gepubliceerd op 12 december 1998
Omzendbrief. - Artikel 65 van de wet van 15 juli 1996. Wijzigingen aangebracht bij het arrest van het Arbitragehof van 22 april 1998
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU
9 DECEMBER 1998. - Omzendbrief. - Artikel 65 van de wet van 15 juli 1996. Wijzigingen aangebracht bij het arrest van het Arbitragehof van 22 april 1998 (Belgisch Staatsblad van 29 april 1998)
Aan Mevrouwen de Voorzitsters en de Heren Voorzitters van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn Mevrouw de Voorzitster, Mijnheer de Voorzitter, Bij zijn arrest nr.43/98 van 22 april 1998 heeft het Arbitragehof in het derde en het vierde lid van het nieuwe artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd door artikel 65 van de wet van 15 juli 1996, het woord « uitvoerbaar » vernietigd. Dit arrest van het Arbitragehof werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 april 1998.
Het Hof heeft ook zijn interpretatie naar aanleiding van deze beslissing medegedeeld. Artikel 57, § 2, is niet van toepassing op de vreemdeling die gevraagd heeft om als vluchteling te worden erkend, wiens verzoek is verworpen en die een bevel heeft gekregen het grondgebied te verlaten, zolang de beroepen die hij bij de Raad van State heeft ingesteld tegen de beslissing die het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (CGVS) met toepassing van artikel 63/3 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen heeft genomen of tegen de beslissing van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen (VBV), niet zijn beslecht.
In navolging van dit arrest wens ik u met deze omzendbrief volgende punten toe te lichten : 1. Grenzen van de toepassing van het arrest van het Arbitragehof.2. Bevoegd OCMW.3. Onderzoek van de dossiers door het OCMW. 3.1. Documenten die moeten worden gevraagd. 3.2. Acties die het OCMW moet ondernemen. 4. Bepaling van de datum van aanvang van de toegekende maatschappelijke dienstverlening.1. Grenzen van de toepassing van het arrest van het Arbitragehof. Zoals duidelijk wordt gesteld in het arrest kan maatschappelijke dienstverlening eventueel worden toegekend aan vreemdelingen wier asielaanvraag werd verworpen en die een beroep tot vernietiging, desgevallend in samenhang met een beroep tot schorsing, van de beslissing van het CGVS of van de VBV hebben ingediend.
Het gaat dus enkel om vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend, dit wil zeggen die de status van vluchteling wensen te verkrijgen en daartoe een verklaring hebben afgelegd, mét uitsluiting van elke andere categorie vreemdelingen. Daarenboven mogen de beroepen die bij de Raad van State tot vernietiging en eventueel tot schorsing werden ingediend enkel betrekking hebben op de negatieve beslissingen van het CGVS en van de VBV. Een negatieve beslissing van het CGVS houdt in dat de oorspronkelijke beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken waarbij de asielaanvraag als niet-ontvankelijk werd afgewezen, wordt bevestigd. Een negatieve beslissing van de VBV houdt in dat de aanvraag tot erkenning als politiek vluchteling als niet-gegrond wordt afgewezen.
Dit betekent dus dat het arrest van het Arbitragehof niet van toepassing is op elk ander beroep, bijvoorbeeld het beroep ingediend tegen het bevel om het grondgebied te verlaten (een bijlage 26bis terug in voege ingevolge een negatieve beslissing van het CGVS, een bijlage 13 afgeleverd door een gemeente op verzoek van de Dienst Vreemdelingenzaken naar aanleiding van een negatieve beslissing van de VBV,...), tegen een negatieve beslissing met betrekking tot een verzoek voor een verblijf om humanitaire redenen op basis van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen of tegen een negatief advies ingevolge een herzieningsaanvraag. Voor al deze gevallen blijft de situatie onveranderd. 2. Bepaling van het bevoegd OCMW. Overeenkomstig het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de criteria voor een harmonieuze verdeling van de asielzoekers over de gemeenten met toepassing van artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen kan de Dienst Vreemdelingenzaken een bevoegd OCMW of een onthaalcentrum aanwijzen om maatschappelijke dienstverlening toe te kennen. De aanwijzing van het bevoegd OCMW is in het wachtregister vermeld onder code nr. 207.
Met het oog op de naleving van het koninklijk besluit tot vaststelling van de verdelingscriteria enerzijds en met het oog op de administratieve soepelheid anderzijds, werd, in samenspraak met het Ministerie van Binnenlandse Zaken, beslist dat een OCMW dat door de Dienst Vreemdelingenzaken onder code 207 werd aangewezen, bevoegd blijft totdat een arrest over het ingediend beroep tot vernietiging door de Raad van State wordt gewezen. Het OCMW is niet langer bevoegd wanneer het arrest voor de verzoeker ongunstig is; in het tegenovergesteld geval blijft het wel bevoegd.
Wanneer een asielzoeker onder code 207 een onthaalcentrum als verplichte plaats van inschrijving kreeg toegewezen, blijft dit centrum bevoegd en dit zolang er geen wijziging optreedt in deze toewijzing. Een wijziging van de code 207 voor de vreemdelingen die onder het toepassingsgebied van het arrest van het Arbitragehof vallen, blijft steeds mogelijk.
Wanneer de asielzoeker niet werd toegewezen door de Dienst Vreemdelingenzaken, is het OCMW van de verblijfplaats van de aanvrager bevoegd, overeenkomstig artikel 1, 1°, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. 3. Onderzoek van de dossiers door de OCMW's. 3.1. Documenten die moeten worden gevraagd.
Twee belangrijke vragen moeten worden beantwoord : 1. Welke documenten moeten worden gevraagd wanneer de betrokken persoon een nieuwe aanvraag om maatschappelijke dienstverlening indient of het OCMW inlicht over de wijziging van zijn toestand ingevolge het beroep tot vernietiging dat hij bij de Raad van State heeft ingediend ? 2.Hoe heeft men kennis van het arrest dat door de Raad van State over het beroep tot vernietiging, desgevallend na een beroep tot schorsing, wordt gewezen ? Antwoord op vraag 1.
De hulpaanvrager moet het bevoegd OCMW een door hemzelf voor eensluidend gewaarmerkt afschrift (1) van het verzoek tot vernietiging voorleggen, zodat kan worden nagegaan of het wel degelijk gaat om een beroep tegen één van de voormelde instanties (CGVS of VBV), de juiste referentie van het nummer van inschrijving op de rol bij de griffie van de Raad van State mededelen en een kopie van het ontvangstbewijs van het aangetekend schrijven overhandigen. Het is wel degelijk de asielzoeker die om maatschappelijke dienstverlening verzoekt, die gehouden is om het bewijs te leveren van een ingediend beroep bij de Raad van State aan de hand van bovenvermelde bewijsstukken.
Om de terugbetaling te verkrijgen vanwege de Staat van maatschappelijke dienstverlening die desgevallend door een OCMW aan een vreemdeling wordt toegekend op basis van het arrest van het Arbitragehof in kwestie, moeten afschriften van bovenvermelde bescheiden aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu worden overgemaakt als elementen van bewijs van het bij de Raad van State ingediende beroep.
Antwoord op vraag 2.
Nadat de Raad van State het arrest heeft gewezen, wordt de instantie waartegen het beroep tot vernietiging werd ingediend, hierover ingelicht door de griffie binnen de veertien dagen daaropvolgend. Het OCMW zal dus ofwel het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen ofwel de Dienst Vreemdelingenzaken (Dienst Beroepen), die kennis neemt van de beroepen gericht tegen de beslissingen van de Vaste Beroepscommissie voor de Vluchtelingen, moeten aanspreken om kennis te nemen van het arrest om vervolgens een nieuwe beslissing te nemen indien het arrest voor de verzoeker ongunstig is. Het OCMW moet ook het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie onverwijld inlichten over het gewezen arrest. Het OCMW kan verzocht worden niet-verschuldigde bedragen terug te betalen indien het Ministerie vaststelt dat het kosten voor maatschappelijke dienstverlening heeft terugbetaald nadat de Raad van State een arrest tot verwerping heeft gewezen. 3.2. Acties die het OCMW moet ondernemen Het bevoegd OCMW moet daarenboven nagaan of de aanvrager nog op het grondgebied verblijft en dit gegeven regelmatig controleren. De aanvrager moet het OCMW dus inlichten over zijn verblijfplaats.
Het gaat hier om een vanzelfsprekende verplichting, aangezien het OCMW een nauwgezet sociaal onderzoek moet verrichten om de werkelijke behoeften van de aanvrager hic et nunc precies te kunnen inschatten. 4. Datum van aanvang van de door de OCMW's toegekende maatschappelijke dienstverlening. Een aanvraag om maatschappelijke dienstverlening geldt altijd voor de toekomst. 4.1. De datum vanaf dewelke een OCMW maatschappelijke dienstverlening kan toekennen aan een afgewezen asielzoeker die een aanvraag indient op basis van het arrest van het Arbitragehof is de datum van de nieuwe aanvraag. Deze datum kan niet vroeger zijn dan 29 april 1998, datum waarop voormeld arrest van het Arbitragehof in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt. 4.2. Indien een arbeidsgerecht het OCMW heeft veroordeeld tot het hervatten van de maatschappelijke dienstverlening op basis van het arrest van het Arbitragehof voor een periode voorafgaand aan de datum van de aanvraag, kunnen de kosten van de maatschappelijke dienstverlening in beginsel ten laste van de Staat worden gelegd vanaf de datum die in het vonnis is vermeld maar wel ten vroegste vanaf 10 januari 1997, datum van inwerkingtreding van artikel 65 van de wet van 15 juli 1996 tot wijziging van artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. 4.3. Indien een asielzoeker die in kennis wordt gesteld van een negatieve beslissing van het CGVS of van de VBV niet vrijwillig wenst te vertrekken en hij beslist een beroep tot vernietiging bij de Raad van State in te dienen, kan de maatschappelijke dienstverlening slechts worden hervat na een grondig sociaal onderzoek door het betrokken OCMW en ten vroegste vanaf de datum waarop dit beroep werd ingediend, voor zover de betrokkene om maatschappelijke dienstverlening heeft verzocht en hij de in punt 3.1. gevraagde documenten voorlegt. 4.4. De terugbetaling door de Staat van toegekende maatschappelijke dienstverlening wordt stopgezet zodra de Raad van State zich uitspreekt over het beroep tot vernietiging van de negatieve beslissing van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen, voor zover het beroep van de aanvrager wordt afgewezen.
Alle bijkomende inlichtingen over deze omzendbrief kunnen worden verkregen bij het Ministerie van Sociale Zaken op het telefoonnummer 02/509.81.58.
De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. Peeters. _______ Nota (1) Het betreft hier een afschrift dat door de indiener van het verzoekschrift wordt geattesteerd als zijnde in volkomen overeenstemming met het door hem ingediend officieel exemplaar.