gepubliceerd op 01 augustus 1997
Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Frankrijk inzake het wederzijds meerekenen van voorraden ruwe aardolie, halffabrikaten van aardolie en aardolieprodukten
5 SEPTEMBER 1996. Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Frankrijk inzake het wederzijds meerekenen van voorraden ruwe aardolie, halffabrikaten van aardolie en aardolieprodukten
De Regering van het Koninkrijk België, en De Regering van de Republiek Frankrijk, Overwegende dat : de richtlijn 68/414/EEG van 20 december 1968 van de Raad van de Europese Gemeenschappen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen ertoe verplicht een minimumvoorraad van vijfenzestig dagen ruwe aardolie en/of aardolieprodukten in opslag te houden en dat, meer inzonderheid, artikel 6, lid 2, van deze richtlijn voorziet in het meerekenen van de voorraden gelegen op het grondgebied van een andere Lid-Staat in het kader van bijzondere intergouvernementele overeenkomsten; de richtlijn 72/425/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1972 de referentie-periode om rninimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieprodukten in opslag te houden, van 1 januari 1975 af, op 90 dagen brengt.
Gelet op de nationale wetgevingen op het gebied van strategische voorraden van aardolieprodukten, Zijn het volgende overeengekomen :
Artikel 1.Voor de toepassing van het bij deze Overeenkomst bepaalde, wordt verstaan onder : « Voorraden » : voorraden ruwe olie, halffabrikaten van aardolie en aardolieprodukten; « Voorraadplicht » : - in Frankrijk : de verplichting voor de voorraadplichtigen tot het aanhouden van strategische voorraden, zoals deze voortvloeit uit : * wet nr. 92- 1443 van 31 december 1992 tot hervorming van de regeling inzake aardolievoorraden * het gewijzigde decreet nr. 93 - 131 van 29 januari 1993 inzake de verplichting strategische voorraden van ruwe aardolie en aardolieprodukten aan te leggen en aan te houden, * het gewijzigde besluit van 15 maart 1993 inzake het aanleggen van strategische voorraden aardolieprodukten in Europees Frankrijk. - in het Koninkrijk België : de verplichting voorraden aan te houden zoals deze voortvloeit uit het Koninklijk Besluit van 11 oktober 1971 (Belgisch staatsblad van 31 december 1971), als gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 1 juni 1976 (Belgisch staatsblad van 9 juni 1976); « Franse of Belgische voorraadplichtige » : de Franse of Belgische onderneming die onderworpen is aan de nationale voorraadplicht in Frankrijk of België. « Minister » : in Frankrijk : de Minister welke verantwoordelijk is voor de koolwaterstoffen in België : de Minister die verantwoordelijk is voor de aardolieprodukten.
Art. 2.a) Een Franse voorraadplichtige mag in België over de voorraden beschikken die zijn eigendom zijn, indien de onderneming zelf voorraadplichtig is in België of eigendom is van een andere Belgische voorraadplichtige die schriftelijk de verbintenis is aangegaan deze voorraden ter beschikking van de Franse voorraadplichtige te stellen. b) Een Belgische voorraadplichtige mag in Frankrijk over de voorraden beschikken die haar eigendom zijn indien de onderneming zelf voorraadplichtig is in Frankrijk of eigendom is van een andere Franse voorraadplichtige die schriftelijk de verbintenis is aangegaan deze voorraden ter beschikking van de Belgische voorraadplichtige te stellen.
Art. 3.1° Het bepaalde in artikel 2 vergt de voorafgaande toelating van de betrokken ministers. De toelatingen worden voor de minimumduur van een kalenderkwartaal gegeven. 2° De toelatingsaanvragen dienen de volgende gegevens te bevatten: a) aard en hoeveelheid van de voorraden;b) nauwkeurige ligging van de opslagruimte of de raffinaderij waar de voorraden zich bevinden en aanduiding van de tanks waarin de voorraden eventueel zullen worden opgeslagen;c) naam en adres van de onderneming die over de voorraden zal beschikken;d) naam en adres van de onderneming die eigenaar is van de voorraden en die instaat voor de dekking van de vraag;e) periode waarvoor de toelating wordt gevraagd;f) douanestelsel waaronder de voorraden worden aangehouden;g) de in artikel 2 bedoelde verbintenis tot terbeschikkingstelling.3° Na de behandeling van de aanvragen die door de voorraadplichtige zijn gericht aan de minister van de Staat ten aanzien waarvan hij een verplichting heeft, dient deze laatste de minister van het land op wiens grondgebied de voorraden zouden kunnen worden aangelegd, en dit ten laatste vijftien werkdagen voor de aanvang van de periode waarvoor toelating wordt gevraagd, in kennis te stellen van de onder 2° hierboven bedoelde elementen, met betrekking tot de aanvragen tot erkenning die hij in aanmerking heeft genomen.4° Voor elke wijziging van de onder 2° hierboven bedoelde gegevens dient een nieuwe aanvraag te worden ingediend.
Art. 4.De Regering van de Staat op wiens grondgebied de voorraden zijn opgeslagen, maakt in het kader van deze overeenkomst in geen geval bezwaar tegen het vrije vervoer naar het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende Staat, van de in bovenstaande artikelen bedoelde voorraden.
Art. 5.De in artikel 2 aangeduide voorraden mogen niet in aanmerking worden genomen om te voldoen aan de voorraadplicht die rust op de ondernemingen, ingevolge de wetgeving van de Staat waar de voorraden zijn gelegen. De voorraden mogen alleen in de voorraadopgaven van de Staat ten bate van wie zij worden aangehouden, voorkomen.
Art. 6.Wie voorraden van ruwe aardolie en aardolieprodukten aanhoudt, die ingevolge het bepaalde in deze Overeenkomst zijn aangelegd, zendt aan de Minister van de Staat waar de voorraden zijn aangelegd, een driemaandelijkse voorraadopgave; deze verricht de nodige controle en deelt, telkens binnen zes weken na het verstrijken van het kalenderkwartaal, de cijfers mede aan de Minister van de begunstigde Staat.
De opgave dient de volgende gegevens te bevatten : naam en adres van de persoon die voorraden aanhoudt voor rekening van een voorraadplichtige onderneming; soort en hoeveelheid van voorraden; de nauwkeurige ligging van de voorraden.
Art. 7.Op verzoek van een van de Overeenkomstsluitende Partijen kan nopens al wat de uitlegging en de toepassing van deze Overeenkomst betreft, overleg worden gepleegd. In geval van voorzieningscrisis vindt dergelijk overleg zo spoedig mogelijk plaats.
Art. 8.Indien een van de Overeenkomstsluitende Partijen het wenselijk acht een bepaling van deze Overeenkomst te wijzigen, kan zij de andere Overeenkomstsluitende Partij om overleg verzoeken. Dit overleg vangt aan binnen zestig (60) dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het verzoek.
De Overeenkomstsluitende Partijen stemmen schriftelijk in met elke wijziging van de Overeenkomst. Deze wijziging wordt van kracht zodra de beide Overeenkomstsluitende Partijen elkander hebben medegedeeld dat de gewijzigde procedures in overeenstemming zijn met hun respectieve wetgevingen.
Art. 9.Deze Overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten. Toch kan elk der Overeenkomstsluitende Partijen ze uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van een kalenderjaar opzeggen. De opzegging gaat in op de eerste dag van het eerstvolgende kalenderjaar. Van de mogelijkheid tot opzegging mag geen gebruik worden gemaakt in geval van een crisis in de voorziening. De Commissie van de Europese Gemeenschappen, dient, in ieder geval, vooraf van de opzegging op de hoogte te worden gesteld.
Art. 10.Deze Overeenkomst treedt in werking op de dag van de ondertekening.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
Gedaan te Brussel, op 5 september 1996, in twee originele exemplaren, in de Nederlandse en de Franse taal.
Voor de Regering van het Koninkrijk België : Erik DERYCKE, Minister van Buitenlandse Zaken Voor de Regering van de Republiek Frankrijk : Jacques BERNIERE, Ambassadeur