← Terug naar  "Uittreksel uit arrest nr. 133/2023 van 19 oktober 2023 Rolnummer 7842 In zake : de 
prejudiciële vraag betreffende artikel 15bis van de wet van 15 mei 1984 «  houdende maatregelen tot harmonisering 
in de pensioenregelingen  », gesteld door de  Het 
Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)"
                    
                        
                        
                
              | Uittreksel uit arrest nr. 133/2023 van 19 oktober 2023 Rolnummer 7842 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 15bis van de wet van 15 mei 1984 « houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen », gesteld door de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...) | Uittreksel uit arrest nr. 133/2023 van 19 oktober 2023 Rolnummer 7842 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 15bis van de wet van 15 mei 1984 « houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen », gesteld door de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...) | 
|---|---|
| GRONDWETTELIJK HOF | GRONDWETTELIJK HOF | 
| Uittreksel uit arrest nr. 133/2023 van 19 oktober 2023 | Uittreksel uit arrest nr. 133/2023 van 19 oktober 2023 | 
| Rolnummer 7842 | Rolnummer 7842 | 
| In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 15bis van de wet | In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 15bis van de wet | 
| van 15 mei 1984 « houdende maatregelen tot harmonisering in de | van 15 mei 1984 « houdende maatregelen tot harmonisering in de | 
| pensioenregelingen », gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg | pensioenregelingen », gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg | 
| Waals-Brabant. | Waals-Brabant. | 
| Het Grondwettelijk Hof, | Het Grondwettelijk Hof, | 
| samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de | samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de | 
| rechters T. Giet, Y. Kherbache, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, | rechters T. Giet, Y. Kherbache, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, | 
| bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van | bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van | 
| voorzitter P. Nihoul, | voorzitter P. Nihoul, | 
| wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : | 
| I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | 
| Bij vonnis van 26 juli 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het | Bij vonnis van 26 juli 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het | 
| Hof is ingekomen op 27 juli 2022, heeft de Rechtbank van eerste aanleg | Hof is ingekomen op 27 juli 2022, heeft de Rechtbank van eerste aanleg | 
| Waals-Brabant de volgende prejudiciële vraag gesteld : | Waals-Brabant de volgende prejudiciële vraag gesteld : | 
| « Schendt artikel 15bis van de wet van 15 mei 1984 houdende | « Schendt artikel 15bis van de wet van 15 mei 1984 houdende | 
| maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen de artikelen | maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen de artikelen | 
| 10, 11, 22bis en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen | 10, 11, 22bis en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen | 
| met de artikelen 8, 14 en 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het | met de artikelen 8, 14 en 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het | 
| Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de artikelen 2, 3, 26 en | Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de artikelen 2, 3, 26 en | 
| 27 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, | 27 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, | 
| alsmede de artikelen 13, 16 en 17 van het Europees Sociaal Handvest, | alsmede de artikelen 13, 16 en 17 van het Europees Sociaal Handvest, | 
| doordat het weeskinderen verschillend behandelt naargelang hun | doordat het weeskinderen verschillend behandelt naargelang hun | 
| langstlevende ouder al dan niet opnieuw is gehuwd ? ». | langstlevende ouder al dan niet opnieuw is gehuwd ? ». | 
| (...) | (...) | 
| III. In rechte | III. In rechte | 
| (...) | (...) | 
| B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 15bis van de | B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 15bis van de | 
| wet van 15 mei 1984 « houdende maatregelen tot harmonisering in de | wet van 15 mei 1984 « houdende maatregelen tot harmonisering in de | 
| pensioenregelingen » (hierna : de wet van 15 mei 1984), dat bepaalt : | pensioenregelingen » (hierna : de wet van 15 mei 1984), dat bepaalt : | 
| « Indien het recht op wezenpensioen voortvloeit uit de toepassing van | « Indien het recht op wezenpensioen voortvloeit uit de toepassing van | 
| artikel 9, tweede lid, wordt de uitbetaling van het pensioen geschorst | artikel 9, tweede lid, wordt de uitbetaling van het pensioen geschorst | 
| vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die van het huwelijk van | vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die van het huwelijk van | 
| de langstlevende ouder. Deze schorsing is niet meer van toepassing | de langstlevende ouder. Deze schorsing is niet meer van toepassing | 
| wanneer de wees de leeftijd van meerderjarigheid bereikt of wanneer de | wanneer de wees de leeftijd van meerderjarigheid bereikt of wanneer de | 
| langstlevende ouder overlijdt vooraleer de wees deze leeftijd bereikt. | langstlevende ouder overlijdt vooraleer de wees deze leeftijd bereikt. | 
| [...] ». | [...] ». | 
| B.1.2. De wet van 15 mei 1984 regelt de toekenning van een | B.1.2. De wet van 15 mei 1984 regelt de toekenning van een | 
| overlevingspensioen aan de rechtverkrijgenden van personen die | overlevingspensioen aan de rechtverkrijgenden van personen die | 
| onderworpen zijn aan een stelsel inzake rustpensioenen in de openbare | onderworpen zijn aan een stelsel inzake rustpensioenen in de openbare | 
| sector (artikel 1). | sector (artikel 1). | 
| B.1.3. De langstlevende echtgenoot heeft onder bepaalde voorwaarden | B.1.3. De langstlevende echtgenoot heeft onder bepaalde voorwaarden | 
| recht op een overlevingspensioen (artikel 2). Ook de uit de echt | recht op een overlevingspensioen (artikel 2). Ook de uit de echt | 
| gescheiden echtgenoot die geen nieuw huwelijk heeft aangegaan vóór het | gescheiden echtgenoot die geen nieuw huwelijk heeft aangegaan vóór het | 
| overlijden van zijn of haar gewezen echtgenoot, geniet een dergelijk | overlijden van zijn of haar gewezen echtgenoot, geniet een dergelijk | 
| recht (artikel 6, eerste lid). Daaruit volgt dat de uit de echt | recht (artikel 6, eerste lid). Daaruit volgt dat de uit de echt | 
| gescheiden echtgenoot die opnieuw is gehuwd vóór het overlijden van | gescheiden echtgenoot die opnieuw is gehuwd vóór het overlijden van | 
| zijn of haar gewezen echtgenoot, geen recht heeft op een | zijn of haar gewezen echtgenoot, geen recht heeft op een | 
| overlevingspensioen. | overlevingspensioen. | 
| De hele wees heeft recht op een overlevingspensioen tot de leeftijd | De hele wees heeft recht op een overlevingspensioen tot de leeftijd | 
| van achttien jaar of tot boven die leeftijd, zolang hij recht geeft op | van achttien jaar of tot boven die leeftijd, zolang hij recht geeft op | 
| kinderbijslag (artikel 9, eerste lid). De vaderloze of moederloze wees | kinderbijslag (artikel 9, eerste lid). De vaderloze of moederloze wees | 
| wordt met de hele wees gelijkgesteld wanneer de langstlevende ouder | wordt met de hele wees gelijkgesteld wanneer de langstlevende ouder | 
| geen recht heeft op een overlevingspensioen (artikel 9, tweede lid). | geen recht heeft op een overlevingspensioen (artikel 9, tweede lid). | 
| Daaruit vloeit voort dat de vaderloze of moederloze wees recht heeft | Daaruit vloeit voort dat de vaderloze of moederloze wees recht heeft | 
| op een overlevingspensioen wanneer de langstlevende ouder geen recht | op een overlevingspensioen wanneer de langstlevende ouder geen recht | 
| erop heeft. | erop heeft. | 
| Artikel 15bis bepaalt dat, wanneer het recht op wezenpensioen | Artikel 15bis bepaalt dat, wanneer het recht op wezenpensioen | 
| voortvloeit uit de toepassing van het voormelde artikel 9, tweede lid, | voortvloeit uit de toepassing van het voormelde artikel 9, tweede lid, | 
| de uitbetaling van het wezenoverlevingspensioen van de vaderloze of | de uitbetaling van het wezenoverlevingspensioen van de vaderloze of | 
| moederloze wees in geval van een huwelijk van de langstlevende ouder | moederloze wees in geval van een huwelijk van de langstlevende ouder | 
| wordt geschorst vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die van | wordt geschorst vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die van | 
| het huwelijk van de langstlevende ouder totdat de wees de leeftijd van | het huwelijk van de langstlevende ouder totdat de wees de leeftijd van | 
| meerderjarigheid bereikt of tot het overlijden van de langstlevende | meerderjarigheid bereikt of tot het overlijden van de langstlevende | 
| ouder dat zich vóór die datum heeft voorgedaan. | ouder dat zich vóór die datum heeft voorgedaan. | 
| B.2. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het bodemgeschil | B.2. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het bodemgeschil | 
| betrekking heeft op minderjarige wezen van wie een van de ouders is | betrekking heeft op minderjarige wezen van wie een van de ouders is | 
| overleden en van wie de langstlevende uit de echt gescheiden ouder | overleden en van wie de langstlevende uit de echt gescheiden ouder | 
| vóór het overlijden van de overleden ouder opnieuw is gehuwd met een | vóór het overlijden van de overleden ouder opnieuw is gehuwd met een | 
| derde persoon, die zelf kinderen heeft die zijn geboren uit een vorige | derde persoon, die zelf kinderen heeft die zijn geboren uit een vorige | 
| verbintenis en gemeenschappelijke kinderen heeft met de langstlevende | verbintenis en gemeenschappelijke kinderen heeft met de langstlevende | 
| ouder, en die geen enkele last met betrekking tot de desbetreffende | ouder, en die geen enkele last met betrekking tot de desbetreffende | 
| wezen op zich neemt. | wezen op zich neemt. | 
| Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die situatie. | Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die situatie. | 
| B.3.1. Het verwijzende rechtscollege vraagt het Hof of artikel 15bis | B.3.1. Het verwijzende rechtscollege vraagt het Hof of artikel 15bis | 
| van de wet van 15 mei 1984 bestaanbaar is met de artikelen 10, 11, | van de wet van 15 mei 1984 bestaanbaar is met de artikelen 10, 11, | 
| 22bis en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de | 22bis en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de | 
| artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de | artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de | 
| mens, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat | mens, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat | 
| Verdrag, met de artikelen 2, 3, 26 en 27 van het Verdrag inzake de | Verdrag, met de artikelen 2, 3, 26 en 27 van het Verdrag inzake de | 
| rechten van het kind en met de artikelen 13, 16 en 17 van het Europees | rechten van het kind en met de artikelen 13, 16 en 17 van het Europees | 
| Sociaal Handvest, « doordat het weeskinderen verschillend behandelt | Sociaal Handvest, « doordat het weeskinderen verschillend behandelt | 
| naargelang hun langstlevende ouder al dan niet opnieuw is gehuwd ». | naargelang hun langstlevende ouder al dan niet opnieuw is gehuwd ». | 
| B.3.2. Rekening houdend met hetgeen in B.2 is vermeld, dient de | B.3.2. Rekening houdend met hetgeen in B.2 is vermeld, dient de | 
| prejudiciële vraag in die zin te worden begrepen dat zij betrekking | prejudiciële vraag in die zin te worden begrepen dat zij betrekking | 
| heeft op het verschil in behandeling tussen twee categorieën van | heeft op het verschil in behandeling tussen twee categorieën van | 
| minderjarige wezen : enerzijds, de minderjarige wezen van wie een van | minderjarige wezen : enerzijds, de minderjarige wezen van wie een van | 
| de ouders is overleden en van wie de langstlevende uit de echt | de ouders is overleden en van wie de langstlevende uit de echt | 
| gescheiden ouder opnieuw is gehuwd vóór het overlijden van de | gescheiden ouder opnieuw is gehuwd vóór het overlijden van de | 
| overleden ouder en, anderzijds, de minderjarige wezen van wie een van | overleden ouder en, anderzijds, de minderjarige wezen van wie een van | 
| de ouders is overleden en van wie de langstlevende uit de echt | de ouders is overleden en van wie de langstlevende uit de echt | 
| gescheiden ouder niet opnieuw is gehuwd vóór het overlijden van de | gescheiden ouder niet opnieuw is gehuwd vóór het overlijden van de | 
| overleden ouder. | overleden ouder. | 
| De minderjarige wezen die tot de eerste categorie behoren, hebben | De minderjarige wezen die tot de eerste categorie behoren, hebben | 
| recht op een overlevingspensioen krachtens artikel 9, tweede lid, van | recht op een overlevingspensioen krachtens artikel 9, tweede lid, van | 
| de wet van 15 mei 1984, maar de uitbetaling ervan wordt geschorst tot | de wet van 15 mei 1984, maar de uitbetaling ervan wordt geschorst tot | 
| hun meerderjarigheid of tot het overlijden van de langstlevende ouder | hun meerderjarigheid of tot het overlijden van de langstlevende ouder | 
| dat zich vóór die datum heeft voorgedaan, krachtens artikel 15bis van | dat zich vóór die datum heeft voorgedaan, krachtens artikel 15bis van | 
| dezelfde wet. | dezelfde wet. | 
| De minderjarige wezen die tot de tweede categorie behoren, hebben geen | De minderjarige wezen die tot de tweede categorie behoren, hebben geen | 
| recht op een overlevingspensioen, aangezien hun langstlevende uit de | recht op een overlevingspensioen, aangezien hun langstlevende uit de | 
| echt gescheiden ouder recht erop heeft, krachtens artikel 6, eerste | echt gescheiden ouder recht erop heeft, krachtens artikel 6, eerste | 
| lid, van de wet van 15 mei 1984. Dat overlevingspensioen wordt | lid, van de wet van 15 mei 1984. Dat overlevingspensioen wordt | 
| daadwerkelijk uitbetaald aan de uit de echt gescheiden echtgenoot. De | daadwerkelijk uitbetaald aan de uit de echt gescheiden echtgenoot. De | 
| in hetzelfde artikel 6, eerste lid, van de wet van 15 mei 1984 | in hetzelfde artikel 6, eerste lid, van de wet van 15 mei 1984 | 
| bedoelde maatregel waarbij de uitbetaling van het overlevingspensioen | bedoelde maatregel waarbij de uitbetaling van het overlevingspensioen | 
| van de uit de echt gescheiden echtgenoot wordt geschorst is immers | van de uit de echt gescheiden echtgenoot wordt geschorst is immers | 
| niet van toepassing, aangezien, te dezen, de uit de echt gescheiden | niet van toepassing, aangezien, te dezen, de uit de echt gescheiden | 
| echtgenoot die niet opnieuw is gehuwd vóór het overlijden van zijn of | echtgenoot die niet opnieuw is gehuwd vóór het overlijden van zijn of | 
| haar gewezen echtgenoot, per definitie een kind ten laste heeft in de | haar gewezen echtgenoot, per definitie een kind ten laste heeft in de | 
| zin van die bepaling, ongeacht de leeftijd die het had op het ogenblik | zin van die bepaling, ongeacht de leeftijd die het had op het ogenblik | 
| van dat overlijden. | van dat overlijden. | 
| B.3.3. Noch in de prejudiciële vraag, noch in de motieven van de | B.3.3. Noch in de prejudiciële vraag, noch in de motieven van de | 
| verwijzingsbeslissing wordt verduidelijkt in welk opzicht de in het | verwijzingsbeslissing wordt verduidelijkt in welk opzicht de in het | 
| geding zijnde bepaling onbestaanbaar zou zijn met de artikelen 22bis | geding zijnde bepaling onbestaanbaar zou zijn met de artikelen 22bis | 
| en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de | en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de | 
| artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de | artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de | 
| mens, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat | mens, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat | 
| Verdrag, met de artikelen 2, 3, 26 en 27 van het Verdrag inzake de | Verdrag, met de artikelen 2, 3, 26 en 27 van het Verdrag inzake de | 
| rechten van het kind en met de artikelen 13, 16 en 17 van het Europees | rechten van het kind en met de artikelen 13, 16 en 17 van het Europees | 
| Sociaal Handvest. | Sociaal Handvest. | 
| In zoverre zij betrekking heeft op de inachtneming van die bepalingen, | In zoverre zij betrekking heeft op de inachtneming van die bepalingen, | 
| is de prejudiciële vraag bijgevolg niet ontvankelijk. | is de prejudiciële vraag bijgevolg niet ontvankelijk. | 
| B.4.1. De in het geding zijnde bepaling werd in de wet van 15 mei 1984 | B.4.1. De in het geding zijnde bepaling werd in de wet van 15 mei 1984 | 
| ingevoegd bij artikel 10 van de wet van 21 mei 1991 « houdende diverse | ingevoegd bij artikel 10 van de wet van 21 mei 1991 « houdende diverse | 
| wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare | wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare | 
| sector ». Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat die bepaling | sector ». Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat die bepaling | 
| ertoe strekt een einde te maken aan een verschil in behandeling dat | ertoe strekt een einde te maken aan een verschil in behandeling dat | 
| ongunstig is voor het kerngezin dat bestaat uit de langstlevende | ongunstig is voor het kerngezin dat bestaat uit de langstlevende | 
| echtgenoot en de wezen uit het huwelijk, in geval van een nieuw | echtgenoot en de wezen uit het huwelijk, in geval van een nieuw | 
| huwelijk van de langstlevende echtgenoot. Zij is geïnspireerd op de | huwelijk van de langstlevende echtgenoot. Zij is geïnspireerd op de | 
| schorsing van de uitbetaling van het overlevingspensioen van de | schorsing van de uitbetaling van het overlevingspensioen van de | 
| langstlevende echtgenoot, bedoeld in artikel 3, § 2, eerste lid, van | langstlevende echtgenoot, bedoeld in artikel 3, § 2, eerste lid, van | 
| de wet van 15 mei 1984, in geval van een nieuw huwelijk van de | de wet van 15 mei 1984, in geval van een nieuw huwelijk van de | 
| langstlevende echtgenoot : | langstlevende echtgenoot : | 
| « Artikel 9, tweede lid, van de wet van 15 mei 1984 stelt dat de | « Artikel 9, tweede lid, van de wet van 15 mei 1984 stelt dat de | 
| vaderloze wees met de hele wees wordt gelijkgesteld indien zijn moeder | vaderloze wees met de hele wees wordt gelijkgesteld indien zijn moeder | 
| geen recht op pensioen heeft. Hetzelfde geldt voor de moederloze wees | geen recht op pensioen heeft. Hetzelfde geldt voor de moederloze wees | 
| indien zijn vader geen recht heeft op pensioen. | indien zijn vader geen recht heeft op pensioen. | 
| De verwijzing door artikel 9 naar de afwezigheid van recht in hoofde | De verwijzing door artikel 9 naar de afwezigheid van recht in hoofde | 
| van de langstlevende ouder kan, in bepaalde gevallen, tot gevolg | van de langstlevende ouder kan, in bepaalde gevallen, tot gevolg | 
| hebben dat de wees wiens ouders niet gehuwd waren, bevoordeeld wordt | hebben dat de wees wiens ouders niet gehuwd waren, bevoordeeld wordt | 
| tegenover de wees wiens ouders wel gehuwd waren, hetgeen in strijd is | tegenover de wees wiens ouders wel gehuwd waren, hetgeen in strijd is | 
| met de geest van de wet van 31 maart 1987 betreffende de afstamming. | met de geest van de wet van 31 maart 1987 betreffende de afstamming. | 
| Een dergelijke situatie doet zich met name voor wanneer de | Een dergelijke situatie doet zich met name voor wanneer de | 
| langstlevende ouder recht heeft op een pensioen, maar de betaling | langstlevende ouder recht heeft op een pensioen, maar de betaling | 
| ervan geschorst is in toepassing van sommige bepalingen van de wet van | ervan geschorst is in toepassing van sommige bepalingen van de wet van | 
| 15 mei 1984 of van de in de wet van 5 augustus 1978 voorziene | 15 mei 1984 of van de in de wet van 5 augustus 1978 voorziene | 
| cumulatieregels. | cumulatieregels. | 
| Zo wordt krachtens artikel 3, § 2, eerste lid, van de wet van 15 mei | Zo wordt krachtens artikel 3, § 2, eerste lid, van de wet van 15 mei | 
| 1984 de betaling van het pensioen van de langstlevende echtgenoot die | 1984 de betaling van het pensioen van de langstlevende echtgenoot die | 
| een nieuw huwelijk aangaat geschorst vanaf de eerste dag van de | een nieuw huwelijk aangaat geschorst vanaf de eerste dag van de | 
| dertiende maand die volgt op die van het nieuwe huwelijk. Aangezien | dertiende maand die volgt op die van het nieuwe huwelijk. Aangezien | 
| het recht op pensioen in hoofde van deze echtgenoot blijft bestaan, | het recht op pensioen in hoofde van deze echtgenoot blijft bestaan, | 
| kan een eventuele wees die voortspruit uit zijn huwelijk met de | kan een eventuele wees die voortspruit uit zijn huwelijk met de | 
| overledene, geen aanspraak maken op een pensioen. In toepassing van | overledene, geen aanspraak maken op een pensioen. In toepassing van | 
| het huidige artikel 9, tweede lid, heeft de ` natuurlijke ' wees | het huidige artikel 9, tweede lid, heeft de ` natuurlijke ' wees | 
| daarentegen, in het geval van een koppel dat niet gehuwd was, wel | daarentegen, in het geval van een koppel dat niet gehuwd was, wel | 
| recht op een dergelijk pensioen vermits de overlevende ` natuurlijke ' | recht op een dergelijk pensioen vermits de overlevende ` natuurlijke ' | 
| ouder, tengevolge van het feit dat hij niet gehuwd was met het | ouder, tengevolge van het feit dat hij niet gehuwd was met het | 
| overleden personeelslid, geen overlevingspensioen kan bekomen. Wat het | overleden personeelslid, geen overlevingspensioen kan bekomen. Wat het | 
| inkomen betreft van de familiale cel (langstlevende ouder en kind of | inkomen betreft van de familiale cel (langstlevende ouder en kind of | 
| kinderen) bevindt de ` natuurlijke ' cel zich dus in een voordeliger | kinderen) bevindt de ` natuurlijke ' cel zich dus in een voordeliger | 
| situatie dan de ` wettige ' cel. | situatie dan de ` wettige ' cel. | 
| Artikel 10 van het ontwerp maakt een einde aan deze discriminatie door | Artikel 10 van het ontwerp maakt een einde aan deze discriminatie door | 
| in geval van huwelijk van de langstlevende ouder te voorzien in een | in geval van huwelijk van de langstlevende ouder te voorzien in een | 
| schorsing van de betaling van het pensioen dat overeenkomstig artikel | schorsing van de betaling van het pensioen dat overeenkomstig artikel | 
| 9, tweede lid, van de voormelde wet aan een minderjarige wees wordt | 9, tweede lid, van de voormelde wet aan een minderjarige wees wordt | 
| toegekend. Deze schorsing komt overeen met deze die door artikel 3, § | toegekend. Deze schorsing komt overeen met deze die door artikel 3, § | 
| 2, eerste lid, van dezelfde wet voorzien wordt voor de langstlevende | 2, eerste lid, van dezelfde wet voorzien wordt voor de langstlevende | 
| echtgenoot » (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 1050/1, p. 9). | echtgenoot » (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 1050/1, p. 9). | 
| Indien de uit de echt gescheiden echtgenoot een nieuw huwelijk aangaat | Indien de uit de echt gescheiden echtgenoot een nieuw huwelijk aangaat | 
| na het overlijden van de overleden ouder, wordt de uitbetaling van | na het overlijden van de overleden ouder, wordt de uitbetaling van | 
| zijn overlevingspensioen eveneens geschorst « vanaf de eerste dag van | zijn overlevingspensioen eveneens geschorst « vanaf de eerste dag van | 
| de maand die volgt op die van het nieuwe huwelijk en tot de eerste dag | de maand die volgt op die van het nieuwe huwelijk en tot de eerste dag | 
| van de maand na het overlijden van de echtgenoot of van de gewezen | van de maand na het overlijden van de echtgenoot of van de gewezen | 
| echtgenoot met wie de langstlevende echtgenoot hertrouwd is », | echtgenoot met wie de langstlevende echtgenoot hertrouwd is », | 
| krachtens artikel 3, § 2, eerste lid, van de wet van 15 mei 1984, dat | krachtens artikel 3, § 2, eerste lid, van de wet van 15 mei 1984, dat | 
| bij artikel 6, eerste lid, van dezelfde wet op de uit de echt | bij artikel 6, eerste lid, van dezelfde wet op de uit de echt | 
| gescheiden echtgenoot van toepassing is gemaakt. | gescheiden echtgenoot van toepassing is gemaakt. | 
| B.4.2. Door erin te voorzien dat de uitbetaling van het met toepassing | B.4.2. Door erin te voorzien dat de uitbetaling van het met toepassing | 
| van artikel 9, tweede lid, van de wet van 15 mei 1984 toegekende | van artikel 9, tweede lid, van de wet van 15 mei 1984 toegekende | 
| wezenoverlevingspensioen wordt geschorst in geval van een huwelijk van | wezenoverlevingspensioen wordt geschorst in geval van een huwelijk van | 
| de langstlevende ouder, heeft de wetgever een maatregel genomen die | de langstlevende ouder, heeft de wetgever een maatregel genomen die | 
| pertinent is ten aanzien van het doel dat erin bestaat een einde te | pertinent is ten aanzien van het doel dat erin bestaat een einde te | 
| maken aan het verschil in behandeling tussen het kerngezin dat bestaat | maken aan het verschil in behandeling tussen het kerngezin dat bestaat | 
| uit de langstlevende echtgenoot en de wezen uit het huwelijk en het | uit de langstlevende echtgenoot en de wezen uit het huwelijk en het | 
| kerngezin dat bestaat uit de langstlevende ongehuwde ouder en de « | kerngezin dat bestaat uit de langstlevende ongehuwde ouder en de « | 
| natuurlijke » wezen met betrekking tot de uitbetaling van een | natuurlijke » wezen met betrekking tot de uitbetaling van een | 
| overlevingspensioen aan dat kerngezin. De uitbetaling van het | overlevingspensioen aan dat kerngezin. De uitbetaling van het | 
| overlevingspensioen van de langstlevende echtgenoot, in het eerste | overlevingspensioen van de langstlevende echtgenoot, in het eerste | 
| geval, en de uitbetaling van het wezenoverlevingspensioen, in het | geval, en de uitbetaling van het wezenoverlevingspensioen, in het | 
| tweede geval, worden voortaan immers geschorst in geval van een | tweede geval, worden voortaan immers geschorst in geval van een | 
| (nieuw) huwelijk van de langstlevende ouder. | (nieuw) huwelijk van de langstlevende ouder. | 
| Het Hof dient evenwel te onderzoeken of de wetgever, door een einde te | Het Hof dient evenwel te onderzoeken of de wetgever, door een einde te | 
| maken aan het voormelde verschil in behandeling, geen verschil in | maken aan het voormelde verschil in behandeling, geen verschil in | 
| behandeling in het leven heeft geroepen tussen de in B.3.2 bedoelde | behandeling in het leven heeft geroepen tussen de in B.3.2 bedoelde | 
| twee categorieën van minderjarige wezen, zonder dat daarvoor een | twee categorieën van minderjarige wezen, zonder dat daarvoor een | 
| redelijke verantwoording bestaat. | redelijke verantwoording bestaat. | 
| B.5.1. Uit hetgeen is vermeld in B.3.2 volgt dat de in het geding | B.5.1. Uit hetgeen is vermeld in B.3.2 volgt dat de in het geding | 
| zijnde bepaling geen verschil in behandeling doet ontstaan tussen | zijnde bepaling geen verschil in behandeling doet ontstaan tussen | 
| minderjarige wezen naargelang hun langstlevende uit de echt gescheiden | minderjarige wezen naargelang hun langstlevende uit de echt gescheiden | 
| ouder al dan niet een nieuw huwelijk aangaat vóór het overlijden van | ouder al dan niet een nieuw huwelijk aangaat vóór het overlijden van | 
| hun overleden ouder. De in B.3.2 bedoelde twee categorieën van | hun overleden ouder. De in B.3.2 bedoelde twee categorieën van | 
| minderjarige wezen worden immers op dezelfde wijze behandeld met | minderjarige wezen worden immers op dezelfde wijze behandeld met | 
| betrekking tot het voordeel van een wezenoverlevingspensioen : noch de | betrekking tot het voordeel van een wezenoverlevingspensioen : noch de | 
| minderjarige wezen van de eerste categorie, noch de minderjarige wezen | minderjarige wezen van de eerste categorie, noch de minderjarige wezen | 
| van de tweede categorie ontvangen een wezenoverlevingspensioen. | van de tweede categorie ontvangen een wezenoverlevingspensioen. | 
| Het verschil in behandeling waarover aan het Hof een vraag wordt | Het verschil in behandeling waarover aan het Hof een vraag wordt | 
| gesteld, is bijgevolg onbestaande. | gesteld, is bijgevolg onbestaande. | 
| B.5.2. Artikel 15bis van de wet van 15 mei 1984 is bestaanbaar met de | B.5.2. Artikel 15bis van de wet van 15 mei 1984 is bestaanbaar met de | 
| artikelen 10 en 11 van de Grondwet. | artikelen 10 en 11 van de Grondwet. | 
| Om die redenen, | Om die redenen, | 
| het Hof | het Hof | 
| zegt voor recht : | zegt voor recht : | 
| Artikel 15bis van de wet van 15 mei 1984 « houdende maatregelen tot | Artikel 15bis van de wet van 15 mei 1984 « houdende maatregelen tot | 
| harmonisering in de pensioenregelingen » schendt de artikelen 10 en 11 | harmonisering in de pensioenregelingen » schendt de artikelen 10 en 11 | 
| van de Grondwet niet. | van de Grondwet niet. | 
| Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel | Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel | 
| 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, | 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, | 
| op 19 oktober 2023. | op 19 oktober 2023. | 
| De griffier, De voorzitter, | De griffier, De voorzitter, | 
| F. Meersschaut P. Nihoul | F. Meersschaut P. Nihoul |