gepubliceerd op 04 juli 1998
Overeenkomst inzake het internationale vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen en het gebruik van speciale vervoermiddelen bij dit vervoer De Overeenkomstsluitende Partijen, Verlangend te komen tot een betere kwaliteitshandhav(...) Overwegende, dat verbetering van die kwaliteitshandhaving uitbreiding van de handel in bederfelijke(...)
MINISTERIE VAN VERKEER EN INFRASTRUCTUUR
Overeenkomst inzake het internationale vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen en het gebruik van speciale vervoermiddelen bij dit vervoer (ATP) De Overeenkomstsluitende Partijen, Verlangend te komen tot een betere kwaliteitshandhaving van bederfelijke levensmiddelen tijdens het vervoer, met name in het internationale handelsverkeer, Overwegende, dat verbetering van die kwaliteitshandhaving uitbreiding van de handel in bederfelijke levensmiddelen zal brengen, Zijn overeengekomen als volgt : HOOFDSTUK I. - Speciale vervoermiddelen Artikel 1 In het internationaal vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen mogen vervoermiddelen niet worden aangeduid als "geïsoleerde", "niet-mechanisch gekoelde", "mechanisch gekoelde" of "verwarmde" vervoermiddelen, tenzij zij beantwoorden aan de definities en normen vervat in Bijlage 1 bij deze Overeenkomst.
Artikel 2 De Overeenkomstsluitende Partijen nemen de nodige maatregelen opdat de in artikel 1 genoemde vervoermiddelen, overeenkomstig het bepaalde in de aanhangsels 1, 2, 3 en 4 van Bijlage 1 bij deze Overeenkomst, worden gecontroleerd en wordt nagegaan of deze aan bedoelde normen beantwoorden.
Elke Overeenkomstsluitende Partij erkent de geldigheid van certificaten van goedkeuring die, overeenkomstig het bepaalde in Bijlage 1 bij deze Overeenkomst, aanhangsel 1, vierde lid, zijn afgegeven door de bevoegde instantie van een andere Overeenkomstsluitende Partij. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan de geldigheid erkennen van certificaten van goedkeuring die, overeenkomstig het bepaalde in Bijlage 1 bij deze Overeenkomst, aanhangsel 1 en 2, zijn afgegeven door de bevoegde instantie van een Staat niet zijnde een Overeenkomstsluitende Partij.
HOOFDSTUK II. - Het gebruik van speciale vervoermiddelen bij het internationaal vervoer van bepaalde aan bederf onderhevige levensmiddelen Artikel 3 1. Het bepaalde in artikel 4 van deze Overeenkomst geldt voor alle vormen van vervoer, zowel voor rekening van anderen als voor eigen rekening, dat - onder voorbehoud van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel - uitsluitend per spoor of over de weg, of in een combinatie van beide, wordt uitgevoerd, van - diepbevroren of bevroren levensmiddelen, - levensmiddelen genoemd in Bijlage 3 van deze Overeenkomst, ook indien zij niet diepbevroren of bevroren zijn, indien de plaats waar de goederen of het vervoermiddel dat deze goederen bevat worden geladen in een spoorwagon of een wegvervoermiddel en de plaats waar de goederen of het vervoermiddel dat deze goederen bevat worden uitgeladen in twee verschillende Staten zijn gelegen en de plaats waar de goederen worden uitgeladen is gelegen op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij. Ingeval het vervoer een of meer zeereizen omvat, anders dan die welke zijn bedoeld in het tweede lid van dit artikel, dient elk vervoer over land afzonderlijk te worden beschouwd. 2. Het in het eerste lid van dit artikel bepaalde is eveneens van toepassing op zeereizen van minder dan 150 km, mits de goederen zonder tussentijdse verlading worden verscheept in het (de) voor het vervoer over land gebruikte vervoermiddel(en), en deze zeereizen voorafgaan aan en/of volgen op vervoer over land als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.3. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel, behoeven de Overeenkomstsluitende Partijen het in artikel 4 van deze Overeenkomst bepaalde niet toe te passen op het vervoer van niet voor menselijke consumptie bestemd voedsel. Artikel 4 1. Voor het vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen als aangegeven in de Bijlagen 2 en 3 bij deze Overeenkomst dient gebruik te worden gemaakt van de in artikel 1 van deze Overeenkomst bedoelde vervoermiddelen, tenzij de voor de gehele duur van het vervoer te verwachten temperaturen deze eis beslist onnodig maken om de temperaturen, als vastgelegd in de Bijlagen 2 en 3 bij deze Overeenkomst, te kunnen handhaven.De keuze en het gebruik van het vervoermiddel dient zodanig te zijn dat het mogelijk is de in deze Bijlagen vastgelegde temperaturen te handhaven tijdens de gehele duur van het vervoer.
Tevens dienen alle nodige maatregelen te worden genomen, in het bijzonder wat betreft de temperaturen van de levensmiddelen bij inlading, de ijsvoorziening bij de aanvang van het vervoer en onderweg of andere noodzakelijke handelingen. Niettemin is het in dit lid bepaalde uitsluitend van toepassing voor zover het niet strijdig is met internationale verplichtingen met betrekking tot internationaal vervoer, die door de Overeenkomstsluitende Partijen zijn aangegaan op grond van verdragen welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst van kracht waren, of van daarvoor in de plaats gekomen verdragen. 2. Indien gedurende een transport dat onderworpen is aan de bepalingen van deze Overeenkomst aan het bepaalde in het eerste lid van dit artikel niet is voldaan, (a) mag niemand de levensmiddelen na beëindiging van het vervoer binnen het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij van de hand doen, tenzij de bevoegde instanties van die Overeenkomstsluitende Partij het verenigbaar achten met de eisen van de volksgezondheid daartoe machtiging te verlenen, mits in dat geval aan de bij het verlenen van bedoelde machtiging door die instanties eventueel te stellen voorwaarden wordt voldaan, (b) mag elke Overeenkomstsluitende Partij, met het oog op de volksgezondheid of het voorkomen van dierenziekten en voor zover dit niet strijdig is met de andere in de laatste zin van het eerste lid van dit artikel bedoelde internationale verplichtingen, de invoer van de levensmidden binnen haar grondgebied verbieden of deze invoer binden aan door haar vast te stellen voorwaarden.3. Vervoerders die voor rekening van derden vervoersopdrachten uitvoeren zijn gehouden te handelen overeenkomstig het in het eerste lid van dit artikel bepaalde, slechts voor zover zij zich verbonden hebben prestaties te leveren of te doen leveren, die zijn gericht op het naleven daarvan en voor zover zulks afhankelijk is van het leveren van die prestaties.Indien andere personen, natuurlijke personen of rechtspersonen, zich hebben verbonden prestaties te leveren of te doen leveren, die zijn gericht op het naleven van de bepalingen van deze Overeenkomst, zijn zij gehouden de naleving daarvan te waarborgen, voor zover deze afhankelijk is van de prestaties welke zij op zich genomen hebben, te leveren of te doen leveren. 4. Voor de duur van een transport dat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst en waarbij de plaats van inlading op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij is gelegen, berust de verantwoordelijkheid voor het naleven van het in het eerste lid van dit artikel bepaalde, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid van dit artikel, - in geval het vervoer betreft dat wordt uitgevoerd voor rekening van derden, bij de persoon, een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon, die, volgens het vervoerbewijs, de afzender is of, zo een vervoerbewijs ontbreekt, bij de persoon, een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon, die de vervoerovereenkomst met de vervoerder heeft aangegaan; - in de overige gevallen bij de persoon, een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon, die het transport uitvoert.
HOOFDSTUK III. - Diverse bepalingen Artikel 5 De bepalingen van deze Overeenkomst zijn niet van toepassing op vervoer over land dat zonder tussentijdse verlading van de goederen met gebruikmaking van laadkisten geschiedt, mits deze transporten voorafgegaan of gevolgd worden door zeereizen, anders dan die welke bedoeld zijn in het tweede lid van artikel 3 van deze Overeenkomst.
Artikel 6 1. Elke Overeenkomstsluitende Partij neemt alle gewenste maatregelen ter waarborging van de naleving van de bepalingen van deze Overeenkomst.De bevoegde instanties van de Overeenkomstsluitende Partijen houden elkaar op de hoogte van de met dit doel genomen algemene maatregelen. 2. Indien een Overeenkomstsluitende Partij een inbreuk vaststelt gemaakt door een persoon die op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij woont, of die persoon een boete oplegt, geeft de bevoegde instantie van de eerste Partij de bevoegde instantie van de andere Partij kennis van de vastgestelde inbreuk en van de opgelegde boete. Artikel 7 De Overeenkomstsluitende Partijen behouden het recht bilaterale of multilaterale overeenkomsten aan te gaan waarin bepaald wordt dat de bepalingen, van toepassing op zowel speciale vervoermiddelen als op de temperaturen die bij het vervoer van bepaalde aan bederf onderhevige levensmiddelen dienen te worden gehandhaafd, strenger mogen zijn dan de bepalingen van deze Overeenkomst, met name vanwege bijzondere klimatologische omstandigheden. Deze bepalingen zijn slechts van toepassing op internationaal vervoer dat wordt verricht tussen de Overeenkomstsluitende Partijen die bilaterale of multilaterale overeenkomsten als bedoeld in dit artikel hebben gesloten. Van deze overeenkomst dient kennisgeving te worden gedaan aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties die de Overeenkomstsluitende Partijen die deze overeenkomsten niet hebben ondertekend daarvan mededeling doet.
Artikel 8 Het niet nakomen van de bepalingen van deze Overeenkomst tast niet het bestaan of de geldigheid aan van voor het uitvoeren van het vervoer afgesloten overeenkomsten.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen Artikel 9 1. Staten die lid zijn van de Economische Commissie voor Europa en Staten, die, overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 8 van het mandaat van de Commissie, met raadgevende stem tot de Commissie zijn toegelaten, kunnen partij worden bij deze Overeenkomst, (a) door haar te ondertekenen;(b) door haar te bekrachtigen na haar onder voorbehoud van bekrachtiging te hebben ondertekend, of (c) door ertoe toe te treden.2. Staten, die overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 11 van het mandaat van de Economische Commissie voor Europa, aan bepaalde werkzaamheden van de Commissie kunnen deelnemen, kunnen bij deze Overeenkomst partij worden door na de inwerkingtreding ervan tot de Overeenkomst toe te treden.3. Deze Overeenkomst staat ter ondertekening open tot en met 31 mei 1971.Van die datum af staat zij open voor toetreding. 4. Bekrachtiging of toetreding geschiedt door nederlegging van een akte bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Atikel 10 1. Elke Staat kan op het tijdstip dat hij deze Overeenkomst zonder voorbehoud van bekrachtiging ondertekent of zijn akte van bekrachtiging of toetreding nederlegt, alsmede op elk later tijdstip door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving verklaren, dat deze Overeenkomst niet van toepassing is op vervoer binnen at zijn buiten Europa gelegen grondgebieden of één daarvan. Indien deze kennisgeving is gedaan na de inwerkingtreding van de Overeenkomst voor de Staat die deze kennisgeving doet, is de Overeenkomst na verloop van negentig dagen na de datum waarop de Secretaris-Generaal deze kennisgeving heeft ontvangen niet langer van toepassing op vervoer binnen het (de) in deze kennisgeving aangegeven grondgebied(en). 2. Een Staat die een verklaring als bedoeld in het eerste lid van dit artikel heeft afgelegd mag op elk later tijdstip door middel van een aan de Secretaris-Generaal gerichte kennisgeving verklaren, dat de Overeenkomst van toepassing is op vervoer binnen een overeenkomstig het eerste lid van dit artikel aangewezen grondgebieden dat de Overeenkomst honderd en tachtig dagen na de datum van ontvangst van deze kennisgeving door de Secretaris-Generaal van toepassing wordt op vervoer binnen genoemd grondgebied. Artikel 11 1. Deze Overeenkomst treedt in werking een jaar nadat vijf van de in artikel 9, eerste lid, genoemde Staten haar zonder voorbehoud van bekrachtiging hebben ondertekend of hun akten van bekrachtiging of toetreding hebben nedergelegd.2. Ten aanzien van een Staat die deze Overeenkomst bekrachtigt of ertoe toetreedt nadat vijf Staten haar zonder voorbehoud van bekrachtiging hebben ondertekend of hun akten van bekrachtiging of toetreding hebben nedergelegd, treedt deze Overeenkomst een jaar nadat de betrokken Staat zijn akte van bekrachtiging of toetreding heeft nedergelegd, in werking. Artikel 12 1. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan deze Overeenkomst opzeggen door hiervan aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties kennisgeving te doen.2. De opzegging wordt van kracht vijftien maanden na de datum waarop de Secretaris-Generaal kennisgeving van de opzegging heeft ontvangen. Artikel 13 Deze Overeenkomst houdt op van kracht te zijn indien het aantal Overeenkomstsluitende Partijen gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden na haar inwerkingtreding minder dan vijf bedraagt.
Artikel 14 1. Elke Staat kan op het tijdstip dat hij deze Overeenkomst zonder voorbehoud van bekrachtiging ondertekent of zijn akte van bekrachtiging of toetreding nederlegt, of op elk later tijdstip, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving, verklaren dat deze Overeenkomst eveneens zal gelden voor alle gebieden of één of meer daarvan voor de internationale betrekkingen waarvan die Staat verantwoordelijk is. Deze Overeenkomst geldt voor het gebied of de gebieden genoemd in deze kennisgeving, met ingang van de negentigste dag na ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal of, indien de Overeenkomst op die dag nog niet in werking is getreden, met ingang van de datum van haar inwerkingtreding. 2. Een Staat die een verklaring als bedoeld in het eerste lid van dit artikel heeft afgelegd, waardoor deze Overeenkomst eveneens geldt voor een gebied voor welke internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is, kan deze Overeenkomst, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, ten aanzien van dat gebied afzonderlijk opzeggen. Artikel 15 1. Geschillen tussen twee of meer Overeenkomstsluitende Partijen, de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst betreffende, worden, indien mogelijk door middel van onderlinge onderhandeling geregeld.2. Elk geschil dat niet door middel van onderhandeling wordt geregeld, wordt, op verzoek van een der bij het geschil betrokken Overeenkomstsluitende Partijen, aan een scheidsrechterlijke beslissing onderworpen en dienovereenkomstig aan één of meer in onderlinge overeenstemming tussen die Partijen gekozen scheidsmannen ter beslissing voorgelegd. Indien binnen drie maanden na de datum van het verzoek om een scheidsrechterlijke beslissing de bij het geschil betrokken Partijen niet tot overeenstemming kunnen komen aangaande de keuze van een scheidsman of van scheidsmannen, kan elk van die Partijen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties verzoeken één enkele scheidsman aan te wijzen, aan wie het geschit ter beslissing zal worden voorgelegd. 3. De beslissing van de overeenkomstig het bepaalde in het voorgaande lid aangewezen scheidsman of scheidsmannen is bindend ten aanzien van de bij het geschil betrokken Overeenkomstsluitende Partijen. Artikel 16 1. Elke Staat kan op het tijdstip van ondertekening of van bekrachtiging van of toetreding tot deze Overeenkomst verklaren dat hij zich niet gebonden acht door het tweede en het derde lid van artikel 15 van deze Overeenkomst.De andere Overeenkomstsluitende Partijen zijn tegenover een Overeenkomstsluitende Partij die een dergelijk voorbehoud heeft gemaakt, niet gebonden door deze leden. 2. Elke Overeenkomstsluitende Partij die overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel een voorbehoud heeft gemaakt, kan dit voorbehoud te allen tijde door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving intrekken.3. Met uitzondering van het voorbehoud voorzien in het eerste lid van dit artikel, kan geen enkel voorbehoud ten aanzien van deze Overeenkomst worden toegestaan. Artikel 17 1. Nadat deze Overeenkomst drie jaar van kracht is geweest kan elke Overeenkomstsluitende Partij, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving, verzoeken een conferentie bijeen te roepen met het doel deze Overeenkomst aan een onderzoek te onderwerpen.De Secretaris-Generaal stelt alle Overeenkomstsluitende Partijen van dit verzoek in kennis en, indien binnen een termijn van vier maanden, gerekend vanaf de datum waarop de Secretaris-Generaal de kennisgeving heeft verzonden, niet minder dan één derde der Overeenkomstsluitende Partijen van hun instemming met dit verzoek hebben blijk gegeven, roept de Secretaris-Generaal een conferentie ter bestudering van deze Overeenkomst bijeen. 2. Indien overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel een conferentie bijeen wordt geroepen, stelt de Secretaris-Generaal alle Overeenkomstsluitende Partijen daarvan in kennis en verzoekt hun binnen een termijn van drie maanden de voorstelten in te dienen, die zij door de conferentie behandeld wensen te zien.Ten minste drie maanden voor de aanvang van de conferentie doet de Secretaris-Generaal alle Overeenkomstsluitende Partijen, te samen met de tekst van bovengenoemde voorstelten, de voorlopige agenda van de conferentie toekomen. 3. De Secretaris-Generaal nodigt alle in artikel 9, eerste lid, van deze Overeenkomst genoemde Staten, te samen met de Staten die, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, tweede lid, partij bij deze Overeenkomst zijn geworden, uit de op grond van dit artikel bijeen te roepen conferenties bij te wonen. Artikel 18 1. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan één of meer wijzigingen op deze Overeenkomst voorstelten.De tekst van een voorgestelde wijziging dient ter kennis van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties te worden gebracht, die deze ter kennis brengt van alle Overeenkomstsluitende Partijen en alle andere in artikel 9, eerste lid, van deze Overeenkomst genoemde Staten. 2. Binnen een tijdsbestek van zes maanden gerekend van de datum waarop de Secretaris-Generaal mededeling doet van de voorgestelde wijziging, kan elke Overeenkomstsluitende Partij de Secretaris-Generaal berichten a) dat zij bezwaar maakt tegen de voorgestelde wijziging, of b) dat, hoewel zij voornemens is het voorstel te aanvaarden, in haar land aan de voor de aanvaarding noodzakelijke voorwaarden nog niet is voldaan.3. Indien een Overeenkomstsluitende Partij de Secretaris-Generaal een kennisgeving zendt als voorzien in het tweede lid, letter b, van dit artikel, kan zij, zolang de Secretaris-Generaal geen bericht van aanvaarding van de voorgestelde wijziging heeft gezonden, binnen een tijdsbestek van negen maanden, gerekend van de datum af, waarop de termijn van zes maanden, als voorgeschreven met betrekking tot de eerste kennisgeving, is verstreken, bezwaar tegen de voorgestelde wijziging maken.4. Indien overeenkomstig het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel bezwaar wordt gemaakt tegen de voorgestelde wijziging, wordt de wijziging geacht niet te zijn aanvaard en wordt zij niet van kracht.5. Indien overeenkomstig het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel geen bezwaar is gemaakt tegen de voorgestelde wijziging, wordt de wijziging geacht te zijn aanvaard op de hierna te noemen datum : a) indien geen enkele Overeenkomstsluitende Partij de Secretaris-Generaal, overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid, letter b, van dit artikel, een kennisgeving heeft gezonden, na het verstrijken van de in het tweede lid van dit artikel genoemde termijn van zes maanden;b) indien ten minste één Overeenkomstsluitende Partij de Secretaris-Generaal, overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid, letter b, van dit artikel, een kennisgeving heeft gezonden, op één van de twee volgende data, en wel die datum welke het eerst valt : - de datum waarop alle Overeenkomstsluitende Partijen die een dergelijke kennisgeving hebben ingezonden de Secretaris-Generaal van hun aanvaarding van het voorstel in kennis hebben gesteld, met dien verstande dat, indien alle kennisgevingen van aanvaarding worden ingezonden voor het verstrijken van de in het tweede lid van dit artikel genoemde termijn van zes maanden, deze datum zal worden aangemerkt als de datum waarop de bedoelde termijn van zes maanden verstrijkt; - de datum waarop de in het derde lid van dit artikel genoemde termijn van negen maanden verstrijkt. 6. Een als aanvaard geachte wijziging wordt zes maanden na de datum waarop zij werd geacht te zijn aanvaard van kracht.7. De Secretaris-Generaal bericht ten spoedigste alle Overeenkomstsluitende Partijen of, overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid, letter a, van dit artikel, bezwaar tegen de voorgestelde wijziging is gemaakt en of één of meer Overeenkomstsluitende Partijen hem een kennisgeving overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid, letter b, van dit artikel hebben gezonden.Indien hem door één of meer Overeenkomstsluitende Partijen een dergelijke verklaring is gezonden, bericht hij vervolgens alle Overeenkomstsluitende Partijen of van de zijde van de Overeenkomstsluitende Partij of Partijen door wie een dergelijke kennisgeving is gezonden, tegen de voorgestelde wijziging bezwaar wordt gemaakt of dat deze wordt aanvaard. 8. Onafhankelijk van de gang van zaken met betrekking tot wijzigingen, als omschreven in het eerste tot en met het zesde lid van dit artikel, kunnen de Bijlagen en Aanhangsels van deze Overeenkomst worden gewijzigd in onderlinge overeenstemming tussen de bevoegde instanties van alle Overeenkomstsluitende Partijen.Indien de bevoegde instanties van een Overeenkomstsluitende Partij te kennen heeft gegeven dat, op grond van haar nationale recht, goedkeuring harentwege gebonden is aan een bijzondere machtiging of aan de goedkeuring van een wetgevend lichaam, wordt de goedkeuring van de betrokken Overeenkomstsluitende Partij met betrekking tot de wijziging van een Bijlage niet geacht te zijn gegeven alvorens de Overeenkomstsluitende Partij de Secretaris-Generaal ervan heeft verwittigd dat de vereiste machtiging of goedkeuring is verkregen. In de tussen de bevoegde instanties bereikte overeenstemming kan worden bepaald dat gedurende een overgangsperiode de oude Bijlagen, naast de nieuwe, geheel of gedeeltelijk van kracht zullen blijven. De Secretaris-Generaal bepaalt de datum waarop de uit dergelijke wijzigingen voortkomende nieuwe teksten van kracht worden.
Artikel 19 Benevens zorg te dragen voor toezending van de kennisgevingen bedoeld in de artikelen 17 en 18 van deze Overeenkomst, doet de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de in artikel 9, eerste lid, van deze Overeenkomst genoemde Staten en de overeenkomstig artikel 9, tweede lid, bij deze Overeenkomst partij geworden Staten, eveneens mededeling van : a) iedere ondertekening, bekrachtiging en toetreding overeenkomstig artikel 9;b) de data van inwerkingtreding van deze Overeenkomst ingevolge artikel 12;c) iedere opzegging overeenkomstig artikel 12;d) beëindiging van deze Overeenkomst overeenkomstig artikel 13;e) kennisgevingen ontvangen overeenkomstig de artikelen 10 en 14;f) verklaringen en kennisgevingen ontvangen overeenkomstig het eerste en tweede lid van artikel 16;g) de datum van inwerkingtreding van eventuele wijzigingen ingevolge artikel 18. Artikel 20 Na 31 mei 1971 wordt het origineel van deze Overeenkomst nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die een gewaarmerkt afschrift zal doen toekomen aan ieder der in artikel 9, eerste en tweede lid, van deze Overeenkomst genoemde Staten.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
Gedaan te Genève, de eerste september 1970, in één exemplaar, in de Engelse, de Franse en de Russische taal, zijnde deze drie teksten gelijkelijk authentiek.
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld