gepubliceerd op 09 september 2009
Ministeriële omzendbrief NPU-4 betreffende de disciplines
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN
30 MAART 2009. - Ministeriële omzendbrief NPU-4 betreffende de disciplines
Aan de Dames en Heren Provinciegouverneurs en aan de Gouverneur van het Administratief Arrondissement Brussel-Hoofdstad 1 Inleiding 1.1. Doelstelling Deze omzendbrief heeft tot doel -de bepalingen en principes uit te werken met betrekking tot de disciplines vermeld in het Koninklijk Besluit van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen (Belgisch Staatsblad van 15 maart 2006), hierna genoemd het « KB », en in de omzendbrief NPU-1 van 26 oktober 2006, hierna genoemd « omzendbrief NPU-1 »; - een hulpmiddel te verschaffen om bij voorrang de disciplines te helpen bij de uitwerking van hun respectieve monodisciplinaire interventieplannen, overeenkomstig artikel 9 van het KB; - de lokale bestuurlijke overheden in staat te stellen de multidisciplinaire coördinatie beter te regelen bij het opstellen van multidisciplinaire plannen.
Bijgevolg is het aangewezen de principes uitgewerkt in deze omzendbrief te concretiseren in de respectievelijke monodisciplinaire plannen.
Deze omzendbrief steunt op een visie die gericht is op de samenwerking tussen de verschillende actoren, die het algemeen welzijn van de samenleving als gemeenschappelijk doel hebben. Hij nodigt uit tot een optimale samenwerking van deze partners teneinde de veiligheid van personen en goederen te waarborgen, inzonderheid door te streven naar een globale aanpak van het beheer van een noodsituatie en een adequate, continue en gecoördineerde respons te waarborgen. 1.2. Inhoud Deze omzendbrief bevat de bepalingen die nodig zijn voor de coördinatie van twee of meer disciplines, zowel op vlak van de voorbereiding als op vlak van het beheer. Hij bepaalt eveneens de tekens voor fysieke herkenbaarheid op het terrein. Bepalingen met betrekking tot een discipline kunnen deze omzendbrief op nuttige wijze aanvullen. 2 Voorbereiding van het beheer van een noodsituatie 2.1. Algemene principes Het is belangrijk dat alle monodisciplinaire interventieplannen een homogeniteit vertonen bij de organisatie van de hulpverlening. Vanaf het stadium van de planning, moet een bepaald aantal problemen aangekaart worden en opgelost. Daartoe worden volgende principes bekrachtigd : - de veiligheid van personen heeft voorrang op de veiligheid van goederen; - de hulpoperaties hebben voorrang op de taken van gerechtelijke politie; - er is een gemeenschappelijke aanpak, met inbegrip van de coördinatie van de disciplines, waarbij elke discipline rekening houdt met de veelheid aan opdrachten die ze moet uitvoeren; - de taken worden verdeeld in functie van de kwalificatie van alle actoren van de discipline; - er is overeenstemming van de monodisciplinaire plannen met het multidisciplinair nood- en interventieplan.
De onmisbare coördinatie van de middelen en de nood aan eenheid van bevelvoering vereisen dat elk monodisciplinair plan zich kan inpassen in de bestuurlijke indeling van ons land, onder voorbehoud van de interventiesectoren van de diensten. 2.2. Samenwerking binnen de veiligheidscel De veiligheidscel heeft als impliciete opdracht een plan op te stellen voor het slagen van de interventie, met name op basis van deze omzendbrief, en om er een reeks actiemiddelen en -regels in op te nemen die de boventoon voeren bij interventies. De voorzitter van de cel brengt de verschillende actoren samen om grondig na te denken over de risico's, over de noodsituaties die eruit kunnen voortvloeien en over het beheer ervan vóór en na de crisis.
De veiligheidscel is opgevat als de ruggengraat die alle veiligheidsactoren perfect op elkaar laat aansluiten bij het presteren van juiste, precieze en geïntegreerde diensten ten bate van de burger.
Het belang van de veiligheidscel is ertoe bij te dragen dat de gevolgen van de noodsituaties beperkt blijven : 1. door vooraf de operationele en strategische samenwerking van de actoren te bepalen en 2.door de principes en beslissingen die op basis van dat overleg werden genomen in het monodisciplinair plan op te nemen.
De veiligheidscel moet ook een communicatieplan uitwerken, de kanalen bepalen alsook de toepassingsmodaliteiten.
De veiligheidscel moet vooraf een zo volledig mogelijke inventaris opstellen van de situaties, interventies en opdrachten die het dragen van specifieke beschermingsmiddelen kunnen vereisen en ze moet de grote organisatieprincipes programmeren voor de evacuatie of voor het schuilen. De veiligheidscel kan ook een oefenprogramma organiseren voor het gebruik van specifieke beschermingskledij ten behoeve van de verschillende disciplines.
De voorafgaandelijke werkzaamheden in de cel moeten zich aanpassen aan nieuwe interventiemethoden om de doeltreffendheid en snelheid van haar noodhulp te verhogen en om haar coördinatiecapaciteiten op het hoogste niveau te behouden.
Het is aangewezen dat de vertegenwoordiger van de discipline die het monodisciplinair plan uitwerkt, in de veiligheidscel zetelt. Als lid met daadwerkelijke expertise in de noodplanning, kan hij via het nood- en interventieplan de efficiënte en snelle uitvoering van de opdrachten van zijn discipline organiseren, en de compatibiliteit tussen beide plannen verzekeren. Als dat niet het geval is, dan werken degene die het plan opstelt en de vertegenwoordiger van de discipline in de veiligheidscel nauw samen.
Tenslotte zou de Procureur des Konings van het betrokken gerechtelijk arrondissement - in het kader van zijn opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie - moeten deel uitmaken van de veiligheidscel.
Daar zou hij, met het oog op het beheer van een noodsituatie, de modaliteiten kunnen regelen voor de harmonieuze afwikkeling van zijn opdrachten met respect voor de opdrachten van de disciplines. Vanuit die optiek zou de Procureur des Konings ook kunnen deel uitmaken van het coördinatiecomité. 2.3. Intergemeentelijke, interprovinciale en grensoverschrijdende samenwerking Zowel op vlak van de planning als op vlak van het beheer van de noodsituatie is het belangrijk om : - samen te werken met de gemeente(n), provincie(s) en/of het/de buurland(en) inzake wederzijdse uitwisseling van informatie (met inbegrip van de uitwisseling van contactpersonen) en inzake interventie en informatie aan de bevolking; - in voorkomend geval hierover akkoorden af te sluiten. 2.4. Samenwerking met de ondernemingen en instellingen die als risicovol werden weerhouden De disciplines werken samen met de risicovolle ondernemingen of instellingen, om te zorgen voor de compatibiliteit tussen het nood- en interventieplan, het voorafgaand interventieplan en het interne noodplan van de onderneming of instelling. Aldus wordt de perfecte coördinatie van interne en externe interventiemiddelen gegarandeerd. 2.5. Opleiding en oefeningen De modaliteiten voor de organisatie van de opleiding van het personeel en van oefeningen kunnen de monodisciplinaire plannen op nuttige wijze aanvullen, overeenkomstig de volgende principes. 2.5.1. Opleiding De knowhow van het interventiepersoneel is essentieel voor het slagen van zijn inzet. De voorafgaande informatie en opleiding van het personeel door de verantwoordelijken van de disciplines zijn een absolute voorwaarde voor de doeltreffendheid van het geheel.
Daartoe zou diepgaand onderwijs over het beheer van noodsituaties deel moeten uitmaken van de culturele bagage die vereist is voor alle hulpverleners.
Bijzondere aandacht moet eveneens worden besteed aan de specifieke beschermingsuitrusting die nodig is om tussen te komen en aan de validatie van de door de hulpverlener gevolgde opleiding om die uitrusting te gebruiken bij een noodsituatie. 2.5.2. Oefeningen Om in een noodsituatie snel en gepast tussen te komen moet men terdege voorbereid zijn.
Ongeacht het doel van een oefening, of ze nu globaal of partieel, in zaal of op het terrein, mono- of multidisciplinair verloopt en nationaal of internationaal, hebben alle betrokkenen er baat bij. Zij laat toe : 1. de deelnemers te sensibiliseren voor de problematiek;2. het mono- en multidisciplinair beheer van de interventie te versterken en te testen, in het bijzonder voor wat volgende aspecten betreft : - de bevelvoering; - de communicatie; - de alarmering; - de coördinatie. 3. Het kennispeil te verbeteren : kennis, knowhow en terreinvaardigheid;4. Elke hulpverlener in staat te stellen om op het onverwachte te reageren en om het hoofd te bieden aan de nood- en stresssituatie;5. De toepassing van de verschillende bestaande plannen te evalueren, de interactie ertussen en desgevallend de plannen aan te passen aan de bevindingen van de evaluatie. Die evaluatie is een onontbeerlijk onderdeel van elke oefening, waardoor lessen getrokken en doorgegeven worden en zo een voorwaarde zijn voor de verbetering van ieders kennis en vaardigheden.
Er wordt aanbevolen aan elke deelnemer een gedetailleerd verslag van de oefening te sturen, met de conclusies en samen met hem acties voor bijsturing te onderzoeken.
Om doeltreffend te zijn, moeten de oefeningen regelmatig gehouden worden. 2.6. Veiligheid van de hulpverleners Artikel 6 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitoefening van hun werk, bepaalt : « Iedere werknemer moet in zijn doen en laten op de arbeidsplaats, overeenkomstig zijn opleiding en de door de werkgever gegeven instructies, naar zijn beste vermogen zorg dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en deze van de andere betrokken personen ».
Het opmaken van het Nood- en Interventieplan (NIP) moet een denkproces op gang kunnen brengen over de noodsituaties die zich kunnen voordoen en over hoe zich te organiseren om doeltreffend op te treden. Men moet dus anticiperen, rekening houden met alle menselijke activiteiten en een inventaris opmaken van deze die miskende of nieuwe risico's kunnen meebrengen. Daarom moet de veiligheidscel een risico-inventaris opstellen, die de belangrijkste risico's binnen zijn bevoegdheidsgebied bevat en rekening houdt met die risico's in de aangrenzende gebieden dewelke een impact kunnen hebben op de veiligheid van haar grondgebied.
Geconfronteerd met een noodsituatie moeten de interventiediensten bijzonder goed voorbereid zijn om de hulpverleners een optimale veiligheid te waarborgen. Deze problematiek moet behandeld worden in nauwe samenwerking met de respectieve Interne Diensten voor Bescherming en Preventie op het Werk (IDPB) en, in voorkomend geval, met de arbeidsgeneesheren.
Daarbij is het aangewezen dat : - de aspecten veiligheid en hygiëne van de hulpverleners systematisch aan bod komen bij de uitwerking van monodisciplinaire plannen, checklists of actiekaarten; - zowel individuele als collectieve beschermingsmiddelen permanent in voldoende hoeveelheden aanwezig zijn, gemakkelijk toegankelijk en in geval van nood binnen de gestelde termijnen ter beschikking kunnen worden gesteld van het personeel; - het personeel regelmatig geïnformeerd wordt over de toe te passen procedures, de gevaren die inherent zijn aan sommige soorten interventies en over de maatregelen die moeten worden genomen om de gevolgen ervan zo veel mogelijk te beperken, evenals van de praktische modaliteiten voor het gebruik van de beschermingsuitrusting die hen ter beschikking staat.
Nadien - en na overleg in de Operationele Commandopost (CP-Ops) - worden de te nemen veiligheidsmaatregelen verfijnd in functie van de typologie van de noodsituatie, en wordt de beschermingsuitrusting aangepast aan de operationele noden.
Daartoe wordt de functie van adviseur belast met de evaluatie van de risico's aangaande de interventie voor de hulpverleners, voorbereid.
Ten slotte moet in elk monodisciplinair plan - ongeacht op welk niveau - de regelmatige aflossing van de ingezette teams worden georganiseerd. 3 Beheer van een noodsituatie 3.1. Aankomst ter plaatse De eerst hulpdiensten ter plaatse, moeten, van zodra mogelijk, een eerste overleg plegen met de vertegenwoordigers van de andere disciplines, om : - zich te informeren over de bestaande gevaren en over de omvang van de risicozone; - de eerste veiligheidsmaatregelen te treffen en de maatregelen te bepalen die moeten worden opgelegd om de noodsituatie te voorkomen of om er de gevolgen van te beperken; - de eerste nood aan versterking te beoordelen.
Elke discipline moet in haar monodisciplinair plan de veiligheidsmaatregelen voorzien die moeten worden genomen door de eerste tussenkomende ploeg. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de risico's die niet afhangen van de betrokken discipline. 3.2. Operationele coördinatie 3.2.1. Functie van de Directeur van de Operationele Coördinatie (Dir-CP-Ops) Artikel 15, § 2, van het KB bepaalt dat de functie van Dir-CP-Ops wordt uitgeoefend door de op de plaats van de interventie aanwezige brandweerofficier met de hoogste graad. De bevoegde overheid kan een leidinggevende van een andere discipline, die meer bij de noodsituatie betrokken is, aanduiden voor het vervullen van de functie van Dir-CP-Ops.
Krachtens de omzendbrief NPU-1 mogen de functies Dir-CP-Ops, directeur van de discipline en verantwoordelijke voor de discipline in het coördinatiecomité niet worden gecumuleerd. De hulpverlener die de functie van Dir-CP-Ops moet uitoefenen, moet dus overgaan van een monodisciplinaire naar een multidisciplinaire benadering.
Zo kan met de volgende noodsituaties rekening worden gehouden voor het aanwijzen van de Dir-CP-Ops : Discipline 1 - brand : brandinterventies (brandbestrijding en de gevolgen van ontploffingen) - gevaarlijke situaties, geknelde personen en dieren : werkzaamheden van technische hulpverlening (opsporen en ontzetten van personen en dieren in gevaarlijke situaties, redding (onder andere bevrijding)) - fysische of technologische dreigingen - natuurrampen (overstromingen, stormen...) - koolwaterstof-, chemische en nucleaire verontreinigingen - chemische, biologische, radiologische en nucleaire interventies (CBRN) Discipline 2 Elke aanslag of dreiging van aanslag op de openbare gezondheid, hygiëne of zindelijkheid, in het bijzonder : - aanslag of dreiging van aanslag op de veiligheid van de voedselketen - epidemie of dreiging van epidemie - besmettelijke dierenziekte of dreiging van besmettelijke dierenziekte - collectieve tenlasteneming van personen waarvoor medische, epidemiologische of psychosociale opvolging noodzakelijk is Discipline 3 Elke aanslag of dreiging van aanslag op de openbare veiligheid, in het bijzonder : - grote samenkomst van personen die degenereert (in rellen) - gijzeling - bomalarm - incident in een gevangenis - terroristische daad of dreiging De bevoegde bestuurlijke overheid kan beslissen dat de leiding van de CP-Ops wordt overgedragen aan een andere discipline, na overleg tussen de vertegenwoordigers van de discipline die de leiding overdraagt en van de discipline die de leiding overneemt. Deze overdracht van leiding kan gebeuren wanneer de interventies van de discipline die de leiding overdraagt, niet meer primordiaal zijn. 3.2.2. De operationele commandopost (CP-Ops) Volgende aspecten betreffende CP-Ops worden in het NIP behandeld : - de procedures; - de praktische organisatie; - de logistieke inhoud; - de opdrachten van de CP-Ops 3.2.2.1. Samenstelling, opdrachten en organisatie De CP-Ops wordt geïnstalleerd wanneer multidisciplinaire coördinatiemaatregelen nodig zijn om de noodsituatie te beheersen.
De CP-Ops bestaat uit de Dir-CP-Ops, uit de adviseur belast met het evalueren van de risico's verbonden aan de interventie, uit een secretaris die onder meer het logboek moet bijhouden en minimaal, uit de directeurs van elke betrokken discipline.
Een vertegenwoordiger van de geteisterde instelling of onderneming en elke nuttig geachte expert kunnen worden betrokken bij de operationele coördinatie.
De Dir-CP-Ops neemt alle nuttige maatregelen om de goede werking van de CP-Ops te organiseren en bepaalt welke personen er toegang toe hebben. Hij waakt in het bijzonder over de continuïteit van de CP-Ops (aflossing van de leden van de CP-Ops, overname-overgave, bevoorrading...).
De Dir-CP-Ops neemt de volledige verantwoordelijkheid van de coördinatie van de operaties. Hij staat eveneens in voor de strategische coördinatie in afwachting van de installatie van een coördinatiecomité.
Van zodra dat comité geïnstalleerd is, staan de Dir-CP-Ops en het coördinatiecomité in voor een directe en constante prioritaire verbinding tussen elkaar.
Hij stelt regelmatig een stand van zaken op in overleg met de disciplines, om onder meer : - indien dat al niet het geval is, de bestuurlijke overheid voor te stellen een fase af te kondigen en er zich vervolgens van te vergewissen dat die informatie naar de disciplines verspreid wordt; - te zorgen voor de bescherming van de hulpverleners en van de bevolking; - operationele verslagen van de situatie op te stellen, waarin de informatie staat die beschikbaar is in elke discipline; - het coördinatiecomité en het 100-centrum (in afwachting van de installatie van het eenvormig oproepstelsel 112) geïnformeerd te houden over de evolutie van de situatie; - een adequaat overzicht te hebben van de middelen die door de disciplines worden ingezet en beschikbaar zijn; - de noden van de disciplines te kennen om er een oplossing voor te vinden; - overleg te plegen over de opportuniteit en de toegangsmodaliteiten van derden in de interventiezone; - het zoneringdispositief te organiseren, aan te passen en zelfs op te heffen; - de multidisciplinaire communicatie te organiseren.
De CP-Ops moet behouden blijven, zelfs beperkt, zolang er coördinatie nodig blijft tussen minstens twee disciplines. 3.2.2.2. Installatie en uitrusting Overeenkomstig met wat er in de veiligheidscel werd beslist, moet de CP-Ops uitgerust zijn met functionele middelen, telematica en telefonie. Didactische en cartografische middelen en telefoonboeken vullen deze uitrusting aan. Men dient er over te waken dat die documentatie tevens beschikbaar is op papier.
Bovendien moet(en) de adviseur(s) die belast is/zijn met de evaluatie van de risico's en de secretaris die het logboek moet bijhouden in de CP-Ops, worden aangeduid.
De CP-Ops moet opgesteld worden buiten de gevarenzone (buiten het bereik van een potentieel evolutief risico) en in de buurt van de verbindingswegen. Voor zover mogelijk zal de CP-Ops gemakkelijk toegankelijk zijn en toelaten efficiënt te werken.
Er moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aanduidingen van overstroombare gebieden, van mogelijk neerstortend puin en van opslagplaatsen van brandstof, om de CP-Ops niet potentieel in gevaar te brengen.
De moeilijke keuze van de lokalisering komt toe aan de Dir-CP-Ops, in overleg met de betrokken disciplines.
Er moeten ook alternatieve locaties worden overwogen voor het geval die structuur wordt teruggetrokken.
Een externe markering, overeenkomstig punt 3.2.4. van deze omzendbrief geeft ondubbelzinnig zijn functie aan. 3.2.3. Organisatie van de interventieplaatsen 3.2.3.1. De eerstenoodperimeter en de reflexperimeter Wanneer het risico niet vooraf lokaliseerbaar is, wordt een eerstenoodperimeter bepaald door de eerste verantwoordelijke van de discipline 1 of, wanneer die er niet is, door de eerste verantwoordelijke van de discipline 3 en door deze laatste geïnstalleerd.
Wanneer het risico wel vooraf lokaliseerbaar is, dan wordt de vooraf in het NIP bepaalde reflexperimeter ambtshalve door de discipline 3 geïnstalleerd. Het is de zone die het dichtst bij de bron van het gevaar ligt of bij de site van de noodsituatie waar er een groot gevaar is voor de interventiediensten of waar dit gevaar kan worden verwacht. 3.2.3.2. De interventiezone De interventiezone wordt door de Dir-CP-Ops vastgelegd afhankelijk van de noodsituatie.
De zone is onderverdeeld in drie deelzones die door perimeters zijn afgebakend die, overeenkomstig punt 3.2.4. van deze omzendbrief, zijn aangegeven door een markering die van buitenaf zichtbaar is en die ondubbelzinnig de functie aangeeft. 3.2.3.2.1. De rode zone De rode zone is afgebakend door een uitsluitingsperimeter die de eerstenoodperimeter vervangt, die wordt bevestigd of aangepast door de Dir-CP-Ops, in functie van de noodsituatie (typologie van de situatie, topografie van het gebied, aard van de mogelijke gevaren, hoeveelheid producten, bevolkingsdichtheid, enz.).
De precieze afbakening van de rode zone door de Dir-CP-Ops moet gebeuren na overleg met de directeurs van de betrokken disciplines.
Er is dubbele waakzaamheid geboden bij de afbakening van deze zone : - zij moet derwijze worden afgebakend dat de politieagenten die de perimeter gaan bezetten, hun opdracht in alle veiligheid kunnen uitvoeren, zonder dat ze noodzakelijkerwijs beschermingsuitrusting moeten dragen; - zij moet onverwijld worden aangepast wanneer de situatie zó evolueert dat de rode zone moet worden gewijzigd.
De toegang tot de zone gebeurt via constant gecontroleerde toegangspunten die worden opgesteld en bemand door de discipline 3, overeenkomstig de instructies van de Dir-CP-Ops en - bij gebrek daaraan - uit eigen initiatief.
Die zone is toegankelijk mits toestemming van de Dir-CP-Ops en overeenkomstig de instructies die hij geeft : - aan de interventiediensten; - aan de experts en technici.
Bij een (huidig of toekomstig) gevaar, komt de rode zone overeen met de gevarenzone. 3.2.3.2.2. De oranje zone De oranje zone wordt afgebakend door een isolatieperimeter en omsluit de rode zone. Ze beslaat de ruimte nodig voor het optreden van de interventiediensten. Eens definitief ingesteld, kunnen binnen deze zone de plaatsing van de CP-Ops en de eventuele monodisciplinaire commandoposten bepaald worden alsook de Vooruitgeschoven Medische Post (VMP) en het volledige parcours voor het ophalen (onder meer per helikopter; in dat geval moet er een helistrip zijn) en het evacueren van de slachtoffers.
Net zoals voor de CP-Ops beslist de Dir-CP-Ops, in overleg met de vertegenwoordigers van de disciplines, over de oordeelkundige plaatsing van de verschillende structuren (nabijheid van verbindingswegen, buiten het bereik van een potentieel evolutief risico, enz.).
De verschillende structuren moeten duidelijk herkenbaar zijn, gemakkelijk toegankelijk en, bij verminderde zichtbaarheid, voldoende verlicht zijn. De veiligheid wordt er eventueel gehandhaafd door discipline 3.
De VMP moet gemakkelijk toegankelijk zijn voor de ophaalteams en voor de evacuatiemiddelen. Idealiter is hij ruim, beschut, verwarmd, verlicht en beschikt hij over minimaal twee toegangspunten (principe van éénrichtingsverkeer met gescheiden in- en uitgang). Er moet een indeling mogelijk zijn op basis van de categorisering van de slachtoffers.
Zo nodig kan de perimeter uit dranghekkens bestaan en/of voorzieningen die de interventieplaats aan het oog van het publiek onttrekken.
Toegang tot de oranje zone gebeurt via permanente, bewaakte controlepunten, die worden opgesteld en bijgehouden door de discipline 3, overeenkomstig de instructies van de Dir-CP-Ops en - bij gebrek daaraan - uit eigen initiatief.
De volgende betrokken en identificeerbare personen hebben toegang tot de oranje zone : - de personeelsleden van de interventiediensten, - de bestuurlijke en gerechtelijke overheden, - de aangeduide experts.
Die zone kan ook toegankelijk zijn voor personen die er wonen of werken, of voor de pers, mits akkoord van de Dir-CP-Ops en mits inachtneming van de instructies die hij geeft.
Die toelating wordt geval per geval gegeven in overleg met de disciplines - voor wat de pers betreft ook met het coördinatiecomité - opdat beiden in het kader van hun respectievelijke opdrachten de opportuniteit van deze toegang inschatten.
De Dir-CP-Ops ziet erop toe dat de machtiging tot toegang, de inhoud van zijn instructies en de modaliteiten van toepassing ervan aan de disciplines worden overgemaakt en hij informeert het coördinatiecomité erover.
Die toegang gebeurt dus niet automatisch. In geen geval mag hij het goede verloop van de operaties verstoren of het privé-leven aantasten van de slachtoffers en van hun families en naasten.
De bestuurlijke overheid die verantwoordelijk is voor de informatie aan de bevolking machtigt de specifieke toegang van de journalisten tot de oranje zone in gemeenschappelijk akkoord met de Dir-CP-Ops.
Elke gemachtigde journalist wordt ten laste genomen door de Directeur Informatie (Dir-Info) of door zijn vertegenwoordiger op het terrein.
De Dir-Info ziet toe op de organisatie van die toegang en/of van het nemen van beeldmateriaal en van de installatie van een persbriefing, overeenkomstig de instructies van de Dir-CP-Ops.
De discipline 3 neemt alle nuttige maatregelen om te waken over de inachtneming van de instructies van de Dir-CP-Ops, om gemachtigde personen toegang te geven tot specifieke plaatsen langs het in die zone overeengekomen traject. 3.2.3.2.3. De gele zone De gele zone wordt afgebakend door de ontradingsperimeter. Ze omsluit de oranje zone en is ruim genoeg om de toegang voor de interventiediensten en voor het goede verloop van de hulpoperaties te verzekeren.
Wachtende ziekenwagens worden tijdelijk in deze zone gestationeerd, op een plaats waar ze de goede werking van de interventiediensten niet belemmeren en overeenkomstig de organisatie van de interventieplaats door de CP-Ops. Discipline 2 is belast met het beheer van de ziekenwagens in de ruimste zin van het woord. Naast de keuze van de best aangepaste ziekenwagen om één of ander slachtoffer ten laste te nemen afhankelijk van zijn ziektebeeld, ziet discipline 2 er ook op toe dat : - de parking en de bebakening ervan georganiseerd worden; - de goede orde gehandhaafd blijft; - de chauffeurs aan boord blijven en naar de radioberichten luisteren.
Er moet evenwel coördinatie met discipline 3 zijn, zodat de voorzieningen die discipline 2 getroffen heeft voor de ziekenwagens ter plaatse, overeenkomen met het geheel van de verkeersmaatregelen die discipline 3 genomen heeft (bijvoorbeeld inachtneming van de reiswegen en van de ingangs- en uitgangspunten).
Toegang tot de gele zone gebeurt via constante controlepunten, die worden opgesteld en bijgehouden door discipline 3, die de toegang regelt voor de plaatselijke bevolking en die het doorgaand verkeer omlegt.
Hebben toegang : - personen die toegang hebben tot de oranje zone, - de plaatselijke bevolking, - de pers (onder dezelfde voorwaarden als voor de oranje zone).
De toegang wordt afgeraden voor personen die er niet wonen of werken. 3.2.3.3. De gerechtelijke zone De gerechtelijke zone beslaat de ruimte die moet worden beschermd voor de uitvoering van taken van technische en wetenschappelijke politie en waarin sporen en aanwijzingen kunnen worden aangetroffen. Deze zone wordt afgebakend door een gerechtelijke perimeter, zo nodig met politielint. Gemachtigde personen kunnen deze perimeter binnengaan via één enkel punt, dat door een politieagent gecontroleerd wordt.
Doel van deze maatregel is een drastische beperking van de verontreiniging van de plaats van een noodsituatie door externe sporen.
De plaatsen die sporen en aanwijzingen kunnen bevatten die nuttig zijn voor het gerechtelijk onderzoek moeten daarom in de mate van het mogelijke ontoegankelijk worden gemaakt.
Enkel de politiechef van het onderzoek kan, in overleg met de verantwoordelijke van de technische en wetenschappelijke politie, de toegang tot deze zone machtigen. Dit kan enkel gebeuren in coördinatie met de Dir-Pol en vanaf het ogenblik dat de Dir-CP-Ops heeft geoordeeld dat de veiligheid op de site hersteld is en dat de gerechtelijke taken het goede verloop van de reddingsoperaties niet belemmeren.
Geen enkele vorm van herstel van de plaatsen mag gebeuren vooraleer het laboratorium van de technische en wetenschappelijke politie de bruikbare sporen heeft kunnen nemen voor analyse en verificatie. De plaatsen mogen enkel worden vrijgegeven na uitdrukkelijke machtiging door de Magistraat (Procureur of Onderzoeksrechter). 3.2.3.4. Toegangspunten van de perimeters In overleg met de disciplines duidt de Dir-CP-Ops de toegangswegen (Way-In / Way-Out) en de toegangspunten van de perimeters (P-In / P-Out) aan. Hij doet dit in het bijzonder in functie van de behoeften, van de noden van de ingezette diensten en van de aard van het terrein. 3.2.3.5. Organisatie van de evacuatie of van het laten schuilen in de rode zone Naast de noodevacuatie is een evacuatie(1) een uitzonderlijke maatregel, die wordt uitgevoerd door discipline 3 of discipline 1. Ze slaat op de buurtbewoners die het dichtst bij het risico wonen en op een beperkt aantal personen die direct dreigen bloot te staan aan het gevaar of aan de gevolgen van de noodsituatie.
Er wordt evenwel enkel maar tot een evacuatie besloten, indien ze technisch mogelijk en zonder gevaar is voor zowel de geëvacueerden als voor de hulpverleners.
De risico's van de evacuatie moeten daarom afgewogen worden tegen de residuaire risico's van het behoud ter plaatse, mits schuilen (in plaatsen die veiliger zijn, bijvoorbeeld gebouwen die niet direct zijn getroffen of bedreigd door de noodsituatie).
Behalve in geval van dreigend gevaar en dringende noodzaak, kan aanvankelijk een schuilmaatregel opgelegd worden om de latere evacuatie voor te bereiden in de best mogelijke omstandigheden.
Een grootschalige evacuatie wordt, onder de coördinatie door de CP-Ops, toegewezen aan discipline 3, behalve wanneer het personeel van die discipline bloot staat aan een gevaar voor hun gezondheid. Indien het om veiligheidsredenen wegens de aard van de noodsituatie noodzakelijk is specifieke beschermingsuitrustingen te dragen, dan voert discipline 1 deze opdracht uit. Discipline 1 moet dan voorzien in de adequate individuele bescherming van haar personeel en van de geëvacueerden. In dat geval laat discipline 1 eventueel ook eerst de mensen schuilen voordat de evacuatie gebeurt, na overleg in de CP-Ops om de praktische uitvoering ervan te bepalen.
Onder andere op basis van de inlichtingen die de Dir-CP-Ops heeft gekregen van de Directeur van de Brandweerdiensten (Dir-Bw) en van de adviseur belast met de evaluatie van de risico's verbonden aan de inzet van personeel, en rekening houdend met het aanwezige risico, bepaalt de Dir-CP-Ops de noodzakelijke minimale uitrusting, waaronder bijvoorbeeld : - de volledige brandweerkledij, - het isolerend ademhalingstoestel, - de chemische beschermingskledij, - het volgelaatmasker met P3-filter, - de erkende lichte beschermingskledij met geïntegreerd hoofddeksel, laarzen, schoeisel, hermetische bril en P3-masker, - de kledij voor nucleaire besmetting of ontsmetting.
In een toxische of besmette omgeving moet discipline 1 alle slachtoffers uit de rode zone weghalen en hergroeperen buiten de gevarenzone. Het personeel van andere disciplines kan ook worden verzocht om deel te nemen aan die operaties, mits een aangepaste uitrusting en mits akkoord van de CP-Ops.
In sommige bijzondere omstandigheden (terrorisme, gijzeling...) kan de toegang tot de rode zone gereserveerd zijn aan terdege uitgerust personeel van bepaalde politiediensten of van Defensie (DSE, DOVO, ...). 3.2.4. Herkenbaarheid op het terrein Volgende karakteristieken horen gerespecteerd te worden opdat de intervenanten, de coördinatiestructuren en de perimeters op het terrein op geharmoniseerde wijze visueel herkenbaar zijn. 3.2.4.1. De intervenanten (zie bijlagen 5.1 tot 5.3) De disciplines en de andere tussenkomende partijen (exploitant, schooldirecteur...) zijn herkenbaar aan de kleur van hun hesje : - algemeen : heldere achtergrondkleur (grijs) - discipline 1 : rood en wit - discipline 2 : groen en wit - discipline 3 : blauw en wit - discipline 4 : blauw en oranje - discipline 5 : zwart en wit - DIR-CP-OPS : amarant en wit Daarnaast zijn er de verticale stroken ter hoogte van de schouders : - in de kleur van de discipline voor de directeurs van de disciplines; - heldere achtergrondkleur (grijs) en reflecterend voor de anderen.
De hesjes van de openbare diensten hebben een geruit motief, de hesjes van de andere intervenanten hebben een doorlopende strook in de kleur van de overeenkomstige discipline.
Het binnenste gedeelte van de ruiten of van de doorlopende strook is reflecterend.
De voorzijde bevat bovendien een reflecterend naamplaatje, zoals is aangegeven in bijlagen 5.1 tot 5.3.
De hesjes van de andere intervenanten zijn exclusief voorzien voor ondersteuning aan de Dir-CP-Ops en aan de disciplines 2, 4 en 5. De disciplines 1 en 3 zijn immers gereserveerd voor de diensten die limitatief zijn opgesomd bij artikelen 10, § 3, en 12, § 3, van het KB. In de veiligheidscel wordt bepaald hoeveel hesjes er per discipline worden aangekocht in functie van het bepaald aantal hulpverleners, opdat diegenen die geen uniform dragen en zich in de interventiezone bevinden, dit herkenningsteken dragen. Er moeten dus procedures worden bepaald om de hesjes ter beschikking te stellen, desgevallend door samenwerkingsverbanden op te zetten met buureenheden. Er moet ook worden nagedacht over hoe het hesje van de Dir-CP-Ops ter beschikking wordt gesteld voor het geval hij uitdrukkelijk wordt aangeduid door de administratieve overheid, maar niet tot de discipline 1 behoort. 3.2.4.2. De coördinatiestructuren (zie bijlage 5.4) De CP-OPS is herkenbaar aan : - een vlag (zwart opschrift op gele achtergrond) - een mobiel groen zwaailicht - een geruite striping (amarant en wit) De eventuele monodisciplinaire commandoposten zijn herkenbaar aan een vlag of aan andere elementen met een zwart opschrift op gele achtergrond.
De VMP en de andere structuren zijn eveneens herkenbaar aan een zwart opschrift op gele achtergrond. 3.2.4.3. De bebakening van de perimeters die de rode, gele en oranje zones bepalen (zie bijlage 5.5) De eerste hulpverlener op de interventieplaats bakent met zijn eigen middelen de eerstehulpperimeter af.
De politie van de plaats zal, overeenkomstig het KB, de perimeter van de interventiezone afbakenen met de volgende linten : - voor de rode zone : politielogo en opschrift « GEVAAR » - voor de oranje zone : politielogo en opschrift « STOP » - voor de gele zone : politielogo en opschrift « CONTROLE » en dit overeenkomstig de wetgeving op het taalgebruik. 3.2.5. Ondersteuning van (niet-)prioritaire voertuigen Niets rechtvaardigt a priori dat de prioritaire voertuigen systematisch door discipline 3 worden geëscorteerd. Deze laatste moet er evenwel voor zorgen dat de toegangswegen en evacuatiewegen vrij blijven.
Een duidelijke signalisatie van de reiswegen en van de toegangspunten vormt een eerste maatregel welke het verkeer van de prioritaire voertuigen vergemakkelijkt.
Bij een echte noodzaak kunnen (niet-)prioritaire voertuigen begeleid en zelfs geëscorteerd worden in functie van de evaluatie die de discipline 3 heeft gemaakt en indien de middelen het mogelijk maken.
In de directe omgeving van een ziekenhuis of een onthaalcentrum kan overwogen worden om een beroep te doen op discipline 3, om een mogelijke verkeersopstopping te verhinderen, die veroorzaakt wordt doordat slachtoffers, families en naasten, personeel en de media toestromen. 3.3. Beleidscoördinatie Het coördinatiecomité (CC) staat in voor de beleidscoördinatie.
Het is de rol van het CC om de bestuurlijke overheid die belast is met het beheer van de noodsituatie te helpen bij de inschatting en opvolging ervan, bij het bepalen van de benodigde middelen, bij de keuze van de methodes en bij het zoeken naar oplossingen voor problemen die zich voordoen. Het coördinatiecomité neemt strategische beslissingen.
Elke disciplineverantwoordelijke die zetelt in het coördinatiecomité ziet erop toe dat alle opdrachten die tot zijn discipline behoren, effectief worden uitgevoerd en dat overeenkomstig de interventiefilosofie die in het monodisciplinair plan werd uitgewerkt.
Omdat ze niet onderworpen zijn aan de druk op het terrein en aan de dringende vragen die een onmiddellijke respons vereisen, hebben ze immers een bredere kijk en de mogelijkheid om de situatie bedachtzamer te analyseren. Elke verantwoordelijke kan bovendien een steunrol vervullen voor de disciplines op het terrein, bijvoorbeeld om beroep te doen op bijkomende versterkingen, voor eventuele opeisingen, bij oproep van experts of bij het zoeken naar aanvullende informatie.
De bestuurlijke overheid ziet er van haar kant op toe dat de coördinatie tussen de verschillende disciplines wordt aangemoedigd.
Verantwoordelijk voor het globaal beheer van de noodsituatie analyseert ze de socio-economische gevolgen van haar beslissingen (sluiting van een school, omlegging van het verkeer, toegang tot verschillende ondernemingen, enz.).
Tot slot is het coördinatiecomité belast met het verzamelen en centraliseren van alle informatie, opdat over de pertinente elementen kan worden gecommuniceerd aan de media, aan de bevolking en aan de slachtoffers.
De vertegenwoordiging van de disciplines in de gemeentelijke en provinciale coördinatiecomités moet voorzien zijn in de respectievelijke monodisciplinaire plannen. De vertegenwoordiging van de disciplines in het Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering (CGCCR) staat in de nationale nood- en interventieplannen, in de reglementaire teksten (bijvoorbeeld het Koninklijk Besluit van 17.10.2003 tot vaststelling van het nucleair en radiologisch noodplan voor het Belgisch grondgebied en de bijhorende omzendbrieven (bijvoorbeeld Col 9/2005). 3.4. Communicatie 3.4.1. Interdisciplinaire communicatie De hulpverleningsketen kan maar correct functioneren wanneer alle schakels goed op elkaar aansluiten. Dat is enkel mogelijk als ze constant, duidelijk en gestructureerd met elkaar communiceren.
De verbindingen moeten ook aangepast zijn aan het aantal berichten, aan de duur ervan en aan het debiet, aan het belang ervan en aan de afstand tussen de gesprekspartners.
De Dir-CP-Ops moet minstens over twee duidelijk onderscheiden communicatiekanalen beschikken : - het eerste om met de directeurs van de vijf disciplines te communiceren van zodra ze naar de CP-Ops worden opgeroepen of wanneer ze aanwezig zijn op het terrein; - het tweede om met het coördinatiecomité te communiceren.
Elke directeur van een discipline moet zelf ook over onderscheiden communicatiekanalen beschikken : - een direct en permanent kanaal met de directeurs van de andere disciplines en met de Dir-CP-Ops, om de coördinatie van de interventies te verzekeren, om de voor hun relevante informatie over te maken en de richtlijnen van de Dir-CP-Ops uit te voeren; - een kanaal om de hulpverleners van zijn discipline op het terrein te coördineren, hetzij direct of via de eventuele monodisciplinaire commandopost; - een kanaal om verslag uit te brengen aan de verantwoordelijke van zijn discipline die zetelt in het coördinatiecomité voor de aspecten die uitsluitend onder de bevoegdheid van zijn discipline vallen. 3.4.2. Overmaken van de slachtofferlijsten Discipline 2 moet de nauwkeurige lijst van de slachtoffers samenstellen. Naast haar eigen middelen, werkt ze daartoe samen met de andere disciplines die hierbij kunnen helpen.
Door de aard van haar opdrachten beschikt discipline 2 gegevens over gewonde en niet-gewonde slachtoffers. Discipline 3 stelt van haar kant een lijst op van de overleden slachtoffers en maakt ze over aan discipline 2.
Die gegevens (het aantal slachtoffers, hun categorisering en lokalisering) worden regelmatig overgemaakt door de Dir-Med aan de Dir-CP-Ops, die ze overmaakt aan het coördinatiecomité : - de identiteit van de slachtoffers (naam, voornaam, geboortedatum, geslacht), hun lokalisering en het feit of hun toestand al dan niet levensbedreigend is, worden gaandeweg overgemaakt aan discipline 3 (voor de noden van het gerechtelijk onderzoek en om adviezen op te stellen om het lijk niet vrij te geven); - de pathologieën van de slachtoffers, die onder het medisch geheim vallen, zijn enkel toegankelijk voor het personeel van discipline 2; - de identiteit van buitenlandse slachtoffers en hun nationaliteit worden overgemaakt aan het coördinatiecomité; - elk andere overdracht van gegevens moet een gewettigd doel hebben en moet in het belang zijn van de patiënt.
Discipline 2 zorgt voor de informatie aan de slachtoffers en aan hun naasten (identiteit en lokalisering), overeenkomstig de richtlijnen van de bevoegde bestuurlijke en gerechtelijke overheden.
In het bijzondere geval van een overlijden doet de politie de mededeling aan huis bij de familie. Afhankelijk van de beschikbare middelen stuurt discipline 2 een professionele psychosociale hulpverlener om de rouwende familie te ondersteunen. Die mededeling moet zo snel mogelijk gebeuren, mits voorafgaandelijk akkoord van de gerechtelijke overheid. In het belang van het gerechtelijk onderzoek kunnen immers beperkingen worden opgelegd.
Hierbij is het van bijzonder belang om ervoor te zorgen dat : - er geen enkele identificatiefout wordt gemaakt, om geen beroering bij de naasten te veroorzaken; - men in staat is de door de familie gevraagde gegevens te verschaffen met respect voor het gerechtelijk onderzoek; - de uiteenzetting duidelijk gebeurt. 4 Het monodisciplinair interventieplan 4.1. Principes Elke discipline stelt een monodisciplinair interventieplan op. Dat plan regelt de interventiemodaliteiten van een discipline overeenkomstig de bepalingen van het NIP. Dit plan moet toelaten - volgens een geharmoniseerde structuur : - alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de opdrachten, de leiding en de coördinatie van de verschillende hulpverleners van de discipline te waarborgen, zonder daarom te moeten wachten op de ontplooiing van een CP-Ops en van een coördinatiecomité; - snel, gestructureerd en goed voorbereid te reageren met oog voor de grootst mogelijke kwaliteit en continuïteit; - dat de directeur van de discipline opschaalt wanneer zijn eigen middelen (personeel en materiaal) ontoereikend blijken om de noodsituatie te beheren; - de samenwerking met de andere disciplines te regelen. 4.2. Samenstelling van de discipline Een discipline is een functioneel geheel van opdrachten dat door verschillende tussenkomende diensten wordt uitgeoefend.
Dat impliceert dat : a) een discipline kan bestaan uit leden die behoren tot verschillende instellingen of diensten. De psychosociale hulpverlening wordt met name verzekerd door hulpverleners van de DSI van het Rode Kruis, van de OCMW's, van de dienst slachtofferhulp van de politie en van de gemeentelijke sociale diensten. Het optreden van de psychosociale werkers in een noodsituatie gebeurt onder het gezag van de Psychosociale Manager (PSM), zelfs wanneer ze behoren tot instellingen waarvan de opdrachten ressorteren onder een andere discipline (bv : psychosociale werkers van de geïntegreerde politie). b) Eenzelfde instelling of eenzelfde dienst kan opdrachten vervullen die onder verschillende disciplines ressorteren. Het Rode Kruis vervult bijvoorbeeld opdrachten die ressorteren onder discipline 2 wanneer het menselijke en materiële middelen inzet om slachtoffers medisch ten laste te nemen. Daarentegen werkt het onder het operationele commando van discipline 4 wanneer het in een noodsituatie bedden, dekens of voeding levert.
Wanneer een instelling of dienst één van zijn hulpverleners moet mobiliseren voor een reguliere opdracht of voor andere opdrachten in het kader van het beheer van de noodsituatie, dan moet ze vooraf de verantwoordelijke van de betrokken discipline contacteren. Die verantwoordelijke moet immers waken over de continuïteit van de ingezette hulpverlening. In de mate van het mogelijke komt hij tegemoet aan de vraag van de instelling of dienst, ofwel door de verzochte hulpverlener vrij te stellen, ofwel door een andere hulpverlener ter beschikking te stellen.
Bovendien moet door de omvang van de te verrichten taken en de veelheid aan spelers die betrokken zijn bij een noodsituatie een partnerschap in noodsituatiebeheer tot stand gebracht worden. Gezien het collectieve karakter van een crisis, kan niemand beweren er als enige meester over te zijn.
Voor zover elke discipline eerst haar eigen opdrachten uitvoert, levert zij hulp en/of werkt zij samen met de andere disciplines bij de uitvoering van hun respectievelijke opdrachten en dit in functie van de resterende menselijke en materiële middelen.
Die samenwerking moet in ieder geval gebeuren in veilige omstandigheden en met respect voor de specifieke bevoegdheden. 4.3. Inhoud en verspreiding Het monodisciplinair interventieplan regelt met name volgende modaliteiten : - de alarmering en de samenstelling van de uitruk (namelijk de middelen die het eerst worden ingezet), - de veiligheidsmaatregelen voor de hulpverleners; - de opschaling en de versterkingen, - de taakverdeling, - het communicatieplan, - het commando en de aflossing van het commando in de verschillende fases, - de vertegenwoordiging van de discipline in de CP-Ops en in het CC, - de middelen die kunnen worden ingezet, ofwel onmiddellijk, ofwel in reserve.
Het monodisciplinair interventieplan is toegankelijk voor de leden van de veiligheidscel en voor alle hulpverleners van de betrokken discipline, onder voorbehoud van de informatie met beperkte verspreiding. 4.4. Eerste activiteiten en opstarting In het kader van een (dreiging van een) ernstig incident, moeten de eerste tussenkomende diensten, zo gauw mogelijk (ter plaatse) overleg plegen met de vertegenwoordigers van de andere disciplines om : - zich te informeren over de bestaande gevaren en over de omvang van de risicozone; - de eerste veiligheidsmaatregelen te treffen en de maatregelen die moeten worden opgelegd om de noodsituatie te voorkomen of om er de gevolgen van te beperken; - de eerste nood aan versterking te beoordelen; en vervolgens : - bijkomende informatie te vergaren teneinde de omvang en de aard van de in te zetten middelen te kunnen inschatten; - te overwegen om het monodisciplinair interventieplan op te starten volgens de in dat plan bepaalde modaliteiten en onmiddellijk de bestuurlijke overheid er over te informeren en, in voorkomend geval, haar te suggereren een fase af te kondigen; - het contact met de andere disciplines, experts en technici te versterken om tot een gestructureerd overleg te komen (operationele coördinatie op gemeentelijk vlak) en zo nodig een CP-Ops te installeren. 4.5. Controle van de monodisciplinaire plannen Elk monodisciplinair plan wordt afgetoetst aan de volgende criteria : 4.5.1. Wettelijkheid De inhoud van het plan moet conform zijn aan de voorschriften van het KB en aan de huidige en toekomstige van toepassing zijnde besluiten en omzendbrieven, zowel qua terminologie als qua fundamentele principes, met inbegrip van de inachtneming van de bevoegdheden van de andere disciplines.
De inachtneming van dit criterium wordt door de veiligheidscel geverifieerd. 4.5.2. Overeenkomst met het NIP Overeenkomstig het KB moet het monodisciplinair interventieplan de filosofie en de bepalingen van het multidisciplinair plan respecteren.
De inachtneming van dit criterium wordt door de veiligheidscel geverifieerd. 4.5.3. Multidisciplinaire coördinatie Overeenkomstig de omzendbrief NPU-1 moet bij de uitwerking van het monodisciplinair plan bijzondere aandacht worden besteed aan de interactie met de andere disciplines.
Bijgevolg moet het monodisciplinair plan : - compatibel zijn met de andere monodisciplinaire plannen - de multidisciplinaire samenwerking organiseren De inachtneming van dit criterium wordt door de veiligheidscel geverifieerd. 4.5.4. Operationaliteit Het plan wordt beoordeeld op zijn functionaliteit bij noodsituaties of oefeningen, evenals bij de actualisering van zijn inhoud. Dat tweede aspect wordt geverifieerd op basis van de methodologie die het plan voorstelt met betrekking tot de frequentie van de updating.
De inachtneming van dit criterium wordt door de betrokken discipline geverifieerd. 4.5.5. Vorm De algemene beoordeling van het plan gebeurt onder meer op basis van de volgende elementen : - samenhang van de methodologische grondslagen, van de structuur van het plan en van de opbouw ervan - de duidelijkheid en helderheid ervan De inachtneming van dit criterium wordt door de betrokken discipline geverifieerd. 4.6. Actualisering De bepalingen van het monodisciplinair plan worden regelmatig geactualiseerd en aangepast, in het bijzonder wanneer het NIP waarop het betrekking heeft, wordt bijgewerkt, wanneer de risico's of hulpverlenings- en interventiemiddelen wijzigen en op basis van de lessen die worden getrokken uit oefeningen of reële noodsituaties.
De veiligheidscel roept op tot actualisering van de monodisciplinaire plannen en volgt ze op... 5 Bijlagen : herkenbaarheid op het terrein 5.1. Herkenbaarheid op het terrein - de directeurs van de disciplines 5.2. Herkenbaarheid op het terrein - de intervenanten van de disciplines 5.3. Herkenbaarheid op het terrein - andere intervenanten 5.4. Herkenbaarheid op het terrein - de CP-Ops 5.5. Herkenbaarheid op het terrein - de linten Wij verzoeken u deze omzendbrief zo snel mogelijk over te maken aan alle Burgemeesters van uw Provincie en aan de leden van uw veiligheidscel.
Met de meeste hoogachting.
De Minister van Binnenlandse Zaken, G. DE PADT De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, L. ONKELINX
5.1. Herkenbaarheid op het terrein - de directeurs van de disciplines Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5.2. Herkenbaarheid op het terrein - de intervenanten van de disciplines Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5.3. Herkenbaarheid op het terrein - andere intervenanten Voorbeeld van hesjes in het kader van een noodsituatie waarbij een ondermeming betrokken is.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5.4. Herkenbaarheid op het terrein - de CP-Ops Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5.5. Herkenbaarheid op het terrein - de linten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Nota (1) Artikel 6 van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming en artikel 182 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid;artikel 27 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.