijs of van de basisschool in aanmerking genomen om het aantal leerlingen te bereiken dat vereist is om een betrekking als klerk-typist te organiseren of te subsidiëren.

Het aantal leerlingen van de afdeling voor basisonderwijs of van de basisschool wordt met de coëfficiënt 0,5 vermenigvuldigd. § 3 - Indien een basisschool die niet over een eigen administratief personeel beschikt, een secundaire school en een hogeschool van dezelfde inrichtende macht zich in dezelfde vestigingsplaats bevinden, dan is § 2, lid 3 van toepassing voor de berekening van de betrekking als klerk-typist als het om een pedagogische hogeschool gaat, anders is § 1, lid 2 van toepassing. § 4 - In onderwijsinrichtingen die gelijktijdig een aanvullend secundair beroepsonderwijs met volledig leerplan, een secundair onderwijs met volledig leerplan en een hoger onderwijs met volledig leerplan organiseren, wordt 1° een betrekking als opvoeder-huismeester georganiseerd of gesubsidieerd;2° een halve resp.volle betrekking als klerk-typist georganiseerd of gesubsidieerd, indien de onderwijsinrichting in totaal ten minste 80 resp. 160 leerlingen telt. § 5 - In een secundaire school die het aantal leerlingen vereist om een betrekking als onderdirecteur of als provisor te organiseren of te subsidiëren niet meer bereikt, wordt die betrekking in afwijking van § 1 verder georganiseerd of gesubsidieerd zolang de school ten minste 500 leerlingen telt. Wordt dit aantal gedurende twee opéénvolgende schooljaren niet bereikt, dan wordt die betrekking niet meer georganiseerd of gesubsidieerd. § 6 - De Regering kan van het aantal berekende betrekkingen afwijken om aan specifieke behoeften te beantwoorden die voortvloeien uit een sluiting, overname of fusie. »

Art. 21.In hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 61 van 20 juli 1982, het koninklijk besluit van 13 maart 1985, het decreet van 22 juni 1993 en bij het programmadecreet van 4 maart 1996, wordt een artikel 3bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 3bis : « In afwijking van artikel 3, § 1 wordt in een secundaire school die het aantal leerlingen vereist om een betrekking als klerk-typist te organiseren of te subsidiëren niet meer bereikt, een halve betrekking als klerk-typist verder georganiseerd of gesubsidieerd zolang de school tenminste 180 leerlingen telt. »

Art. 22.Artikel 15 heeft uitwerking m.i.v. 1 september 1997 en artikel 16 heeft uitwerking m.i.v. 2 september 1996. Afdeling 5 - Wijziging van het decreet van 5 februari 1996 betreffende

de controle van de afwezigheden wegens ziekte voor de personeelsleden van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en PMS-centra

Art. 23.Artikel 3 van het decreet van 5 februari 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte voor de personeelsleden van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en PMS-centra wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 3 : Het personeelslid mag een controleonderzoek niet weigeren dat uitgevoerd wordt om na te zien of zijn afwezigheid wegens ziekte al dan niet gerechtvaardigd is.

De Regering wijst ofwel artsen aan die ermee belast worden de controleonderzoeken uit te voeren of een inrichting die ermee belast wordt de controleonderzoeken door artsen te laten uitvoeren.

De Regering legt de overige modaliteiten van de controle vast. »

Art. 24.In artikel 4, lid 2 van hetzelfde decreet wordt de laatste zin met de volgende bepaling vervangen : « Slagen ze er niet in, dan wordt de definitieve beslissing, in het kader van een scheidsrechterlijke procedure, door een geneesheer deskundige genomen die door een controlearts of door de inrichting bedoeld in artikel 3, lid 2 in onderlinge overeenstemming met de arts van het personeelslid aangewezen wordt. »

Art. 25.Artikel 5 van hetzelfde decreet wordt met volgend lid aangevuld : « Indien de geneesheer-deskundige een ongunstige beslissing neemt t.a.v. het personeelslid draagt dit laatste de kosten van de scheidsrechterlijke procedure bedoeld in artikel 4, lid 2. »

Art. 26.Deze afdeling treedt in werking op de dag waarop het programmadecreet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Afdeling 6. - Aanvulling van het koninklijk besluit van 22 april 1969

betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen

Art. 27.In het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 1970, 3 juni 1976, 1 april 1977 en 21 oktober 1980 wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd dat de artikelen 13bis tot en met 13quinquies omvat en als volgt luidt : « Hoofdstuk IIbis - Uurroosteraanvullingen in het gemeenschapsonderwijs Artikel 13bis - § 1 - Binnen eenzelfde inrichting en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling worden elk personeelslid dat in het secundair onderwijs vastbenoemd is en niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking werd gesteld en aan wie in zijn ambt een aantal lestijden niet kon worden toevertrouwd dat minstens gelijk is aan hetgeen waarvoor het wordt bezoldigd, cursussen toevertrouwd in elk ander ambt van dezelfde categorie waarvoor het vereist bekwaamheidsbewijs bezit.

Indien meerdere in vast verband benoemde personeelsleden in de situatie verkeren die in het eerste lid bedoeld is, worden de cursussen prioritair toevertrouwd aan het personeelslid dat de grootste dienstanciënniteit kan bewijzen.

Indien de betrokken personeelsleden dezelfde dienstanciënniteit hebben, dan wordt het personeelslid met de grootste ambtanciënniteit in aanmerking genomen. Bij gelijke ambtsanciënniteit heeft het oudste personeelslid de voorrang.

De cursussen bedoeld in het eerste lid zijn de cursussen die niet werden toevertrouwd aan een vastbenoemd of tot de stage toegelaten personeelslid.

De in het eerste lid bedoelde regeling is niet van toepassing op de titularissen van de ambten van leraar godsdienst of niet-confessionele zedenleer noch voor de toewijzing van deze cursussen. § 2 - Binnen eenzelfde inrichting en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling worden elk personeelslid dat in het secundair onderwijs vastbenoemd is, niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking werd gesteld en aan wie in zijn ambt een aantal lestijden niet kon worden toevertrouwd dat minstens gelijk is aan hetgeen waarvoor het wordt bezoldigd, de cursussen van de tweede graad van het secundair onderwijs toevertrouwd in vakken waarvoor het gemachtigd is te onderwijzen op grond van het ambt waartoe het vastbenoemd is.

Indien meerdere in vast verband benoemde personeelsleden in de situatie verkeren die in het eerste lid bedoeld is, worden de cursussen prioritair toevertrouwd aan het personeelslid dat de grootste dienstanciënniteit kan bewijzen.

Indien de betrokken personeelsleden dezelfde dienstanciënniteit hebben, dan wordt het personeelslid met de grootste ambtanciënniteit in aanmerking genomen. Bij gelijke ambtsanciënniteit heeft het oudste personeelslid de voorrang.

De cursussen bedoeld in het eerste lid zijn de cursussen die niet werden toevertrouwd aan een vastbenoemd of tot de stage toegelaten personeelslid. § 3 - Binnen eenzelfde inrichting en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling kunnen elk personeelslid dat in het secundair onderwijs vastbenoemd is, niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking werd gesteld en aan wie in zijn ambt een aantal lestijden niet kon worden toevertrouwd dat minstens gelijk is aan hetgeen waarvoor het wordt bezoldigd, de algemene en bijzondere cursussen van de derde graad van het secundair beroepsonderwijs worden toevertrouwd in de vakken die het gemachtigd is te onderwijzen op grond van het ambt waartoe het vastbenoemd is.

De cursussen bedoeld in het eerste lid zijn de cursussen die niet werden toevertrouwd aan een vastbenoemd of tot de stage toegelaten personeelslid. § 4 - Binnen eenzelfde inrichting en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling kunnen elk personeelslid dat in het secundair onderwijs vastbenoemd is, niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking werd gesteld en aan wie in zijn ambt een aantal lestijden niet kon worden toevertrouwd dat minstens gelijk is aan hetgeen waarvoor het wordt bezoldigd, cursussen toevertrouwd worden in vakken die met toepassing van artikel 13quinquies verwant zijn met het ambt dat het uitoefent.

De cursussen bedoeld in het eerste lid zijn de cursussen die niet werden toevertrouwd aan een vastbenoemd of tot de stage toegelaten personeelslid. § 5 - Binnen eenzelfde inrichting en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling kunnen elk personeelslid dat in het lager secundair onderwijs vastbenoemd is, niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking werd gesteld en aan wie in zijn ambt een aantal lestijden niet kon worden toevertrouwd dat minstens gelijk is aan hetgeen waarvoor het wordt bezoldigd, cursussen van de lagere graad worden toevertrouwd in vakken die vermeld zijn in zijn diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs.

De cursussen bedoeld in het eerste lid zijn de cursussen die niet werden toevertrouwd aan een vastbenoemd of tot de stage toegelaten personeelslid.

De in het eerste lid bedoelde regeling is niet van toepassing op de titularissen van de ambten van leraar godsdienst of niet-confessionele zedenleer noch voor de toewijzing van deze cursussen.

Artikel 13ter - Het personeelslid dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 13bis een uurroosteraanvulling geniet, behoudt het voordeel van de weddeschaal die hem wordt toegekend rekening houdend met het ambt waarin het vastbenoemd is.

Artikel 13quater - Elk personeelslid kan de lestijden weigeren die hem worden toegekend op grond van de bepalingen van artikel 13bis, §§ 3 en 4. In dat geval en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling voor tijdperken die niet korter dan tien werkdagen mogen zijn, moet zijn uurrooster in zijn ambt aangevuld worden in welke andere inrichting dan ook die gelegen is op minder dan 25 km van de inrichting waar hij geaffecteerd is. Artikel 13quinquies - De in artikel 13bis, § 4 vermelde verwante vakken worden als volgt vastgelegd : 1° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het lager secundair onderwijs (specifiek : wiskunde, natuurkunde, wetenschappelijke opvoeding) kunnen volgende vakken toevertrouwd worden : a) scheikunde en natuurwetenschappen in het lager secundair onderwijs, als ze houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (wetenschappelijke afdeling);b) economische wetenschappen, handelswetenschappen, handel, boekhouding, staathuishoudkunde en handelseconomie, handelsproducten en inleiding tot het bedrijfsleven in het lager secundair onderwijs, als ze houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (afdeling wiskunde-economische wetenschappen);2° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het lager secundair onderwijs (specifiek : aardrijkskunde, biologie, scheikunde, natuurwetenschappen, wetenschappelijke opvoeding) kan het volgende vak toevertrouwd worden : natuurkunde in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (wetenschappelijke afdeling of afdeling wetenschappen/aardrijkskunde).3° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het lager secundair onderwijs (specifiek : economische wetenschappen en handelswetenschappen) kunnen volgende vakken toevertrouwd worden : a) wiskunde, natuurwetenschappen en aardrijkskunde in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (wetenschappelijke afdeling);b) wiskunde in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (afdeling wiskunde-economische wetenschappen);4° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het lager secundair onderwijs (specifiek : Duits) kan het volgende vak toevertrouwd worden : geschiedenis in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (groep : Germaanse talen).5° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het lager secundair onderwijs (specifiek : Frans) kunnen met het volgende vak belast worden, op voorwaarde dat zij aan de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake taalregeling voldoen : geschiedenis in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (groep : Frans-geschiedenis);6° de personeelsleden benoemd tot bijzonder leermeester in het lager secundair onderwijs (specifiek : lichamelijke opvoeding) kan het volgende vak toevertrouwd worden : biologie in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (afdeling : lichamelijke opvoeding);7° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : Germaanse talen) kan het volgende vak toevertrouwd worden : geschiedenis in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : Germaanse filologie);8° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : Romaanse talen) kunnen volgende vakken toevertrouwd worden, op voorwaarde dat zij aan de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake taalregeling voldoen : Latijn in het lager secundair onderwijs en geschiedenis in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : Romaanse filologie);9° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (groep : geschiedenis) kunnen volgende vakken toevertrouwd worden : a) Latijn in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : geschiedenis, onderverdeling Oudheid);b) sociale wetenschappen in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : geschiedenis);10° de personeelsleden benoemd tot leraar oude talen in het secundair onderwijs kunnen volgende vakken toevertrouwd worden : Frans en geschiedenis in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : klassieke filologie);11° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : wiskunde) kan het volgende vak toevertrouwd worden : natuurkunde in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : wiskundige wetenschappen);12° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : natuurkunde) kunnen volgende vakken toevertrouwd worden : wiskunde, scheikunde, geschiedenis van de wetenschappen in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : natuurkunde);13° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : biologie en scheikunde) kan het volgende vak toevertrouwd worden : natuurkunde in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : scheikundige wetenschappen);14° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (groep : economische wetenschappen) kan het volgende vak toevertrouwd worden : sociale wetenschappen in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : economische wetenschappen en groep : handelswetenschappen);15° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : sociale wetenschappen) kan het volgende vak toevertrouwd worden : economische wetenschappen in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : economische en sociale wetenschappen);16° de personeelsleden benoemd tot bijzonder leermeester in het hoger secundair onderwijs (specifiek : lichamelijke opvoeding) kan het volgende vak toevertrouwd worden : biologie in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : lichamelijke opvoeding).

Art. 28.Het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 24 november 1993 tot regeling van de uurroosteraanvulling en van de oproep voor de dienst in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap wordt opgeheven.

Art. 29.Deze afdeling treedt in werking op 1 september 1998. Afdeling 7. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 297 van 31

maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

Art. 30.De eerste zin van artikel 9, lid 2 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, vervangen bij het decreet van 25 juni 1996, wordt aangevuld als volgt : « of in de centra voor de opleiding in de Middenstand, bij de muziekacademie van de Duitstalige Gemeenschap, bij de Gemeenschappelijke en Gewestelijke Dienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling of in de centra voor landbouwvorming. »

Art. 31.Artikel 8, § 3, lid 1, van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, vervangen bij de wet van 31 juli 1984 en het decreet van 25 juni 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wat de voorwaarde inzake dienstanciënniteit betreft die bedoeld is in § 1, lid 1, en in afwijking van § 1, kunnen de personeelsleden met een dienstanciënniteit van tenminste 20 jaar wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking gesteld worden tussen de eerste schooldag van het schooljaar 1996-1997 en 1 september 1999. »

Art. 32.Artikel 10, § 1, lid 1 van hetzelfde koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984, vervangen bij de wet van 31 juli 1984 en het decreet van 25 juni 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De personeelsleden bedoeld in artikel 7 die in actieve dienst zijn of wegens ziekte ter beschikking gesteld zijn en een wervings- of selectieambt bekleden, kunnen tussen de eerste schooldag van het schooljaar 1996-1997 en 1 september 1999 wegens persoonlijke aangelegenheden vóór de oppensioenstelling gedeeltelijk ter beschikking gesteld worden, indien ze de leeftijd van vijfenvijftig jaar en een dienstactiviteit van tenminste twintig jaar hebben bereikt, voor zover zij geen rustpensioen ten laste van de schatkist kunnen genieten. »

Art. 33.Artikel 10bis, lid 3 van hetzelfde koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984, vervangen bij de wet van 31 juli 1984 en het decreet van 25 juni 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Die omzetting mag slechts gebeuren bij het begin van het schooljaar 1996-1997, van het schooljaar 1997-1998 of van het schooljaar 1998-1999. »

Art. 34.Artikel 12, lid 1 van hetzelfde koninklijk besluit, nr. 297 van 31 maart 1984, vervangen bij de wet van 31 juli 1984 en het decreet van 25 juni 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De personeelsleden bedoeld in artikel 11 die in dienstactiviteit zijn of wegens ziekte ter beschikking gesteld zijn en een wervings- of selectieambt bekleden, kunnen, bij het begin van het schooljaar 1996-1997, bij het begin van het schooljaar 1997-1998 en bij het begin van het schooljaar 1998-1999, een vermindering van hun dienstprestaties voor één jaar verkrijgen, indien ze een dienstactiviteit van tenminste tien jaar hebben bereikt. »

Art. 35.In artikel 13 van hetzelfde koninklijk besluit, nr. 297 van 31 maart 1984, vervangen bij de wet van 31 juli 1984 en het decreet van 25 juni 1996, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « Het bijzonder verlof wordt met een periode dienstactiviteit gelijkgesteld. »

Art. 36.Deze afdeling treedt in werking op 1 september 1998, met uitzondering van artikel 35, welk uitwerking heeft m.i.v. 25 juni 1996. Afdeling 8. - Wijziging van het decreet van 25 juni 1996 betreffende

de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs

Art. 37.Artikel 2 van het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs wordt met volgend lid aangevuld : « Op met redenen omkleed verzoek kan de Regering een afwijking van de voorwaarde opgenomen in lid 2, 2° toekennen. Die afwijking geldt slechts voor het betrokken schooljaar ».

Art. 38.Deze afdeling heeft uitwerking m.i.v. 1 september 1997. Afdeling 9. - Voortgezette schoolopleiding

Onderafdeling 1 : Wijziging van het koninklijk besluit van 1 juli 1957 houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch onderwijs

Art. 39.Artikel 28 van het koninklijk besluit van 1 juli 1957 houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch onderwijs, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 oktober 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 28 : Een aan de voltijdse leerplicht onderworpen leerling mag niet aan de cursussen verstrekt in de voortgezette schoolopleiding deelnemen.

Een aan de deeltijdse leerplicht onderworpen leerling die het onderwijs met volledig leerplan bezoekt, mag zich in de voortgezette schoolopleiding slechts voor een cursus inschrijven, indien hij in het dagonderwijs geen cursus van hetzelfde niveau vindt. »

Art. 40.Deze onderafdeling treedt in werking op 1 september 1998.

Onderafdeling 2 : Examencommissie voor het secundair onderwijs

Art. 41.In artikel 3 van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd vóór deze examencommissie wordt de passus « Op de voordracht van de bevoegde Minister wijst de Regering » door de passus « De Regering wijst » vervangen.

Art. 42.Artikel 4 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 4 : De Regering wijst de secretaris en de plaatsvervangende secretarissen aan, die leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het secundair onderwijs, van het hoger onderwijs alsmede van de voortgezette schoolopleiding of leden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap zijn. »

Art. 43.Artikel 5, lid 1 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « De Regering wijst de examinators en plaatsvervangende examinators aan onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het secundair onderwijs, van het hoger onderwijs alsmede van de voortgezette schoolopleiding, die nog in dienstactiviteit of sinds minder dan drie jaar ter beschikking of op pensioen gesteld zijn en de leeftijd van 65 jaar niet hebben overschreden. »

Art. 44.Artikel 5 van hetzelfde decreet wordt met volgend lid aangevuld : « Indien bij een zittijd vóór de examencommissie een kandidaat ingeschreven is op het examen leidend tot het verkrijgen van het getuigschrift van hoger secundair onderwijs, terwijl hij aan een instituut voor voortgezette schoolopleiding door een personeelslid op het examen voorbereid werd, dan is deze leraar lid van de examencommissie voor de betrokken zittijd. »

Art. 45.Deze onderafdeling treedt in werking op 1 september 1998. Afdeling 10. - Afschaffing van het diploma voor toelating tot het

examen van kandidaat-burgerlijk ingenieur

Art. 46.Artikel 1, lid 2, B, 6° van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd vóór deze examencommissie wordt opgeheven.

Art. 47.Artikel 14 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 14 - Alle examinandi zonder uitzondering worden toegelaten tot de examens voor het lager en hoger secundair algemeen, technisch, beroeps- en kunstonderwijs. »

Art. 48.Artikel 23 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 49.Deze afdeling heeft uitwerking m.i.v. 1 januari 1998. Afdeling 11. - Infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en

technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten

Art. 50.In het decreet van 27 juni 1994 betreffende de financiering en de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen genomen in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs wordt een artikel 16bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 16bis - § 1 - Gaat het om de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten, dan kan de Regering ervan afstand doen de criteria en normen van artikel 3, 1° toe te passen. § 2 - Gaat het om de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten, dan wordt de volgende procedure in afwijking van artikel 7 toegepast : A. Eerste etappe : voornemen 1° Op grond van een officiële beslissing dient de verantwoordelijke instelling bij het Ministerie een aanvraag om toelating als voornemen in;deze aanvraag bevat ten minste een nauwkeurige beschrijving, een gedetailleerde memorie van toelichting, een schets en een kostenraming van het voornemen, alsmede een intentieverklaring van de inrichtende machten die de infrastructuur gebruiken. 2° Deze aanvraag wordt aan een opvolgingscommissie ad hoc voor advies voorgelegd. B. Tweede etappe : voorontwerp 1° Na de mededeling door de Regering van de toelating als voornemen stelt de verantwoordelijke instelling het voorontwerp op.Een bindend gebruikcontract, afgesloten tussen de verschillende betrokken inrichtende machten, wordt bij dit voorontwerp gevoegd. 2° De opvolgingscommissie ad hoc onderzoekt het voorontwerp en het gebruikcontract.3° De Regering geeft haar principiële belofte. C. Derde etappe : ontwerp 1° Na deze principiële belofte kan het ontwerp opgesteld worden in het voorgeschreven financiële kader. 2° De Regering verleent de definitieve vergunning of de vaste belofte m.b.t. de toelage en garantie.

D. Vierde etappe : toewijzing 1° De toewijzing gebeurt na de vaste belofte.2° De Regering geeft de toestemming om de uitvoering van de maatregelen te beginnen. § 3 - Gaat het om de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten, dan worden de opdrachten van de in artikel 10 gedefinieerde planificatiecommissie en van de in artikel 11 gedefinieerde expertencommissie door en opvolgingscommissie ad hoc waargenomen. § 4 - In afwijking van de artikels 12 en 14 kunnen de financiering en de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten in het kader van eigen basisallocaties m.b.t. andere begrotingsgebieden plaatsvinden. § 5 - Gaat het om de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten, dan wordt een opvolgingscommissie ad hoc opgericht. Deze commissie houdt toezicht op de planificatie en de uitvoering van de infrastructuurmaatregel alsmede op de toepassing van het in § 2 bedoelde gebruikcontract dat tussen de inrichtende machten wordt afgesloten.

De opvolgingscommissie ad hoc is samengesteld uit vertegenwoordigers van de voor de infrastructuur verantwoordelijke instelling, van de betrokken inrichtende machten, van de Regering en van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.

Met uitzondering van de vertegenwoordigers van de Regering worden de leden voor vijf jaar benoemd.

De Regering benoemt de leden en legt de werking vast. § 6 - De Regering legt de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel vast. HOOFDSTUK II - Opleiding en tewerkstelling

Art. 51.Werknemers die tewerkgesteld zijn in het kader van het zogenaamde »doorstromingsprogramma », maatregel tot bevordering van de werkgelegenheid, kunnen een beroepsbegeleiding en een beroepsopleiding genieten onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de Regering.

Art. 52.In het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's, gewijzigd bij het decreet van 20 mei 1997, wordt een artikel 10bis ingevoegd luidend als volgt : « Artikel 10bis - In afwijking van artikel 2 en artikel 10, § 1 kunnen alle personen die een zelfstandig beroep uitoefenen en alle medewerkers die in de KMO's werkzaam zijn een voortgezette opleiding genieten. »

Art. 53.In hoofdstuk V van hetzelfde decreet wordt een artikel 38bis ingevoegd luidend als volgt : « Artikel 38bis - In zijn boekhouding opent het instituut een rekening die bestemd is voor een reservefonds gesteven door eventuele budgettaire overschotten. Het maximumbedrag van het reservefonds wordt op 10.000.000 BEF vastgelegd. Elk jaar wordt het bedrag van het reservefonds door het Instituut binnen de perken van het bovenvermelde maximumbedrag vastgelegd. De beslissing waarmee het bedrag wordt vastgelegd, moet door de Regering goedgekeurd worden. »

Art. 54.Artikel 7, § 1 van hetzelfde decreet wordt met een lid aangevuld luidend als volgt : « Onder « opleidingsonderneming » verstaat men een economisch bedrijf of een vergelijkbare inrichting ressorterend onder een vrij beroep of onder de openbare diensten. »

Art. 55.In het decreet van 25 juni 1991 houdende ondersteuning van maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid wordt een artikel 7ter ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 7ter - § 1 - De Regering van de Duitstalige Gemeenschap kan de inrichtingen die met toepassing van het koninklijk besluit van 20 januari 1956 tot regeling van de toelagen aan de concertverenigingen gesubsidieerd worden, toelagen toekennen voor de personeelskosten van het aangestelde administratieve en coördinatiepersoneel, toelagen waarvan het bedrag beperkt wordt door de middelen die ter beschikking van de Duitstalige Gemeenschap worden gesteld door andere officiële instanties in het kader van maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid. § 2 - Als personeelskosten waarvoor toelagen kunnen worden toegekend, gelden het brutobedrag van de wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie besloten in het midden van het bevoegde paritaire Comité en de verzekering tegen ongevallen voor de aangestelde personeelsleden die een technisch-administratieve of coördinatiefunctie uitoefenen, alsmede de bijdragen die de werkgever in toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers moet betalen. § 3 - Om toelagen voor de personeelskosten van het administratieve en coördinatiepersoneel te mogen bekomen, moeten de door de werkgever opgestelde classificering van het administratieve en coördinatiepersoneel alsmede het daaruit resulterend minimaal bedrag van de wedden aan de richtlijnen van het bevoegde paritaire Comité beantwoorden. § 4 - De Regering van de Duitstalige Gemeenschap bepaalt de aard van de documenten die met het oog op de toekenning van en het toezicht op de aanwending van de toelagen moeten worden ingediend, de termijnen om deze documenten in te dienen, de voorwaarden voor de toekenning van voorschotten, alsmede de voorwaarden waaronder een jaarlijkse toelage voor meer dan één lid van het administratieve en coördinatiepersoneel per vereniging mag worden toegekend. »

Art. 56.Dit hoofdstuk treedt in werking op de dag waarop het programmadecreet wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK III - Persoonsgebonden aangelegenheden

Art. 57.Het opschrift van het decreet van 19 juni 1990 houdende oprichting van een « Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge » (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening) wordt vervangen als volgt : « Decreet houdende oprichting van een « Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung » (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap) ».

Art. 58.In artikel 1, lid 1, artikel 3, 3° en in artikel 9, § 2 van hetzelfde decreet worden de woorden « alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening » en/of « sowie für die besondere soziale Fürsorge » geschrapt.

In artikel 9, § 1 van hetzelfde decreet worden de woorden « en betreffende de bijzondere sociale bijstandsverlening » geschrapt.

Art. 59.Artikel 2, 2°, artikel 3, 2°, artikel 4, § 2 en de artikelen 23 tot 29 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 60.In hoofdstuk VII van hetzelfde decreet wordt een artikel 35bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 35bis - Tot 31 december 1999 blijft iedere aanvraag om hulpverlening toegekend in het kader van de bijzondere sociale bijstandsverlening, ingediend vóór de inwerkingtreding van hoofdstuk III van het programmadecreet 1998, aan de bepalingen onderworpen die van toepassing waren vóór zijn inwerkingtreding. »

Art. 61.In artikel 18, § 1 van hetzelfde decreet wordt punt 3° « bij het indienen van de aanvraag jonger zijn dan 65 jaar » opgeheven.

Art. 62.§ 1 - In artikel 19 van hetzelfde decreet, waarvan het huidige lid § 1 wordt, wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt : « § 2 - Maatregelen met het oog op de inschakeling in het arbeidsproces zijn slechts voor personen mogelijk die de leeftijd van 65 jaar niet hebben bereikt. » § 2 - Artikel 19 van het ministerieel besluit van 27 december 1967 houdende vaststelling van de criteria van toekenning der tegemoetkomingen inzake sociale hulp op het gebied van de sociale reclassering van de minder-validen, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van 18 oktober 1990, is opgeheven.

Art. 63.In hoofdstuk VI, afdeling 1 van hetzelfde decreet wordt een artikel 33bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 33bis - In zijn boekhouding opent de Dienst een rekening die bestemd is voor een reservefonds zonder vooraf bepaalde bestemming, gesteven door eventuele budgettaire overschotten. Het maximumbedrag van het reservefonds wordt op 50.000.000 BF vastgelegd. Elk jaar wordt het bedrag van het reservefonds in onderlinge overeenstemming met de Regering van de Duitstalige Gemeenschap vastgelegd binnen de perken van het bovenvermelde maximumbedrag. »

Art. 64.In artikel 1, B van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, zoals gewijzigd, wordt in alfabetische volgorde de vermelding « Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge » (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening) vervangen door « Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung » (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap).

Art. 65.Artikel 7, lid 2 van het decreet van 9 mei 1994 houdende de erkenning van inrichtingen die personen in een noodtoestand voorlopig opnemen en begeleiden en houdende toekenning van toelagen met het oog op de aankoop, de bouw, de huur, de reparatie en de uitrusting van noodopvangwoningen, gewijzigd bij het decreet van 4 maart 1996, wordt door de volgende bepaling vervangen : « Deze toelage wordt berekend op een basis die de raming opgesteld door de bevoegde ontvanger van de Administratie der Registratie, de bevoegde ambtenaar van het Nationaal Comité tot aankoop van onroerende goederen of een beëdigde taxateur, eventueel verhoogd met de wettelijke of door de gemeenten betaalde weerbeleggingsvergoeding of pachtvergoeding, niet mag overschrijden. »

Art. 66.Artikel 17, § 1 van hetzelfde decreet wordt met volgend lid aangevuld : « De Regering kan van de terugbetaling van de toelage afzien, indien een noodopvangwoning voor de volgende doeleinden wordt gebruikt : - bewoning door personen met een handicap die daarvoor een bijzondere vergunning van de Dienst voor de personen met een handicap moeten krijgen; - opname en begeleiding van psychiatrische patiënten door erkende initiatieven van beschut wonen in het kader van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten; - opname en begeleiding van vrouwen in noodtoestand door te dien einde erkende verenigingen. »

Art. 67.Tussen lid 5 en lid 6 van artikel 42 van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij het decreet van 2 mei 1995, wordt een lid ingevoegd luidend als volgt : « De personeelsleden van het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn genieten het recht op loopbaanonderbreking onder dezelfde voorwaarden als het personeel van de bovenvermelde gemeente. Voor de toepassing van die regeling moeten in de desbetreffende wettelijke bepalingen de woorden « gemeentesecretaris », « gemeentelijke overheid » en « ontvanger » resp. als « secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn », « bevoegde overheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn » en « ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn » gelezen worden. »

Art. 68.De artikels 61 en 62 hebben uitwerking m.i.v. 1 januari 1998. HOOFDSTUK IV : Infrastructuursubsidiëring

Art. 69.Artikel 3, § 2 van het decreet van 28 juni 1988 betreffende de toekenning van toelagen aan gemeenten of verenigingen zonder winstoogmerk die onroerende goederen voor de culturele, toeristische of sportinfrastructuur bouwen of aankopen of die werken aan deze infrastructuur uitvoeren, gewijzigd bij het decreet van 21 oktober 1996, wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 2 - De toelage voor de aankoop van gebouwen wordt berekend op een basis die de raming opgesteld door de bevoegde ontvanger van de Administratie der Registratie, van de bevoegde ambtenaar van het Nationaal Comité tot aankoop van onroerende goederen of een beëdigde taxateur, eventueel verhoogd met de wettelijke of de door de gemeenten betaalde weerbeleggingsvergoeding of pachtvergoeding, niet mag overschrijden. »

Art. 70.Artikel 7, lid 1 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Bij afstand, onder bezwarende titel of gratis, van de gesubsidieerde infrastructuur of van een deel ervan binnen een door de Regering bepaalde termijn, te rekenen vanaf de uitkering van de toelage, mag de Regering, in voorkomend geval, er de proportionele terugbetaling van eisen.

Wanneer een gesubsidieerd onroerend goed binnen de met toepassing van het eerste lid bepaalde termijn niet meer tot het doel gebruikt wordt waarvoor de toelage werd toegekend, dan kan de Regering deze toelage terugvorderen. »

Art. 71.Dit hoofdstuk heeft uitwerking m.i.v. 1 oktober 1997. HOOFDSTUK V : Monumentenzorg

Art. 72.In het programmadecreet van 21 oktober 1996 betreffende de infrastructuur wordt hoofdstuk IV, dat de artikelen 26 tot 28 omvat, als volgt vervangen : « Hoofdstuk IV - Monumentenzorg Afdeling 1 : Inleidende bepalingen

Artikel 26 : Voor de uitvoering van dit hoofdstuk verstaat men onder : 1° onroerend goed : onroerend goed, behalve terrein en gronderf;2° aanvrager : een natuurlijke persoon, een vereniging zonder winstoogmerk, een gemeente, een kerkfabriek of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die/dat een gerangschikt onroerend goed bezit;3° herstellingswerken : elke herstelling die aan een gerangschikt onroerend goed uitgevoerd wordt met het oog op het bewaren en onderhouden ervan. Alle in dit hoofdstuk vermelde bedragen dienen exclusief BTW te worden verstaan.

Artikel 27 : Om de toelage bedoeld in dit hoofdstuk te verkrijgen moeten de verenigingen zonder winstoogmerk de opdrachten m.b.t. de uitvoering van herstellingswerken onder inachtneming van de wetgeving over de overheidsopdrachten verlijden. Afdeling 2 : Algemene subsidiëringsmodaliteiten

Artikel 28 : Binnen de perken van de te dien einde beschikbare begrotingskredieten kan de Regering toelagen toekennen voor herstellingswerken uitgevoerd aan gerangschikte onroerende goederen alsook aan daarmee verbonden blijvende installaties, voor zover deze deel uitmaken van het gerangschikt onroerend goed.

Artikel 28bis - § 1 - Na aftrek van toelagen die eventueel toegekend worden door andere overheden of instellingen, bedragen de toelagen vermeld in artikel 28bis : 1° 60 % van de kosten, wanneer het onroerend goed eigendom is van een gemeente, van een kerkfabriek of van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;2° 30 % van de kosten, wanneer het onroerend goed eigendom is van een vereniging zonder winstoogmerk of van een natuurlijke persoon. § 2 - Gelden als aanneembare uitgaven voor de berekening van de toelage : 1° de kostprijs van het project ten belope van het minimumtarief vastgelegd door de betrokken beroepsvereniging;2° de materiaalprijzen;3° de loonkosten;4° de belasting over de toegevoegde waarde;5° de kosten voortvloeiend uit de toepassing van het wettelijke herzieningsbeding inzake loonkosten en materiaalprijzen bij openbare werken;6° kosten inzake voorgeschreven werftoezicht alsmede de daarmee verbonden verzekering voor een tienjarige garantie en de voorgeschreven werfverzekering. De Regering kan voor de aanneembare uitgaven maximumbedragen vastleggen.

Artikel 28ter - § 1 - Onverminderd de in afdeling 3 bepaalde voorwaarden en procedures worden de toelagen in uitvoering van dit hoofdstuk slechts toegekend wanneer de aanvrager het bewijs levert dat gezorgd wordt voor de financiering van het gedeelte van de uitgaven dat niet door de toelagen gedekt is. § 2 - Vóór het begin van de werken is de in artikel 28nonies of 28decies vermelde beslissing van de Regering vereist.

Vóór de in het lid 1 vermelde beslissing kunnen herstellingswerken worden uitgevoerd : 1° die gemotiveerd zijn door een bedreiging van het publiek respectievelijk een dreigende beschadiging of vernietiging van de hele infrastructuur;2° wanneer de dringende noodzakelijkheid het niet mogelijk maakt de modaliteiten van de gewone procedure na te komen. Artikel 28quater : Voor de projecten waarvoor een aanbesteding of een offerteaanvraag noodzakelijk is, deelt de aanvrager schriftelijk de datum waarop de inschrijvingen worden geopend 14 dagen bij voorbaat aan het Ministerie mede.

Het Ministerie kan een vertegenwoordiger aanwijzen om de zitting bij te wonen waarop de inschrijvingen geopend worden.

De aanvrager maakt een kopie van het proces-verbaal over de opening van de inschrijvingen en van de met redenen omklede beslissing aan het Ministerie over.

Artikel 28quinquies : De onroerende goederen waaraan herstellingswerken worden uitgevoerd, moeten tegen brand verzekerd worden.

Artikel 28sexies : Voor projecten waarvan de globale kosten ten minste 15 miljoen frank bedragen, is de afsluiting van een verdrag over het werftoezicht en van de daarmee verbonden verzekering voor een tienjarige garantie, alsmede van een werfverzekering met een erkende onderneming verplicht.

Artikel 28septies : Indien de aanvrager een natuurlijke persoon is, dan wordt de voordeligste offerte als basis genomen om de toelage te berekenen. voor projecten waarvan de globale kosten tenminste 200.000 frank belopen.

Artikel 28octies - § 1 - De toelage wordt na de beëindiging van de herstellingswerken uitbetaald op basis van de ingediende rekeningen en betalingsbewijzen en na de betekening van de brandverzekeringspolis vermeld in artikel 28quinquies.

Is de aanvrager een kerkfabriek, dan betekent deze, in voorkomend geval, ook een afschrift van de vergunning gegeven door de federale Regering om de werken uit te voeren. § 2 - De globale toelage mag ook door middel van proportionele betalingen worden uitbetaald.

De daartoe ingediende gedetailleerde vorderingsverklaringen moeten door de verantwoordelijke bouwcoördinator of architect worden goedgekeurd en telkens een minimumbedrag van 500.000 frank in rekening brengen.

De proportionele betalingen mogen ten hoogste 90 % van de globale toelage bedragen. § 3 - Na beëindiging van de werken heeft de eindafrekening plaats op basis van alle noodzakelijke bewijsstukken; o.a. dient een met redenen omklede lijst van alle uitgevoerde en niet uitgevoerde werken die, desgevallend, in het bestek vermeld waren, ingediend te worden. § 4 - Ten laatste vijf jaar na de beslissing van de Regering vermeld in artikel 28nonies of 28decies moeten de definitieve bewijsstukken ingediend zijn. Afdeling 3 - Procedure voor de aanvraag

Artikel 28nonies - § 1 - Indien de globale kosten van het project 2.500.000 frank niet overschrijden of als de aanvrager een natuurlijke persoon is, dan moeten volgende documenten bij de aanvraag om subsidiëring van de herstellingswerken aan gerangschikte onroerende goederen worden gevoegd : 1° een met redenen omklede verklaring;2° het bewijs dat het onroerend goed definitief gerangschikt is;3° een eigendomsbewijs met betrekking tot het gerangschikt onroerend goed;4° een schets om het project duidelijker te maken;5° in voorkomend geval, een kopie van de bouwvergunning en van de plannen die voor het verkrijgen van die vergunning zijn ingediend;6° voor gemeenten, kerkfabrieken en verenigingen zonder winstoogmerk, een kopie van het schriftelijk verzoek om een offerte in te dienen;7° in voorkomend geval, het bestek; 8° drie kostenramingen wanneer de kosten 200.000 frank bereiken; één kostenraming is voldoende voor kosten onder 200.000 frank; 9° in voorkomend geval, de aktuele waarde van het gebouw berekend op basis van de kadastrale waarde en de brandverzekeringspolis;10° het bewijs dat gezorgd wordt voor de financiering van het gedeelte van de uitgaven dat niet door de toelagen van de Duitstalige Gemeenschap gedekt wordt;11° voor verenigingen zonder winstoogmerk een kopie van de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten van de vereniging zonder winstoogmerk, de huidige samenstelling van de raad van beheer alsmede het eventuele BTW-nummer.12° de mededeling van eventueel door andere overheden of instellingen toegekende toelagen. § 2 - Bedraagt het verschil tussen de voordeligste en de duurste kostenraming bedoeld in § 1, 8° ten minste 20 %, dan dienen de natuurlijke personen een bijkomende offerte in.

Artikel 28decies - Indien de globale kosten van het project tenminste 2.500.000 frank bedragen en als de aanvrager een rechtspersoon is, moeten volgende documenten bij de aanvraag om subsidiëring van de herstellingswerken aan gerangschikte onroerende goederen worden gevoegd : 1° een met redenen omklede verklaring;2° het bewijs dat het onroerend goed definitief gerangschikt is;3° een eigendomsbewijs met betrekking tot het gerangschikt onroerend goed;4° een schets om het project duidelijker te maken;5° in voorkomend geval, een kopie van de bouwvergunning en van de plannen die voor het verkrijgen van die vergunning zijn ingediend;6° een precieze kostenraming;7° voor verenigingen zonder winstoogmerk een kopie van de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten van de vereniging zonder winstoogmerk, de huidige samenstelling van de raad van beheer alsmede het eventuele BTW-nummer.8° een kopie van de beslissing van de gemeenteraad of van de raad van beheer van de aanvrager houdende aanwijzing van de projectauteur en bepaling van de aanbestedingsprocedure;9° een kopie van de bekendmaking in het Bulletin der aanbestedingen;10° het bestek;11° het bewijs dat een verdrag over het werftoezicht en de daarmee verbonden verzekering voor een tienjarige garantie, alsmede van een werfverzekering desgevallend afgesloten zijn;12° het bewijs dat gezorgd wordt voor de financiering van het gedeelte van de uitgaven dat niet door de toelagen van de Duitstalige Gemeenschap gedekt wordt.13° de mededeling van de eventueel door andere overheden of instellingen toegekende toelagen. Artikel 28undecies - Herstellingswerken die met toepassing van artikel 28ter, § 2, lid 2 dringend noodzakelijk zijn, kunnen in afwijking van artikel 28septies en van artikel 28nonies en 28decies worden gesubsidieerd nadat volgende documenten zijn ingediend : 1° een met redenen omklede verklaring van de burgemeester omtrent de bedreiging van het publiek en een met redenen omklede verklaring van een ingenieur of architect omtrent de dreigende beschadigingen of vernietiging van de hele infrastructuur;2° een beschrijving en een kostenraming van de werken;3° in voorkomend geval, een kopie van de in spoedgeval uitgevoerde gunningsprocedure;4° in voorkomend geval, het proces-verbaal over het met redenen omklede verlijden van de opdracht;5° een verklaring die uitlegt waarom de modaliteiten van de gewone procedure niet konden worden nagekomen.»

Art. 73.Dit hoofdstuk heeft uitwerking m.i.v. 1 januari 1998. HOOFDSTUK VI. - Culturele aangelegenheden Afdeling 1 - Volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen

Art. 74.Artikel 10 van het decreet van 18 januari 1993 betreffende de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 10 : De erkende gewestelijke organisaties worden volgens het aantal van de jaarlijks doorgevoerde activiteiten in de volgende subsidiëringscategorieën gerangschikt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Om van subsidiëringscategorie te veranderen moet het daarvoor noodzakelijk aantal activiteiten tijdens twee opeenvolgende jaren worden uitgevoerd. Dat geldt niet bij fusie van twee of meer organisaties. »

Art. 75.Artikel 11 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : « Artikel 11 : De erkende gewestelijke organisaties bekomen naargelang de categorie een jaarlijkse toelage ten belope van : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling 2 - Bibliotheken, media en sport

Art. 76.Artikel 13 van het decreet van 15 juni 1994 over de openbare bibliotheken wordt met volgend lid aangevuld : « De Regering legt het bedrag van de vergoedingen en van het presentiegeld van de leden van de Adviescommissie vast. »

Art. 77.Artikel 5 van het decreet van 7 februari 1994 betreffende de hulp aan de dagbladpers wordt met volgend lid aangevuld : « Artikel 5 - De hulp aan de pers wordt maandelijks vóór de 22ste in twaalfden uitbetaald. »

Art. 78.In artikel 1, § 1 van het decreet van 20 januari 1992 houdende erkenning en subsidiëring van specifieke sportfederaties wordt een punt 4°bis ingevoegd dat luidt als volgt : « 4°bis : alle internationale, nationale en gemeenschappelijke bepalingen tegen doping naleven. » Afdeling 3. - Oprichting van een Begrotingsfonds ter bevordering van

het toerisme

Art. 79.Er wordt in de Duitstalige Gemeenschap een Begrotingsfonds ter bevordering van het toerisme opgericht.

Het Fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de wetgeving op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 17 juli 1991.

Art. 80.Het Fonds kan, voor zover zij wegens hun specificiteit niet eerder onder een ander begrotingsfonds moeten worden ingeschreven, over ontvangsten beschikken die voortvloeien uit : 1° premies die de Duitstalige Gemeenschap terugbetaald worden op grond van artikel 6, § 1 van het decreet van 23 november 1992 betreffende de vakantiewoningen, gewijzigd bij het decreet van 20 mei 1997, van artikel 31, § 1 van het decreet van 9 mei 1994 over de logiesverstrekkende inrichtingen en hotelinrichtingen, gewijzigd bij het decreet van 4 maart 1996, en van artikel 21, § 1 van het decreet van 9 mei 1994over het kamperen en de kampeerterreinen, gewijzigd bij het decreet van 21 oktober 1996;2° administratieve retributies die met toepassing van de decreten van 9 mei 1994 over de logiesverstrekkende inrichtingen en hotelinrichtingen en over het kamperen en de kampeerterreinen worden geheven;3° deelnemingen van de Europese Unie aan toeristische projecten in het Duitse taalgebied;4° bijdragen van de Nationale Loterij;5° eventueel terug te betalen subsidies of premies die op grond van de onder 1° vermelde decreten uitbetaald werden;6° bijdragen van andere publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen alsmede giften en legaten van particulieren voor of in verband met toeristische projecten in het Duitse taalgebied.

Art. 81.De middelen van het Fonds worden o.a. gebruikt om het toerisme in het Duitse taalgebied te bevorderen en om subsidies voor de infrastructuren op de gebieden van de logiesverstrekkende en hotelinrichtingen, van het kamperen en de kampeerplaatsen alsmede van de vakantiewoningen mede te financieren en om het sociaal toerisme te financieren.

Art. 82.De Regering wijst een rekenplichtige aan die jaarlijks een verslag uitbrengt over de situatie van de rekeningen.

Jaarlijks in de loop van de maand mei dient de Regering een activiteitsverslag bij de Raad in over de verschillende ontvangsten en uitgaven van het Fonds en over de bevorderde initiatieven en de toegepaste subsidiëringscriteria. Afdeling 4. - Inwerkingtreding

Art. 83.De artikels 74 tot 78 hebben uitwerking m.i.v. 1 januari 1998. HOOFDSTUK VII. - Bepaling van de minimumleeftijd voor deelnemers aan wielerwedstrijden en -trainingen

Art. 84.Artikel 1 van het decreet van 21 december 1987 houdende bepaling van de minimumleeftijd voor deelnemers aan wielerwedstrijden wordt gewijzigd als volgt : 1° : in § 1 worden de woorden « 15 jaar » door « 8 jaar » vervangen;2° : in § 2 worden de woorden « 12 jaar » door « 6 jaar » vervangen;3° : in § 3 worden de woorden « van 15 tot 20 jaar » door « vanaf 8 jaar » vervangen.

Art. 85.Artikel 3 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 3 - De ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gemachtigd door de Regering oefenen het toezicht uit dat noodzakelijk is voor de toepassing van het decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten. »

Art. 86.In het hele decreet wordt het woord « Executieve » door « Regering » vervangen.

Art. 87.Dit hoofdstuk heeft uitwerking m.i.v. 1 januari 1998. HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen betreffende de pensioenen van het vastbenoemd personeel van het brf (belgisch radio- en televisiecentrum van de duitstalige gemeenschap) Afdeling 1. - Pensioenen wegens leeftijd of anciënniteit

Art. 88.De ambtenaren van het BRF (Belgisch radio- en televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap) worden in ruste gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand tijdens dewelke zij de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben. Ze worden in ruste gesteld, op voorwaarde dat zij vijf dienstjaren tellen die in aanmerking komen voor het verkrijgen van het pensioenrecht.

Art. 89.De ambtenaren kunnen vanaf de leeftijd van 60 jaar in ruste gesteld worden, op voorwaarde dat zij vijf dienstjaren tellen die in aanmerking komen voor het verkrijgen van het pensioenrecht.

Te dien einde moet de betrokken ambtenaar een aanvraag indienen ten minste zes maanden voor de datum waarop hij in ruste wenst te worden gesteld. Afdeling 2. - Pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid

Art. 90.Het vroegtijdig pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid wordt de ambtenaar toegekend bij wie de gezondheidsdienst erkend door de beheerraad van het BRF een arbeidsongeschiktheid vaststelt.

Dit pensioen mag definitief toegekend worden, indien de gezondheidsdienst oordeelt dat hij definitief ongeschikt is om zijn functies of andere functies die beter met zijn lichamelijke geschiktheid overeenkomen, uit te oefenen.

In alle andere gevallen wordt het pensioen voor een maximumduur van 2 jaar toegekend.

Art. 91.De gezondheidsdienst mag op elk tijdstip de op tijdelijk pensioen gestelde ambtenaar aan een nieuw onderzoek onderwerpen. Die moet hem in elk geval tussen de derde en de zesde maand vóór het verstrijken van de periode van twee jaar onderzoeken.

De op tijdelijk pensioen gestelde ambtenaar mag op elk tijdstip een nieuw geneeskundig onderzoek aanvragen, op voorwaarde dat er ten minste zes maanden zijn verstreken sinds het vorige onderzoek.

Art. 92.Het tijdelijk pensioen wordt definitief na het verstrijken van de periode van twee jaar als de ambtenaar niet opnieuw in dienst genomen, niet wedertewerkgesteld of definitief ongeschikt verklaard wordt.

De ambtenaar mag tegen de definitieve beslissing beroep instellen. De Regering legt de beroepsprocedure vast.

Het tijdelijk pensioen wordt in elk geval definitief op de eerste dag van de maand die volgt op deze waar de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Art. 93.De ambtenaar mag, tegen elke beslissing van de Raad van beheer tot definitieve inrustestelling wegens ongeschiktheid, een beroep instellen bij de Raad van beroep waarin artikel 94 voorziet en die een definitieve beslissing neemt. De Regering legt de beroepsprocedure vast.

Art. 94.Een Raad van beroep, samengesteld uit één voorzitter en 4 bijzitters, wordt opgericht.

De voorzitter wordt door de Regering tussen de Duitstalige magistraten van het gerechtelijk arrondissement Eupen of van het Hof van Beroep te Luik aangewezen.

Twee bijzitters worden door en uit de Raad van beheer van het BRF aangewezen, de twee andere bijzitters door de representatieve vakorganisaties die bij de Duitstalige Gemeenschap vertegenwoordigd zijn.

Bij staking van stemmen is degene van de voorzitter beslissend.

Art. 95.De minimumbedragen van de pensioenen wegens lichamelijke ongeschiktheid worden berekend overeenkomstig artikel 121 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.

De supplementen voor een zware handicap worden overeenkomstig de artikelen 134 tot 138 van dezelfde wet toegekend. Afdeling 3. - Overgangsbepalingen betreffende de inrustestelling vanaf

55 jaar

Art. 96.De ambtenaren die tot 31 december 1998 de leeftijd van ten minste 55 jaar zullen bereiken, worden in ruste gesteld overeenkomstig de in deze afdeling vastgestelde regels.

De inrustestelling gaat in op de eerste dag van de maand die de 55de verjaardag volgt of op de eerste dag van de maand volgend op de inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 97.Gaat de inrustestelling op grond van artikel 71 vóór de 60ste verjaardag van de ambtenaar in, dan wordt hem tot de leeftijd van 60 jaar maandelijks een tijdelijk pensioen toegekend ten belope van 75% van de brutowedde van de laatste maand dienstactiviteit.

Na de 60ste verjaardag wordt het pensioen berekend alsof de ambtenaar zijn dienst met zijn laatste activiteitswedde had voortgezet tot de vijfde jaardag van de inrustestelling, zonder echter de 65ste verjaardag van de ambtenaar te overschrijden.

Ten laste van het Pensioenfonds wordt aan de ambtenaren een kapitaal uitbetaald die op grond van artikel 71 in ruste worden gesteld. Het kapitaal bedraagt 12.000 F per maand tussen de inrustestelling en de 65ste verjaardag van de ambtenaar en wordt ten hoogste 60 maanden lang uitbetaald. Afdeling 4. - Oprichting van een Pensioenfonds

Art. 98.Er wordt bij het BRF een Pensioenfonds opgericht dat ertoe bestemd is de uitbetaling van de ouderdomspensioenen, de overlevings- en wezenpensioenen van de vastbenoemde ambtenaren van het BRF of van hun rechthebbenden te garanderen en de voor de consolidatie van deze pensioenen nodige reserves te kapitaliseren.

Art. 99.§ 1 - Het fonds wordt gestijfd met : a) het vermogen van het Fonds voor de financiering van de overlevings- en wezenpensioenen bij het BRF;b) driemaandelijks het totaal der bedragen die worden ingehouden op het brutoloon van de ambtenaren, waarbij de voet 7,5 % beloopt;c) driemaandelijks, een dotatie van het BRF waarvan het jaarlijks bedrag door de Raad van beheer vastgelegd en op de begroting ingeschreven wordt;d) de pensioenengedeelten die bij andere openbare instellingen worden teruggevorderd;e) de bijdragen die bij de Rijksdienst voor werknemerspensioenen teruggevorderd worden;f) de interesten die de reserves opbrengen;g) verscheidene middelen. § 2 - In afwijking van § 1 worden de in § 1, b bedoelde bedragen die op het brutoloon van de ambtenaren worden ingehouden, tijdens twee jaar vanaf de inwerkingtreding van dit decreet als volgt berekend : - 7,5 % bij een brutoloon overeenstemmend met een jaarlijks brutoloon onder 1 miljoen voor een voltijdse betrekking; - 8,5 % bij een brutoloon overeenstemmend met een jaarlijks brutoloon tussen 1 miljoen en 1,5 miljoen voor een voltijdse betrekking; - 9,5 % bij een brutoloon overeenstemmend met een jaarlijks brutoloon tussen 1,5 miljoen en 2 miljoen voor een voltijdse betrekking; - 10,5 % bij een brutoloon overeenstemmend met een jaarlijks brutoloon boven 2 miljoen voor een voltijdse betrekking.

Art. 100.De som van de in § 1 van het vorige artikel onder b) en c) bedoelde bedragen mag niet lager liggen dan 15 % van alle brutolonen der ambtenaren die aan de pensioenregeling onderworpen zijn.

Art. 101.Het vermogen van het Fonds mag slechts voor de pensioenen van de ambtenaren of van hun rechthebbenden worden gebruikt.

Het vermogen van het in artikel 90, § 1, a) vermelde Fonds is in eerste instantie ertoe bestemd de overlevings- en wezenpensioenen te consolideren.

Art. 102.Het Pensioenfonds wordt door een paritair comité beheerd.

De effectieve leden van dit comité zijn : - 2 afgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie die, met toepassing van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, bij het BRF erkend is; - leden van de Raad van beheer van het BRF, waarbij hun aantal met datgene van de vakbondsafgevaardigden overeenstemt.

Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen dat het bij afwezigheid vervangt.

Van rechtswege woont de directeur van het BRF met raadgevende stem de zittingen van het Comité bij. De commissarissen van de Regering oefenen dezelfde functie bij het Comité uit als bij de andere organen van het BRF. De voorzitter van de Raad van beheer van het BRF of, indien hij verhinderd is, een ander lid van de Raad van beheer van het BRF neemt het voorzitterschap van het Comité waar.

De Regering bepaalt de werkwijze van het paritair Comité.

Art. 103.Het paritair Comité heeft als opdrachten : - het financieringsplan van het Fonds vast te leggen; - reserves aan te leggen; - jaarlijks een actuarieel verslag op te maken of te laten opmaken zodat het mogelijk is de ontwikkeling van het systeem te controleren en, in voorkomend geval, bepaalde parameters te corrigeren; - de rekeningen en het beheer van het fonds te controleren en goed te keuren.

Art. 104.Het paritair Comité kan het financieel, technisch of administratief beheer van het Fonds geheel of gedeeltelijk aan een instelling overdragen die overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen erkend is.

Indien een dergelijk contract wordt afgesloten, moet het in een opzeggingstermijn van één jaar voorzien. De kosten van zo'n contract worden door het BRF gedragen.

Eupen op 29 juni 1998.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

J. MARAITE, Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme K.-H. LAMBERTZ, Minister van Jeugd, Vorming, Media en Sociale Aangelegenheden W. SCHRÖDER, Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschappelijk Onderzoek, Monumenten en Landschappen _______ Nota Zitting 1997-1998 : Bescheiden van de Raad : 116 (1997-1998) nr. 1. Ontwerp van besluit. - 116 (1997-1998) nr. 2. Voorontwerp en advies van de Raad van State. - 116 (1997-1998) nrs. 3-4. Voorstellen tot wijziging. - 116 (1997-1998) nr. 5. Verslag. - 116 (1997-1998) nr. 6. Voorstel tot wijziging betreffende de tekst, aangenomen door de Commissie.

Integraal verslag : Discussie en aanneming. - Zitting van 29 juni 1998.

^