Etaamb.openjustice.be
Overeenkomst
gepubliceerd op 21 oktober 2015

Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg De Overeenkomstsluitende Partijen, Verlangende de ontwikkeling en de verbetering van het internatio(...) Overtuigd van de noodzaak de veiligheid van het wegverkeer te vergroten, bepaalde arbeidsvoorwaarde(...)

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2015014232
pub.
21/10/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (A.E.T.R.) De Overeenkomstsluitende Partijen, Verlangende de ontwikkeling en de verbetering van het internationale vervoer van personen en goederen over de weg te bevorderen, Overtuigd van de noodzaak de veiligheid van het wegverkeer te vergroten, bepaalde arbeidsvoorwaarden in het internationale vervoer over de weg te regelen overeenkomstig de beginselen van de Internationale Arbeidsorganisatie en, in gezamenlijk overleg, bepaalde maatregelen vast te stellen om de naleving van een zodanige regeling te verzekeren, Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1.Definities In deze Overeenkomst betekent: a)"voertuig": elk motorrijtuig of elke aanhangwagen; deze term omvat elk samenstel van voertuigen; b) "motorrijtuig": elk voertuig, voorzien van een voortstuwingsmotor, dat zich op eigen kracht over de weg voortbeweegt en dat dient voor het vervoer over de weg van personen en goederen of voor het over de weg trekken van voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van personen of goederen;deze term omvat geen landbouwtraktoren; c) "aanhangwagen": elk voertuig bestemd om te worden gekoppeld aan een motorrijtuig;deze term omvat opleggers; d) "oplegger": elke aanhangwagen bestemd om op zodanige wijze aan een motorrijtuig te worden gekoppeld, dat hij gedeeltelijk steunt op en dat een aanmerkelijk deel van zijn gewicht en van het gewicht van zijn lading wordt gedragen door dat motorrijtuig;e) "samenstel van voertuigen": aaneengekoppelde voertuigen die als eenheid aan het wegverkeer deelnemen;f) "toelaatbaar maximum totaalgewicht"(1) : het maximum totaalgewicht van het beladen voertuig dat door de bevoegde autoriteit van de Staat waarin het voertuig is geregistreerd toelaatbaar is verklaard;g) "wegvervoer"(2) : iedere verplaatsing die geheel of gedeeltelijk wordt afgelegd op voor het publiek openstaande wegen met een leeg of beladen voertuig dat wordt gebruikt voor het vervoer van passagiers of goederen;h) "internationaal wegvervoer": elk wegvervoer waarbij ten minste één grens wordt overschreden; i),geregeld vervoer'(3) : het geregeld vervoer van personen in een bepaalde frequentie en langs vastgestelde routes, waarbij reizigers op vaste stopplaatsen kunnen in- en uitstappen.

De vervoervoorwaarden, in het bijzonder het aantal reizen, de dienstregeling, de tarieven en de vervoerplicht worden, voor zover zij niet bij een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling zijn vastgesteld, neergelegd in een exploitatiereglement of overeenkomstige documenten die door de bevoegde instanties van de Overeenkomstsluitende Partijen moeten worden goedgekeurd en door de vervoerder vóór de inwerkingstelling daarvan moeten worden bekendgemaakt.

Als geregeld vervoer wordt ook aangemerkt, wie ook het vervoer organiseert, het vervoer van bepaalde categorieën personen met uitsluiting van andere reizigers, voor zover het vervoer geschiedt op de in de eerste alinea van deze definitie bepaalde wijze. Dit vervoer, in het bijzonder het vervoer van werknemers naar het werk en van het werk naar hun verblijfplaats of het vervoer van leerlingen naar onderwijsinstellingen en van onderwijsinstellingen naar hun verblijfplaats, wordt hierna,speciaal geregeld vervoer' genoemd; j) "bestuurder"(4) : iedere persoon al dan niet in loondienst, die het voertuig bestuurt, zelfs gedurende korte tijd, dan wel zich in het kader van zijn taken in het voertuig bevindt teneinde dit in voorkomend geval te kunnen besturen; k) "lid van de bemanning" of "bemanningslid": de bestuurder of een der volgende, al dan niet in loondienst zijnde personen: i) de bijrijder, d.w.z. iedere persoon die de bestuurder begeleidt ten einde hem bij het uitvoeren van bepaalde handelingen behulpzaam te zijn en die gewoonlijk metterdaad deelneemt aan de vervoerhandelingen, zonder dat hij in de zin van paragraaf j) van dit artikel de hoedanigheid van bestuurder heeft; ii) een conducteur, d.w.z. iedere persoon die de bestuurder van een voertuig voor personenvervoer vergezelt en die met name is belast met het afgeven en controleren van biljetten of andere documenten die de reizigers het recht geven met het voertuig te reizen; l),week'(5) : het tijdvak tussen maandag 0.00 uur en zondag 24.00 uur; m) "rust"(6) : een ononderbroken tijdvak gedurende hetwelk de bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken;n) (7) "onderbreking": elke periode waarin de bestuurder niet mag rijden en ook geen andere werkzaamheden mag verrichten en die uitsluitend dient om te rusten;o) "dagelijkse rusttijd": het dagelijkse tijdvak gedurende hetwelk een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken, bestaande uit een "normale dagelijkse rusttijd" en een "verkorte dagelijkse rusttijd": "normale dagelijkse rusttijd": een rustperiode van ten minste 11 uren. Als alternatief mag deze normale dagelijkse rust worden genoten in twee tijdvakken; het eerste moet een ononderbroken tijdvak van ten minste 3 uren zijn en het tweede een ononderbroken tijdvak van ten minste 9 uren; "verkorte dagelijkse rusttijd": een rustperiode van ten minste 9 uren, doch minder dan 11 uren; p) "wekelijkse rusttijd": het wekelijkse tijdvak gedurende hetwelk een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken, bestaande uit een "normale wekelijkse rusttijd" en een "verkorte wekelijkse rusttijd": "normale wekelijkse rusttijd": een rustperiode van ten minste 45 uren; "verkorte wekelijkse rusttijd": een rustperiode van ten minste 45 uren die, onder de voorwaarden van artikel 8, zesde lid, van de Overeenkomst kan worden bekort tot een minimum van 24 achtereenvolgende uren; q) "andere werkzaamheden": alle werkzaamheden behoudens rijden, met inbegrip van werkzaamheden voor dezelfde of een andere werkgever, binnen of buiten de vervoerssector.Dit omvat niet de wachttijd en tijd waarin niet wordt gereden in een bewegend voertuig, op een veerboot of op een trein; r) "rijtijd": de duur van de rijactiviteit die automatisch, halfautomatisch of handmatig wordt geregistreerd onder de in deze Overeenkomst vervatte voorwaarden;s) "dagelijkse rijtijd": de totale opgetelde rijtijd tussen het einde van de ene dagelijkse rustperiode en de aanvang van de volgende dagelijkse rustperiode of tussen een dagelijkse rustperiode en een wekelijkse rustperiode;t) "wekelijkse rijtijd": de totale gedurende een week opgetelde rijtijd;u) "rijperiode": de opgetelde rijtijd vanaf het tijdstip waarop een bestuurder na een rustperiode of onderbreking met rijden aanvangt totdat hij een rustperiode of onderbreking neemt.De rijperiode kan aaneengesloten of onderbroken zijn; v) "meervoudige bemanning": een situatie waarin er zich tijdens elke rijperiode tussen twee opeenvolgende dagelijkse rusttijden of tussen een dagelijkse rusttijd en een wekelijkse rusttijd ten minste twee bestuurders in het voertuig bevinden om het te besturen.Bij meervoudige bemanning is de aanwezigheid van een andere bestuurder of andere bestuurders gedurende het eerste uur facultatief, maar gedurende de resterende periode verplicht; w) "vervoersonderneming": een natuurlijke persoon, een rechtspersoon, een vereniging of een groep personen zonder rechtspersoonlijkheid, met of zonder winstoogmerk, of een officiële instantie, met eigen rechtspersoonlijkheid of afhankelijk van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid, die zich bezighoudt met wegvervoer voor rekening van derden of voor eigen rekening.

Art. 2.(8) Toepassingsgebied 1. Deze Overeenkomst is op het grondgebied van elke Overeenkomstsluitende Partij van toepassing op al het internationaal vervoer over de weg dat wordt verricht door een voertuig dat is geregistreerd op het grondgebied van genoemde Overeenkomstsluitende Partij of op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij.2. Deze Overeenkomst is, tenzij door de Overeenkomstsluitende Partijen op wier grondgebied het vervoer plaatsvindt anders is overeengekomen, evenwel niet van toepassing op internationaal vervoer over de weg, verricht met: a.voertuigen bestemd voor het vervoer van goederen waarvan het toelaatbaar maximum totaalgewicht, dat van aanhangwagens of opleggers daaronder begrepen, niet meer dan 3,5 ton bedraagt; b. voertuigen gebruikt voor het vervoer van personen die, uit hoofde van hun constructie en hun uitrusting, geschikt zijn voor het vervoer van ten hoogste negen personen, de bestuurder daaronder begrepen, en voor dat doel zijn bestemd;c. voertuigen bestemd voor het vervoer van personen via geregeld vervoer waarvan het traject van de route ten hoogste 50 kilometer bedraagt;d. voertuigen waarvan de toegestane maximumsnelheid ten hoogste 40 km per uur bedraagt;e. voertuigen van, of zonder bestuurder gehuurd door, de strijdkrachten, civiele bescherming, brandweer en korpsen voor de handhaving van de openbare orde voor zover het vervoer plaatsvindt in het kader van de taak waarmee deze organen zijn belast en onder hun controle valt;f. voertuigen gebruikt bij noodsituaties of reddingsoperaties, met inbegrip van het niet-commerciële vervoer van humanitaire hulpgoederen;g. speciaal voor medische doeleinden gebruikte voertuigen;h. speciale bergingsvoertuigen die binnen een straal van 100 km van hun thuisbasis actief zijn;i. voertuigen die op de weg worden beproefd met het oog op de technische ontwikkeling, reparatie of onderhoud, en nieuwe of vernieuwde voertuigen die nog niet in gebruik zijn genomen;j. voertuigen met een toelaatbaar maximum totaalgewicht van ten hoogste 7,5 ton, gebruikt voor niet-commercieel vervoer van goederen;k. commerciële voertuigen die krachtens de wetgeving van de Overeenkomstsluitende Partij waar ermee wordt gereden een historische status hebben, en die voor niet-commercieel vervoer van personen of goederen worden gebruikt.

Art. 3.(9) Toepassing van een aantal bepalingen van deze Overeenkomst op wegvervoer verricht door voertuigen ingeschreven in de landen die geen Partij zijn bij deze Overeenkomst 1. Elke Overeenkomstsluitende Partij past ten aanzien van internationaal wegvervoer, verricht door een voertuig dat is ingeschreven op het grondgebied van een land dat geen Partij is bij deze Overeenkomst, op haar grondgebied bepalingen toe die ten minste even streng zijn als die welke zijn neergelegd in de artikelen 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van deze Overeenkomst. 2. a. Elke Overeenkomstsluitende Partij heeft echter de bevoegdheid, bij voertuigen die zijn geregistreerd in een land dat geen Partij is bij deze Overeenkomst, in plaats van het controleapparaat overeenkomstig de bepalingen van de Bijlage bij deze Overeenkomst, slechts handmatig door ieder bemanningslid ingevulde dagelijkse registratiebladen te eisen voor het tijdvak vanaf het tijdstip van binnenkomst op het grondgebied van de eerste Overeenkomstsluitende Partij.b. Hiertoe noteert elk bemanningslid op zijn registratieblad de informatie met betrekking tot zijn beroepsactiviteiten en rusttijden, met gebruikmaking van de juiste grafische symbolen als omschreven in artikel 12 van de Bijlage bij deze Overeenkomst.

Art. 4.(10) Algemene beginselen Elke Overeenkomstsluitende Partij kan hogere minima of lagere maxima toepassen dan die welke zijn neergelegd in de artikelen 5 tot en met 8. De bepalingen van deze Overeenkomst blijven echter van toepassing op bestuurders die internationaal wegvervoer verrichten met voertuigen die zijn ingeschreven in een ander land dat Partij of geen Partij is bij deze Overeenkomst.

Art. 5.(11) Bemanning 1. De minimumleeftijd van de bij het vervoer van goederen betrokken bestuurders bedraagt a) voor voertuigen, daaronder begrepen, indien van toepassing, aanhangwagens of opleggers, waarvan het toelaatbare maximum totaalgewicht 7,5 ton niet te boven gaat, achttien jaar;b) voor andere voertuigen: 21 jaar of 18 jaar, mits de betrokkene in het bezit is van een getuigschrift van vakbekwaamheid dat erkend is door een van de Overeenkomstsluitende Partijen en waaruit blijkt dat hij een opleiding voor vrachtautobestuurders heeft gevolgd.De Overeenkomstsluitende Partijen informeren elkaar over het nationale minimale opleidingsniveau dat in hun land is vereist en over de andere relevante voorwaarden die van toepassing zijn op vrachtautobestuurders in internationaal vervoer overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst. 2. Bestuurders die tewerkgesteld zijn bij het vervoer van personen dienen de leeftijd van 21 jaar te hebben bereikt. Bestuurders die tewerkgesteld zijn bij het vervoer van personen op trajecten buiten een straal van 50 kilometer vanaf de gebruikelijke standplaats van het voertuig dienen tevens aan een van de volgende voorwaarden te voldoen: a) gedurende ten minste een jaar gewerkt hebben als bestuurder betrokken bij het vervoer van goederen met voertuigen waarvan het toelaatbare maximum totaalgewicht 3,5 ton te boven gaat;b) gedurende ten minste een jaar gewerkt hebben als bestuurder betrokken bij het personenvervoer op trajecten binnen een straal van 50 kilometer vanaf de gebruikelijke standplaats van het voertuig, of bij andere vormen van personenvervoer die niet onder deze Overeenkomst vallen, mits de bevoegde autoriteit van mening is dat zij daardoor de vereiste ervaring hebben opgedaan;c) houder zijn van een getuigschrift van vakbekwaamheid dat is erkend door een van de Overeenkomstsluitende Partijen en waaruit blijkt dat hij een opleiding heeft voltooid voor bestuurders van voertuigen die zijn bestemd voor het vervoer van personen over de weg.

Art. 6.(12) Rijtijden 1. De dagelijkse rijtijd, als omschreven in artikel 1, onderdeel s, van deze Overeenkomst, mag ten hoogste 9 uren bedragen.Ten hoogste twee maal per week mag de rijtijd worden uitgebreid tot 10 uren. 2. De wekelijkse rijtijd, als omschreven in artikel 1, onderdeel t, van deze Overeenkomst, mag ten hoogste 56 uren bedragen.3. De totale opgetelde rijtijd gedurende twee opeenvolgende weken mag ten hoogste 90 uren bedragen.4. Rijtijden omvatten alle rijwerkzaamheden op het grondgebied van Overeenkomstsluitende en niet-Overeenkomstsluitende Partijen.5. Een bestuurder dient de tijd doorgebracht als omschreven in artikel 1, onderdeel q, alsmede de tijd gedurende welke een voertuig wordt bestuurd voor commerciële activiteiten die niet onder het toepassingsgebied van deze Overeenkomst vallen, als andere werkzaamheden te registreren en dient alle tijdvakken van beschikbaarheid te registreren, als vermeld in artikel 12, paragraaf 3, onderdeel c, van de Bijlage bij deze Overeenkomst.Deze registratie geschiedt handmatig op een registratieblad of afdruk of door gebruikmaking van de functies voor handmatige invoer van het controleapparaat.

Art. 7.(13) Onderbrekingen 1. Na een rijperiode van vier en een half uur neemt een bestuurder een aaneengesloten onderbreking van ten minste vijfenveertig minuten, tenzij hij een rusttijd neemt.2. Deze onderbreking, als omschreven in artikel 1, onderdeel n, van deze Overeenkomst, mag worden vervangen door een onderbreking van ten minste 15 minuten, gevolgd door een onderbreking van ten minste 30 minuten die zodanig over de rijperiode of onmiddellijk na deze periode worden verdeeld dat aan de vereisten van het eerste lid wordt voldaan.3. Voor de toepassing van dit artikel worden de wachttijd en de tijd die niet aan rijden wordt besteed in een bewegend voertuig, op een veerboot of op een trein niet aangemerkt als "andere werkzaamheden" als omschreven in artikel 1, onderdeel q, van deze Overeenkomst;deze tijd mag als "onderbreking" worden aangemerkt. 4. De in dit artikel in acht genomen onderbrekingen mogen niet worden aangemerkt als dagelijkse rusttijd.

Art. 8.(14) Rusttijden 1. Een bestuurder dient dagelijkse en wekelijkse rusttijden te nemen als omschreven in artikel 1, onderdelen o en p.2. Binnen elke periode van 24 uur na het einde van de voorafgaande dagelijkse of wekelijkse rusttijd dient een bestuurder een nieuwe dagelijkse rusttijd genomen te hebben.Indien het gedeelte van de dagelijkse rusttijd dat binnen die periode van 24 uur valt ten minste 9 doch ten hoogste 11 uren bedraagt, wordt deze dagelijkse rusttijd als een verkorte dagelijkse rusttijd aangemerkt. 3. In afwijking van het tweede lid geldt dat een bestuurder die deel uitmaakt van een meervoudige bemanning, binnen 30 uur na het einde van een dagelijkse of wekelijkse rusttijd een nieuwe dagelijkse rusttijd van ten minste 9 uren dient te hebben genoten.4. Een dagelijkse rusttijd kan worden verlengd om een normale wekelijkse rusttijd of verkorte wekelijkse rusttijd te bereiken.5. Tussen twee wekelijkse rusttijden mag een bestuurder ten hoogste drie verkorte dagelijkse rusttijden hebben. 6. a) Per periode van twee opeenvolgende weken dient een bestuurder ten minste: i.twee normale wekelijkse rusttijden te genieten; of ii. één normale wekelijkse rusttijd en één verkorte wekelijkse rusttijd van ten minste 24 uur te nemen. Verkortingen worden evenwel gecompenseerd met een daarmee overeenkomende rusttijd die aaneengesloten wordt genoten vóór het einde van de derde week volgend op de desbetreffende week.

Een wekelijkse rusttijd vangt uiterlijk aan het einde van zes tijdvakken van 24 uur aan, te rekenen vanaf het einde van de voorgaande wekelijkse rusttijd. b) In afwijking van het zesde lid, onderdeel a, kan een bestuurder die deel uitmaakt van een enkele internationale vervoersdienst van personen, anders dan een reguliere dienst, de wekelijkse rusttijd uitstellen tot 12 opvolgende tijdvakken van 24 uur, volgend op een voorgaande normale wekelijkse rusttijd, mits: i.de dienst ten minste 24 opeenvolgende uren in een Overeenkomstsluitende Partij of een derde land anders dan het land waarin de dienst aanving, duurt, en ii. de bestuurder na toepassing van de uitzondering: a. hetzij twee normale wekelijkse rusttijden neemt, b.of één normale wekelijkse rusttijd en één verkorte wekelijkse rusttijd van ten minste 24 uur neemt. Verkortingen worden evenwel gecompenseerd met een daarmee overeenkomende rusttijd die aaneengesloten wordt genoten vóór het einde van de derde week volgend op het einde van de uitzonderingsperiode, en iii. het voertuig, vier jaren nadat het land van registratie de digitale tachograaf heeft ingevoerd, is uitgerust met registratieapparatuur in overeenstemming met de vereisten van Aanhangsel 1B van de Bijlage, en iv. het voertuig, na 1 januari 2014, indien wordt gereden gedurende het tijdvak van 22:00 tot 06:00 uur, een meervoudige bemanning heeft of de in artikel 7 bedoelde rijtijd wordt verkort tot drie uren. c) In afwijking van het zesde lid, onderdeel a, dienen bestuurders die deel uitmaken van een meervoudige bemanning elke week een normale wekelijkse rusttijd van ten minste 45 uur te nemen.Deze tijd kan worden verkort tot een minimum van 24 uren (verkorte wekelijkse rusttijd). Elke verkorting wordt evenwel gecompenseerd met een daarmee overeenkomende rusttijd die aaneengesloten wordt genoten vóór het einde van de derde week volgend op de desbetreffende week.

Een wekelijkse rusttijd mag niet later aanvangen dan aan het einde van zes tijdvakken van 24 uur, te rekenen vanaf het einde van de voorgaande wekelijkse rusttijd. 7. Rust die wordt genomen ter compensatie van een verkorte wekelijkse rusttijd dient aansluitend op een andere rusttijd van ten minste 9 uur te worden genomen.8. Wanneer een bestuurder dit verkiest, mogen dagelijkse rusttijden en verkorte wekelijkse rusttijden buiten de standplaats in een voertuig worden doorgebracht indien dit voor iedere bestuurder speciaal aangebrachte slaapfaciliteiten - als voorzien in het ontwerp van de bouwer - biedt en het voertuig stilstaat.9. Een wekelijkse rusttijd die in twee weken valt, mag tot één van beide weken gerekend worden, maar niet tot beide. Artikel 8bis.(15) Afwijkingen van artikel 8 1. In afwijking van artikel 8 mag, wanneer een bestuurder een voertuig begeleidt dat per veerboot of trein wordt vervoerd, en op voorwaarde dat hij een normale dagelijkse rusttijd neemt, die tijd hooguit tweemaal worden onderbroken door andere activiteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a) het gedeelte van de dagelijkse rusttijd dat op het land wordt genoten dient te kunnen worden genomen vóór of na het gedeelte van de dagelijkse rusttijd dat aan boord van de veerboot of in de trein wordt genoten;b) de periode tussen de twee gedeelten van de dagelijkse rusttijd dient zo kort mogelijk te zijn en mag in geen geval langer zijn dan in totaal een uur vóór inschepen/inladen of na ontschepen/uitladen, waarbij douaneformaliteiten tot inschepen/inladen of ontschepen/uitladen worden gerekend. Tijdens alle gedeelten van de dagelijkse rusttijd dient de bestuurder te kunnen beschikken over een bed of slaapbank. 2. Tijd besteed om te reizen naar een plaats om een voertuig te gaan besturen dat onder het toepassingsgebied van deze Overeenkomst valt, of om terug te keren van deze plaats, wanneer het voertuig zich niet in de verblijfplaats van de bestuurder of in de vestiging van de werkgever waaraan de bestuurder gewoonlijk verbonden is, bevindt, geldt niet als rust of onderbreking, tenzij de bestuurder reist met een veerboot of trein en geschikte slaapvoorzieningen ter beschikking heeft.3. Tijd besteed door een bestuurder om met een voertuig dat buiten het toepassingsgebied van deze Overeenkomst valt, te rijden naar of van een voertuig dat onder het toepassingsgebied van deze Overeenkomst valt en dat zich niet in de verblijfplaats van de bestuurder of in de vestiging van de werkgever waaraan de bestuurder gewoonlijk verbonden is, bevindt, geldt als "andere werkzaamheden".

Art. 9.(16) Uitzonderingen Mits de veiligheid van het wegverkeer niet in gevaar wordt gebracht en om hem in staat te stellen een geschikt haltepunt te bereiken, kan de bestuurder afwijken van deze Overeenkomst voor zover zulks noodzakelijk is ter verzekering van de veiligheid van personen, voertuig of lading. Uiterlijk bij aankomst op een geschikte stopplaats vermeldt de bestuurder op het registratieblad, op een afdruk van het controleapparaat of in zijn dienstrooster de aard en de reden van zijn afwijking van deze bepalingen.

Art. 10.(17) Controleapparaat 1. De Overeenkomstsluitende Partijen dienen de installatie en het gebruik van een controleapparaat voor te schrijven in op hun grondgebied ingeschreven voertuigen overeenkomstig de voorschriften van deze Overeenkomst en de bijlage en de aanhangsels daarbij.2. Het controleapparaat in de zin van deze Overeenkomst dient voor wat betreft constructie, installatie, gebruik en beproeving te voldoen aan de voorschriften van deze Overeenkomst, de bijlage en de aanhangsels daarbij.3. Een controleapparaat dat voldoet aan Verordening (EEG) nr.3821/85 van 20 december 1985 van de Raad voor wat betreft constructie, installatie, gebruik en beproeving wordt aangemerkt als beantwoordend aan de voorwaarden van deze Overeenkomst, de bijlage en de aanhangsels daarbij.

Art. 11.(18) Controle door de onderneming 1. De onderneming dient het vervoer over de weg zodanig te organiseren en de leden van de bemanning zodanig te instrueren dat deze kunnen voldoen aan de bepalingen van deze Overeenkomst.2. Zij oefent een regelmatige controle uit op de rijtijden en op de aan ander werk bestede uren, en op de rusttijden, waarbij zij zich bedient van alle tot haar beschikking staande documenten, zoals de persoonlijke controleboekjes.Bij constatering van een inbreuk op deze Overeenkomst dient zij hieraan terstond een einde te maken en maatregelen te nemen tegen herhaling bijvoorbeeld door het wijzigen van werkroosters en reisroutes. 3. Het is verboden aan bestuurders in loondienst betalingen te verrichten, ook niet in de vorm van premies of loontoeslagen, naar gelang de afgelegde afstand en/of de hoeveelheid vervoerde goederen, tenzij deze betalingen naar hun aard de verkeersveiligheid niet in gevaar kunnen brengen of inbreuken op deze Overeenkomst aan te moedigen.4. Een vervoersonderneming is aansprakelijk voor inbreuken van de bestuurders van de onderneming, ook wanneer die inbreuken zijn gepleegd op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij of een niet-Overeenkomstsluitende Partij. Onverminderd het recht van de Overeenkomstsluitende Partijen om vervoersondernemingen volledig aansprakelijk te stellen, kunnen de Overeenkomstsluitende Partijen die aansprakelijkheid afhankelijk stellen van de inbreuk van de onderneming op het eerste of tweede lid.

De Overeenkomstsluitende Partijen mogen alle bewijsstukken in aanmerking nemen waarmee aangetoond wordt dat de vervoersonderneming redelijkerwijs niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de gepleegde inbreuk. 5. Ondernemingen, expediteurs, bevrachters, touroperators, hoofd- en onderaannemers en uitzendbureaus voor bestuurders zorgen ervoor dat contractueel overeengekomen tijdschema's voor het vervoer aan deze Overeenkomst voldoen.

Art. 12.(19) Maatregelen voor de toepassing van de Overeenkomst 1. Elke Overeenkomstsluitende Partij neemt alle geëigende maatregelen teneinde de naleving van de bepalingen van deze Overeenkomst te verzekeren, met name door adequate controles langs de weg en ter plaatse in de ondernemingen die jaarlijks een groot en representatief deel van de bestuurders, ondernemingen en voertuigen bestrijken binnen alle vervoerscategorieën die onder deze Overeenkomst vallen.a) De bevoegde administraties van de Overeenkomstsluitende Partijen organiseren de controles zodanig dat: i.elk kalenderjaar ten minste 1% van de dagen wordt gecontroleerd waarop de onder deze Overeenkomst vallende bestuurders van voertuigen werkzaam zijn geweest. Vanaf 1 januari 2010 wordt dit percentage verhoogd tot ten minste 2% en vanaf 1 januari 2012 tot ten minste 3%; ii. ten minste 15% van het totale aantal gecontroleerde gewerkte dagen wordt langs de weg gecontroleerd en ten minste 25% bij de vestigingen van de ondernemingen. Vanaf 1 januari 2010 wordt ten minste 30% van het totaal aantal gecontroleerde werkdagen langs de weg gecontroleerd en wordt ten minste 50% bij de vestigingen van de ondernemingen gecontroleerd. b) De controles langs de weg betreffen: i.dagelijkse en wekelijkse rijtijden, onderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden; ii. de registratiebladen van de voorgaande dagen, die zich aan boord van het voertuig dienen te bevinden, en/of de over hetzelfde tijdvak op de bestuurderskaart en/of in het geheugen van het controleapparaat en/of op de afdrukken opgeslagen gegevens, indien vereist; iii. de correcte werking van het controleapparaat.

Deze controles worden uitgevoerd zonder onderscheid tussen voertuigen, ondernemingen en bestuurders - ongeacht of zij ingezetenen zijn of niet - en ongeacht de herkomst of bestemming van de reis of het type tachograaf. c) De onderdelen van controles bij de vestigingen van ondernemingen betreffen, naast de onderdelen van de controles langs de weg en naleving van de bepalingen van artikel 11, paragraaf 2, van de Bijlage: i.wekelijkse rusttijden en rijtijden tussen deze rusttijden; ii. tweewekelijkse limieten van de rijtijden; iii. compensatie voor de in overeenstemming met artikel 8, zesde lid, verkorte wekelijkse rusttijden; iv. gebruik van registratiebladen en/of de gegevens en afdrukken afkompstig van de voertuigunit en bestuurderskaart en/of de organisatie van de werktijden van de bestuurder. 2. In het kader van de wederzijdse bijstand verstrekken de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen elkaar regelmatig alle beschikbare informatie over: - de overtredingen van deze Overeenkomst begaan door niet-ingezetenen en de hiervoor opgelegde sancties; - de door een Overeenkomstsluitende Partij aan op haar grondgebied woonachtige personen opgelegde sancties vanwege dergelijke op het grondgebied van andere Overeenkomstsluitende Partijen begane overtredingen.

In het geval van ernstige overtredingen moet deze informatie de opgelegde sanctie omvatten. 3. Indien tijdens een controle langs de weg van de bestuurder van een voertuig dat op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij is ingeschreven de constateringen aanleiding geven tot de veronderstelling dat deze persoon overtredingen heeft begaan die tijdens de controle niet kunnen worden opgespoord wegens het ontbreken van de noodzakelijke gegevens, verlenen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Overeenkomstsluitende Partijen elkaar bijstand om de situatie op te helderen.Wanneer de bevoegde Overeenkomstsluitende Partij hiertoe een controle verricht ter plaatse in de onderneming, wordt het resultaat van deze controle ter kennis gebracht van de andere betrokken Partij. 4. De Overeenkomstsluitende Partijen werken samen bij het organiseren van gezamenlijke controles langs de weg.5. De Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties publiceert elke twee jaar een rapport over de toepassing door de Overeenkomstsluitende Partijen van het eerste lid van dit artikel. 6. a) Een Overeenkomstsluitende Partij staat haar bevoegde autoriteiten toe een bestuurder een boete op te leggen voor een op haar grondgebied geconstateerde inbreuk op deze Overeenkomst waarvoor nog niet eerder een boete is opgelegd, zelfs wanneer deze inbreuk heeft plaatsgevonden op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij of van een niet-Overeenkomstsluitende Partij.b) Een Overeenkomstsluitende Partij staat haar bevoegde autoriteiten toe een onderneming een boete op te leggen voor een op haar grondgebied geconstateerde inbreuk op deze Overeenkomst waarvoor nog niet eerder een boete is opgelegd, zelfs wanneer deze inbreuk heeft plaatsgevonden op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij of van een niet-Overeenkomstsluitende Partij. Bij wijze van uitzondering vindt de oplegging van sancties, wanneer een inbreuk wordt geconstateerd die is gepleegd door een onderneming gevestigd in een andere Overeenkomstsluitende Partij of in een niet-Overeenkomstsluitende Partij, plaats overeenkomstig de procedure die is voorzien in de bilaterale wegvervoersovereenkomst tussen de betrokken Partijen.

Vanaf 2011 zullen de Overeenkomstsluitende Partijen de mogelijkheid bestuderen de in het zesde lid, onderdeel b, bedoelde uitzondering op te heffen zodra alle Overeenkomstsluitende Partijen hiertoe bereid zijn. 7. Telkens wanneer een Overeenkomstsluitende Partij voor een specifieke inbreuk vervolging instelt of een boete oplegt, verstrekt zij de bestuurder hiervan naar behoren schriftelijke bewijsstukken.8. De Overeenkomstsluitende Partijen waarborgen dat een stelsel van proportionele straffen, waaronder financiële sancties, van kracht is voor inbreuken op deze Overeenkomst door ondernemingen of geassocieerde expediteurs, bevrachters, touroperators, hoofd- en onderaannemers en uitzendbureaus voor bestuurders. Artikel 12bis.(20) Gestandaardiseerde modelformulieren 1. Ter vergemakkelijking van internationale controles langs de weg worden gestandaardiseerde modelformulieren ingevoerd in de Bijlage bij deze Overeenkomst, die dienovereenkomstig wordt aangevuld met een nieuw Aanhangsel 3;deze formulieren dienen indien nodig te worden gebruikt. Deze formuleren worden ingevoerd of gewijzigd in overeenstemming met de in artikel 22ter vermelde procedure. 2. De in Aanhangsel 3 getoonde modelformulieren zijn op geen enkele wijze bindend.Indien zij worden gebruikt, dient de inhoud echter te worden gehandhaafd, in het bijzonder de nummering, volgorde en titels van de onderdelen. 3. De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen deze gegevens aanvullen met extra informatie teneinde aan nationale of regionale vereisten te voldoen.Deze aanvullende informatie mag in geen geval worden verlangd voor vervoer afkomstig uit een andere Overeenkomstsluitende Partij of derde land. Voor dit doel dient de informatie op het formulier volledig gescheiden van de gegevens voor internationaal vervoer te worden weergegeven. 4. Deze formulieren worden aanvaard bij elke controle langs de weg die wordt uitgevoerd op het grondgebied van de Partijen bij deze Overeenkomst.

Art. 13.(21) Overgangsbepalingen 1. Alle nieuwe bepalingen van deze Overeenkomst, met inbegrip van zijn bijlage en de aanhangsels 1B en 2, die betrekking hebben op de invoering van een digitaal controleapparaat, worden verbindend voor landen die Overeenkomstsluitende Partij zijn bij deze Overeenkomst uiterlijk vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende wijzigingen die voortvloeien uit de in artikel 21 omschreven procedure.Bijgevolg dienen alle voertuigen waarop deze Overeenkomst van toepassing is en die na het verstrijken van deze termijn voor het eerst in bedrijf zijn genomen, te zijn uitgerust met een controleapparaat dat voldoet aan deze nieuwe voorwaarden.

Gedurende deze termijn van vier jaar laten de Overeenkomstsluitende Partijen die deze wijzigingen nog niet in hun landen hebben geïmplementeerd in een andere Overeenkomstsluitende Partij bij deze Overeenkomst ingeschreven voortuigen die reeds zijn uitgerust met een dergelijk digitaal controleapparaat tot hun grondgebied toe en controleren deze. 2. a) De Overeenkomstsluitende Partijen nemen de nodige maatregelen om de in de bijlage bij deze Overeenkomst bedoelde bestuurderskaarten, zoals gewijzigd, uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn van vier jaar af te geven.Aan deze minimumtermijn van drie maanden dient eveneens te worden voldaan indien een Overeenkomstsluitende Partij de bepalingen die betrekking hebben op het digitale controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1B bij deze bijlage implementeert voordat de termijn van vier jaar verstreken is. Deze Overeenkomstsluitende Partijen houden het secretariaat van de Subcommissie voor het wegvervoer van de Economische Commissie voor Europa op de hoogte van de voortgang bij de invoering van het digitale controleapparaat overeenkomstig aanhangsel 1B bij deze bijlage binnen hun grondgebied. b) In afwachting van de afgifte door de Overeenkomstsluitende Partij van de kaarten bedoeld in onderdeel a, zijn de bepalingen van artikel 14 van de bijlage bij deze Overeenkomst van toepassing op bestuurders die mogelijk voertuigen dienen te besturen die uitgerust zijn met een digitaal controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1B bij deze bijlage." 3. Elke akte van bekrachtiging of toetreding nedergelegd door een Staat na het van kracht worden van de in het eerste lid bedoelde wijzigingen wordt geacht van toepassing te zijn op de Overeenkomst zoals gewijzigd, met inbegrip van de termijn voor de implementatie omschreven in het eerste lid. Indien de toetreding minder dan twee jaar voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn plaatsvindt, stelt de Staat de depositaris bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding in kennis van de datum waarop het digitale controleapparaat feitelijk in gebruik zal worden genomen op zijn grondgebied. Een dergelijke Staat kan gebruik maken van een overgangstermijn van ten hoogste twee jaar vanaf de datum waarop de Overeenkomst voor de Staat in werking treedt. De depositaris stelt alle Overeenkomstsluitende Partijen daarvan in kennis.

De bepalingen van het voorgaande lid zijn eveneens van toepassing bij toetreding door een Staat na het verstrijken van de termijn van vier jaar voor de in het eerste lid bedoelde implementatie.

Art. 13bis.(22) Overgangsbepalingen De bepalingen aan het einde van de paragrafen 7 a)en 7 b)van artikel 12 van de bijlage bij het huidig Akkoord zullen van toepassing zijn 3 maanden na de inwerkingtreding van het huidig amendement.

Art. 14.Slotbepalingen 1. Deze Overeenkomst staat tot 31 maart 1971 open voor ondertekening en, na deze datum, voor toetreding door de Lid-Staten van de Economische Commissie voor Europa, alsmede door de Staten die overeenkomstig paragraaf 8 van het mandaat van deze Commissie met adviserende bevoegdheid tot haar werkzaamheden zijn toegelaten.2. Deze Overeenkomst moet worden bekrachtigd.3. De akten van bekrachtiging of toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.4. Deze Overeenkomst treedt in werking op de honderdtachtigste dag na de nederlegging van de achtste akte van bekrachtiging of toetreding.5. Voor elke Staat die deze Overeenkomst bekrachtigt of daartoe toetreedt na de nederlegging van de achtste akte van bekrachtiging of toetreding, bedoeld in het vierde lid van dit artikel, treedt deze Overeenkomst in werking honderdtachtig dagen na de nederlegging door die Staat van zijn akte van bekrachtiging of toetreding. Art. 15. 1. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan deze Overeenkomst opzeggen door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving.2. De opzegging wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving van opzegging door de Secretaris-Generaal. Art. 16.

Deze Overeenkomst zal ophouden van kracht te zijn indien na haar inwerkingtreding het aantal Overeenkomstsluitende Partijen gedurende een tijdvak van twaalf opeenvolgende maanden minder is dan drie.

Art. 17.(23) 1. Elke Staat kan, bij de ondertekening van deze Overeenkomst bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding of te eniger tijd daarna, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving verklaren, dat de toepasselijkheid van deze Overeenkomst wordt uitgebreid tot alle of enkele van de gebieden die hij vertegenwoordigt op internationaal vlak.Deze Overeenkomst is ten aanzien van het gebied of de gebieden in de kennisgeving vermeld van toepassing met ingang van de honderdtachtigste dag na ontvangst van die kennisgeving door de Secretaris-Generaal of wel, indien deze Overeenkomst op die dag nog niet in werking is getreden, met ingang van de datum van haar inwerkingtreding. 2. Elke Staat die overeenkomstig het voorgaande lid een verklaring heeft afgelegd waardoor deze Overeenkomst van toepassing wordt op een gebied dat hij vertegenwoordigt op internationaal vlak, kan deze Overeenkomst met betrekking tot dit gebied afzonderlijk opzeggen overeenkomstig de bepalingen van artikel 15. Art. 18. 1. Elk geschil tussen twee of meer Overeenkomstsluitende Partijen ten aanzien van de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst wordt, voor zoveel mogelijk, beslecht door middel van onderhandelingen tussen de Partijen waartussen geschil is gerezen.2. Elk geschil dat niet is beslecht door onderhandelingen wordt aan een scheidsrechterlijke uitspraak onderworpen indien één der Overeenkomstsluitende Partijen waartussen geschil is gerezen, zulks verzoekt, en zal dienovereenkomstig worden verwezen naar een of meer scheidsrechters die door de Partijen waartussen geschil is gerezen in gemeenschappelijk overleg zijn gekozen.Indien binnen drie maanden na de datum van het verzoek om een scheidsrechterlijke uitspraak de Partijen waartussen geschil is gerezen niet tot overeenstemming zijn gekomen omtrent de keuze van een of meer scheidsrechters, kan ieder van die Partijen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties verzoeken één scheidsrechter te benoemen naar wie het geschil ter beslechting zal worden verwezen. 3. De uitspraak van de overeenkomstig het vorig lid benoemde scheidsrechter of scheidsrechters zal de betrokken Overeenkomstsluitende Partijen binden.

Art. 19.(24) 1. Elke Staat kan, op het tijdstip waarop hij deze Overeenkomst ondertekent of bekrachtigt of ertoe toetreedt, verklaren dat hij zich niet gebonden acht aan het tweede en het derde lid van artikel 18.De andere Overeenkomstsluitende Partijen zijn niet gebonden door deze leden tegenover elke Overeenkomstsluitende Partij die een zodanig voorbehoud heeft gemaakt. 2. Indien een Staat bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding een ander voorbehoud formuleert dan dat bedoeld in het eerste lid van dit artikel, deelt de Secretaris-Generaal der Verenigde Naties dit voorbehoud mede aan de Staten die hun akte van bekrachtiging of toetreding reeds hebben nedergelegd en deze Overeenkomst daarna niet hebben opgezegd.Het voorbehoud wordt geacht te zijn aanvaard, indien binnen zes maanden na de datum van deze mededeling geen van deze Staten zich tegen de aanvaarding ervan heeft verzet. In het tegenovergestelde geval wordt het voorbehoud niet toegelaten, en indien de Staat die het voorbehoud heeft geformuleerd dit niet intrekt, zal zijn nederlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding geen gevolg hebben. Voor de toepassing van dit lid zal geen rekening worden gehouden met het verzet van de Staten waarvan toetreding of bekrachtiging krachtens dit lid geen effect heeft ten gevolge van het voorbehoud dat zij hebben geformuleerd. 3. Elke Overeenkomstsluitende Partij die bij het Protocol van ondertekening van deze Overeenkomst een voorbehoud heeft gemaakt of een voorbehoud heeft geformuleerd, dat overeenkomstig het eerste en tweede lid van dit artikel is aanvaard, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door een aan de Secretaris-Generaal gerichte kennisgeving.

Art. 20.(25) 1. Nadat deze Overeenkomst gedurende drie jaren van kracht is geweest, kan elke Overeenkomstsluitende Partij door een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving de bijeenroeping van een conferentie verzoeken ten einde deze Overeenkomst te herzien.De Secretaris-Generaal doet van dit verzoek mededeling aan alle Overeenkomstsluitende Partijen en roept een herzieningsconferentie bijeen, indien binnen vier maanden na de datum van de door hem gedane mededeling ten minste een derde van de Overeenkomstsluitende Partijen hem hun instemming met dit verzoek hebben kenbaar gemaakt. 2. Indien overeenkomstig het vorige lid een conferentie wordt bijeengeroepen, zal de Secretaris-Generaal alle Overeenkomstsluitende Partijen daarvan in kennis stellen en hen uitnodigen, binnen drie maanden voorstellen in te dienen waarvan zij behandeling door de conferentie wensen.De Secretaris-Generaal doet niet korter dan drie maanden vóór de aanvang van de conferentie alle Overeenkomstsluitende Partijen mededeling van de voorlopige agenda voor de conferentie, alsmede van de tekst van de ingediende voorstellen. 3. De Secretaris-Generaal nodigt alle in het eerste lid van artikel 14 van deze Overeenkomst bedoelde Staten uit tot bijwoning van elke conferentie die overeenkomstig dit artikel wordt bijeengeroepen.

Art. 21.(26) 1. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan één of meer wijzigingen van deze Overeenkomst voorstellen.De tekst van elke voorgestelde wijziging wordt medegedeeld aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die deze tekst zal mededelen aan alle Overeenkomstsluitende Partijen en ter kennis brengen van de overige Staten, bedoeld in het eerste lid van artikel 14 van deze Overeenkomst. 2. Binnen zes maanden na de datum waarop de Secretaris-Generaal mededeling heeft gedaan van het wijzigingsvoorstel, kan iedere Overeenkomstsluitende Partij aan de Secretaris-Generaal mededelen: a) hetzij, dat zij bezwaar heeft tegen de voorgestelde wijziging, b) hetzij, dat, hoewel zij de bedoeling heeft om het voorstel te aanvaarden, aan de noodzakelijke voorwaarden voor deze aanvaarding in haar Staat nog niet is voldaan.3. Zolang een Overeenkomstsluitende Partij die een mededeling bedoeld in het tweede lid, letter b), heeft gedaan, tot de Secretaris-Generaal geen kennisgeving van aanvaarding heeft gericht, kan zij gedurende negen maanden na het verstrijken van het door deze mededeling voorziene tijdvak van zes maanden, bezwaar maken tegen de voorgestelde wijziging.4. Indien tegen de voorgestelde wijziging bezwaar wordt ingebracht, overeenkomstig het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel, wordt de voorgestelde wijziging geacht niet te zijn aanvaard en geen effect te hebben.5. Indien geen bezwaar wordt ingebracht tegen de voorgestelde wijziging overeenkomstig het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel wordt de wijziging geacht te zijn aanvaard op het volgende tijdstip: a) wanneer geen Overeenkomstsluitende Partij een mededeling heeft gedaan krachtens het tweede lid, letter b), van dit artikel: na het verstrijken van het tijdvak van zes maanden, bedoeld in het tweede lid, b) wanneer een der Overeenkomstsluitende Partijen een mededeling heeft gedaan krachtens het tweede lid, letter b), van dit artikel, op de vroegste van de twee volgende data: - de datum waarop alle Overeenkomstsluitende Partijen die een zodanige mededeling hebben gedaan aan de Secretaris-Generaal, kennis hebben gegeven van hun aanvaarding van het voorstel, welke datum echter wordt verschoven tot na het verstrijken van het tijdvak van zes maanden, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, indien alle mededelingen betreffende de aanvaarding vóór het verstrijken van dit tijdvak zijn gedaan; - de datum waarop het tijdvak van negen maanden, bedoeld in het derde lid van dit artikel, is verstreken. 5bis. Indien een land tussen het tijdstip van kennisgeving van een ontwerpwijziging en het tijdstip waarop deze geacht wordt te zijn aanvaard, Overeenkomstsluitende Partij wordt bij deze Overeenkomst, stelt het secretariaat van de Subcommissie voor het wegvervoer van de Economische Commissie van Europa de nieuwe Staat die Partij is geworden zo spoedig mogelijk in kennis van de ontwerpwijziging. Die laatste kan de Secretaris-Generaal voor het verstrijken van de termijn van zes maanden vanaf de datum van toezending van de oorspronkelijke wijziging aan alle Overeenkomstsluitende Partijen in kennis stellen van enig bezwaar. 6. Elke wijziging die wordt geacht te zijn aanvaard treedt in werking drie maanden na de dag waarop zij geacht wordt te zijn aanvaard.7. De Secretaris-Generaal richt zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan alle Overeenkomstsluitende Partijen om hun te doen weten of overeenkomstig het tweede lid, letter a), van dit artikel een bezwaar is ingebracht tegen de voorgestelde wijziging en of hij van een of meer Overeenkomstsluitende Partijen een kennisgeving heeft ontvangen overeenkomstig het tweede lid, letter b).Indien hij van een of meer Overeenkomstsluitende Partijen een zodanige kennisgeving heeft ontvangen, zal hij daarna aan alle Overeenkomstsluitende Partijen mededelen of de desbetreffende Overeenkomstsluitende Partij(en) bezwaar maakt (maken) tegen de voorgestelde wijziging dan wel deze aanvaardt (aanvaarden). 8. Onafhankelijk van de in het eerste tot en met het zesde lid van dit artikel vastgestelde wijzigingsprocedure, kan de bijlage bij deze Overeenkomst worden gewijzigd bij overeenkomst tussen de bevoegde administraties van alle Overeenkomstsluitende Partijen;indien de bevoegde administratie van een Overeenkomstsluitende Partij heeft verklaard, dat haar nationale recht haar verplicht haar toestemming te laten afhangen van de verkrijging van een speciale machtiging daartoe ofwel van de goedkeuring van een wetgevend orgaan, zal de toestemming van de bevoegde administratie van de desbetreffende Overeenkomstsluitende Partij ten aanzien van de wijziging van de bijlage worden geacht te zijn gegeven op het tijdstip waarop die bevoegde administratie aan de Secretaris-Generaal heeft verklaard dat de vereiste machtiging of goedkeuring is verkregen. In de overeenkomst tussen de bevoegde administraties wordt de datum vastgesteld waarop de gewijzigde bijlage in werking treedt; er kan tevens in worden bepaald dat gedurende een overgangstermijn de oude bijlage geheel of gedeeltelijk naast de gewijzigde bijlage van kracht zal zijn.

Art. 22.(27) 1. De aanhangsels 1 en 2 bij de bijlage bij deze Overeenkomst kunnen worden gewijzigd overeenkomstig de in dit artikel bepaalde procedure.2. Op verzoek van een Overeenkomstsluitende Partij wordt elke door deze Partij voorgestelde wijziging van de aanhangsels 1 en 2 bij de bijlage bij deze Overeenkomst bestudeerd door de hoofdwerkgroep wegvervoer van de Economische Commissie voor Europa.3. Indien zij wordt aangenomen door de meerderheid van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen en indien deze meerderheid de meerderheid omvat van de aanwezige Overeenkomstsluitende Partijen die hun stem uitbrengen, wordt de wijziging door de Secretaris-Generaal ter kennis gebracht van de bevoegde administraties van alle Overeenkomstsluitende Partijen ter aanvaarding.4. De wijziging is aanvaard indien, binnen zes maanden volgend op de datum van deze kennisgeving, minder dan een derde van de bevoegde administraties van de Overeenkomstsluitende Partijen de Secretaris-Generaal in kennis stelt van hun bezwaar tegen de wijziging. 4bis. Indien een land tussen het tijdstip van kennisgeving van een ontwerpwijziging en het tijdstip waarop deze geacht wordt te zijn aanvaard, Partij wordt bij deze Overeenkomst, stelt het secretariaat van de Subcommissie voor het wegvervoer van de Economische Commissie van Europa de nieuwe Staat die Partij is geworden zo spoedig mogelijk in kennis van de ontwerpwijziging. De laatste kan de Secretaris-Generaal voor het verstrijken van de termijn van zes maanden vanaf de datum van verzending van de oorspronkelijke wijziging aan alle Overeenkomstsluitende Partijen in kennis stellen van enig bezwaar. 5. Elke aanvaarde wijziging wordt door de Secretaris-Generaal ter kennis gebracht van alle Overeenkomstsluitende Partijen en treedt drie maanden na de datum van deze kennisgeving in werking. Artikel 22bis.(28) Procedure voor het wijzigen van aanhangsel 1B 1. Aanhangsel 1B van de bijlage bij deze Overeenkomst wordt gewijzigd overeenkomstig de in dit artikel omschreven procedure.2. Elk voorstel tot wijziging van de inleidende artikelen van aanhangsel 1B wordt aangenomen door de Subcommissie voor het wegvervoer van de Economische Commissie voor Europa met een meerderheid van de aanwezige Overeenkomstsluitende Partijen die hun stem uitbrengen.Elke aldus aangenomen wijziging wordt door het secretariaat van de Subcommissie voor het wegvervoer toegezonden aan de Secretaris-Generaal voor kennisgeving aan alle Overeenkomstsluitende Partijen. De wijziging treedt in werking drie maanden na de datum van de kennisgeving aan de Overeenkomstsluitende Partijen. 3. Aanhangsel 1B is een aanpassing ten behoeve van deze Overeenkomst van bijlage IB(29) van Verordening (EEG) 3821/85 zoals aangehaald in artikel 10 van deze Overeenkomst en rechtstreeks afhankelijk van de door de Europese Unie in deze bijlage geïntroduceerde ontwikkelingen; bijgevolg is elke wijziging van deze bijlage onder de volgende voorwaarden van toepassing op aanhangsel 1B: - het secretariaat van de Subcommissie voor het wegvervoer van de Economische Commissie voor Europa zal de bevoegde autoriteiten van alle Overeenkomstsluitende Partijen officieel in kennis stellen van de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschap van de in bijlage IB geïntroduceerde wijzigingen van de EG-verordening en deze informatie tezelfdertijd doen toekomen aan de Secretaris-Generaal tezamen met een afschrift van de desbetreffende teksten. - deze wijzigingen worden drie maanden na de datum van toezending van de informatie aan de Overeenkomstsluitende Partijen van kracht voor aanhangsel 1B. 4. Indien een voorstel tot wijziging van de bijlage bij deze Overeenkomst tevens wijziging van aanhangsel 1B inhoudt, mogen de wijzigingen betreffende het aanhangsel niet eerder van kracht worden dan de wijzigingen die de bijlage betreffen.Indien in dit kader tegelijkertijd met wijzigingen van de bijlage wijzigingen van aanhangsel 1B worden gepresenteerd, wordt de datum waarop zij van kracht worden bepaald door de datum die voortvloeit uit de toepassing van de procedures omschreven in artikel 21.

Artikel 22ter.(30) Procedure voor de wijziging van Aanhangsel 3 1. Aanhangsel 3 bij de Bijlage bij deze Overeenkomst wordt gewijzigd in overeenstemming met de volgende procedure.2. Elk voorstel tot opneming in Aanhangsel 3 van modelformulieren overeenkomstig artikel 12bis van deze Overeenkomst of tot wijziging van bestaande formulieren wordt, ter aanneming, voorgelegd aan de Subcommissie voor het wegvervoer van de Economische Commissie voor Europa.Het voorstel wordt geacht te zijn aanvaard indien het wordt aangenomen door een meerderheid van de aanwezige Overeenkomstsluitende Partijen die hun stem uitbrengen.

Het secretariaat van de Economische Commissie voor Europa stelt de bevoegde autoriteiten van alle Partijen bij deze Overeenkomst officieel op de hoogte van elke aldus aangenomen wijziging en deelt deze informatie tegelijkertijd mede aan de Secretaris-Generaal, vergezeld van een afschrift van de desbetreffende tekst. 3. Elk aldus aangenomen modelformulier kan worden gebruikt vanaf drie maanden na de datum waarop de informatie aan de Partijen bij deze Overeenkomst is medegedeeld.

Art. 23.(31) Naast de in de artikelen 20 en 21 van deze Overeenkomst bedoelde kennisgevingen doet de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de in het eerste lid van artikel 14 van deze Overeenkomst bedoelde Staten mededeling van: a) bekrachtigingen en toetredingen krachtens artikel 14 van deze Overeenkomst;b) de data waarop krachtens artikel 14 deze Overeenkomst in werking treedt;c) opzeggingen krachtens artikel 15 van deze Overeenkomst;d) het krachtens artikel 16 buiten werking treden van deze Overeenkomst;e) kennisgevingen ontvangen krachtens artikel 17 van deze Overeenkomst;f) verklaringen en kennisgevingen ontvangen krachtens artikel 19 van deze Overeenkomst;g) de inwerkingtreding van elke wijziging krachtens artikel 21 van deze Overeenkomst. Art. 24.

Het Protocol van ondertekening bij deze Overeenkomst heeft dezelfde kracht, geldigheidsduur en hetzelfde gevolg als de Overeenkomst zelve, waarvan het geacht wordt een integrerend deel uit te maken.

Art. 25.(32) Na 31 maart 1971 wordt het origineel van deze Overeenkomst nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die aan alle landen, bedoeld in het eerste lid van artikel 14 van deze Overeenkomst, gewaarmerkte afschriften zal doen toekomen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Genève, de eerste juli negentienhonderd zeventig in een enkel exemplaar in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

BIJLAGE (33) Controleapparaat Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Typegoedkeuring Artikel 1.

Voor de toepassing van dit Hoofdstuk wordt verstaan onder "controleapparaat" "controleapparaat of zijn componenten".

Aanvragen voor de goedkeuring van een type controleapparaat of een model van een registratieblad of een geheugenkaart worden, vergezeld van de desbetreffende specificaties door de fabrikant of zijn vertegenwoordiger ingediend bij een Overeenkomstsluitende Partij. Ter zake van een type controleapparaat, registratieblad- of een geheugenkaartmodel mag een aanvraag worden ingediend bij ten hoogste één Overeenkomstsluitende Partij.

Art. 2.

Een Overeenkomstsluitende Partij verleent haar typegoedkeuring aan elk type controleapparaat, aan elk registratieblad- of elk geheugenkaartmodel dat voldoet aan de in aanhangsel 1 of 1B bij deze bijlage neergelegde voorschriften, mits de Overeenkomstsluitende Partij in staat is te controleren of de productiemodellen voldoen aan het goedgekeurde prototype. Voor het in aanhangsel 1B bedoelde controleapparaat mag geen typegoedkeuring worden verleend voordat aangetoond is dat het gehele systeem (het controleapparaat zelf, de bestuurderskaart en de elektrische verbindingen met de versnellingsbak) bestand is tegen pogingen tot manipulatie of wijziging van de gegevens omtrent de rijtijden. De benodigde beproevingen om dit vast te stellen worden uitgevoerd door deskundigen die vertrouwd zijn met de nieuwste manipulatietechnieken. Voor wijzigingen van of toevoegingen aan een goedgekeurd model is een aanvullende typegoedkeuring vereist van de Overeenkomstsluitende Partij die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend.

Art. 3.

De Overeenkomstsluitende Partijen verlenen de aanvrager een goedkeuringsmerk, dat voldoet aan het model vervat in aanhangsel 2, voor elk type controleapparaat of registratieblad- of geheugenkaartmodel dat zij ingevolge artikel 2 goedkeuren.

Art. 4.

De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waarbij een aanvraag om typegoedkeuring is ingediend, zenden ter zake van elk type controleapparaat of registratieblad- of geheugenkaartmodel dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren, binnen één maand de autoriteiten van de andere Overeenkomstsluitende Partijen een afschrift toe van het goedkeuringscertificaat vergezeld van afschriften van de desbetreffende specificaties, of stellen indien zulks het geval is deze autoriteiten ervan in kennis dat de goedkeuring is geweigerd; in geval van weigering vermelden zij de redenen voor hun besluit.

Art. 5. 1. Indien een Overeenkomstsluitende Partij die een typegoedkeuring als voorzien in artikel 2 heeft verleend, vaststelt dat een bepaald controleapparaat, registratieblad- of geheugenkaartmodel voorzien van een goedkeuringsmerk dat zij heeft afgegeven niet voldoet aan het door haar goedgekeurde prototype, neemt zij de nodige stappen om te waarborgen dat de productiemodellen voldoen aan het goedgekeurde prototype.De genomen maatregelen kunnen zo nodig leiden tot intrekking van de typegoedkeuring. 2. Een Overeenkomstsluitende Partij die een typegoedkeuring heeft verleend, trekt een dergelijke goedkeuring in, indien het goedgekeurde controleapparaat, het registratieblad- of geheugenkaartmodel niet voldoet aan deze bijlage of de aanhangsels daarbij of bij het gebruik ervan algemene defecten vertoont die het ongeschikt maken voor het doel waarvoor het beoogd is.3. Indien een Overeenkomstsluitende Partij die een typegoedkeuring heeft verleend door een andere Overeenkomstsluitende Partij in kennis wordt gesteld van een van de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid, neemt zij, na overleg met laatstbedoelde Overeenkomstsluitende Partij, de in die leden neergelegde maatregelen met inachtneming van het vijfde lid.4. Een Overeenkomstsluitende Partij die vaststelt dat zich een van de in het tweede lid bedoelde gevallen voordoet, kan tot nader bericht het op de markt brengen en in bedrijf stellen van het controleapparaat, registratieblad of de geheugenkaart verbieden. Hetzelfde geldt in de gevallen genoemd in het eerste lid met betrekking tot controleapparaten, registratiebladen of geheugenkaarten die zijn uitgesloten van de eerste verificatie, indien de fabrikant, na voldoende te zijn gewaarschuwd, nalaat de apparatuur in overeenstemming te brengen met het goedgekeurde model of met de vereisten van deze bijlage.

De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen stellen elkaar in elk geval binnen één maand in kennis van elke intrekking van een typegoedkeuring of van andere maatregelen die zijn getroffen uit hoofde van het eerste, tweede en derde lid, en vermelden de redenen voor een dergelijke maatregel. 5. Indien een Overeenkomstsluitende Partij die een typegoedkeuring heeft verleend, het bestaan van een van de in het eerste of tweede lid omschreven gevallen ter zake waarvan zij een kennisgeving heeft ontvangen bestrijdt, trachten de betrokken Overeenkomstsluitende Partijen het geschil te beslechten. Art. 6. 1. Een aanvrager van een typegoedkeuring van een registratiebladmodel vermeldt op zijn aanvraag het type of de typen controleapparaat waarvoor het blad in kwestie is ontworpen en verschaft een geschikt apparaat van dat type of die typen ten behoeve van het beproeven van het blad.2. De bevoegde autoriteiten van elke Overeenkomstsluitende Partij vermelden op het goedkeuringscertificaat voor het registratiebladmodel het type of de typen controleapparaat waarmee dat bladmodel kan worden gebruikt. Art. 7.

Een Overeenkomstsluitende Partij kan niet weigeren een voertuig uitgerust met een controleapparaat in te schrijven of het in het verkeer brengen of het gebruik van een dergelijk voertuig verbieden om redenen die verband houden met het feit dat het voertuig met een dergelijk apparaat is uitgerust, indien het controleapparaat is voorzien van het goedkeuringsmerk bedoeld in artikel 3 en het installatieplaatje bedoeld in artikel 9.

Art. 8.

In elk besluit tot weigering of intrekking van de goedkeuring van een type controleapparaat, een registratieblad- of geheugenkaartmodel, genomen uit hoofde van deze bijlage, worden de redenen waarop het gebaseerd is, gedetailleerd beschreven. Het wordt aan de betrokken partij gezonden, die tegelijkertijd wordt geïnformeerd over de openstaande rechtsmiddelen krachtens de wetten van de Verdragsluitende Partij en de termijnen voor het instellen van die rechtsmiddelen. HOOFDSTUK II. - Installatie en inspectie Art. 9. 1. Het controleapparaat kan uitsluitend worden geïnstalleerd of gerepareerd door installateurs of werkplaatsen die daartoe zijn erkend door de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen, nadat laatstbedoelde indien zij dat wensen, de opvattingen van de betrokken fabrikanten hebben vernomen. De termijn van de administratieve geldigheid van de erkende werkplaats- en installateurskaarten mag niet langer zijn dan één jaar.

Indien een aan een erkende de werkplaats of installateur afgegeven kaart moet worden verlengd, beschadigd is, slecht functioneert, verloren is of ontvreemd, verstrekt de autoriteit binnen vijf werkdagen na de ontvangst van een gedetailleerd verzoek daartoe een vervangende kaart.

Indien een nieuwe kaart wordt afgegeven ter vervanging van een oude, wordt de nieuwe kaart voorzien van hetzelfde werkplaatskaartnummer, maar het indexnummer wordt met één verhoogd. De autoriteit die de kaart afgeeft, houdt een register bij van verloren, gestolen of defecte kaarten.

De Overeenkomstsluitende Partijen nemen alle maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat de kaarten voor erkende installateurs en werkplaatsen worden vervalst. 2. De erkende installateur of werkplaats brengt een bijzonder merk aan op de door hem aangebrachte verzegelingen en vult voor een controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1B de elektronische beveiligingsgegevens in ten behoeve van het uitvoeren van de authenticatiecontroles.De bevoegde autoriteiten van elke Overeenkomstsluitende Partij houden een register bij van de gebruikte merken en elektronische beveiligingsgegevens en van de kaarten afgegeven aan erkende werkplaatsen en installateurs. 3. De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen zenden elkaar hun lijsten toe van de erkende installateurs en werkplaatsen en van de aan hen afgegeven kaarten alsmede kopieën van de merken en van de nodige informatie die betrekking heeft op de gebruikte elektronische beveiligingsgegevens.4. Teneinde te certificeren dat het controleapparaat is geïnstalleerd in overeenstemming met de voorschriften van deze bijlage, wordt een installatieplaatje aangebracht zoals voorzien in aanhangsel 1 of 1B.5. Verzegelingen kunnen door de door de bevoegde autoriteiten erkende installateurs of werkplaatsen in overeenstemming met het bepaalde in het eerste lid van dit artikel of in de omstandigheden omschreven in aanhangsel 1 of 1B van deze bijlage worden verwijderd. HOOFDSTUK III. - Bepalingen ten aanzien van het gebruik Art. 10.

De werkgever en de bestuurders zorgen voor het correct functioneren en juiste gebruik van enerzijds het controleapparaat en anderzijds de bestuurderskaart indien een bestuurder een met een controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1B uitgerust voertuig dient te besturen.

Art. 11.(34) 1. De werkgever geeft een voldoende aantal registratiebladen af aan de bestuurders van voertuigen die uitgerust zijn met het controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1, daarbij rekening houdend met het feit dat deze bladen persoonsgebonden zijn, de duur van het gebruik alsmede met de mogelijkheid dat bladen beschadigd raken of worden in beslag genomen door een inspecteur en dat deze moeten worden vervangen.De werkgever geeft aan de bestuurders alleen bladen van een goedgekeurd model af die geschikt zijn voor gebruik in het in het voertuig geïnstalleerde controleapparaat.

Indien het voertuig uitgerust is met een controleapparaat overeenkomstig aanhangsel 1B, zorgen de werkgever en de bestuurder ervoor dat, rekening houdend met de duur van het gebruik, het afdrukken op verzoek bedoeld in aanhangsel 1B correct kan geschieden bij een inspectie. 2. a) De onderneming bewaart de registratiebladen en afdrukken, wanneer afdrukken zijn gemaakt ter naleving van artikel 12, eerste lid, in chronologische volgorde en in leesbare vorm gedurende ten minste een jaar nadat zij zijn gebruikt en overhandigt afschriften ervan aan de betrokken bestuurders die daarom verzoeken. De onderneming overhandigt tevens afschriften van overgebrachte gegevens van de bestuurderskaarten aan de betrokken bestuurders die daarom verzoeken alsmede de afgedrukte papieren van deze afschriften.

De registratiebladen, afdrukken en overgebrachte gegevens worden getoond of overgelegd op verzoek van een bevoegde ambtenaar die belast is met de controle. b) Elke onderneming die gebruik maakt van voertuigen die zijn uitgerust met een controleapparaat dat voldoet aan Aanhangsel 1B van deze Bijlage en die binnen het toepassingsgebied van deze Overeenkomst vallen: i.waarborgt dat alle gegevens zo vaak als door de Overeenkomstsluitende Partij is voorgeschreven, van de voertuigunit en de bestuurderskaart worden overgebracht en dat de relevante gegevens frequenter worden overgebracht om te waarborgen dat alle door of voor die onderneming verrichte activiteiten worden overgebracht; ii. waarborgt dat alle gegevens die van de voertuigunit en de bestuurderskaart worden overgebracht gedurende ten minste twaalf maanden na de registratie ervan worden bewaard en op verzoek van een met de controle belaste ambtenaar bij de vestigingen van de onderneming rechtstreeks of op afstand toegankelijk zijn.

Voor de toepassing van deze subparagraaf wordt "overgebracht" uitgelegd in overeenstemming met de definitie vervat in Aanhangsel 1B, Hoofdstuk I, onderdeel s. 3. De bestuurderskaart zoals omschreven in aanhangsel 1B wordt, op verzoek van de bestuurder, afgegeven door de bevoegde autoriteit van de Overeenkomstsluitende Partij waar de bestuurder zijn normale verblijfplaats heeft. Een Overeenkomstsluitende Partij kan van elke bestuurder op wie de bepalingen van de Overeenkomst van toepassing zijn en die zijn normale verblijfplaats op haar grondgebied heeft verlangen dat hij een bestuurderskaart bezit. a) Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder "normale verblijfplaats" verstaan de plaats waar een persoon gewoonlijk woont, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, vanwege persoonlijke en professionele banden, of, in het geval van een persoon zonder professionele banden, vanwege persoonlijke banden waaruit de nauwe banden blijken tussen die persoon en de plaats waar hij woont. De normale verblijfplaats van een persoon wiens professionele banden een andere plaats betreffen dan zijn persoonlijke banden en die bijgevolg op verschillende plaatsen woont die in twee of meer Overeenkomstsluitende Partijen zijn gelegen, wordt aangemerkt als zijnde de plaats van zijn persoonlijke banden, mits deze persoon er regelmatig terugkeert. Aan deze laatste voorwaarde behoeft niet te worden voldaan indien de persoon in een Overeenkomstsluitende Partij woont teneinde een opdracht met een vaste looptijd uit te voeren. b) De bestuurders tonen hun normale verblijfplaats aan met behulp van passende middelen, zoals hun identiteitskaart of een ander geldig document.c) Indien er bij de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij die de bestuurderskaart afgeven twijfel bestaat ten aanzien van de geldigheid van een verklaring omtrent de normale verblijfplaats afgelegd in overeenstemming met onderdeel b, of ten behoeve van bepaalde specifieke controles, kunnen zij verzoeken om aanvullende informatie of bewijzen.d) De bevoegde autoriteit van een Overeenkomstsluitende Partij die een kaart afgeeft, gaat, voor zover dit mogelijk is, na of de aanvrager niet reeds beschikt over een geldige bestuurderskaart. 4. a) De bevoegde autoriteit van de Overeenkomstsluitende Partij voorziet de bestuurderskaart van de persoonsgegevens in overeenstemming met de bepalingen van aanhangsel 1B. De duur van de administratieve geldigheid van de bestuurderskaart mag niet langer zijn dan vijf jaar.

De bestuurder mag slechts één geldige bestuurderskaart bezitten. De bestuurder is alleen bevoegd tot het gebruik van zijn eigen, van zijn persoonsgegevens voorziene bestuurderskaart. De bestuurder mag geen defecte of verlopen bestuurderskaart gebruiken.

Indien een nieuwe bestuurderskaart wordt verstrekt ter vervanging van een oude, wordt de nieuwe kaart voorzien van hetzelfde bestuurderskaartnummer, maar het indexnummer wordt met één verhoogd.

De autoriteit die de kaarten afgeeft, houdt een register bij van afgegeven, gestolen, verloren of defecte bestuurderskaarten voor een termijn die ten minste gelijk is aan hun termijn van geldigheid.

Indien de bestuurderskaart beschadigd is, slecht functioneert of verloren of ontvreemd is, verstrekt de autoriteit binnen vijf werkdagen na de ontvangst van een gedetailleerd verzoek daartoe een vervangende kaart.

Bij een verzoek om verlenging van een kaart waarvan de einddatum van de termijn van geldigheid nadert, verstrekt de autoriteit voor die datum een nieuwe kaart, mits zij het verzoek binnen de in artikel 12, eerste lid, vierde alinea neergelegde termijn heeft ontvangen. b) Bestuurderskaarten worden uitsluitend verstrekt aan aanvragers op wie de bepalingen van de Overeenkomst van toepassing zijn.c) De bestuurderskaart is persoonsgebonden.De kaart mag tijdens de officiële geldigheidstermijn niet, om welke reden dan ook, worden ingetrokken of opgeschort, tenzij de bevoegde autoriteit van een Overeenkomstsluitende Partij vaststelt dat de kaart vervalst is of de bestuurder gebruik maakt van een kaart waarvan hij niet de houder is, of dat de kaart verkregen is op basis van valse verklaringen en/of vervalste documenten. Indien deze maatregelen tot schorsing of intrekking worden genomen door een andere Overeenkomstsluitende Partij dan de Overeenkomstsluitende Partij die de kaart heeft afgegeven, zendt de eerstgenoemde Partij de kaart terug naar de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij die de kaart heeft afgegeven onder vermelding van de redenen voor terugzending. d) Bestuurderskaarten afgegeven door Overeenkomstsluitende Partijen worden wederzijds erkend. Indien de houder van een geldige bestuurderskaart die is afgegeven door een Overeenkomstsluitende Partij zijn normale verblijfplaats heeft gevestigd in een andere Overeenkomstsluitende Partij, kan hij verzoeken dat zijn kaart wordt omgewisseld voor een vergelijkbare bestuurderskaart; de Overeenkomstsluitende Partij die de kaarten omwisselt, verifieert zo nodig of de overgelegde kaart feitelijk nog geldig is.

Overeenkomstsluitende Partijen die een kaart omwisselen zenden de oude kaart terug aan de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij die de kaart hebben afgegeven onder vermelding van de redenen daarvoor. e) Indien een Overeenkomstsluitende Partij een bestuurderskaart vervangt of omwisselt, wordt de vervanging of omwisseling en de eventueel daarop volgende vervanging of verlenging in die Overeenkomstsluitende Partij geregistreerd.f) De Overeenkomstsluitende Partijen nemen alle maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat bestuurderskaarten worden vervalst.5. De Overeenkomstsluitende Partijen waarborgen dat de gegevens die nodig zijn om de naleving van deze Overeenkomst te volgen en die vastgelegd en opgeslagen kunnen worden door het controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1B bij deze bijlage gedurende 365 dagen na de datum van vastlegging kunnen worden opgeslagen en toegankelijk gemaakt kunnen worden onder voorwaarden die de veiligheid en juistheid van de gegevens waarborgen. De Overeenkomstsluitende Partijen nemen alle maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat het doorverkopen of uitschakelen van een controleapparaat niet ten koste kan gaan van de correcte toepassing van dit lid.

Art. 12.(35) 1. De bestuurders gebruiken geen vuile of beschadigde registratiebladen of bestuurderskaarten.De bladen of bestuurderskaarten worden daartoe op de juiste wijze beschermd. Bij beschadiging van een blad of bestuurderskaart waarop gegevens zijn geregistreerd, voegen de bestuurders het beschadigde blad of de beschadigde kaart bij een reserveblad of een tijdelijk blad dat ter vervanging wordt gebruikt. Indien de bestuurderskaart beschadigd is, slecht functioneert of verloren of ontvreemd is, verzoekt de bestuurder de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waar hij zijn normale verblijfplaats heeft binnen zeven kalenderdagen om een vervangend exemplaar. Indien een bestuurder zijn bestuurderskaart wenst te verlengen, dient hij uiterlijk 15 werkdagen voor het verstrijken van de geldigheid van de kaart een verzoek in bij de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waarin hij zijn normale verblijfplaats heeft. 2. a) De bestuurders dienen voor elke dag waarop zij rijden de registratiebladen of bestuurderskaart te gebruiken vanaf het tijdstip waarop zij het voertuig overnemen.Het registratieblad of de bestuurderskaart wordt niet uit het apparaat genomen vóór het einde van de dagelijkse werktijd, tenzij dit anderszins is toegestaan. Een registratieblad of bestuurderskaart mag niet worden gebruikt voor een langere periode dan waarvoor deze is bedoeld. Wanneer zich aan boord van een voertuig dat is uitgerust met een controleapparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1B meer dan één bestuurder bevindt, dient elke bestuurder ervoor te zorgen dat zijn bestuurderskaart in de juiste sleuf in de tachograaf wordt geplaatst. b) Wanneer een bestuurder na afwezigheid uit het voertuig niet in staat is het in het voertuig geïnstalleerde controleapparaat te gebruiken, dienen de tijdvakken vermeld in paragraaf 3, tweede inspringing, b, c en d hieronder: i.indien het voertuig is uitgerust met een controleapparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1, leesbaar en zonder bevuiling van het blad, hetzij handmatig, via automatische opname of andere middelen op het registratieblad te worden aangetekend; of ii. indien het voertuig is uitgerust met een controleapparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1B, met gebruikmaking van de in controleapparaat aanwezige handmatige invoervoorziening op de bestuurderskaart te worden aangetekend. c) De bestuurders brengen op de registratiebladen de noodzakelijke wijzigingen aan indien er aan boord van het voertuig meer dan één bestuurder is en wel zodanig dat de in paragraaf 3, tweede inspringing, onderdelen b, c en d hieronder, bedoelde informatie wordt geregistreerd op het registratieblad van de bestuurder die daadwerkelijk rijdt.3. De bestuurders: - zorgen ervoor dat de op het blad geregistreerde tijdstippen overeenkomen met de officiële tijd van het land waar het voertuig ingeschreven is. - bedienen de schakelmechanismen waarmee de volgende tijdscategorieën afzonderlijk en duidelijk worden vastgelegd: a) onder het teken(36) : de rijtijd; Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld of

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) onder het teken(37) : alle overige werktijden; Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld of

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld c) onder het teken(38) : de beschikbaarheidstijden

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld of

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld te weten: - de wachttijd, dat wil zeggen de tijd gedurende welke de bestuurders slechts op hun post behoeven te blijven voor het beantwoorden van eventuele telefonische oproepen om het voertuig (weer) te gaan besturen of andere werkzaamheden te verrichten; - de naast de bestuurder doorgebrachte tijd terwijl het voertuig rijdt; - de op een slaapbank doorgebrachte tijd terwijl het voertuig rijdt; d) onder het teken

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld of

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld de onderbrekingen van de werkzaamheden en de dagelijkse rustperioden. (39) 4. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan toestaan dat alle in het derde lid, tweede streepje, onderdelen b) en c), bedoelde tijden op de in de op haar grondgebied ingeschreven voertuigen gebruikte registratiebladen onder het teken

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld worden geregistreerd.5. Elk lid van de betrokken bemanning registreert de volgende informatie op zijn registratieblad: a) aan het begin van het gebruik van het blad: zijn achternaam en voornaam;b) de datum en plaats waar begonnen wordt met het blad en de datum en plaats waar het gebruik ervan eindigt;c) het nummer van de kentekenplaat van elk voertuig waaraan hij is toegewezen, zowel bij het begin van de eerste rit die geregistreerd wordt op het blad en vervolgens, indien hij van voertuig wisselt tijdens het gebruik van het blad;d) de stand van de kilometerteller: - aan het begin van de eerste rit die op het blad wordt geregistreerd, - aan het eind van de laatste rit die op het blad wordt geregistreerd, - indien hij van voertuig wisselt tijdens een werkdag (stand in het voertuig waaraan hij was toegewezen en de stand in het volgende voertuig waaraan hij is toegewezen);e) indien relevant, het tijdstip waarop van voertuig werd gewisseld. 5bis. De bestuurder voert in het controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1B de symbolen in van de landen waarin hij zijn dagelijkse werktijd begint en eindigt. Het invoeren van de bovengenoemde gegevens wordt geactiveerd door de bestuurder en kan geheel handmatig of automatisch geschieden, indien het controleapparaat gekoppeld is aan een satellietvolgsysteem. 6. Het controleapparaat omschreven in aanhangsel 1 wordt zodanig ontworpen dat het voor een bevoegde ambtenaar die belast is met de inspectie, mogelijk is zo nodig na het openen van de apparatuur hetgeen geregistreerd is met betrekking tot de negen uren voorgaand aan de inspectie af te lezen zonder het blad permanent te vervormen, beschadigen of vuil te maken. Het apparaat is voorts zodanig ontworpen dat het zonder de behuizing te openen mogelijk is te controleren of de registraties plaatsvinden. 7. a) Een bestuurder die een voertuig bestuurt dat is uitgerust met een controleapparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1, dient te allen tijde op verzoek van een ambtenaar die belast is met de controle het volgende te tonen: i.de registratiebladen van de lopende week en die welke de bestuurder de 15 voorgaande kalenderdagen heeft gebruikt; ii. de bestuurderskaart indien hij er een bezit; en iii. elke handmatige registratie en afdruk gemaakt tijdens de lopende week en de 15 voorgaande kalenderdagen, als vereist ingevolge deze Overeenkomst.

Vanaf de in artikel 13bis van deze Overeenkomst vermelde toepassingsdatum dienen de onder i en iii vermelde tijdvakken betrekking te hebben op de huidige dag en de 28 voorgaande kalenderdagen. b) Een bestuurder die een voertuig bestuurt dat is uitgerust met een controleapparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1B, dient te allen tijde op verzoek van een ambtenaar die belast is met de controle het volgende te tonen: i.de bestuurderskaart waarvan hij de houder is; ii. elke handmatige registratie en afdruk gemaakt tijdens de lopende week en de 15 voorgaande kalenderdagen, als vereist ingevolge deze Overeenkomst; iii. de registratiebladen die op hetzelfde tijdvak betrekking hebben als het blad bedoeld in de voorgaande subparagraaf, gedurende hetwelk hij een voertuig bestuurde dat is uitgerust met een controleapparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1.

Vanaf de in artikel 13bis van deze Overeenkomst vermelde toepassingsdatum dienen de onder ii vermelde tijdvakken betrekking te hebben op de huidige dag en de 28 voorgaande kalenderdagen. c) Een bevoegd ambtenaar die belast is met de inspectie kan de naleving van de Overeenkomst controleren door middel van een onderzoek van de registratiebladen, van de getoonde of afgedrukte gegevens die door het controleapparaat zijn geregistreerd of via de bestuurderskaart of bij ontbreken daarvan door een onderzoek van andere bewijsdocumenten, die het niet-naleven van een bepaling zoals die welke zijn neergelegd in artikel 13, tweede en derde lid, rechtvaardigen.8. Het is verboden gegevens te vervalsen, uit te wissen of te vernietigen, die zijn vastgelegd op het registratieblad, opgeslagen in het controleapparaat of op de bestuurderskaart of op afdrukken van het controleapparaat zoals omschreven in aanhangsel 1B.Hetzelfde geldt voor elke manipulatie van het controleapparaat, het registratieblad of de bestuurderskaart die kan leiden tot vervalsing, achterwege laten of vernietiging van gegevens en/of afgedrukte informatie. Er mag geen enkel apparaat in het voertuig aanwezig zijn dat gebruikt zou kunnen worden voor de genoemde vormen van manipulatie.

Art. 13.(40) 1. Indien het controleapparaat defect raakt of slecht functioneert, laat de werkgever het repareren door een erkende installateur of werkplaats zodra de omstandigheden dat toelaten. Indien het voertuig niet binnen één week, te rekenen vanaf de datum waarop het apparaat defect raakte of ontdekt werd dat het slecht functioneert, kan terugkeren naar de standplaats, wordt de reparatie onderweg uitgevoerd.

De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen voorzien in de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteiten om het gebruik van het voertuig te verbieden in gevallen waarin het defecte of slecht functionerende apparaat niet is hersteld zoals voorzien in de voorgaande leden. 2. a) Indien het apparaat buiten gebruik of defect is, noteert de bestuurder op het registratieblad of de registratiebladen, dan wel op een bij het registratieblad of de bestuurderskaart te voegen geschikt blad gegevens waarmee hij kan worden geïdentificeerd (naam en nummer van zijn rijbewijs of naam en nummer van zijn bestuurderskaart), en zijn handtekening alsmede alle informatie over de verscheidene tijdvakken die niet meer zijn geregistreerd of niet meer correct met het controleapparaat zijn afgedrukt.b) Wanneer een bestuurderskaart beschadigd is, defect is, verloren is of niet in het bezit van de bestuurder is, moet deze laatste: i.bij de aanvang van zijn reis de gegevens afdrukken van het voertuig dat hij bestuurt en op die afdruk het volgende invullen: - de gegevens waarmee de bestuurder kan worden geïdentificeerd (naam en nummer van zijn rijbewijs of naam en nummer van zijn bestuurderskaart), alsmede zijn handtekening; - de in artikel 12, paragraaf 3, tweede inspringing, onderdelen b), c) en d) bedoelde tijdvakken; ii. na beëindiging van zijn reis de informatie afdrukken die betrekking heeft op de tijdvakken die door het controleapparaat zijn geregistreerd, alle tijdvakken registreren van andere werkzaamheden, beschikbaarheid en de rust genomen sedert de bij de aanvang van de reis gemaakte afdruk, wanneer deze niet door de tachograaf zijn geregistreerd, en in dat document de gegevens noteren waarmee de bestuurder kan worden geïdentificeerd (naam en nummer van zijn rijbewijs of naam en nummer van zijn bestuurderskaart), alsmede zijn handtekening. 3. Indien een bestuurderskaart beschadigd is of niet functioneert, doet de bestuurder de kaart toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waarin hij zijn normale verblijfplaats heeft.Van ontvreemding van de bestuurderskaart wordt naar behoren aangifte gedaan bij de bevoegde autoriteiten van de Staat waar de ontvreemding heeft plaatsgevonden.

Bij verlies van de bestuurderskaart dient naar behoren aangifte te worden gedaan bij de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij die de kaart hebben afgegeven en bij de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waar hij zijn normale verblijfplaats heeft, indien dit een andere Partij betreft.

De bestuurder kan ten hoogste vijftien kalenderdagen zonder bestuurderskaart blijven rijden of langer indien dit nodig is om het voertuig te laten terugkeren naar de standplaats, mits de bestuurder kan aantonen dat het onmogelijk is de kaart in die periode te tonen of te gebruiken.

Indien de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waar de bestuurder zijn normale verblijfplaats heeft niet dezelfde zijn als die welke zijn kaart hebben afgegeven en de laatstbedoelde verzocht worden de bestuurderskaart te verlengen, vervangen of om te wisselen, stellen zij de autoriteiten die de oude kaart hebben afgegeven in kennis van de precieze redenen voor de verlenging, vervanging of omwisseling.

Art. 14. 1. Ingevolge artikel 13, tweede lid, onderdeel b), van de Overeenkomst, dienen bestuurders die gedurende de overgangsperiode van vier jaar zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, deelnemen aan het internationaal verkeer met een voertuig dat is uitgerust met een digitaal controleapparaat overeenkomstig aanhangsel 1B bij de bijlage, en aan wie de bevoegde autoriteiten nog geen bestuurderskaart hebben kunnen afgeven, te allen tijde wanneer een ambtenaar belast met de inspectie daarom verzoekt in staat te zijn de afdrukken en/of registratiebladen te tonen van de lopende week en in elk geval de afdruk en/of het registratieblad van de laatste dag waarop zij reden in de voorafgaande week.2. Het eerste lid is niet van toepassing op bestuurders van voertuigen die ingeschreven zijn in een land waar een bestuurderskaart verplicht is.De bestuurders zijn evenwel gehouden de afdrukken te allen tijde te tonen indien een ambtenaar belast met de inspectie daarom verzoekt. 3. De in het eerste lid bedoelde afdrukken moeten alle gegevens bevatten waarmee de bestuurders kunnen worden geïdentificeerd (naam en nummer van het rijbewijs) alsmede hun handtekening. Aanhangsel 1 (41) constructie-, beproevings-, installatie- en controlevoorschriften I. DEFINITIES In dit aanhangsel wordt verstaan: a) onder "controleapparaat" een apparaat dat is bestemd om in wegvoertuigen te worden ingebouwd om gegevens betreffende het rijden van deze voertuigen en bepaalde werktijden van hun bestuurders aan te geven en automatisch of semi-automatisch te registreren;b) onder "registratieblad" een blad dat is ontworpen om aantekeningen op te nemen en te registreren, dat dient te worden aangebracht in het controleapparaat en waarop de schrijfstiften van dit apparaat continu de diagrammen van de te registreren gegevens optekenen;c) onder "constante van het controleapparaat" het getal dat de waarde aangeeft van het ingangssignaal dat nodig is ter aanduiding en registratie van een afgelegde afstand van 1 km;deze constante moet hetzij in omwentelingen per kilometer (k = ...omw/km), hetzij in impulsen per kilometer (k = ...imp/km) worden uitgedrukt; d) onder "kenmerkende coëfficiënt van het voertuig" het getal dat de waarde aangeeft van het uitgangssignaal van het op het voertuig aangebrachte onderdeel voor de aansluiting op het controleapparaat (in sommige gevallen aftakas van de versnellingsbak, soms ook wiel van het voertuig), wanneer het voertuig de afstand van een km aflegt, gemeten onder normale beproevingsomstandigheden (zie hoofdstuk VI, vierde lid, van dit aanhangsel).De kenmerkende coëfficiënt wordt hetzij in omwentelingen per kilometer (w = ...omw/uur), hetzij in impulsen per kilometer (w = ... imp/km) uitgedrukt; e) onder "effectieve omtrek der wielbanden" het gemiddelde der afstanden, afgelegd door elk der het voertuig aandrijvende wielen (aandrijfwielen) bij een volledige omwenteling.Het meten van deze afstanden moet geschieden onder normale beproevingsomstandigheden (zie hoofdstuk VI, vierde lid, van dit aanhangsel) en wordt als volgt uitgedrukt: 1 = ... mm".

II. ALGEMENE KENMERKEN EN FUNCTIES VAN HET CONTROLEAPPARAAT Het controleapparaat moet onderstaande gegevens registreren: 1. afstand, afgelegd door het voertuig;2. snelheid van het voertuig;3. rijtijd;4. overige werktijden en beschikbaarheidstijden;5. arbeidsonderbrekingen en dagelijkse rusttijden;6. opening van de kast die het registratieblad bevat;7. voor elektronische controleapparaten die functioneren op basis van signalen die elektrisch worden overgebracht door de afstand- en snelheidsopnemer: elke onderbreking van meer dan 100 milliseconden van de stroomvoorziening van het apparaat (met uitzondering van de verlichting), van de stroomvoorziening van de afstands- en snelheidsopnemer en elke onderbreking van het signaal van de afstands- en snelheidsopnemer. Bij voertuigen die worden gebruikt door twee bestuurders moeten de onder 3, 4 en 5 genoemde gegevens gelijktijdig en onderscheidbaar op twee aparte bladen door het apparaat kunnen worden geregistreerd.

III. CONSTRUCTIE-EISEN VAN HET CONTROLEAPPARAAT A. ALGEMEEN 1. De volgende inrichtingen zijn voor het controleapparaat voorgeschreven: a) afleesinrichtingen voor: - de afgelegde afstand (totaalteller), - de snelheid (tachometer), -de tijd (uurwerk);b) registreerinrichtingen, te weten: - een registreertoestel voor de afgelegde afstand, - een registreertoestel voor de snelheid, - een of meer registreertoestellen voor de tijd, die voldoen aan de in hoofdstuk III, C, onder 4, gestelde eisen;c) een merkinrichting die op het registratieblad afzonderlijk aangeeft: - iedere opening van de kast die dit blad bevat, - voor de elektronische controleapparaten als bedoeld in punt 7 van hoofdstuk II: elke onderbreking van de stroomvoorziening van meer dan 100 milliseconden van het apparaat (met uitzondering van de verlichting), uiterlijk op het moment dat er weer stroomvoorziening is, - voor de elektronische controleapparaten als bedoeld in punt 7 van hoofdstuk II: elke onderbreking van de stroomvoorziening van meer dan 100 milliseconden van de afstands- en snelheidsopnemer en elke onderbreking van het signaal van de afstands- en snelheidsopnemer.2. Indien in het apparaat andere inrichtingen dan de bovengenoemde aanwezig zijn, mogen deze de juiste werking der verplichte inrichtingen niet schaden en het aflezen daarvan niet bemoeilijken. Wanneer het controleapparaat ter goedkeuring wordt aangeboden, dienen deze eventuele andere inrichtingen te zijn aangebracht. 3. Materiaal a) Alle samenstellende delen van het controleapparaat moeten zijn uitgevoerd in materiaal van voldoende stabiliteit en mechanische sterkte en met onveranderlijke elektrische en magnetische eigenschappen.b) Elke wijziging van een samenstellend deel van het controleapparaat of in de aard van het materiaal dat voor de vervaardiging ervan is gebruikt, moet worden goedgekeurd door de autoriteit die het apparaat heeft goedgekeurd.4. Meting van de afgelegde afstand De afgelegde afstanden kunnen worden opgeteld en geregistreerd: - hetzij bij vooruitrijden en achteruitrijden - hetzij uitsluitend bij vooruitrijden. Het eventueel registreren der achteruitrijmanoeuvres mag beslist geen invloed uitoefenen op de duidelijkheid en de nauwkeurigheid van de overige registraties. 5. Meting van de snelheid a) Het meetbereik van de snelheidsmeter is vastgelegd in het modelgoedkeuringscertificaat.b) De eigen frequentie en het dempingsorgaan van het meetmechanisme moeten zodanig zijn, dat de aflees- en registreerinrichtingen van de snelheid in het meetbereik, binnen de maximaal toelaatbare toleranties, versnellingen kunnen volgen tot 2 m/s2.6. Tijdmeting (uurwerk) a) De aandrijving van het bijstelorgaan moet zich bevinden binnenin de kast welke het registratieblad bevat en waarvan elk openen automatisch wordt opgetekend op het registratieblad.b) Indien het voortbewegingsmechanisme van het registratieblad door het uurwerk wordt aangedreven, moet de tijd gedurende welke het geheel opgewonden uurwerk juist aanwijst ten minste 10% langer zijn dan de tijd waarin geregistreerd kan worden op het grootste aantal bladen dat het apparaat kan bevatten.7. Verlichting en bescherming a) De afleesinrichtingen van het controleapparaat moeten zijn voorzien van een afdoende, niet-verblindende verlichting.b) Alle inwendige delen van het apparaat moeten voor normale gebruiksomstandigheden beschermd zijn tegen vocht en stof.Verder moeten zij door middel van omhulsels die kunnen worden verzegeld, beschermd zijn tegen ingrepen van buitenaf.

B. AFLEESINRICHTINGEN 1. Afleesinrichting voor de afgelegde afstand (totaalteller) a) De afleeseenheid voor de afgelegde afstand moet 0,1 km zijn.De cijfers die hectometers aangeven moeten nauwkeurig kunnen worden onderscheiden van de cijfers die het aantal hele kilometers aangeven. b) De cijfers van de totaalteller moeten duidelijk leesbaar zijn en een hoogte van ten minste 4 mm hebben. c) De totaalteller moet kunnen aanwijzen tot ten minste 99.999,9 km. 2. Afleesinrichting voor de snelheid (tachometer) a) Binnen het meetbereik moet de snelheidsschaal gelijkelijk zijn ingedeeld in 1, 2, 5 of 10 km/u.De snelheidswaarde van een onderverdeling (tussenruimte tussen twee achtereenvolgende deelstreepjes) mag niet meer bedragen dan 10% van de hoogste snelheid die op het eind van de schaal is aangegeven. b) Het aanwijsbereik boven het meetbereik behoeft niet te zijn becijferd.c) De afstand tussen twee achtereenvolgende deelstreepjes overeenkomend met een snelheidsverschil van 10 km/u mag niet minder bedragen dan 10 mm.d) Op een afleesinrichting met een wijzer mag de afstand tussen de wijzer en de wijzerplaat niet groter zijn dan 3 mm.3. Afleesinrichting voor de tijd (uurwerk) De afleesinrichting voor de tijd moet aan de buitenkant van het apparaat zichtbaar zijn en moet duidelijk, gemakkelijk en ondubbelzinnig afleesbaar zijn. C. REGISTREERINRICHTINGEN 1. Algemeen a) In ieder controleapparaat, ongeacht de vorm van het registratieblad (band of schijf), moet een merkteken aanwezig zijn waardoor het registratieblad op juiste wijze kan worden ingebracht zodat er overeenstemming bestaat tussen de door het uurwerk aangegeven tijd en de uuraanduiding op het blad.b) Het mechanisme dat het registratieblad aandrijft, moet zo zijn uitgevoerd dat de aandrijving zonder speling geschiedt en dat het blad vrijelijk kan worden ingebracht en verwijderd.c) Het voortbewegingsinstrument van het registratieblad wordt, indien dit schijfvormig is, aangedreven door het uurwerkmechanisme.In dat geval moet de draaiende beweging van het blad continu en gelijkmatig zijn, met een minimumsnelheid van 7 mm/u, gemeten aan de binnenkant van de ronde strook die de snelheidsregistratiezone begrenst.

Bij apparaten van het bandtype waarbij het voortbewegingsinstrument der bladen wordt aangedreven door het uurwerkmechanisme, moet de rechtlijnige voortbewegingssnelheid ten minste 10 mm/u bedragen. d) Het registreren van de afgelegde afstand, de snelheid van het voertuig en het openen van de kast die het (de) blad(en) bevat, dient automatisch te geschieden.2. Registratie van de afgelegde afstand a) Iedere afgelegde afstand van 1 km moet op het diagram worden weergegeven door een verandering van ten minste 1 mm op de desbetreffende coördinaat.b) Zelfs bij snelheden die dicht bij het maximale meetbereik zijn gelegen, moet het diagram van de afgelegde afstand duidelijk afleesbaar zijn.3. Registratie van de snelheid a) De registratiestift voor de snelheid moet zich in principe rechtlijnig verplaatsen, loodrecht op de bewegingsrichting van het registratieblad, ongeacht de vorm daarvan. Evenwel kan een kromlijnige beweging van de stift worden toegelaten op de volgende voorwaarden: - het door de stift getrokken tracé staat loodrecht op de gemiddelde omtrek (bij schijfvormige bladen) of op de as van de zone, bestemd voor het registreren van de snelheid (bij bandvormige bladen); - de verhouding tussen de kromtestraal van het door de stift getrokken tracé en de breedte van de zone, bestemd voor het registreren van de snelheid, bedraagt niet minder dan 2,4 : 1, ongeacht de vorm van het registratieblad; - de onderscheiden lijnen van de tijdschaal moeten door de voor het registreren bestemde zone lopen in een kromme met gelijke straal als de door de stift getrokken tracé. De afstand tussen de lijnen mag ten hoogste overeenkomen met één uur op de tijdschaal. b) Iedere verandering van 10 km/u van de snelheid moet op het diagram worden weergegeven door een verandering van ten minste 1,5 mm op de desbetreffende coördinaat.4. Registratie van de tijden a) Het controleapparaat moet de rijtijd volledig automatisch registreren.Het moet tevens, door eventuele bediening van een schakelinrichting, onderstaande tijdcategorieën registreren: i. onder het teken : de rijtijd; ii. onder het teken: alle overige arbeidstijden; iii. onder het teken: de beschikbaarheidstijden, te weten : - de wachttijd, dat wil zeggen de tijd gedurende welke de bestuurders slechts op hun post behoeven te zijn voor het beantwoorden van eventuele telefonische oproepen om het voertuig (weer) te gaan besturen of om andere werkzaamheden te verrichten, - de naast de bestuurder doorgebrachte tijd terwijl het voertuig rijdt, - de op een slaapbank doorgebrachte tijd terwijl het voertuig rijdt; iv. onder het teken : de onderbrekingen van de rijtijden en de dagelijkse rusttijden.

Elke Overeenkomstsluitende Partij kan toestaan dat alle onder ii) en iii) genoemde tijden op de registratiebladen die worden gebruikt in de op haar grondgebied ingeschreven voertuigen onder het bovenvermeld teken worden geregistreerd. b) Aan de hand van de kenmerken van de tracés, hun stand ten opzichte van elkaar en eventueel de in 4 a.genoemde tekens, moet men duidelijk de aard der verschillende tijden kunnen onderkennen.

De aard der verschillende tijdgroepen wordt op het diagram weergegeven door verschillende dikten der desbetreffende merkstrepen of door enig ander systeem dat ten minste even doelmatig is ten aanzien van de afleesbaarheid en de interpretatie van het diagram. c) Bij voertuigen die door een uit meer dan één bestuurder bestaande bemanning worden gebruikt, moet de registrering van de sub 4 a) genoemde gegevens op twee afzonderlijke bladen geschieden, waarbij ieder blad voor één bestuurder is bestemd.In dit geval moeten de verschillende bladen ofwel door hetzelfde mechanisme, ofwel door gesynchroniseerde mechanismen worden voortbewogen.

D. AFSLUITINGEN 1. De kast die het registratieblad of de registratiebladen en het bedieningsinstrument van de bijstelinrichting bevat, moet van een slot zijn voorzien.2. Iedere opening van de kast die het registratieblad of de registratiebladen en het bedieningsinstrument van de bijstelinrichting bevat, moet automatisch op het blad of de bladen worden aangegeven. E. OPSCHRIFTEN 1. Op de wijzerplaat van het apparaat moeten onderstaande opschriften voorkomen: - in de buurt van het door de totaalteller aangegeven getal, de meeteenheid der afstanden, die door het symbool "km" wordt aangegeven; - in de nabijheid van de snelheidsschaal, de aanduiding "km/u"; - het meetbereik van de tachometer in de vorm "Vmin km/u,Vmax km/u".

Deze aanduiding is niet noodzakelijk wanneer zij voorkomt op de opschriftenplaat van het apparaat.

Deze voorschriften zijn echter niet van toepassing op vóór 10 augustus 1970 goedgekeurde controle-apparaten. 2. Op de opschriftenplaat die met het apparaat één geheel vormt, moeten op het geïnstalleerde controleapparaat de volgende vermeldingen zichtbaar voorkomen: - naam en adres van de fabrikant van het apparaat, - fabricagenummer en bouwjaar, - goedkeuringsmerk van het model van het apparaat, - de constante van het apparaat in de vorm "k = ... omw/km" of "k = ... imp/km", - eventueel het snelheidsmeetbereik in de vorm als in sub 1 aangegeven, - indien de gevoeligheid van het instrument voor de inclinatiehoek de door het controleapparaat geleverde gegevens meer kan beïnvloeden dan volgens de toleranties is toegelaten: de toegestane hoek in de vorm: waarbij a de hoek is, gemeten vanaf de horizontale positie van de voorkant (omhooggericht) van het apparaat waarvoor het instrument is geijkt, terwijl ? en gamma respectievelijk de maximale toegestane afwijkingen naar boven en naar beneden ten opzichte van de hoek a voorstellen.

F. MAXIMAAL TOELAATBARE TOLERANTIES (AFLEES- EN REGISTREERINRICHTINGEN) 1. Op de proefbank vóór de installatie a) afgelegde afstand: 1% meer of minder dan de werkelijke afstand, die ten minste 1 km moet zijn;b) snelheid: + 3 km/u meer of minder dan de werkelijke snelheid;c) tijd: + 2 minuten per dag, met een maximum van 10 minuten per 7 dagen indien de looptijd van het uurwerk na opwinden niet minder bedraagt dan deze periode.2. Bij installatie a) afgelegde afstand: 2% meer of minder dan de werkelijke afstand, die ten minste 1 km moet zijn;b) snelheid: 4 km/u meer of minder dan de werkelijke snelheid;c) tijd: + 2 minuten per dag of + 10 minuten per 7 dagen.3. In gebruik a) afgelegde afstand: 4% meer of minder dan de werkelijke afstand, die ten minste 1 km moet zijn;b) snelheid: 6 km/u meer of minder dan de werkelijke snelheid;c) tijd: + 2 minuten per dag of +10 minuten per 7 dagen.4. De in sub 1, 2 en 3 aangegeven maximaal toelaatbare toleranties gelden voor temperaturen tussen 0° en 40° C, gemeten in de onmiddellijke nabijheid van het apparaat.5. De sub 2 en 3 aangegeven maximaal toelaatbare toleranties gelden wanneer zij zijn gemeten volgens hoofdstuk VI. IV. REGISTRATIEBLADEN A. ALGEMEEN 1. De registratiebladen moeten van zodanige kwaliteit zijn dat zij de normale werking van het apparaat niet belemmeren en dat de daarop opgetekende registraties onuitwisbaar, duidelijk afleesbaar en herkenbaar zijn. De afmetingen van de registratiebladen en de daarop weergegeven registraties moeten bij normale vochtigheid en temperatuur niet veranderen.

Bovendien moet elk bemanningslid, zonder de bladen te beschadigen of de afleesbaarheid van de registraties te schaden, de volgende gegevens erop kunnen aantekenen: a) zijn achternaam en voornaam bij het begin van het gebruik van het blad;b) datum en plaats van begin en einde van het gebruik van het blad;c) nummer van de kentekenplaat van het voertuig waarop hij is tewerkgesteld, zowel bij het begin van de eerste op het blad geregistreerde rit als daarna, bij wisseling van voertuig, tijdens het gebruik van het blad;d) de stand van de kilometerteller: - vóór de eerste op het blad geregistreerde rit, - aan het einde van de laatste op het blad geregistreerde rit, - in geval van wisseling van voertuig tijdens een werkdag (stand van het voertuig waarop hij is tewerkgesteld en stand van het voertuig waarop hij wordt tewerkgesteld);e) de tijd waarop eventueel van voertuig werd gewisseld.De registraties moeten, onder normale omstandigheden bewaard, gedurende ten minste één jaar goed leesbaar blijven. 2. De minimale registreercapaciteit der registratiebladen moet, ongeacht hun vorm, 24 uur bedragen. Indien meerdere schijven met elkaar zijn verbonden ter verhoging van de zonder tussenkomst van het personeel bereikbare registreercapaciteit, moeten de verbindingen tussen de verschillende schijven zodanig zijn uitgevoerd dat de registraties op de overgangspunten van de ene schijf naar de volgende geen onderbrekingen of overlappingen vertonen.

B. REGISTRATIEZONES EN VERDELING 1. De registratiebladen bevatten de volgende registratiezones: - zone waarop uitsluitend snelheidsaanduidingen mogen worden opgetekend, - zone waarop uitsluitend aanduidingen inzake de afgelegde afstanden mogen worden opgetekend, - zone of zones voor de aanduidingen inzake de rijtijd, de andere werktijden, de beschikbaarheidstijden, de arbeidsonderbrekingen en de rusttijden der bestuurders.2. De zone bestemd voor het optekenen van de snelheid moet een onderverdeling bezitten van 20 km/u of kleiner.Op elke streep van deze onderverdeling moet in cijfers de overeenkomstige snelheid zijn aangegeven. Het symbool km/u moet ten minste één keer voorkomen binnen deze zone. De laatste streep van deze zone moet samenvallen met de bovenste grens van het meetbereik. 3. De zone bestemd voor het optekenen der afgelegde afstanden moet zodanig zijn bedrukt dat het aantal afgelegde kilometers gemakkelijk kan worden afgelezen.4. In de zone(s) bestemd voor het optekenen van de onder 1 bedoelde tijden, dienen gegevens vermeld te zijn, waardoor men ondubbelzinnig de verschillende tijdgroepen kan onderkennen. C. GEDRUKTE OPSCHRIFTEN OP DE REGISTRATIEBLADEN Elk blad moet in drukletters de volgende gegevens bevatten: - naam en adres of merk van de fabrikant, - goedkeuringsmerk van het model van het blad, - goedkeuringsmerk van het model of de modellen van de controleapparaten waarbij het blad mag worden gebruikt, - bovengrens van de registreerbare snelheid in km/u.

Ieder blad moet bovendien ten minste één onderverdeelde, gedrukte tijdschaal bevatten, ten einde de tijd direct te kunnen aflezen met tussenruimten van 15 minuten, alsmede de mogelijkheid om op eenvoudige wijze perioden van vijf minuten te bepalen.

D. OPEN RUIMTE VOOR HANDGESCHREVEN AANTEKENINGEN De bladen moeten een open ruimte bevatten waarop de bestuurder ten minste de volgende aantekeningen kan schrijven: - naam en voornaam van de bestuurder, - datum en plaats van begin en einde van het gebruik van het blad, - nummer van de kentekenplaat van het (de) voertuig(en) waarop de bestuurder tijdens het gebruik van het blad is tewerkgesteld, - de stand van de kilometerteller van het(de) voertuig(en) waarop de bestuurder tijdens het gebruik van het blad is tewerkgesteld, - tijdstip waarop van voertuig werd gewisseld.

V. INSTALLATIE VAN HET CONTROLEAPPARAAT ALGEMEEN 1. De controleapparaten moeten zodanig in de voertuigen worden geïnstalleerd dat enerzijds de bestuurder gemakkelijk vanaf zijn zitplaats de aanwijsinrichting voor de snelheid, de totaalteller en het uurwerk kan controleren en anderzijds alle elementen ervan, met inbegrip van de overbrengingsinstrumenten, zijn beschermd tegen toevallige beschadiging.2. De constante van het controleapparaat moet kunnen worden aangepast aan de kenmerkende coëfficiënt van het voertuig door middel van een daartoe geschikte inrichting, de adapter genoemd. Voertuigen met verschillende brugoverbrengingen moeten zijn voorzien van een schakelinrichting om deze verschillende overbrengingen automatisch terug te brengen tot de overbrenging waarop het toestel door de adapter op het voertuig is ingesteld. 3. Na de eerste ijking wordt op het voertuig, in de nabijheid van of op het apparaat, een goed zichtbaar installatieplaatje bevestigd.Na iedere werkzaamheid door een erkende installateur of een erkende werkplaats ten gevolge waarvan de afstelling van de installatie zelf moet worden gewijzigd, moet een nieuw plaatje worden aangebracht, dat het oude vervangt.

Het plaatje moet zijn voorzien van onderstaande gegevens: - naam, adres of merk van de erkende installateur of de erkende werkplaats, - kenmerkende coëfficiënt van het voertuig, in de vorm "w = ... omw/ km" of "w = ... imp/km", - effectieve omtrek der wielbanden, in de vorm "1 = ... mm", - datum waarop de kenmerkende coëfficiënt van het voertuig is vastgesteld en de effectieve omtrek der wielbanden is gemeten.

B. VERZEGELINGEN De volgende onderdelen moeten worden verzegeld: a) het installatieplaatje, tenzij dit zodanig is bevestigd dat het niet kan worden verwijderd zonder dat de vermeldingen erop worden vernield;b) de uiteinden van de verbinding tussen het eigenlijke controleapparaat en het voertuig;c) de eigenlijke adapter en de aansluiting hiervan op het circuit;d) de schakelinrichting voor voertuigen met verschillende brugoverbrengingen;e) de verbindingen van de adapter en de schakelinrichting met de overige delen van de installatie; f) de in hoofdstuk III, A, 7.b. genoemde omhulsels.

In bijzondere gevallen kunnen andere verzegelingen worden geëist bij de goedkeuring van het model van het controleapparaat en de plaats van deze verzegelingen moet op het goedkeuringscertificaat worden vermeld.

Slechts de verzegelingen der verbindingen genoemd onder b), c) en e) mogen in dringende gevallen worden verwijderd; iedere verbreking van deze zegels moet schriftelijk worden gemotiveerd; deze motivering dient ter beschikking van de bevoegde autoriteit te worden gehouden.

VI. IJKINGEN EN CONTROLES De Overeenkomstsluitende Partijen wijzen de instanties aan die de ijkingen en controles moeten verrichten. 1. Certificatie van nieuwe of gerepareerde apparaten Elk afzonderlijk apparaat, nieuw of gerepareerd, wordt gecertificeerd wat betreft de juiste werking ervan en de nauwkeurigheid van zijn gegevens en registraties binnen de in hoofdstuk III, F, 1, bepaalde grenzen, door de in hoofdstuk V, B, f) bedoelde verzegeling. De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen hiertoe een eerste ijking invoeren die bestaat uit de controle of en de bevestiging dat een nieuw of vernieuwd apparaat overeenstemt met het goedgekeurde model en/of met de eisen van de bijlage en de daarbij behorende aanhangsels, dan wel de bevoegdheid tot certificatie overdragen aan de fabrikanten of hun gemachtigden. 2. Installatie Tijdens de installatie in een voertuig moeten het controleapparaat en de hele installatie ervan voldoen aan de in hoofdstuk III, F, 2, vastgelegde bepalingen inzake de maximaal toelaatbare toleranties. De controlebeproevingen worden verricht onder verantwoordelijkheid van de erkende installateur of de erkende werkplaats. 3. Periodieke controles a) Periodieke controles van de in de voertuigen geïnstalleerde controleapparaten dienen ten minste om de twee jaar te geschieden en kunnen onder andere worden uitgevoerd in het kader van de technische inspecties van motorvoertuigen. Met name moeten worden gecontroleerd: - de goede werking van het controleapparaat, - de aanwezigheid van het goedkeuringsteken op de controleapparaten, - de aanwezigheid van het installatieplaatje, - de ongeschonden staat der verzegelingen van het controleapparaat en van de overige delen van de installatie, - de effectieve omtrek van de wielbanden. b) De controle met betrekking tot de in hoofdstuk III, F, 3, genoemde bepalingen inzake de maximaal toelaatbare toleranties bij het gebruik moet ten minste eens in de zes jaar worden uitgevoerd, waarbij iedere Overeenkomstsluitende Partij voor de op haar grondgebied ingeschreven voertuigen een kortere termijn voor deze controle kan voorschrijven. Deze controle dient de vervanging van het installatieplaatje met zich mee te brengen. 4.Vaststelling van de afwijkingen De vaststelling van de afwijkingen bij installatie en in gebruik geschiedt onder de volgende omstandigheden, die beschouwd moeten worden als normale beproevingsvoorwaarden: - onbelast voertuig, in normale rijomstandigheden, - bandenspanning overeenkomstig de door de fabrikant verstrekte gegevens, - slijtage der banden binnen de door de geldende voorschriften toegelaten grenzen, - voortbeweging van het voertuig: het voertuig moet zich, aangedreven door zijn eigen motor, in rechte lijn over een plat vlak bewegen met een snelheid van 50 + 5 km/u; de controle kan ook plaatsvinden op een daartoe geschikte proefbank, mits sprake is van een vergelijkbare nauwkeurigheid.

Aanhangsel 1B (42) Constructie-, beproevings-, installatie- en controlevoorschriften voor het digitale controleapparaat dat gebruikt wordt bij het wegvervoer

Artikel 1.Preambule 1. Aangezien dit aanhangsel een aanpassing vormt van aanhangsel IB van Verordening (EEG) nr.3821/85 van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer(43), wordt de inhoud van deze bijlage vanwege de omvang en het zeer technische karakter niet opnieuw weergegeven in de AETR. Voor de complete officiële tekst en de achtereenvolgende wijzigingen worden de Overeenkomstsluitende Partijen verwezen naar het Publicatieblad van de Europese Unie.

De inhoud van dit aanhangsel 1B is daarom beperkt tot een inleiding waarin de verwijzingen naar de relevante teksten van de Europese Unie en uit de Publicatiebladen waarin zij zijn gepubliceerd worden geciteerd, waarbij door middel van kruisverwijzingen de nadruk wordt gelegd op de specifieke punten waarop de bijlage moest worden aangepast aan de context van de AETR. 2. Teneinde de raadpleging van deze bijlage en de ter wille van de AETR doorgevoerde aanpassingen te vergemakkelijken alsmede een algemeen overzicht van de tekst mogelijk te maken zal het secretariaat van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties een geconsolideerde versie uitwerken.Deze versie zal evenwel geen rechtskracht hebben. Deze versie, die is opgesteld in de officiële talen van de VN-ECE, zal wanneer nodig worden geactualiseerd.

Art. 2.Inleidende bepalingen tot aanhangsel 1B 1. In overeenstemming met het eerste lid van artikel 1 hierboven, worden de Overeenkomstsluitende Partijen uitgenodigd, aanhangsel IB, bij de Verordeningen van de Commissie, nr.1360/2002 van 13 juni 2002 en van nr. 432/2004 van 5 maart 2004(44) (zie de voetnoot hieronder voor de data van publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie) te consulteren, die de Verordening van de Raad (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer voor de zevende en achtste keer aanpast aan de vooruitgang van de techniek. 2. Voor de toepassing van aanhangsel 1B: 2.1 De termen in de linkerkolom hieronder worden vervangen door de desbetreffende termen in de rechterkolom:

Termes utilisés dans l'annexe 1B

Remplacé par

Termes à utiliser dans l'AETR

Termen gebruikt in aanhangsel IB

vervangen door

Termen gebruikt in de AETR

Etats membres

Parties contractantes

Lidstaten

Overeenkomstsluitende Partijen

EM

PC

Lidstaat

overeenkomstsluitende staat

Annexe (IB)

Appendice (1B)

bijlage (IB)

aanhangsel (1B)

Appendicel

Sous-appendice

Aanhangsel

subaanhangsel

Règlement

Accord ou AETR

Verordening

Overeenkomst of AETR

Communauté

CEE-ONU

Gemeenschap

VN-ECE

Recording equipment (exclusivement dans la version anglais)

Control device

Recording equipment (uitsluitend in de Engelse versie)

Control device (uitsluitend in de Engelse versie)


2.2 Verwijzingen naar de wet- en regelgeving in de linkerkolom hieronder worden vervangen door de teksten in de rechterkolom:

Textes juridiques de la Communauté européenne

Remplacé par

Textes juridiques relevant de la Commission économique pour l'Europe

Wet- en regelgeving van de Europese Gemeenschap

vervangen door

Wetsteksten van de VN-ECE

Règlement no 3820/85/CEEdu Conseil

AETR

Verordening van de Raad (EEG) nr. 3821/85

AETR

Directive no 92/23/CEE du Conseil

Règlement CEE no 54

Richtlijn van de Raad nr. 92/23/EEG

ECE-voorschrift 54

Directive no 95/54/CE de la Commission portant adaptation au progrès technique de la directive n° 72/245/CEE du Conseil

Règlement CEE no 10

Richtlijn van de Commissie nr. 95/54/EG tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniekRichtlijn van de Raad 72/245/EEG

ECE-voorschrift 10


2.3 Hieronder volgt een lijst van teksten of bepalingen waarvoor geen ECE-equivalent bestaat of waarvoor meer informatie nodig is. Deze teksten of informatie worden alleen genoemd ter referentie. 2.3.1 De maximumsnelheid voor het instellen van de snelheidsbegrenzer zoals omschreven in I (Definities), bb) van bijlage IB/aanhangsel 1B voldoet aan de bepalingen van Richtlijn van de Raad nr. 92/6/EEG van 10 februari 1992 (PB nr. L57, 2 maart 1992). 2.3.2 Het meten van afstanden zoals omschreven in I (Definities), u) van bijlage IB/aanhangsel 1B voldoet aan de bepalingen van Richtlijn van de Raad nr. 97/27/EG van 22 juli 1997, zoals laatstelijk gewijzigd (PB L 233, 25 augustus 1997). 2.3.3 Het identificeren van het voertuig zoals omschreven in I (Definities), nn) van bijlage IB/aanhangsel 1B voldoet aan de bepalingen van Richtlijn van de Raad nr. 76/114/EEG van 18 december 1975, zoals laatstelijk gewijzigd (PB L 24, 30 januari 1976). 2.3.4 De bepalingen inzake de beveiliging moeten voldoen aan de bepalingen vervat in Aanbeveling nr. 95/144/EG van 7 april 1995 van de Raad, inzake gemeenschappelijke veiligheidsbeoordelingscriteria voor informatietechnologie (ITSEC) (PB L 93, 26 april 1995). 2.3.5 De bescherming van natuurlijke personen wat betreft de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van dergelijke gegevens voldoen aan de bepalingen van Richtlijn van de Raad nr. 95/46/EG van 24 oktober 1995, zoals laatstelijk gewijzigd (PB L 281, 23 november 1995). 2.4 Overige bepalingen die gewijzigd of geschrapt moeten worden: 2.4.1 De inhoud van voorschrift 172 is geschrapt en vervangen door "Gereserveerd". 2.4.2 Voorschrift 174 wordt als volgt gewijzigd: `het onderscheidingsteken van de Overeenkomstsluitende Partij die de kaart afgeeft. De onderscheidingstekens van Overeenkomstsluitende Partijen die geen EU-lidstaat zijn, zijn gedefinieerd in het Verdrag inzake het wegverkeer van Wenen van 1968 of het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer van 1949. 2.4.3 De verwijzing naar de EU-vlag met de letters "MS" die betekenen "Member State" in voorschrift 178 wordt vervangen door de letters "CP", hetgeen betekent "Contracting Party", waarbij de vlag van een Overeenkomstsluitende Partij die geen EU-lidstaat facultatief is. 2.4.4 Voorschrift 181 wordt als volgt gewijzigd: "Na overleg met het VN-ECE-secretariaat kunnen Overeenkomstsluitende Partijen kleuren of markeringen toevoegen, bijvoorbeeld beveiligingskenmerken, hetgeen de overige bepalingen van dit aanhangsel onverlet laat." 2.4.5 Voorschrift 278 wordt als volgt gewijzigd: "Interoperabiliteitsbeproevingen worden door een bevoegd orgaan uitgevoerd". 2.4.6 De voorschriften 291 tot en met 295 worden geschrapt en vervangen door "Gereserveerd". 2.4.7 In aanhangsel 9/subaanhangsel 9 van de AETR (Typegoedkeuring - Lijst van minimaal vereiste beproevingen), 1, 1-1, wordt de inleidende zin als volgt gewijzigd: "De procedure voor de typegoedkeuring van het controleapparaat (of een component) of van een tachograafkaart is gebaseerd op:"

Bijlage - Aanhangsel 2(45) Goedkeuringsmerk en -certificaten I. Goedkeuringsmerk 1. Het goedkeuringsmerk bestaat uit: -een rechthoek waarbinnen de letter "e" is aangebracht, gevolgd door een onderscheidingsnummer van het land waar de goedkeuring werd afgegeven, in overeenstemming met de volgende gebruikelijke tekens:

Allemagne

1

Duitsland

1

France

2

Frankrijk

2

Italie

3

Italië

3

Pays-Bas

4

Nederland

4

Suède

5

Zweden

5

Belgique

6

België

6

Hongrie

7

Hongarije

7

République tchèque

8

Tsjechische Republiek

8

Espagne

9

Spanje

9

Serbie et Monténégro

10

Servië en Montenegro

10

Royaume-Uni

11

Verenigd Koninkrijk

11

Autriche

12

Oostenrijk

12

Luxembourg

13

Luxemburg

13

Suisse

14

Zwitserland

14

Norvège

16

Noorwegen

16

Finlande

17

Finland

17

Danemark

18

Denemarken

18

Roumanie

19

Roemenië

19

Pologne

20

Polen

20

Portugal

21

Portugal

21

Fédération de Russie

22

Russische Federatie

22

Grèce

23

Griekenland

23

Irlande

24

Ierland

24

Croatie

25

Kroatië

25

Slovénie

26

Slovenie

26

Slovaquie

27

Slovakije

27

Biélorussie

28

Wit-Rusland

28

Estonie

29

Estland

29

République de Moldavie

30

Moldavië

30

Bosnie-Herzégovine

31

Bosnië-Herzegovina

31

Lettonie

32

Letland

32

Liechtenstein

33

Liechtenstein

33

Bulgarie

34

Bulgarije

34

Kazahstan

35

Kazachstan

35

Lituanie

36

Litouwen

36

Turquie

37

Turkije

37

Turkménistan

38

Turkmenistan

38

Azerbaijan

39

Azerbeidzjan

39

L'ex-Républic yougoslave de Macédoine

40

De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

40

Andorre

41

Andorra

41

Ouzbékistan

44

Oezbekistan

44

Chypre

49

Cyprus

49

Malte

50

Malta

50

Albanie

54

Albanië

54

Arménie

55

Armenië

55

Montenegro

56

Montenegro

56

San Marino

57

San Marino

57

Monaco

59

Monaco

59


Overige nummers worden als volgt toegekend: i.Aan landen die partij zijn bij de Overeenkomst van 1958 betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen dezelfde nummers als die welke bij die Overeenkomst aan die landen zijn toegekend; ii. Aan landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst van 1958, nummers in de chronologische volgorde waarin zij deze Overeenkomst bekrachtigen of daartoe toetreden, en - een goedkeuringsnummer, overeenkomend met het nummer op het goedkeuringscertificaat dat is opgesteld voor het model van het controleapparaat of van het blad, en aangebracht op een willekeurige plaats in de nabijheid van de rechthoek.

Noot: Om in de toekomst de gelijkvormigheid te waarborgen tussen de gebruikelijke tekens van de Overeenkomst van 1958 en die van de AETR-Overeenkomst, dienen aan nieuwe Overeenkomstsluitende Partijen in beide Overeenkomsten dezelfde nummers te worden toegekend. 2. Het goedkeuringsmerk wordt op de opschriftenplaat van elk controleapparaat en op elk registratieblad aangebracht.Het moet onuitwisbaar zijn en steeds goed leesbaar blijven. 3. De afmetingen van het hierna weergegeven goedkeuringsmerk worden in millimeters uitgedrukt;deze afmetingen zijn minimumafmetingen. De verhoudingen tussen de afmetingen moeten in acht worden genomen. (1) Deze cijfers zijn slechts bij wijze van voorbeeld aangegeven. II. Goedkeuringscertificaat voor producten in overeenstemming met Aanhangsel 1 (46) De Overeenkomstsluitende Partij die de goedkeuring heeft verleend, verstrekt de aanvrager een goedkeuringscertificaat volgens onderstaande model. Voor de mededeling aan de overige Overeenkomstsluitende Partijen van verleende goedkeuringen of eventuele intrekkingen gebruikt elke Overeenkomstsluitende Partij kopieën van dit document

GOEDKEURINGSCERTIFICAAT

Naam van de bevoegde instantie . . . . .

Mededeling betreffende (*): - Goedkeuring van een model van een controle-apparaat - Intrekking van de goedkeuring van een model van een controleapparaat - goedkeuring van een registratieblad - intrekking van de goedkeuring van een registratieblad

Nr. van de goedkeuring . . . . . 1. Fabrieks- of handelsmerk .. . . . 2. Benaming van het model .. . . . 3. Naam van de fabrikant .. . . . 4. Adres van de fabrikant .. . . . 5 Ter goedkeuring aangeboden op . . . . . 6. Beproevingslaboratorium .. . . . 7. Datum en nummer van het verslag van het laboratorium .. . . . 8. Datum van goedkeuring .. . . . 9. Datum van intrekking der goedkeuring .. . . . 10. Model(len) van het controleapparaat of de controle-apparaten waarop het blad moet worden gebruikt .. . . . 11. Plaats .. . . . 12. Datum .. . . . 13. Bijgevoegde beschrijvende documenten .. . . . 14. Opmerkingen .. . . . . . . . . . . . . .

Handtekening

* Doorhalen hetgeen niet van toepassing is.

III. Goedkeuringscertificaat voor producten in overeenstemming met Aanhangsel 1B (47) Zodra de Overeenkomstsluitende Partij een goedkeuring heeft verleend, verstrekt zij de aanvrager een goedkeuringscertificaat dat is opgesteld in overeenstemming met het onderstaande model. De Overeenkomstsluitende Partijen gebruiken kopieën van dit document teneinde de overige Overeenkomstsluitende Partijen in kennis te stellen van verleende goedkeuringen of intrekkingen.

Goedkeuringscertificaat voor producten in overeenstemming met Aanhangsel 1B: Naam van de bevoegde administratie . . . . .

Mededeling betreffende (1): o Goedkeuring o Intrekking van een goedkeuring o van een model van een controleapparaat o van een component van een controleapparaat (2) . . . . . o van een bestuurderskaart o van een werkplaatskaart o van een bedrijfskaart o van een controleurskaart Goedkeuring nr. . . . . . 1. Fabrieks- of handelsmerk .. . . . 2. Naam van het model .. . . . 3. Naam van de fabrikant .. . . . 4. Adres van de fabrikant .. . . . 5 Ingediend voor goedkeuring op . . . . . 6. Beproevingslaboratorium of -laboratoria .. . . . 7. Datum en nummer van processen-verbaal .. . . . 8. Datum van goedkeuring .. . . . 9. Datum van intrekking van de goedkeuring .. . . . 10. Model(len) van component(en) van het controleapparaat waarmee de component dient te worden gebruikt .. . . . 11. Plaats .. . . . 12. Datum .. . . . 13. Bijgevoegde beschrijvende documenten .. . . . 14. Opmerkingen (o.a. over het aanbrengen van verzegelingen indien nodig) . . . . . . . . . . . . . . . (Handtekening) (1) Aankruisen wat van toepassing is.(2) Vermeld in de mededeling welke component het betreft'

Bijlage Aanhangsel 3 (48) Overeenkomstig artikel 12 bis van het huidig Akkoord mogen wegvervoerders de hiernagenoemde typeformulieren gebruiken om wegcontroles te vergemakkelijken : 1.Het formulier voor de verklaring van activiteiten is een formulier dat gebruikt dient te worden indien een bestuurder geen voertuig heeft kunnen besturen ingevolge ziekte of verlof, of indien hij een voertuig heeft bestuurd dat niet onder het toepassingsgebied van de AETR-overeenkomst in de zin van artikel 2 van de huidige overeenkomst valt.

Gebruiksaanwijzing (te herinneren voor zover mogelijk op de achterzijde van het formulier) a) Alle velden van dit formulier moeten ingevuld worden door de vervoersonderneming of de betrokken bestuurder vóór de rit.b) De tekst van het formulier mag niet gewijzigd worden.c) Om geldig te zijn moet het formulier ondertekend worden door zowel de bevoegde vertegenwoordiger van de vervoersonderneming als door de bestuurder zelf.Voor zelfstandige bestuurders tekent de bestuurder zowel in naam van de onderneming als bestuurder. Alleen het ondertekende origineel is geldig. d) Het formulier mag uitgeprint worden met het logo van de onderneming.De rubrieken 1 tot 5 mogen vooraf afgedrukt worden. De stempel van de onderneming kan de handtekening van de ondergetekende niet vervangen, maar zijn handtekening kan wel vergezeld gaan van de stempel. e) Bijkomende nationale of gewestelijke informatie zullen op de achterzijde moeten vermeld worden.f) Als het formulier in een andere taal is opgesteld dan het Engels of het Frans, moet de titel in de nationale taal verschijnen onder de Engelse en Franse titels die moeten behouden worden.De titels van de rubrieken op het formulier zullen moeten herhaald worden in het Engels indien het origineel document is opgesteld in een andere taal dan het Engels (zie het bijgevoegde model). 2. (behouden voor een eventueel ander formulier)...

Formulaire d'attestation d'activités * / attestation of activities* (verordening (EG) 561/2006 of de AETR**) / (Régulation (EC) 561/2006 OR the AETR**) Machinaal in te vullen in Latijnse lettertekens en te ondertekenen voor elke rit/To be filled in by typing in Latin characters and signed before a journey Om bij te voegen bij de registratiebladen van het controleapparaat die moeten worden bewaard/To be kept with the original control device records wherever they are required to be kept Valse attesten maken een inbreuk uit/False attestations constitute an infringement Deel in te vullen door de onderneming (Part to be filled in by the undertaking) 1. Naam van de onderneming/Name of the undertaking .. . . . 2. Straat, postcode, stad/Street address, postal code, city .. . . . . . . . . .

Land/Country : 3. Telefoonnummer (met internationale netnummers)/Telephone number (including international prefix) .. . . . 4. Faxnummer (met internationale netnummers) Fax number (including international prefix): .. . . . 5. E-mailadres (e-mail address): .. . . .

Ik ondergetekende (I, the undersigned) : 6. Naam en voornaam/Name and first name .. . . . 7. Functie binnen de onderneming/Position in the undertaking: .. . . .

Verklaar dat de bestuurder/declare that the driver: 8. Naam en voornaam/Name and first name .. . . . : . . . . . . 9. Geboortedatum (dag/maand/jaar)/Date of birth (day/month/year): .. . . . 10. Nummer van het rijbewijs, de identiteitskaart of het paspoort/Driving licence or identity card or passport number .. . . . . 11. die bij de onderneming in dienst is getreden (dag/maand/jaar)/who has started to work at the undertaking on (day/month/year) .. . . . .

Tijdens de periode/for the period: 12. van (tijdstip/dag/maand/jaar)/from (hour/day/month/year): .. . . . 13. tot (tijdstip/dag/maand/jaar)/ to (hour/day/month/year) .. . . . 14. o met ziekteverlof was ***/ was on sick leave 15.o jaarlijkse vakantie heeft genomen ***/ was on annual leave 16. o rust of vakantie genoot ***/ was on leave or rest 17.o een voertuig heeft bestuurd dat niet onder het toepassingsgebied van verordening (EG) 561/2006 of van de AETR-overeenkomst ***/ drove a vehicle exempted from the scope of Regulation (EC) 561/2006 or the AETR 18. o andere werkzaamheden heeft verricht dan het besturen van een voertuig ***/ performed other work than driving 19.o beschikbaar was ***/ was available 20. Plaats /Place: .. . . . . Datum/date: . . . . . .

Handtekening/signature 21. Ondergetekende, de bestuurder, verklaar tijdens de voormelde periode geen voertuig te hebben bestuurd waarop de verordening (EG) 561/2006 of de AETR-overeenkomst van toepassing is.(I, the driver, confirm that I have not been driving a vehicle falling under the scope of Regulation (EC) 561/2006 or the AETR during the period mentioned above). 22. Lieu /Place: .. . . . . Date/date . . . . . . _________Signature du conducteur/signature of the driver: * Een elektronische en afdrukbare versie van dit formulier is beschikbaar op het volgende adres : http://www.unece.org/trans/main/sc1/aetr.html ** Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg ***Gelieve slecht één vakje aan te kruisen.

PROTOCOL VAN ONDERTEKENING Bij de ondertekening van de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg, zijn de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, overeengekomen als volgt: De Overeenkomstsluitende Partijen verklaren dat deze Overeenkomst de bepalingen, die naderhand eventueel kunnen worden uitgevaardigd inzake de werktijd en de dagelijkse arbeidsspreiding onverlet laat. bij artikel 4 van de Overeenkomst Het bepaalde in het eerste lid van artikel 4 mag niet zodanig worden uitgelegd dat het buiten de Staat waar het voertuig dat het vervoer verricht is ingeschreven, rijverboden voor bepaalde dagen of uren, die in die Staat voor bepaalde soorten voertuigen van kracht zijn, van toepassing zou verklaren. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 4 mag niet zodanig worden uitgelegd als zou dit een Overeenkomstsluitende Partij verhinderen op haar grondgebied de naleving op te leggen van bepalingen van haar nationale wetgeving die op bepaalde dagen of uren het verkeer met bepaalde soorten voertuigen verbieden.

Elke Overeenkomstsluitende Partij die, partij zijnde bij een bijzondere overeenkomst als bedoeld in het tweede lid van artikel 4 van deze Overeenkomst, vergunning verleent voor internationaal wegvervoer, dat aanvangt en eindigt op de grondgebieden van de partijen bij bedoelde bijzondere overeenkomst en dat wordt uitgevoerd met voertuigen, ingeschreven op het grondgebied van een Staat die een Overeenkomstsluitende Partij is bij de AETR, maar geen partij is bij bedoelde bijzondere overeenkomst, kan als voorwaarde voor het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten die dergelijke vervoeren toelaten, dat de bemanningen die deze vervoeren verrichten zich op de grondgebieden van de Staten die partij zijn bij bedoelde bijzondere overeenkomst, zich houden aan de bepalingen van bedoelde bijzondere overeenkomst. bij artikel 12 van de Overeenkomst De ondergetekenden verbinden zich, wanneer de Overeenkomst in werking zal zijn getreden, besprekingen te wijden aan het opnemen in de Overeenkomst door middel van een amendement, van een bepaling, die voorziet in het gebruik van een in het voertuig geplaatst controleapparaat van een goedgekeurd type dat, voor zover mogelijk, het persoonlijke controleboekje zal vervangen. bij artikel 14 van de Overeenkomst De Overeenkomstsluitende Partijen erkennen, dat het gewenst is: - dat elke Overeenkomstsluitende Partij de noodzakelijke maatregelen neemt ten einde in staat te zijn overtredingen van de bepalingen van de Overeenkomst niet alleen te vervolgen wanneer deze zijn begaan op haar grondgebied, maar ook wanneer zij zijn begaan op het grondgebied van een andere Staat gedurende het uitvoeren van internationaal wegvervoer, verricht met een voertuig dat door de Overeenkomstsluitende Partij is ingeschreven; - dat zij elkaar wederzijds bijstand zullen verlenen ten einde begane overtredingen te bestraffen. bij artikel Bijlage van de Overeenkomst In afwijking van het bepaalde in paragraaf 4 van de algemene bepalingen van de Bijlage bij deze Overeenkomst, zal Zwitserland kunnen afzien van de eis dat de bemanningsleden de weekstaten van het individuele controleboekje moeten ondertekenen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Genève, de eerste juli negentienhonderd zeventig, in een enkel exemplaar, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek. _______ Nota's (1) Definitie gewijzigd door amendement 6 (2) Definitie ingevoegd bij amendement 2 en gewijzigd bij amendement 6 (3) Definitie ingevoegd bij amendement 2 (4) Definitie gewijzigd bij amendement 6 (5) Definitie ingevoegd bij amendement 2 (6) Definitie ingevoegd bij amendement 2 en gewijzigd bij amendement 6 (7) De definities n) tot w) werden ingevoegd bij amendement 6 (8) Gewijzigd bij amendement 6 (9) Opeenvolgend gewijzigd bij amendement 1, 2 en 6 (10) Gewijzigd bij amendement 2 (11) Gewijzigd bij amendement 2 (12) Opeenvolgend gewijzigd bij amendement 2 en 6 (13) Opeenvolgend gewijzigd bij amendement 2 en 6 (14) Opeenvolgend gewijzigd bij amendement 2 en 6 (15) Ingevoegd bij amendement 6 (16) Opeenvolgend gewijzigd bij amendement 2 en 6 (17) Opeenvolgend gewijzigd bij amendement 1, 2, 3 en 5 (18) Opeenvolgend gewijzigd bij amendement 2 en 6 (19) Opeenvolgend gewijzigd bij amendement 2, 4 en 6 (20) Ingevoegd bij amendement 6 (21) Opeenvolgend gewijzigd bij amendement 2 en 5 (22) Ingevoegd bij amendement 6 (23) Gewijzigd bij amendement 2 (24) Gewijzigd bij amendement 2 (25) Gewijzigd bij amendement 2 (26) Gewijzigd bij amendement 2 (27) Gewijzigd bij amendement 2, vervolgens bij amendement 5 (28) Ingevoegd bij amendement 5 (29) Zoals laatstelijk gewijzigd bij de Verordeningen van de Commissie (EG) Nr.1360/2002 van 13 juni 2002 (PB L 207 van 5 augustus 2002 (Rectificatie PB L 77 van 13 maart 2004)) en nr. 432/2004 van 5 maart 2004 (PB L 71 van 10 maart 2004). (30) Ingevoegd bij amendement 6 (31) Gewijzigd bij amendement 2 (32) Gewijzigd bij amendement 2 (33) Gewijzigd bij amendement 2 en vervolgens volledig herzien in het kader van amendement 5 (34) Gewijzigd bij amendement 6 (35) Gewijzigd bij amendement 6 (36) Symbool gebruikt voor de digitale tachograaf (37) Symbool voor de digitale tachograaf (38) Symbool voor de digitale tachograaf (39) Symbool voor de digitale tachograaf (40) Gewijzigd bij amendement 6 (41) Gewijzigd bij amendement 2 (42) Ingevoegd bij amendement 5 (43) Zoals laatstelijk gewijzigd bij de Verordening van de Raad (EG) nr.2135/98 van 24 september 1998 (PB L 274 van 9 oktober 1998 alsmede bij de Verordeningen van de Commissie (EG) nr. 1360/2002 van 13 juni 2002 (PB L 207 van 5 augustus 2002 (Rectificatie PB L 77 van 13 maart 2004)) en nr. 432/2004 van 5 maart 2004 (PB L 71 van 10 maart 2004). (44) Zoals laatstelijk gewijzigd bij de Verordening van de Raad (EG) nr.2135/98 van 24 september 1998 (PB L 274 van 9 oktober 1998 alsmede bij de Verordeningen van de Commissie (EG) nr. 1360/2002 van 13 juni 2002 (PB L 207 van 5 augustus 2002 (Rectificatie PB L 77 van 13 maart 2004)) en nr. 432/2004 van 5 maart 2004 (PB L 71 van 10 maart 2004). (45) Opeenvolgend gewijzigd bij de amendementen 2, 3, 5 en 6 (46) Titel gewijzigd bij amendement 5 (47) Ingevoegd bij amendement 5 (48) Ingevoegd bij amendement 6

^