gepubliceerd op 29 februari 2008
Omzendbrief GPI 62 betreffende de bewapening van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN
14 FEBRUARI 2008. - Omzendbrief GPI 62 betreffende de bewapening van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus
Aan Mevr. en de heren Provinciegouverneurs, Aan Mevr. de Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, Aan de dames en heren Burgemeesters, Aan de heer Commissaris-generaal van de federale politie, Aan de dames en heren Korpschefs van de lokale politie, Aan de heer Inspecteur-generaal van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie, Aan de heer Voorzitter van het Vast Comité voor toezicht op de politiediensten, Aan de heer Voorzitter van het Vast Comité voor toezicht op de inlichtingendiensten, Ter informatie : Aan de dames en heren Arrondissementscommissarissen, Aan de heer Directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Aan de heer Voorzitter van de Vaste Commissie van de lokale politie.
Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester, Mijnheer de Commissaris-generaal, Mevrouw, Mijnheer de Korpschef, Mijnheer de Inspecteur-generaal, Mijnheer de Voorzitter van het Comité P, Mijnheer de Voorzitter van het Comité I, Mevrouw, Mijnheer, Het koninklijk besluit van 3 juni 2007 betreffende de bewapening van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, alsook de bewapening van de leden van de Diensten Enquêtes bij de Vaste Comités P en I en van het personeel de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie (hierna « het KB » genoemd) werd in het Belgisch Staatsblad van 22 juni 2007 bekendgemaakt.
Dat besluit heft de volgende besluiten op en vervangt ze : -het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot regeling van de bewapening van de gemeentepolitie; - het ministerieel besluit van 25 november 1994 tot bepaling van de wapens die tot de voorgeschreven uitrusting van de rijkswacht behoren en tot vastlegging van de bijzondere regels betreffende het voorhanden hebben, het bewaren en het dragen van die wapens, gewijzigd door het ministerieel besluit van 26 maart 1999; - het ministerieel besluit van 2 februari 1996 tot bepaling van de wapens die tot de voorgeschreven uitrusting van bepaalde militairen van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht behoren en tot vastlegging van de bijzondere regels betreffende het voorhanden hebben, het bewaren en het dragen van die wapens; - het ministerieel besluit van 14 juli 2000 tot bepaling van de wapens die tot de voorgeschreven uitrusting van de gerechtelijke politie bij de parketten behoren en tot vastlegging van de bijzondere regels betreffende het voorhanden hebben, het bewaren en het dragen van die wapens.
Deze omzendbrief licht voormeld nieuw koninklijk besluit toe en heft de omzendbrief POL 26bis van 3 mei 1995 betreffende de bewapening van de gemeentepolitie alsook de omzendbrief POL 37ter van 29 mei 1998 ter vervanging van de omzendbrief POL 37 van 28 januari 1993 betreffende het statuut van de hulpagent van politie op en vervangt deze.
De omzendbrief bevat de volgende hoofdstukken : - Inleiding; - Hoofdstuk 1 : Modaliteiten om de voorgeschreven bewapening te verwerven; - Hoofdstuk 2 : Het voorhanden hebben, het dragen en het vervoer van de bewapening; - Hoofdstuk 3 : Ontneming van de bewapening als veiligheidsmaatregel; - Hoofdstuk 4 : Meldingen van incidenten; - Hoofdstuk 5 : Opleiding en training; - Hoofdstuk 6 : Het opslaan en bewaren van de bewapening; - Hoofdstuk 7 : Teruggave van de individuele bewapening; - Besluit.
Inleiding Artikel 1 van de wet op het politieambt stelt : « bij het vervullen van hun opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie, waken de politiediensten over de naleving en dragen ze bij tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden, evenals tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij. Om hun opdrachten te vervullen, gebruiken zij slechts dwangmiddelen onder de voorwaarden die door de wet worden bepaald. » Het KB regelt de aard, het voorhanden hebben, het dragen, het bewaren en het onderhoud van de wapens toevertrouwd aan de leden van de politiediensten, van de Diensten Enquêtes bij de Vaste Comités P en I en van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie (hierna « de AIG » genoemd).
Het voorziet eveneens in een overgangsperiode om de betrokken diensten de gelegenheid te geven zich aan te passen aan de voorschriften inzake de bewapening : een termijn van 6 jaar, volgend op de datum van de inwerkingtreding van het KB, wordt voorzien voor de bewapening in het algemeen (bijvoorbeeld de spuitbussen met CN (kleine en grote hoeveelheid), de spuitbussen met CS (kleine hoeveelheid),...).
Er zijn 2 uitzonderingen op deze termijn van 6 jaar : - het dragen van een persoonlijk wapen tijdens de dienst blijft geldig gedurende een periode van maximum 2 jaar; - het dragen van de revolver blijft toegelaten gedurende een overgangsperiode van 10 jaar.
Deze termijnen, ingevoerd door het KB, hebben tot doel om de betrokken diensten toe te laten de huidige bewapening in hun bezit, in voorkomend geval te vervangen.
Elke nieuwe aankoop van bewapening moet gebeuren overeenkomstig de voorschriften van het KB en de in uitvoering van het KB neergelegde normen in het normenboek, die overeenkomen met de normen voorzien in het lastenboek.
Alle technische kenmerken van de bewapening van de politiediensten zullen verduidelijkt worden in het normenboek. Dit boek zal naar alle zones van de lokale politie alsook naar de algemene directies van de federale politie, alsook aan de AIG worden verzonden en dit om hen toe te laten de bewapening aan te kopen volgens de voorschriften van het KB. Bovendien kunnen deze normen eveneens geraadpleegd worden op de geïnformatiseerde site : www.dgm-web.be.
De kosten verbonden aan de bewapening van de politiediensten kunnen worden verminderd door middel van gegroepeerde aankopen (verschillende politiezones of via de federale politie).
HOOFDSTUK I. - Modaliteiten om de voorgeschreven bewapening te verwerven Deel 1. - Algemeenheden 1. Het artikel 3 van het KB voorziet dat de voorgeschreven bewapening van de politieambtenaren een individuele, collectieve en bijzondere bewapening bevat. De individuele bewapening van de politieambtenaren (artikel 4 van het KB) omvat een halfautomatisch pistool, een uitschuifbare wapenstok en neutraliserende middelen. Inzake het kaliber van het vuurwapen spreekt het artikel 4 van het KB over een « kaliber dat de 9 mm niet overtreft ». Ik beslis dat momenteel alleen het kaliber 9 x 19 mm is toegelaten.
Dit kaliber is ook van toepassing op de collectieve bewapening. De andere kalibers maken deel uit van de bijzondere bewapening. 2. De agenten van politie alsook de leden van het administratief en logistiek kader (hierna « Calogleden » genoemd) van de technische en wetenschappelijke politielaboratoria, die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings bekleden, alsook het personeel belast met het onthaal in een politiecomplex mogen, in voorkomend geval, uitgerust worden met een neutraliserend middel (pepperspray).Ik wil er de aandacht op vestigen dat het hier over een mogelijkheid en niet over een verplichting gaat.
De opportuniteit ervan wordt overgelaten aan het oordeel van, in voorkomend geval, de korpschef, de commissaris-generaal of de directeur-generaal.
Dit wapentype is het enige dat eventueel kan gedragen worden door agenten van politie en de voornoemde Calogleden onder de verantwoordelijkheid van de korpschef, de commissaris-generaal of de directeur-generaal en mits een voorafgaandelijke theoretische en praktische opleiding en mits regelmatige trainingen.
Men moet de nadruk leggen op het feit dat de mogelijkheid voor agenten van politie en sommige Calogleden om een neutraliserend middel te mogen dragen niet uitsluit dat nog steeds aandacht moet worden besteed aan hun veiligheid en dat de noodzakelijke maatregelen moeten genomen worden om die te waarborgen en dit in functie van de taken die hen toevertrouwd worden, de plaats en/of de omstandigheden waarin ze die uitoefenen en de behoeften van de dienst. 3. Het gebruik van om het even welke bewapening vereist een voorafgaande en aangepaste opleiding en het onderhouden van de verworven vaardigheden door een regelmatige training. De opleidingen en de trainingen worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, en gegeven door de specialisten geweldbeheersing overeenkomstig de omzendbrief GPI 48 van 17 maart 2006 betreffende de opleiding en training in geweldbeheersing voor de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten (hierna « GPI 48 » genoemd).
Deze omzendbrief maakt punt 2 van de GPI 48 van toepassing op de Calogleden aan wie een neutraliserend middel werd toegekend. De trainingen die worden gegeven aan die personeelsleden die dat wapen manipuleren, moeten voldoen aan de voorwaarden en de quota voorzien voor de trainingen van de agenten van politie.
Overeenkomstig de reglementering betreffende het welzijn op het werk (wet van 4 augustus 1996 en KB van 27 maart 1998), is de werkgever gehouden om aan de personeelsleden alle inlichtingen te verstrekken betreffende de risico's en de voorzorgsmaatregelen die van toepassing zijn.
De werkgever moet de geschikte maatregelen nemen zodat enkel de personeelsleden die de adequate richtlijnen hebben gekregen in contact kunnen komen met de bewapening en deze kunnen hanteren.
Deel 2. - Collectieve bewapening De collectieve bewapening kan worden aangekocht mits naleving van de voorschriften van de artikelen 8 en 9 van het KB. Het artikel 8 verwijst met name naar het normenboek dat de minimumnormen bevat waaraan de bewapening van de politiediensten verplicht moet beantwoorden.
Artikel 9 verduidelijkt welke overheid de aankoop van de collectieve bewapening machtigt. Voor de lokale politie is dat de burgemeester of het politiecollege. Voor de federale politie is dat de commissaris-generaal of zijn afgevaardigde, en dit na advies van de directeur-generaal van wie de betrokken directie of dienst afhangt.
Voor de AIG worden de overheden die terzake bevoegd zijn aangeduid in zijn reglement van inwendige orde.
Deel 3. - Bijzondere bewapening 1. Een bijzondere bewapening mag enkel worden gebruikt door een persoon die de specifieke kwalificatie voor deze bewapening verkregen heeft, conform de richtlijnen van de GPI 48.Het behouden van deze kwalificatie is afhankelijk van de strikte naleving van de voorgeschreven trainingen voor deze bewapening. 2. De bijzondere bewapening bedoeld in artikel 6 van het KB kan worden aangekocht mits een bijzondere voorafgaande machtiging, die desgevallend door mij wordt verleend op basis van een behoorlijk gemotiveerde aanvraag die, naar gelang van het geval, door de burgemeester of het politiecollege na advies van de korpschef of door de commissaris-generaal of zijn afgevaardigde na advies van de directeur-generaal waarvan de betrokken politieambtenaar afhangt, wordt ingediend bij de Algemene Directie van de ondersteuning en het beheer van de federale politie.Deze Algemene Directie bestudeert het dossier en bezorgt het dan vervolgens aan de Minister voor beslissing.
Deze aanvraag moet alle elementen van informatie bevatten die nodig zijn voor het onderzoeken ervan : de technische gegevens van de gevraagde bewapening, de gebruikte munitie, de opdrachten waarvoor deze bewapening wordt voorzien, de naam van de aanvragende dienst, de naam van de personen die deze bewapening zouden gebruiken, de gebruiksaanwijzingen, het beheer en het bewaren, de schietstand en/of de plaats van training.
De Commissie politiebewapening opgericht binnen de Algemene Directie van de ondersteuning en het beheer van de federale politie is belast met de ontwikkeling van richtlijnen ter zake, o.a. via punctuele en omstandige adviezen.
De gegeven machtiging voor de bijzondere bewapening, is aan voorwaarden verbonden.
Zo moeten de aangewezen personen vóór het gebruik de vereiste opleiding hebben gevolgd, regelmatig worden getraind, enz. 3. De opleidingen inzake het gebruik van de bijzondere bewapening worden, zoals alle functionele opleidingen, georganiseerd door de politiescholen op basis van erkenningsdossiers en worden, zoals alle opleidingen in geweldbeheersing, gegeven door de specialisten in geweldbeheersing. In afwijking van de algemene richtlijnen inzake de training van geweldbeheersing, wordt het trainingsprogramma (inhoud en frequenties) met betrekking tot het gebruik van bijzondere wapens geval per geval bepaald en beschreven in het erkenninngsdossier dat de initiële opleiding ervan regelt.
Wanneer de Algemene Directie van de ondersteuning en het beheer een aanvraag tot toelating van een bijzondere bewapening ontvangt, wendt zij zich onmiddellijk tot de Directie van de opleiding voor de coördinatie van de te volgen procedure en van de activiteiten die betrekking hebben op de opleiding en de training tot het gebruik van deze bewapening.
In functie van reeds verworven vaardigheden tijdens vorige opleidingen, mogen vrijstellingen voor de gehele opleiding dan wel voor delen ervan worden toegekend door de Directie van de opleiding, op advies van het pedagogisch comité voor geweldbeheersing. De personen die een volledige vrijstelling genieten, verkrijgen onmiddellijk de machtiging.
Na de opleiding deelt de betrokken politieschool aan de Algemene Directie van de ondersteuning en het beheer de namen van de personen mee die met succes de opleiding hebben gevolgd. 4. Het gebruik van een bijzondere bewapening is dus strikt beperkt tot de personen die de Minister nominatief aanwijst op basis van het attest afgeleverd door de politieschool die de opleiding heeft verzekerd. Om de machtiging uit te breiden naar andere politieambtenaren bezorgt de bevoegde overheid, bedoeld in artikel 10 van het KB, een uitbreidingsaanvraag van de machtiging aan de Minister. Die aanvraag moet worden gemotiveerd en vergezeld zijn van een lijst met de beoogde personen voor de uitbreiding en van het bewijs dat de vereiste opleiding werd gevolgd (attest geleverd door de politieschool).
In geval van niet-naleving van de voorwaarden van de afgeleverde machtiging zal die kunnen worden ingetrokken.
Bovendien zal het niet naleven van die voorwaarden, in voorkomend geval, beschouwd kunnen worden als een beroepsfout met mogelijk een tuchtrechtelijke sanctie tot gevolg en dit zowel in hoofde van de gebruiker als de overste.
De machtiging kan voor een beperkte duurtijd worden verleend en/of voor welbepaalde opdrachten. 5. Om elke verkeerde interpretatie te vermijden wordt de hierna opgesomde bewapening momenteel al beschouwd als bijzondere bewapening : - onbuigzame wapenstok met zijhandgreep (ook T-wapenstok genoemd); - granaten (om te werpen of om af te schieten); - lanceerders; - hypodermische geweren.
Deze lijst is uiteraard niet limitatief. 6. De machtiging tot het bekomen van een bijzondere bewapening wordt slechts afgeleverd onder welbepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden hebben met name betrekking op : - de geldigheidsduur en de draagwijdte van de machtiging : bijvoorbeeld beperkt in tijd (1 jaar) en beperkt tot bepaalde goed omschreven opdrachten zoals bijvoorbeeld geldtransporten, bescherming van potentieel bedreigde / « gevoelige » gebouwen (ambassades, synagogen, enz.), interventies bij hold-ups of gewapende overvallen of bij gebruik van vuurwapens, interventies zoals een hold-up of gewapende overvallen of in geval van gebruik van vuurwapens, interventies in een zoo of andere instellingen waar dieren worden gehouden, enz; - het feit dat enkel de personen die de specifieke kwalificatie voor dit type van bewapening hebben verkregen en alle voorgeschreven trainingen hebben gevolgd, het mogen gebruiken; - het feit dat de politiezones die een dergelijke machtiging bekwamen, verplicht worden om minimum jaarlijks een omstandig verslag over het gebruik van het wapen en over de opdrachten tijdens dewelke het wapen gedragen werd, te bezorgen aan de Algemene Directie van de ondersteuning en het beheer van de federale politie. Dit om de effectiviteit en de situaties waarin deze bewapening wordt gebruikt, te bestuderen. In de machtiging kan worden opgelegd om vaker een verslag op te sturen. 7. Het KB voorziet in één uitzondering op deze procedure, namelijk voor de Directie van de Speciale Eenheden (CGSU) en dit wegens de zeer "gespecialiseerde" opdrachten waarvoor een zekere vertrouwelijkheid noodzakelijk is betreffende de bewapening in hun bezit. Voor die directie is de commissaris-generaal bevoegd om al dan niet de machtiging te verlenen tot het bekomen van een bijzondere bewapening die beantwoordt aan de behoeften van de dienst. Deze directie heeft de verplichting om een up-to-date listing ter beschikking te houden van de controleoverheden omvattende alle wapens waarover ze beschikt. 8. Tot slot spreekt het voor zich dat indien de politiekorpsen beschikken over bijzondere bewapening voor dewelke nooit een toelating werd gevraagd, het van belang is dat binnen het jaar na publicatie van deze omzendbrief, de bevoegde overheden, bedoeld in artikel 10 van het KB, ter attentie van de Minister een aanvraag tot toelating indienen in de vereiste vorm.Zoniet zal deze bewapening absoluut niet meer mogen worden gedragen, noch a fortiori worden gebruikt door de desbetreffende politiekorpsen. 9. De Algemene Directie van de ondersteuning en het beheer zal via zijn geïnformatiseerde site www.dgm-web.be een typeformulier voor het indienen van een aanvraag tot toelating van bijzondere bewapening ter beschikking stellen van de politiekorpsen.
Deze Algemene Directie zal een inventaris bijhouden van politiezones of politiediensten (behalve CGSU) die een machtiging voor bijzondere bewapening hebben bekomen met aanduiding van het wapentype, de betrokken dienst alsook de identiteit van de gemachtigde personen. Die inventaris zal jaarlijks op elektronische wijze worden verzonden naar de korpschefs en zal ook worden verzonden naar controleoverheden die erom verzoeken.
HOOFDSTUK II. - Het voorhanden hebben, het dragen en het vervoer van de bewapening Deel 1. - Het voorhanden hebben en het dragen van de bewapening 1. Het principe (artikel 11 van het KB) is dat de bewapening tijdens de dienst wordt gedragen of vervoerd overeenkomstig de richtlijnen van, naar gelang van het geval, de korpschef, de commissaris-generaal of de directeur-generaal, rekening houdende met de uitvoering van de dienst of met de aan de personeelsleden opgelegde verplichtingen. Het komt de overheid eveneens toe om te beslissen hoeveel munitie het personeelslid mag meenemen tijdens de dienst.
De collectieve en de bijzondere bewapening mag enkel worden gedragen voor zover dit voor de uitvoering van de opdracht vereist is en dit overeenkomstig de dienstorders.
Voor opdrachten waarvoor het dragen van wapens niet opportuun of wenselijk is of waarin het niet is aangewezen om het wapen zichtbaar te dragen, kunnen de voornoemde overheden beslissen om de wapens niet te laten dragen of om ze op een andere dan de normaal voorgeschreven manier te laten dragen. Dit kan betekenen dat men alleen de individuele wapens of enkel de vuurwapens draagt of dat men de vuurwapens in een speciale holster onder de kledij draagt. 2. Verbod tot het dragen van de bewapening wegens geen of onvoldoende opleiding en/of training. Artikel 18 van het KB verwijst naar mijn richtlijnen inzake opleiding en training. De GPI 48, waarvan het punt 2 door middel van deze omzendbrief van toepassing wordt op de Calogleden voorzien van een neutraliserend middel, bepaalt de opleidingen en trainingen die moeten worden gevolgd om bewapening te mogen dragen en gebruiken.
Indien een personeelslid zich niet onderwerpt aan de voorgeschreven opleidingen en trainingen of indien er tijdens zijn trainingen wordt vastgesteld dat het zijn bewapening niet correct gebruikt, kan de overheid waarvan het afhangt (korpschef, commissaris-generaal of directeur-generaal) beslissen om hem te verbieden zijn bewapening te dragen.
Het betrokken personeelslid zal opnieuw zijn dienstbewapening mogen dragen op het ogenblik dat het aan de opleiding en training, bepaald door mijn richtlijnen, voldoet, of wanneer specialisten in geweldbeheersing, verantwoordelijk voor de opleiding, op basis van de maatregelen genomen ten gevolge van mijn richtlijnen, oordelen dat betrokkene opnieuw in staat is zijn bewapening te kunnen houden, dragen en gebruiken. Deze oppeilbrenging wordt geïntegreerd in de voorziene trainingen. 3. Op vraag van het personeelslid kan de commissaris-generaal of de directeur-generaal voor de federale politie en de korpschef voor de lokale politie, overeenkomstig artikel 13 van het KB, de machtiging verlenen om de individuele bewapening buiten de dienst te dragen. De korpschef moet de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege daarvan op de hoogte brengen.
Daartoe richt het betrokken personeelslid een gemotiveerde aanvraag aan de bevoegde overheid. Deze overheid stelt voor elk betrokken personeelslid een afzonderlijke, gemotiveerde machtiging op waarin wordt vermeld welke wapens mogen worden gedragen en waarin wordt aangegeven dat daarbij ook de munitie mag worden gedragen die geschikt is voor die wapens en in voldoende hoeveelheid voor een normaal gebruik. Deze machtiging moet bewaard worden door de overheid die ze aflevert. Zij zal de beslissing aan de aanvrager meedelen en hem een kopie van de machtiging bezorgen.
De machtiging is van beperkte duur, maximaal voor één jaar, maar is hernieuwbaar en kan worden ingetrokken onder meer in het geval van het verdwijnen van de omstandigheden die de aanvraag van het personeelslid motiveerden. De beslissing van intrekking van de machtiging wordt aan het betrokken personeelslid schriftelijk betekend.
De omstandigheden voor de motivering van de aanvraag moeten in verband staan met de uitvoering van de dienst (b.v. ernstige bedreigingen geuit tegenover het personeelslid of zijn bloedverwanten ten gevolge van handelingen die zich tijdens de uitvoering van de dienst hebben voorgedaan).
Als de beoogde machtiging betrekking heeft op een korpschef van de lokale politie, wordt ze door de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege van de zone afgeleverd. Als de machtiging betrekking heeft op de directeurs-generaal van de federale politie, delegeer ik de commissaris-generaal van de federale politie om de genoemde machtigingen af te leveren. Als de machtiging betrekking heeft op de commissaris-generaal wordt de machtiging door mij afgeleverd. 4. Artikel 14 van het KB voorziet dat « de korpschef, de commissaris-generaal of de directeur-generaal bijzondere richtlijnen kan uitvaardigen aangaande het traject van huis naar de plaats van tewerkstelling en vice versa.Het feit van deze verplaatsing in uniform te doen impliceert de mogelijkheid de individuele bewapening te dragen. » Ik ga er van uit dat voor het woon-werk verkeer de algemene regel is dat van voormelde mogelijkheid gebruik wordt gemaakt.
De door voornoemde overheden op basis van dat artikel 14 en van artikel 8 van het koninklijk besluit van 10 juni 2006 houdende de regeling van het uniform van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, uitgevaardigde bijzondere richtlijnen stellen, onder andere, de voorwaarden en de nadere regels met betrekking tot het dragen van het wapen en van het uniform in deze hypothese vast.
Wanneer een personeelslid naar huis gaat met zijn dienstwapen is het van belang dat deze laatste de nodige veiligheidsmaatregelen treft met betrekking tot het bewaren van het wapen en de toegang tot dit wapen en de munitie (die absoluut niet voor derden toegankelijk mogen zijn, met inbegrip van familieleden).
Dit specifiek punt wordt nog verder uitgewerkt in hoofdstuk 6, punt 6.4., van deze omzendbrief. 5. De personeelsleden, die houder zijn van een machtiging om het individuele wapen buiten de dienst te dragen en die voor een bepaalde periode afwezig zijn (verlof, ziekte, statutaire maatregel,...) moeten hun individuele wapens en munitie inleveren bij de politiedienst waarvan ze deel uitmaken. De lokale verantwoordelijken zullen moeten toezien op de toepassing van deze richtlijn. Zij moeten, via een intern reglement, het aantal dagen en de praktische modaliteiten vastleggen waarmee men rekening moet houden voor de toepassing van deze richtlijn.
Deel 2. - Logistiek voorhanden hebben, dragen en vervoer van de politiebewapening Enkel voor logistieke taken, mag het voorhanden hebben, het dragen en het vervoer van de politiebewapening uitgevoerd worden door de Calogleden (artikel 11, tweede lid van het KB) en dit, mits naleving van de veiligheidsvoorschriften die terzake van toepassing zijn. Het betreft onder andere de naleving van de te nemen maatregelen bij het vervoer van gevaarlijke goederen (ADR) en zonodig, in functie van de evaluatie van het risico, bijzondere veiligheidsmaatregelen zoals een politie-escorte.
Deel 3. - De wapenmakers van de politiediensten De Calog- en operationele personeelsleden werkzaam als wapenmakers binnen de politiediensten kunnen, in het raam van hun onderhouds- en nazichtswerk, de bewapening bij zich houden, dragen, hanteren en gebruiken.
HOOFDSTUK III. - Ontneming van de bewapening als veiligheidsmaatregel (art. 16 van het KB) 1. Het personeelslid dat over bewapening beschikt, moet vrij zijn van elke aandoening of fysieke of psychische afwijking die een functionele onbekwaamheidsgraad tot gevolg kan hebben die het normale gebruik van zijn bewapening in de weg kan staan.Op het moment dat de functionele overste van mening is dat het voorhanden hebben of het dragen van de bewapening door een personeelslid een gevaar betekent voor hem of voor een derde, wegens omstandigheden eigen aan het beroep, aan zijn privé-leven of te wijten aan zijn mentale, fysieke of psychische toestand, kan hij tijdelijk zijn bewapening intrekken. 2. De intrekking gebeurt via de functionele overste om snel te kunnen reageren op een welbepaalde situatie. Elk ander personeelslid (collega van het werk, arbeidsgeneesheer, psycholoog van de politie) dat kennis heeft van zekere feiten (ongeval, incident, moeilijkheden tijdens een training, familiale problemen, enz.,) of een ongeschikt gedrag opmerkt, heeft de plicht om de functionele overste in te lichten zodat hij, indien het echt noodzakelijk is, de nodige veiligheidsmaatregelen kan treffen.
De beslissing van intrekking door de functionele overste, moet steunen op het concrete geval en op de risico's die men wil vermijden. 3. Het tweede tot vijfde lid van artikel 16 van het KB preciseren vervolgens de te volgen procedure : de korpschef, de commissaris-generaal of de directeur-generaal, zijnde de bevoegde overheid om de eindbeslissing betreffende de intrekking van de bewapening te treffen, wordt ingelicht binnen de 24 uur nadat de maatregel werd genomen door de functionele overste. Als de intrekking betrekking heeft op een korpschef van de lokale politie is de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege de bevoegde overheid om deze eindbeslissing te treffen. Als de intrekking betrekking heeft op de directeurs-generaal van de federale politie, delegeer ik de commissaris-generaal van de federale politie om deze beslissing te nemen. Als de intrekking betrekking heeft op de commissaris-generaal wordt de beslissing door mij genomen.
De arbeidsgeneesheer wordt geraadpleegd en moet aan de voornoemde overheid binnen de twee werkdagen een advies bezorgen dat enerzijds het risico weergeeft van het houden van het wapen in handen van het betrokken personeelslid en anderzijds zijn geschiktheid om zijn functie verder te blijven uitoefenen of om een andere functie te bekleden en dit volgens de reglementering betreffende het toezicht op de gezondheid van de werknemers.
De arbeidsgeneesheer kan het betrokken personeelslid onderzoeken en de experten raadplegen die hij nodig acht, onder andere een psycholoog.
Het betrokken personeelslid beschikt over twee werkdagen volgend op het uitbrengen van het advies van de arbeidsgeneesheer om een schriftelijke verklaring op te stellen bevattende alle elementen die het eventueel ter kennis wenst te brengen van de beslissende overheid.
De beslissende overheid bevestigt of vernietigt de voorlopige intrekking van de bewapening. Zij spreekt zich uit op basis van de informatie die ze verkreeg via de functionele overste, het verslag van de arbeidsgeneesheer, het eventuele advies van andere experten en, in voorkomend geval, de schriftelijke verklaring van het betrokken personeelslid. 4. Gedurende de duur van de onderzoeksprocedure van de intrekking van het wapen, met andere woorden tot aan het nemen van de beslissing door de overheid, wordt het betrokken personeelslid in een interne dienst geplaatst waarvoor het dragen van het wapen niet is vereist. In voorkomend geval dient men er over te waken dat het personeelslid geen toegang meer zal kunnen hebben noch tot de collectieve bewapening, noch tot de bijzondere bewapening, noch tot de individuele bewapening van zijn collega's. Dit geldt ook wanneer de beslissende overheid de beslissing van intrekking bevestigt.
Bovendien komt het de verantwoordelijke overheid toe, in functie van het concrete geval, andere noodzakelijke maatregelen te treffen. 5. De overheid die tot intrekking besliste, kan slechts overgaan tot teruggave van bewapening mits een gunstig advies in die zin van de arbeidsgeneesheer.6. Bij de intrekking van de bewapening voor een lange periode moet het personeelslid, vooraleer het te mogen terugkrijgen, een opleiding volgen om terug op niveau te komen.Indien het wapen voor een korte periode wordt ingetrokken, kan de bewapening aan hem worden teruggegeven zonder voorwaarde van voorafgaande opleiding; evenwel kunnen hem bijkomende trainingen worden opgelegd.
Het is, naar gelang van het geval, de korpschef, de commissaris-generaal of de directeur-generaal van wie het betrokken personeelslid functioneel afhangt, die de situatie en de in acht te nemen termijn beoordeelt en dit in het licht van de voorschriften van de GPI 48.
HOOFDSTUK IV. - Meldingen van incidenten 1. Artikel 17 van het KB bepaalt het volgende : « Los van het gerechtelijk of administratief onderzoek moeten de personeelsleden aan de functionele overheid waarvan ze afhangen onverwijld elk schietincident melden alsook elke diefstal, elk verlies of elke beschadiging van de bewapening die hen werd gegeven. De Minister van Binnenlandse Zaken legt de praktische modaliteiten vast voor de mededelingen van de schietincidenten. ». 2. Ik vestig de aandacht van de functionele meerdere op het feit dat elke gebeurtenis die gepaard gaat met gewelddaden waarbij al dan niet gebruik is gemaakt van de politiebewapening, interventietechnieken of -tactieken, het voorwerp zullen uitmaken van een meldingsplicht. Naast de bevoegde bestuurlijke en gerechtelijke overheden alsmede de plaatselijke preventiediensten, zullen eveneens de hieronder vermelde politiediensten in kennis worden gesteld. 3. Enerzijds zal, vanuit dwingend operationeel oogpunt, bijvoorbeeld met het oog op het in werking stellen van politieprocedures en het inzetten van gespecialiseerde steun zoals het stressteam van de federale politie, in « realtime » een melding worden gedaan aan de Directie van de Operaties inzake Bestuurlijke Politie (DAO), Algemeen Informatiecontactpunt van de Federale Politie.Het informatiebericht zal alle basiselementen bevatten die het mogelijk maken het incident te identificeren en te situeren. 4. Anderzijds zal, zo snel mogelijk na de gebeurtenis, een uitgebreidere en omstandige mededeling gebeuren aan de Algemene Directie van het Beheer en de Ondersteuning (Tel.: 02-642 61 05; Fax : 02-642 61 07). Dit zal gebeuren in het perspectief van het toezicht, het beheer en de kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de gebeurtenissen door de bevoegde politiediensten zoals de Directie van de Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk en de Directie van de Opleidingen, Cel Gevaarsituaties evenals door de Algemene Inspectie van de Federale en de Lokale Politie, In de kennisgevingen worden tenminste de volgende gegevens vermeld : - Beschrijving van de feiten : - Aard en omstandigheden (nauwkeurige en juiste beschrijving van het incident); - Gekwetste personen/slachtoffers; - Indien wapenincident : wapengebruik (soort-type-merk-kaliber,...); - Plaats van het incident; - Datum en uur van de feiten; - Betrokken personeelslid (leden) : - Naam; - Voornaam; - Graad; - Entiteit; - Identificatienummer; - Coördinaten van de contactpersoon (voor eventuele bijkomende informatie). 5. Voor het geval dat stukken politiebewapening, munitie en beschermingsmiddelen zoals kogelwerende vesten (korpsuitrusting), het voorwerp uitmaken van diefstal of verlies, zal op eenzelfde wijze aan de voornoemde instanties een melding worden gedaan.6. Met het oog op een onmiddellijke gepaste reactie, tevens met het oog op het voorkomen van arbeidsongevallen en de bevordering van de veiligheid van elkeen - in casu door een permanent streven naar het verbeteren van de uitrusting, de interventietechnieken en - tactieken - is het van fundamenteel belang de gevraagde informatiestromen met bijzondere aandacht te waarborgen. Anderzijds is het, in hetzelfde perspectief, ook noodzakelijk dat de resultaten van de verrichte onderzoeken en analyses, worden medegedeeld aan de betrokken politiediensten en personeelsleden.
Daarenboven moeten de bekomen resultaten ook worden verwerkt in ondermeer de opleidingen en de actieplannen inzake veiligheid en voorkoming van arbeidsongevallen ».
HOOFDSTUK 5. - Opleiding en training De GPI 48 regelt reeds de opleiding en de training in geweldbeheersing van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten. Ik herhaal hier dat het punt 2 van die omzendbrief door deze omzendbrief toepasselijk wordt op de Calogleden aan wie een neutraliserend middel wordt toegekend.
HOOFDSTUK 6. - Het opslaan en bewaren van de bewapening De artikelen 19, 20 en 21 van het KB bepalen de voorwaarden voor het opslaan en het bewaren van de bewapening.
Deel 1. - Algemene principes Ongeacht de plaats van opslaan en bewaring van de politiebewapening, moeten steeds bepaalde veiligheidsmaatregelen worden nageleefd. Ik ga er van uit dat, behoudens tegenaanwijzingen, de wapens geladen worden opgeslagen en op een beveiligde en voor het publiek niet-zichtbare noch toegankelijke plaats worden bewaard.
Elk personeelslid is verantwoordelijk voor het gebruik, het bewaren en het onderhoud van de individuele, collectieve of bijzondere wapens die hem permanent of tijdelijk worden toevertrouwd voor de uitvoering van zijn politieopdrachten. Hij is ertoe gehouden om ze te bewaren in een afgesloten ruimte en om alle nodige maatregelen te nemen om diefstal, verlies of beschadiging te vermijden.
Deel 2. - Bewapening niet-gedragen of vervoerd tijdens de dienst 1. Het basisprincipe is dat de bewapening, die niet tijdens de dienst wordt gedragen of vervoerd, moet worden bewaard in een beveiligd lokaal/meubel in het commissariaat of in een politie-infrastructuur. Onder politie-infrastructuur wordt elke infrastructuur verstaan die volledig of gedeeltelijk is ingericht voor de uitvoering van politietaken (en die met dat doel door een politiedienst wordt gebruikt).
Deze beveiligde lokalen/meubelen (brandkast of wapenkamer/ wapenopslagplaats of veiligheidskasten voorzien van individuele vakken (voor de individuele bewapening)) moeten beantwoorden aan de volgende kenmerken : - ze zijn niet toegankelijk noch zichtbaar voor het publiek. Op de aangeplakte veiligheidsplannen in de openbare ruimten van het commissariaat of politiegebouw wordt daarom geen melding, noch aanwijzing opgenomen van de opslagplaats van de vuurwapens; - ze zijn slechts toegankelijk via een specifieke procedure bepaald door de lokale verantwoordelijke, zodanig dat slechts een beperkt aantal personen, die daarvoor speciaal door hem zijn aangewezen, er toegang tot kunnen hebben. B.v. toegang via een badge of een toegangscode. In het geval van een toegangscode moet deze verschillen van de code die gegeven werd op het ogenblik van de levering van de veiligheidssystemen en ze moet regelmatig worden veranderd. 2. Er moet dus een adequate procedure worden uitgewerkt voor het nemen en het terugleggen van de wapens.Men kan bijvoorbeeld een gebruikersregister bijhouden met vermelding van de naam van de gebruiker van het wapen, de datum van het nemen en de datum van het terugleggen van het wapen.
Deze procedure moet worden aangepast aan de lokale omstandigheden (aantal wapens, personeelsbezetting, de schikking van de plaatsen,...). Ze moet in ieder geval zo worden uitgewerkt dat : - de toegang tot de opslagplaats beperkt wordt tot enkel het personeel dat daarvoor de toelating heeft; - de toegangen worden gecontroleerd; - de controle van het aantal opgeslagen wapens gemakkelijk kan worden uitgevoerd; - misbruik door niet-gemachtigd personeel onmogelijk is; - de sleutels niet op de deur van de kluis blijven zitten. 3. Bovendien moeten de lokalen/meubelen waarin de politiebewapening wordt opgeslagen, in de mate van het mogelijke : - verwijderd zijn van de ingang van het gebouw en zich niet op de benedenverdieping en aan de buitenkant van het gebouw bevinden; - een deur hebben die bestand is tegen braak en die met een veiligheidsslot is uitgerust; - vensterloos zijn of, als er zijn, moeten deze beschermd zijn (vensters bestand tegen braak, traliewerk); - uitgerust zijn met een anti-inbraakalarm. 4. Wanneer de wapens worden opgeslagen in brandkasten of beveiligde kasten, moet men zich ervan vergewissen dat deze koffers of kasten voldoende zwaar zijn of goed aan de muur of in de grond vastgeankerd zijn zodat ze niet gemakkelijk kunnen worden meegenomen. Wanneer deze beveiligde lokalen/meubelen aanwezig zijn, mogen de wapens nooit in de bureaus of gewone kleerkasten opgeslagen worden. De vestiairekasten mogen nooit dienst doen als opslagplaats. 5. De individuele wapens worden, in de mate van het mogelijke, in andere meubelen, plaatsen of lokalen dan de collectieve en de bijzondere wapens opgeslagen.Idealiter zou men voor het opbergen van de individuele wapens kasten moeten voorzien met daarin kleine individuele koffers, ingedeeld in vakken. De toegang tot deze koffers moet voor iedereen beperkt worden tot een vak dat toegekend wordt door de verantwoordelijke van het korps of de dienst. Dit met het doel om alle veiligheidswaarborgen te bieden.
Bij gebrek hieraan moet een duidelijke scheiding worden gemaakt tussen de verschillende types van wapens. Met een systeem type « gun-lock » of een ander vergrendelingsysteem wordt enerzijds het gebruik en het hanteren van de individuele bewapening door eender wie en anderzijds diefstal ervan voorkomen. Dit beantwoordt aan deze filosofie van veiligheid en scheiding. 6. Ten uitzonderlijke titel mogen de wapenkamers additioneel worden gebruikt om andere gevoelige uitrustingsstukken (kogelvrije vesten, radio's) onder te brengen, zonder afbreuk te doen aan de naleving van de veiligheidsprincipes op het werk (compartimentering,...). 7. Om de risico's van diefstal van politiebewapening te beperken, is het aangewezen dat de politiediensten in hun gebouwen enkel over de hoeveelheid wapens beschikken die noodzakelijk zijn voor de efficiënte uitvoering van de politietaken. De inbeslaggenomen of vrijwillig afgestane wapens kunnen tijdelijk in de politie-infrastructuren opgeslagen worden.
In deze omstandigheid worden zij, bij voorkeur, niet in dezelfde lokalen of kasten als de reglementaire politiewapens opgeslagen, maar moeten ze op andere beveiligde plaatsen worden bewaard.
Wanneer het afzonderlijk opslaan van de in beslag genomen wapens niet mogelijk is, moeten de noodzakelijke maatregelen worden getroffen om elke verwisseling met de politiebewapening te voorkomen en om het onmiddellijk gebruik van de in beslag genomen wapens te verhinderen.
Als de in beslag genomen wapens kunnen worden neergelegd ter griffie, dan moet dit zo snel mogelijk gebeuren.
Het is dus van belang dat interne maatregelen worden genomen om verwarring, verkeerd gebruik en zelfs verdwijning van inbeslaggenomen wapens te vermijden. Ten slotte mogen ze nooit geladen noch gewapend worden opgeslagen. 8. De politiegebouwen die geen permanente dienstverlening hebben, moeten uitgerust zijn met een elektronische alarminstallatie.De politiepermanentie waarmee een directe verbinding tot stand wordt gebracht, moet 24 u./24 bemand zijn.
Deel 3. - Beveiliging van de wapens in de dienstvoertuigen Artikel 20, tweede lid van het KB voorziet dat « De bewapening achtergelaten in een onbewaakt voertuig mag van buitenaf niet zichtbaar zijn. Bovendien wendt het personeelslid alle middelen waarover het beschikt aan om diefstal te voorkomen. » Wanneer het voertuig verlaten wordt, is het aangeraden om, indien er een speciaal vergrendelingsysteem bestaat, er gebruik van te maken om het wapen op te bergen. Bij gebrek hieraan, is het belangrijk om die bewapening in een afgesloten kofferruimte te plaatsen of elke andere maatregel te nemen om diefstal en/of mogelijke beschadiging van het voertuig en zijn inhoud te voorkomen. Het wapen zal niet geladen, noch gewapend zijn.
Deel 4. - Modaliteiten voor het bewaren wanneer men een machtiging heeft om met zijn wapen naar huis te gaan Wanneer het personeelslid de machtiging heeft gekregen om naar huis (gewone verblijfplaats) te gaan met zijn wapen, is het gehouden te handelen als een goede huisvader en dus de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om onder andere diefstal, onrechtmatig gebruik of beschadiging te vermijden. Het spreekt voor zich dat m.b.t. bewapening, de zorgvuldigheidsplicht strikt in acht moet worden genomen.
De volgende maatregelen worden sterk aanbevolen : - de wapens worden opgeborgen op een beveiligde plaats en worden buiten het zicht van derden gehouden; - het vuurwapen wordt opgeborgen in een kast of een koffer die bestand is tegen braak of, bij gebrek aan dit type bescherming, wordt het vuurwapen uitgerust met een onafhankelijke voorziening die het gebruik ervan tijdelijk belet, zoals een trekkerbeugelslot, een kabel of een middel waarmee het kan vastgemaakt worden aan een vast voorwerp; - de sleutels van deze kasten, koffers, kisten of voorzieningen worden niet op de sloten gelaten en worden op een veilige plaats bewaard; - het is alleszins verboden om het vuurwapen geladen en/of gewapend te bewaren; - het is verder ten zeerste aangeraden de munitie op een andere plaats dan de vuurwapens te bewaren; - de munitie wordt achter slot en grendel opgeborgen.
Deel 5. - Opslaan van munitie Om veiligheidsredenen moet de opgeslagen munitie gescheiden worden van de wapens.
Het is ten stelligste aanbevolen : - de hoeveelheid munitie tot de operationele behoeften van de eenheid te beperken; - de munitie in zijn oorspronkelijke verpakking te bewaren; - in de munitiekast of het munitielokaal geen andere ontvlambare producten of voorwerpen te bewaren; - geen oefenmunitie bij andere munitie te leggen. Men moet ze in aparte loten opslaan; - te waken over de goede bewaring van de munitie door ze zorgvuldig op te bergen.
Net zoals voor de wapens moet ook de munitiekast zich in een ruimte bevinden die niet toegankelijk is voor het publiek. De regels met betrekking tot de bescherming van de lokalen of de speciaal beschermde kasten waarin de wapens worden opgeslagen zijn van toepassing op de munitiekasten.
Deel 6. - Diversen In het algemeen is het de taak van de overheid om, indien nodig, de meer precieze uitvoeringsmodaliteiten van de hierboven beschreven principes te bepalen. Daartoe kan de overheid aan de technopreventie-adviseur vragen om een technopreventief veiligheidsplan terzake uit te werken. Ook zal men daarbij de regelgeving inzake welzijn en de overlegverplichting met de sociale partners niet uit het oog verliezen.
Niettemin is het nodig de nadruk te leggen op het feit dat het niet volstaat om gewoon een "veiligheidsplan" en "richtlijnen" op te stellen, maar dat het belangrijk is dat die maatregelen duidelijk aan alle personeelsleden worden meegedeeld en dat elke verantwoordelijke, in alle geledingen en op alle niveaus, erover waakt dat ze worden nageleefd. Het is de taak van de overheid om de naleving van die bepalingen formeel te controleren. Indien de overheid hieromtrent haar verantwoordelijkheid niet neemt, gaan de medewerkers de draagwijdte van die regels niet begrijpen en bestaat het risico dat ze zullen worden miskend.
HOOFDSTUK VII. - Teruggave van de individuele bewapening Onverminderd de artikelen 15, 16 en 18 van het KB zal de individuele bewapening, bij toepassing van de artikelen 2, 3 en 11 en van de bijlage 1 aan het koninklijk besluit van 10 juni 2006 betreffende het uniform van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, teruggegeven worden aan de politiedienst of de directie waarvan het personeelslid afhangt, in geval van : - definitieve ambtsontheffing; - ambtshalve ontslag; - afzetting; - beëindiging van de functie (vrijwillig ontslag of pensioen); - mobiliteit naar een andere rechtspersoon (verandering van korps); - verlof voorafgaand aan de pensionering; - verlof voor volledige loopbaanonderbreking van 12 maanden of meer; - verlof voor stage of proefperiode van 12 maanden of meer; - verlof voor het uitoefenen van een ambt op een ministerieel kabinet van 12 maanden of meer; - verlof voor opdrachten van algemeen belang in dienstactiviteit van 12 maanden of meer of in non-activiteit; - afwezigheid van lange duur om persoonlijke aangelegenheden; - overgang van het operationeel kader naar het administratief en logistiek kader; - overlijden.
Besluit Om het de politiediensten mogelijk te maken hun politieopdrachten op een efficiënte manier en in behoorlijke veiligheidsomstandigheden uit te voeren, is het nodig dat de politiediensten over een aangepaste bewapening beschikken en dat de personeelsleden een adequate opleiding en training alsook regelmatige trainingen volgen.
Zo wordt de overheid verantwoordelijk gesteld als ze een wapen toevertrouwt aan één van haar personeelsleden dat niet voldoet aan de opleidings- en trainingsvoorwaarden beschreven in de GPI 48.
Ik vraag aan de overheid om erop te willen toezien dat deze omzendbrief in elke dienst wordt verspreid zodat elk personeelslid er kennis van kan nemen.
U gelieve, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, de datum waarop deze omzendbrief in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, in het bestuursmemoriaal te willen vermelden.
De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL