Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 03 augustus 2004
gepubliceerd op 25 oktober 2004

Omzendbrief. - Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie - studenten en het recht op een leefloon

bron
programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie
numac
2004022805
pub.
25/10/2004
prom.
03/08/2004
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

PROGRAMMATORISCHE FEDERALE OVERHEIDSDIENST MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE, ARMOEDEBESTRIJDING EN SOCIALE ECONOMIE


3 AUGUSTUS 2004. - Omzendbrief. - Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie - studenten en het recht op een leefloon


Aan de Dames en Heren Voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn Mevr. de Voorzitter, Mijnheer de Voorzitter, Bij de inwerkingtreding van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie werd U d.d. 6 september 2002 reeds een eerste omzendbrief toegestuurd die op algemene wijze toelichting verstrekt bij deze wet, gevolgd door een tweede, meer specifiek rondschrijven van 21 oktober 2002 betreffende de tewerkstellingsopdracht van het O.C.M.W. in het kader van dezelfde wet van 26 mei 2002.

Deze omzendbrief heeft tot doel om, met betrekking tot de specifieke situatie van de studenten, de regels voor de toegang tot het recht op een leefloon en de territoriale bevoegdheid van de O.C.M.W.'s te verduidelijken, om het voor de studenten mogelijk te maken de passende ondersteuning te vinden in het kader van het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie, dat hun mogelijkheden tot inschakeling in het beroepsleven moet verbeteren. 1. Voorwaarden voor toegang tot het recht : 1.1. Om van het recht op maatschappelijke integratie te kunnen genieten (1) moet men tegelijkertijd voldoen aan de algemene en specifieke toekenningsvoorwaarden (2) van deze wet. Zoals zulks het geval was voor het vroegere recht op een bestaansminimum, is ook het recht op maatschappelijke integratie in essentie residuair. Dat betekent dat het O.C.M.W. principieel gerechtigd is om van betrokkene te vragen dat hij eerst de andere beschikbare bronnen aanspreekt. Zich baserend op de bevindingen van het sociaal onderzoek, kan het O.C.M.W. een jongere in principe verwijzen naar zijn ouders, aangezien deze laatste onderhoudsplichtig zijn zolang de opleiding van hun kind niet voltooid is. 1.2. Artikel 3 van de wet van 26 mei 2002 stelt als voorwaarde dat de aanvrager niet over toereikende bestaansmiddelen mag beschikken, noch er aanspraak mag op kunnen maken, noch in staat mag zijn deze hetzij door eigen inspanningen, hetzij op een andere manier te verwerven. Hij dient tevens zijn rechten te laten gelden op uitkeringen die hij kan genieten krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving.

Bovendien dient betrokkene werkbereid te zijn, tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen niet mogelijk is. 1.3. Vermits studenten met een voltijds leerplan niet ter beschikking staan van de arbeidsmarkt, beantwoorden ze in beginsel niet aan alle voorwaarden van de wet, zodat ze geen aanspraak kunnen maken op een leefloon.

Artikel 11, § 2, a, van de wet van 26 mei 2002 voorziet wel expliciet de mogelijkheid voor het O.C.M.W. om op grond van billijkheidsredenen te aanvaarden dat de betrokken persoon met het oog op een verhoging van zijn inschakelingskansen in het beroepsleven, een studie met voltijds leerplan aanvat, hervat of voortzet in een door de Gemeenschappen erkende, georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinstelling.

Jongeren die deze studies willen volgen, maar die zelf geen inkomen hebben en niet meer of nauwelijks kunnen terugvallen op hun ouders, kunnen dus met het oog op een menswaardig bestaan tijdens de studie een leefloonaanvraag doen bij het bevoegd O.C.M.W.. 1.4. Het O.C.M.W. dient in elk afzonderlijk geval te oordelen of het deze studies als billijkheidsredenen kan aanvaarden. Die beoordeling hangt van verscheidene factoren af. Vereist is dat het een studie betreft met voltijds leerplan die afgesloten wordt met het diploma van secundair onderwijs of een eerste universitair diploma of diploma van hoger onderwijs (3). De studie moet bijdragen tot het verhogen van de mogelijkheden van de betrokken persoon inzake professionele inschakeling. De studiekeuze komt de jongere toe, maar moet met het O.C.M.W. besproken worden.

De jongere en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn leggen samen een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie vast met betrekking tot diens studies. 1.5. Het contract of de opeenvolgende contracten die tot stand komen ter uitvoering van een project inzake maatschappelijke integratie voor een jongere die studies met een voltijds leerplan volgt, moeten voor de ganse duur van de studies (4) gelden en de bijzondere voorwaarden verduidelijken waaronder het leefloon kan worden behouden.

Zo moet voorzien worden dat de jongere zijn rechten laat gelden op studietoelagen; dat hij de nodige stappen doet om te bekomen dat de eventuele kinderbijslag en/of onderhoudsgeld hem rechtstreeks gestort wordt wanneer er een relatiebreuk met de ouders is; dat hij werkbereid (5) moet zijn tijdens de periodes die met zijn studies verenigbaar zijn, tenzij gezondheids-of billijkheidsredenen dit verhinderen. Bovendien moeten een aantal concrete afspraken worden gemaakt over de manier waarop het volgen van de studies wordt verzekerd; over de ondersteuning vanwege het O.C.M.W. op het vlak van de studies; over de rol van het O.C.M.W. in geval van relatiebreuk met het familiaal milieu; evenals over de evaluatie van de studiebereidheid van de jongere. 1.6. Wat betreft het contract, afgesloten in uitvoering van een geïndividualiseerd project inzake maatschappelijke integratie, vestig ik uw aandacht op volgende punten : - inzake het volgen van de studies : de student is niet onderworpen aan een resultaatsverbintenis om te slagen voor zijn jaar, maar hij moet de lessen regelmatig volgen, hij moet deelnemen aan de examenzittijden en hij moet alle noodzakelijke inspanningen doen om te slagen. Enkel om gezondheids- en billijkheidsredenen kan van deze verplichtingen worden afgeweken. - inzake de evaluatie van het voorbije jaar : nadat de student zijn examenresultaten binnen de 7 werkdagen na het verkrijgen heeft meegedeeld, kan het centrum professionele derden bij deze evaluatie betrekken wanneer de geschiktheid voor de studies niet vaststaat.

Uiteraard moet dit onderzoek naar de eventuele geschiktheid van de student voor de gekozen studies geval per geval gevoerd worden, rekening houdend met de behaalde resultaten en de omstandigheden die tot deze resultaten hebben geleid. - inzake de oriëntering : de oriëntering naar een type of een cyclus van studies maakt de essentie zelf uit van het onderhandelen van het geïndividualiseerd contract. In geen geval mag deze studiekeuze afhangen van financiële criteria, maar moet een verhoging van de inschakelingskansen in het beroepsleven voor de student mogelijk maken. - inzake de werkbereidheid : er wordt enkel rekening gehouden met de werkbereidheid tijdens de periodes die met de studies verenigbaar zijn. Het spreekt vanzelf dat ook dit geval per geval dient beoordeeld te worden, waarbij eventueel rekening wordt gehouden met verplichte stages, tweede zittijden, eindwerken, of andere zaken.

Daarnaast kan van de verplichte werkbereidheid afgeweken worden om gezondheids- of billijkheidsredenen. 2. Wie heeft de hoedanigheid van student ? Er moet eerst uitgemaakt worden op welke manier een persoon beantwoordt aan de hoedanigheid van student.In dit verband preciseert de reglementering in artikel 11, § 2, a) van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie elk noodzakelijk criterium om een aanvrager als student te erkennen. « Wanneer het centrum op grond van billijkheidsredenen aanvaardt dat de betrokken persoon met het oog op een verhoging van zijn inschakelingskansen in het beroepsleven, een studie met voltijds leerplan aanvat, hervat of voortzet in een door de gemeenschappen erkende, georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinstelling ».

Voor aanvragers die niet de hoedanigheid van student in de zin van voornoemd art. 11, § 2, a), hebben, moet het recht op het leefloon niettemin onderzocht worden op basis van de regels voor de toekenning aan niet-studenten en geldt de algemene territoriale bevoegdheidsregel. a) Meerderjarig en minder dan 25 jaar oud zijn Om aanspraak te kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie moet men meerderjarig (6) zijn. Op te merken valt dat dit artikel deel uitmaakt van een hoofdstuk dat handelt over het recht op maatschappelijke integratie voor personen jonger dan 25 jaar. De student moet minder dan 25 jaar oud zijn op het ogenblik waarop hij aanspraak maakt op het recht op maatschappelijke integratie.

Wanneer de student aan wie het leefloon wordt toegekend tijdens zijn lopende studie 25 jaar wordt, blijft de specifieke regeling voor studenten verder van kracht tot het voleindigen van deze studie. b) Een studie met een voltijds leerplan volgen Het begrip « studie met een voltijds leerplan » refereert aan de reglementering van de gemeenschappen en onderscheidt zich van andere types van onderwijs, zoals deeltijds onderwijs of onderwijs voor sociale promotie (7). Het betreft het voltijds secundair onderwijs en het universitair en niet-universitair hoger onderwijs, voor zover door de betrokken gemeenschap beschouwd als studie met voltijds leerplan.

De hiernavermelde studies, die toelaten om te voldoen aan de leerplicht, worden geassimileerd met studies met voltijds leerplan : - het deeltijds beroepssecundair onderwijs (Vlaamse Gemeenschap) en « l'enseignement secondaire en alternance (CEFA) » (Franse Gemeenschap); - de leeropleiding voor de middenstand.

De door het onderwijs voor sociale promotie georganiseerde dagopleidingen die leiden tot een overeenstemmend getuigschrift van het onderwijs met voltijds leerplan worden eveneens gelijkgesteld met studies in onderwijs met voltijds leerplan (8);

Kunnen dus niet beschouwd worden als studies in de zin van art. 11, § 2, a), van de wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie : - avondonderwijs buiten de gewone lesuren (bv. : licentie in het kader van avondonderwijs). In dit geval moet de betrokkene overdag werkbereid zijn; het gaat dus niet om een student in de zin van de wet van 26 mei 2002; - cursussen voor sociale promotie, met uitzondering van de door het onderwijs voor sociale promotie georganiseerde dagopleidingen die leiden tot een overeenstemmend getuigschrift van het onderwijs met voltijds leerplan en die worden gelijkgesteld met studies in onderwijs met voltijds leerplan; - cursussen als vrije student aangezien deze studies niet leiden tot een diploma; - afstandsonderwijs, zelfs georganiseerd door een Gemeenschap, vermits het « niet wordt verstrekt in een erkende instelling »; - kwalificerende opleidingen : bv. : een opleiding van de VDAB, van het FOREm, van de BGDA of van een V.Z.W., .... c) Studeren in een door de Gemeenschappen erkende, georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinstelling De onderwijsinstelling waar de steunaanvrager studeert moet erkend, georganiseerd of gesubsidieerd zijn door één van de Gemeenschappen van België. Dit criterium staat tegenover de cursussen georganiseerd op initiatief van natuurlijke of rechtspersonen, die slechts leiden tot het behalen van een titel, een getuigschrift of een brevet die/dat niet wordt erkend door een Gemeenschap (voorbeeld : cursussen georganiseerd door private niet-erkende scholen en die onder andere voorbereiden op de examencommissies, taalscholen, dactylografiescholen, V.Z.W.'s, ...) of van andere overheden (voorbeeld : allerlei opleidingen georganiseerd bij een O.C.M.W.).

Hetzelfde criterium staat ook tegenover afstandsonderwijs omdat dit onderwijs niet wordt verstrekt « in » een instelling, zelfs al wordt het door een Gemeenschap georganiseerd en erkend.

Studies in buitenlandse onderwijsinstellingen komen dus niet in aanmerking, tenzij de buitenlandse studies deel uitmaken van de opleiding in een onderwijsinstelling die door één van de Gemeenschappen van België erkend, georganiseerd of gesubsidieerd is en waarvoor de steunaanvrager is ingeschreven. Studenten die bijvoorbeeld in het kader van het Erasmusprogramma van de Europese Unie voor een bepaalde tijd in het buitenland studeren, blijven ingeschreven in een door de Gemeenschappen erkende, georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinstelling en voldoen dus aan de voorwaarde.

Aangezien het leefloon als sociale-bijstandsregeling niet exporteerbaar is naar het buitenland, wordt de betaling van het leefloon geschorst indien de gerechtigde op het leefloon langer dan 1 maand in het buitenland verblijft.

In uitzonderlijke omstandigheden kan het O.C.M.W. evenwel het behoud van het leefloon toestaan tijdens een langer verblijf in het buitenland. Wanneer een student in het kader van het Erasmusprogramma van de Europese Unie voor een bepaalde periode in het buitenland studeert, komt het aan het O.C.M.W. toe om in elk individueel concreet geval na te gaan of het behoud van het leefloon kan toegestaan worden in het licht van de wettelijke bepalingen. Het O.C.M.W. gaat na of de aanvrager van het leefloon zijn gewoonlijke verblijfplaats in België behoudt (ofwel bij zijn ouders, ofwel op kot), of hij een inschrijving behoudt in een onderwijsinstelling van de Gemeenschappen en of dit verblijf in het buitenland kadert in het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (9). d) Een studie aanvatten, hervatten of voortzetten : inschrijving in een onderwijsinstelling De studie zoals hoger omschreven in punt b) en c) moet worden aangevat, hervat of voortgezet.Het gaat dus over het beginnen in een bepaalde studierichting, het opnieuw opnemen van een studie na een onderbreking of het voortzetten van een lopende studie.

Op het moment van de steunaanvraag moet de aanvrager zijn hoedanigheid van student kunnen aantonen. Dit door een inschrijving voor een studie met voltijds leerplan in een door de Gemeenschappen erkende, georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinstelling (10).

De student behoudt ononderbroken zijn hoedanigheid van student tot hij de studie beëindigt of onderbreekt.

De lopende studie wordt niet onderbroken door de verlofperiodes en schoolvakanties. De steunaanvrager behoudt de hoedanigheid van student tijdens de verlofperiode tussen 2 opeenvolgende school- of academiejaren van zijn studie.

De student die een school- of academiejaar beëindigt, blijft student tenzij hij niet verder wil studeren, ofwel doordat de betrokkene dit zelf te kennen geeft, ofwel doordat dit door objectieve elementen wordt aangetoond, bijvoorbeeld de inschrijving als werkzoekende bij de VDAB of BGDA. De lopende studie wordt evenmin onderbroken wanneer de student wegens zijn gezondheidstoestand zijn studies tijdelijk niet kan voortzetten, mits hij ingeschreven blijft voor het lopende school- of academiejaar.

De student die een lopende studie voortijdig beëindigt - doordat hij dat zelf te kennen geeft of doordat dit door objectieve elementen wordt aangetoond, bijvoorbeeld de inschrijving als werkzoekende bij de VDAB of BGDA - verliest de hoedanigheid van student, ook al beschikt hij nog over een inschrijving in een onderwijsinstelling. 3. Welk O.C.M.W. is bevoegd ? De bevoegdheidsregel voor studenten luidt als volgt (11) : « In afwijking van artikel 1, 1°, is het steunverlenend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de persoon die een studie volgt in de zin van artikel 11, § 2, a, van de wet van 26 mei 2002 tot instelling van het recht op maatschappelijke integratie, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de student, op het ogenblik van de aanvraag, zijn inschrijving als hoofdverblijfplaats heeft in het bevolkings- of vreemdelingenregister.

Dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn blijft bevoegd voor de hele ononderbroken duur van de studie.(12) » Als overgangsmaatregel wordt bepaald dat het O.C.M.W. dat op 1 oktober 2002, het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, een bestaansminimum toekende aan een persoon bedoeld in artikel 11, § 2, a, van voormelde wet van 26 mei 2002, bevoegd blijft tot wanneer de betrokkene zijn studie heeft onderbroken of voleindigd (13).

Deze afwijkende regel komt tegemoet aan de volgende verzuchtingen : 1. Het bepalen van een bevoegdheidscriterium dat de bevoegdheidsconflicten oplost, ontstaan door de moeilijkheid om het gewoonlijk verblijf te bepalen van studenten die op kot zijn. 2. Een betere spreiding bevorderen van de last van de studenten voor de O.C.M.W.'s. 3. De continuïteit in de opvolging van het traject van de student verzekeren, en dit ongeacht veranderingen van studie-oriëntering of verblijf. 4. Het contact tussen het O.C.M.W. van herkomst en het familiaal milieu van de student bevorderen bij problemen tussen de student en zijn familie (bvb. ingevolge de onderhoudsplicht). 3.1. Welke inschrijving ? De in aanmerking te nemen inschrijving voldoet aan de volgende voorwaarden : a) Inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister De effectieve inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister is dus het beslissend criterium.Wanneer de steunaanvrager evenwel geen dergelijke inschrijving heeft, wordt teruggevallen op de algemene bevoegdheidsregel van artikel 1, 1°, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. In dat geval is het O.C.M.W. van de gemeente waar de steunaanvrager gewoonlijk verblijft bevoegd. b) Inschrijving als hoofdverblijfplaats De wet bepaalt tevens dat het gaat om de inschrijving als « hoofdverblijfplaats ».Een inschrijving op een referentieadres komt derhalve niet in aanmerking. Wanneer de steunaanvrager geen inschrijving als hoofdverblijfplaats heeft, wordt de algemene bevoegdheidsregel van het voormelde artikel 1, 1°, van de wet van 2 april 1965 toegepast. c) Inschrijving op het ogenblik van de aanvraag Het gaat om de gemeente waar de steunaanvrager op de datum van zijn verzoek voor zijn hoofdverblijfplaats is ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister. Een aanvraag om in een bepaalde gemeente voor zijn hoofdverblijfplaats te worden ingeschreven volstaat niet. Het gaat om die gemeente waar de steunaanvrager op het ogenblik dat hij zijn aanvraag doet effectief is ingeschreven voor zijn hoofdverblijfplaats.

Deze bevoegdheidsregel bevordert een betere spreiding van de last van de studenten voor de O.C.M.W.'s. Het is de administratieve situatie van de student op het ogenblik van het indienen van de aanvraag die doorslaggevend is, dus zal meestal het O.C.M.W. van de gemeente waar hij vandaan komt als bevoegd centrum aangewezen worden.

Het bevoegd O.C.M.W. kan het O.C.M.W. van de werkelijke verblijfplaats verzoeken het sociaal onderzoek uit te voeren (14). 3.2. Continuïteit van de bevoegdheid Het O.C.M.W. dat op het ogenblik van de aanvraag het bevoegd centrum is op grond van de specifieke bevoegdheidsregel voor studenten, blijft verder bevoegd voor de hele ononderbroken duur van de studie.

De veranderingen van domicilie tijdens de studie hebben dus geen invloed op de bevoegdheid van het O.C.M.W. Eens bevoegd voor een student, blijft dat O.C.M.W. bevoegd tijdens het verdere verloop van de studie tot deze studie wordt onderbroken of beëindigd zoals hoger uiteengezet.

Het is niet vereist dat het centrum op het ogenblik van de steunaanvraag effectief steun heeft toegekend. Het volstaat dat er een aanvraag van de student was waarna het O.C.M.W. dat bevoegd was op grond van de specifieke bevoegdheidsregel voor studenten ofwel steun toekende ofwel steun weigerde. Dat O.C.M.W. blijft bevoegd tijdens de ononderbroken duur van de studie. Dat is ook het geval wanneer tijdens de studie de betrokkene zijn recht op maatschappelijke integratie verliest ingevolge gewijzigde omstandigheden, bijvoorbeeld de verwerving van een inkomen, en nadien opnieuw recht heeft. De vaststelling van de bevoegdheid moet onderscheiden worden van de beoordeling ten gronde, met name het al dan niet toekennen van het recht op maatschappelijke integratie. 3.3. Doorsturings- en kennisgevingsplicht Wanneer een aanvraag wordt ingediend bij een onbevoegd O.C.M.W., heeft dat O.C.M.W. de plicht het dossier over te maken aan het volgens hem bevoegd O.C.M.W. en de aanvrager hiervan te verwittigen binnen de vijf kalenderdagen (art. 18, § 4, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke intergratie).

Naast deze informatie informeert het O.C.M.W. de student ook over de hele procedure. 4. Varia 4.1. Doorverwijzing en terugvordering bij onderhoudsplichtigen Zowel bij het indienen van de aanvraag als bij de terugvordering van het leefloon bij onderhoudsplichtigen moet het O.C.M.W. de familiale bemiddeling met de ouders van de jongeren aanmoedigen.

Een doorverwijzing naar de onderhoudsplichtigen kan niet op een systematische manier gebeuren. Bij het sociaal onderzoek moet de werkelijke draagkracht van de ouders ingeschat worden wat betreft een eventuele onderhoudsbijdrage, vooraleer de aanvrager wordt verplicht zijn rechten voor de vrederechter te laten gelden (15).

Evenzo, bij de terugvordering van het leefloon bij de onderhoudsplichtigen, moet het O.C.M.W. binnen de reglementaire termijn vóór de definitieve beslissing inzake terugvordering in voorkomend geval de onderhoudsplichtigen de mogelijkheid geven een voorstel van onderhoudsbijdrage voor te leggen (16). 4.2. Met 10 pct. verhoogde toelage voor studenten Artikel 34 van de wet van 26 mei 2002 bepaalt dat de toelage van de federale Staat in het leefloon met 10 pct. wordt verhoogd gedurende de looptijd van een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie gesloten met toepassing van artikel 11, § 2, a. Deze bepaling geldt voor studenten jonger dan 25 jaar, maar indien de studies werden aangevat voordat de student 25 jaar oud was geworden wordt deze verhoging met 10 pct. ten gunste van het O.C.M.W. behouden tot het einde van de lopende studies. 4.3. Vrijstelling van de inkomsten uit een tewerkstelling Om jongeren een beroepservaring (17) te laten opdoen, stelt artikel 35, § 2, van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 dat de inkomsten uit een tewerkstelling van studenten tijdens de ganse duur van de studies worden vrijgesteld; twee vrijgestelde bedragen zijn voorzien naargelang de betrokkene al dan niet een studiebeurs ontvangt (18). In dat eerste geval zal de vrijstelling minder bedragen aangezien de student een studiebeurs ontvangt.

Wanneer een student een aanvraag om de toekenning van een studiebeurs heeft ingediend maar er nog geen beslissing over de toekenning is genomen, kan de student genieten van het hoogste bedrag van de vrijstelling voor zijn arbeidsinkomsten. Het O.C.M.W. zal de student evenwel laten weten dat het teveel betaalde van hem zal teruggevorderd worden indien de studiebeurs hem uiteindelijk wordt toegekend.

Hoogachtend, De Minister van Maatschappelijke Integratie, Ch. DUPONT _______ Nota (1) De wet van 26 mei 2002 heeft geen automatisch recht op maatschappelijke integratie gecreëerd voor studenten.Dat is ook logisch, vermits niemand een onvoorwaardelijk recht op maatschappelijke integratie heeft gekregen. (2) Zie algemene omzendbrief van 6 september 2002, blz.9 e.v. (3) Doc.Kamer, 50, 1603/001, memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende het recht op maatschappelijke integratie, blz. 18. (4) De betrokken jongere moet de ganse duur van zijn studies een contract hebben, maar dat contract moet niet voor de volle termijn (bvb.4 jaar) ineens gelden. Uiteraard moet ieder studiejaar gedekt zijn door een contract. (5) Het O.C.M.W. mag de betrokken student evenwel niet automatisch het recht op een leefloon ontzeggen gedurende de vakantieperiode, tenzij om reden dat de inkomsten die hij met zijn arbeid verwerft het leefloon overtreffen. (6) Of hiermee gelijkgesteld in de zin van art.7 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. (7) Doc.Kamer, 50, 1603/004, Verslag van 4 april 2002 over het wetsontwerp betreffende het recht op maatschappelijke integratie, blz. 51. (8) Doc.Kamer, 50, 1603/004, Verslag van 4 april 2002 over het wetsontwerp betreffende het recht op maatschappelijke integratie, blz. 51. (9) Indien het leefloon behouden blijft, wordt de in het kader van het Erasmusprogramma toegekende Erasmusbeurs, die via de Gemeenschappen met de steun van de Europese Unie verleend, vrijgesteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.(10) In het kader van het contract dat tot stand komt ter uitvoering van het project voor maatschappelijke integratie van de student, dient de student trouwens een bewijs te leveren van zijn inschrijving in een onderwijsinstelling (art.21, § 3, van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie). (11) De bevoegdheidsregel voor studenten, die behoort tot de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de O.C.M.W.'s, geldt zowel voor het recht op maatschappelijke integratie als voor de andere vormen van maatschappelijke hulp, maar deze omzendbrief behandelt enkel het recht op maatschappelijke integratie. (12) Artikel 2, § 6, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd bij artikel 52 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.(13) Artikel 55 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.(14) Vergelijk : art.60, § 1, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (15) Het O.C.M.W. kan zelf van rechtswege in naam en ten voordele van de steunaanvrager optreden om zijn rechten op onderhoudsgeld te laten gelden. Het O.C.M.W. mag zich niet onttrekken aan zijn wettelijke opdracht tot hulpverlening om reden dat eerst de onderhoudsplichtigen moeten aangesproken worden. (16) De onderhoudsplichtige kan het O.C.M.W. binnen de 30 dagen na de verzending van de beslissing verzoeken : - om af te zien van de terugvordering; - of hij kan ofwel een voorstel tot terugbetaling in schijven, ofwel een voorstel van onderhoudsbijdrage voorleggen (art. 55 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement inzake het recht op maatschappelijke integratie). (17) Deze beroepservaring staat los van de gevolgde studie. (18) Bedragen op 1 juni 2003 : euro 53,67 per maand met studiebeurs euro 192,41 per maand zonder studiebeurs

^