Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 62/2020 van 7 mei 2020 Rolnummer 7173 In zake: de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 8 en 10, § 2, 1°, van de wet van 11 februari 2013 « houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar », geste Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 62/2020 van 7 mei 2020 Rolnummer 7173 In zake: de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 8 en 10, § 2, 1°, van de wet van 11 februari 2013 « houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar », geste Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...) Uittreksel uit arrest nr. 62/2020 van 7 mei 2020 Rolnummer 7173 In zake: de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 8 en 10, § 2, 1°, van de wet van 11 februari 2013 « houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar », geste Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...)
GRONDWETTELIJK HOF GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 62/2020 van 7 mei 2020 Uittreksel uit arrest nr. 62/2020 van 7 mei 2020
Rolnummer 7173 Rolnummer 7173
In zake: de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 8 en 10, § 2, In zake: de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 8 en 10, § 2,
1°, van de wet van 11 februari 2013 « houdende organisatie van het 1°, van de wet van 11 februari 2013 « houdende organisatie van het
beroep van vastgoedmakelaar », gesteld door de kamer van beroep van beroep van vastgoedmakelaar », gesteld door de kamer van beroep van
het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars. het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars.
Het Grondwettelijk Hof, Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L.
Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen en Y. Kherbache, Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen en Y. Kherbache,
bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van
voorzitter A. Alen, voorzitter A. Alen,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij beslissing van 2 april 2019, waarvan de expeditie ter griffie van Bij beslissing van 2 april 2019, waarvan de expeditie ter griffie van
het Hof is ingekomen op 13 mei 2019, heeft de kamer van beroep van het het Hof is ingekomen op 13 mei 2019, heeft de kamer van beroep van het
Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars de volgende prejudiciële vraag Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars de volgende prejudiciële vraag
gesteld : gesteld :
« [...] of het in artikel 8.1° lid en art. 10 § 2.2° van de wet van 11 « [...] of het in artikel 8.1° lid en art. 10 § 2.2° van de wet van 11
februari 2013 houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar februari 2013 houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar
opgenomen onweerlegbaar vermoeden een tegenstrijdigheid in het leven opgenomen onweerlegbaar vermoeden een tegenstrijdigheid in het leven
roept met de uitzondering opgenomen in art. 8.2° lid van dezelfde wet roept met de uitzondering opgenomen in art. 8.2° lid van dezelfde wet
en twee categorieën burgers doet ontstaan waarbij in tegenstelling tot en twee categorieën burgers doet ontstaan waarbij in tegenstelling tot
personen die geen aandeelhouder zijn, aan personen die wél personen die geen aandeelhouder zijn, aan personen die wél
aandeelhouder zijn en verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst en aandeelhouder zijn en verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst en
onder gezag, leiding en toezicht staan, de uitzonderingstoestand onder gezag, leiding en toezicht staan, de uitzonderingstoestand
waarvan sprake in art. 8.2° lid wordt ontnomen, en het gemaakte waarvan sprake in art. 8.2° lid wordt ontnomen, en het gemaakte
onderscheid tussen deze categorieën burgers disproportioneel is en onderscheid tussen deze categorieën burgers disproportioneel is en
niet adequaat of pertinent is om het nagestreefde legitieme doel te niet adequaat of pertinent is om het nagestreefde legitieme doel te
bereiken, minstens dat het gemaakte onderscheid niet adequaat of bereiken, minstens dat het gemaakte onderscheid niet adequaat of
pertinent is om het nagestreefde doel te bereiken noch proportioneel pertinent is om het nagestreefde doel te bereiken noch proportioneel
is ten aanzien van dit nagestreefde doel (toets aan het is ten aanzien van dit nagestreefde doel (toets aan het
gelijkheidsbeginsel zoals opgenomen in de artt. 10 en 11 van de gelijkheidsbeginsel zoals opgenomen in de artt. 10 en 11 van de
Grondwet) ». Grondwet) ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 8 en 10 B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 8 en 10
van de wet van 11 februari 2013 « houdende organisatie van het beroep van de wet van 11 februari 2013 « houdende organisatie van het beroep
van vastgoedmakelaar » (hierna : de wet van 11 februari 2013). Hoewel van vastgoedmakelaar » (hierna : de wet van 11 februari 2013). Hoewel
de formulering van de prejudiciële vraag verwijst naar artikel 10, § de formulering van de prejudiciële vraag verwijst naar artikel 10, §
2, 2°, van de wet van 11 februari 2013, blijkt uit de stukken van het 2, 2°, van de wet van 11 februari 2013, blijkt uit de stukken van het
dossier dat die bepaling niet van toepassing is op het voor het dossier dat die bepaling niet van toepassing is op het voor het
verwijzende rechtscollege hangende geschil. De verwijzing naar artikel verwijzende rechtscollege hangende geschil. De verwijzing naar artikel
10, § 2, 2°, van de wet van 11 februari 2013 in de prejudiciële vraag 10, § 2, 2°, van de wet van 11 februari 2013 in de prejudiciële vraag
berust op een materiële vergissing en de vraag moet zo worden gelezen berust op een materiële vergissing en de vraag moet zo worden gelezen
dat zij betrekking heeft op de artikelen 8, eerste lid, en 10, § 2, dat zij betrekking heeft op de artikelen 8, eerste lid, en 10, § 2,
1°, van de wet van 11 februari 2013. 1°, van de wet van 11 februari 2013.
B.2. Uit de verwijzingsbeslissing kan worden afgeleid dat het Hof B.2. Uit de verwijzingsbeslissing kan worden afgeleid dat het Hof
wordt ondervraagd over een verschil in behandeling tussen personen die wordt ondervraagd over een verschil in behandeling tussen personen die
via een arbeidsovereenkomst verbonden zijn met een vennootschap waarin via een arbeidsovereenkomst verbonden zijn met een vennootschap waarin
activiteiten als vastgoedmakelaar worden uitgeoefend, wanneer die activiteiten als vastgoedmakelaar worden uitgeoefend, wanneer die
vennootschap niet zelf is ingeschreven op het tableau van vennootschap niet zelf is ingeschreven op het tableau van
beroepsbeoefenaars of op de lijst van stagiairs van het beroepsbeoefenaars of op de lijst van stagiairs van het
Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars. Indien die personen geen Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars. Indien die personen geen
aandeelhouder zijn van de betrokken vennootschap, kunnen zij de aandeelhouder zijn van de betrokken vennootschap, kunnen zij de
beroepstitel van vastgoedmakelaar niet voeren, maar zijn zij evenmin beroepstitel van vastgoedmakelaar niet voeren, maar zijn zij evenmin
onderworpen aan de verplichtingen die daaraan zijn verbonden. Indien onderworpen aan de verplichtingen die daaraan zijn verbonden. Indien
die personen echter kunnen worden beschouwd als een actief die personen echter kunnen worden beschouwd als een actief
aandeelhouder, kan het bestaan van een arbeidsovereenkomst krachtens aandeelhouder, kan het bestaan van een arbeidsovereenkomst krachtens
de in het geding zijnde bepalingen niet verhinderen dat zij eveneens de in het geding zijnde bepalingen niet verhinderen dat zij eveneens
als zelfstandige worden beschouwd en in die hoedanigheid onderworpen als zelfstandige worden beschouwd en in die hoedanigheid onderworpen
zijn aan de inschrijvingsplicht. zijn aan de inschrijvingsplicht.
B.3. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit B.3. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit
dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt
ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust
en het redelijk verantwoord is. en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld
rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel
en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van
gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat
er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de
aangewende middelen en het beoogde doel. aangewende middelen en het beoogde doel.
B.4.1. Luidens de parlementaire voorbereiding beoogt de wet van 11 B.4.1. Luidens de parlementaire voorbereiding beoogt de wet van 11
februari 2013 het beroep van vastgoedmakelaar, dat voordien viel onder februari 2013 het beroep van vastgoedmakelaar, dat voordien viel onder
de regeling van de kaderwet betreffende de dienstverlenende de regeling van de kaderwet betreffende de dienstverlenende
intellectuele beroepen gecodificeerd bij het koninklijk besluit van 3 intellectuele beroepen gecodificeerd bij het koninklijk besluit van 3
augustus 2007, te onderwerpen aan specifieke regels, zonder echter augustus 2007, te onderwerpen aan specifieke regels, zonder echter
fundamenteel af te wijken van de principes van de voormelde kaderwet fundamenteel af te wijken van de principes van de voormelde kaderwet
(Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2517/001, p. 5). De wetgever (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2517/001, p. 5). De wetgever
achtte het onder andere noodzakelijk « het Beroepsinstituut van achtte het onder andere noodzakelijk « het Beroepsinstituut van
Vastgoedmakelaars van efficiëntere instrumenten in de strijd tegen het Vastgoedmakelaars van efficiëntere instrumenten in de strijd tegen het
bedrog van een minderheid van vastgoedmakelaars te voorzien » (ibid., bedrog van een minderheid van vastgoedmakelaars te voorzien » (ibid.,
p. 3). Meer algemeen beoogt de wetgever met de bescherming van p. 3). Meer algemeen beoogt de wetgever met de bescherming van
beroepstitels een kwaliteitsvolle dienstverlening te waarborgen aan beroepstitels een kwaliteitsvolle dienstverlening te waarborgen aan
degene die een beroep doet op de betrokken beroepsbeoefenaars. degene die een beroep doet op de betrokken beroepsbeoefenaars.
Krachtens de wet van 11 februari 2013 zijn de Krachtens de wet van 11 februari 2013 zijn de
vastgoedmakelaars-bemiddelaars, de vastgoedmakelaars-syndici en de vastgoedmakelaars-bemiddelaars, de vastgoedmakelaars-syndici en de
vastgoedmakelaars-rentmeesters onderworpen aan vastgoedmakelaars-rentmeesters onderworpen aan
opleidingsverplichtingen en aan bijzondere controles (artikel 3). Zij opleidingsverplichtingen en aan bijzondere controles (artikel 3). Zij
zijn verplicht een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten zijn verplicht een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten
(artikel 4) en zijn onderworpen aan een reeks deontologische (artikel 4) en zijn onderworpen aan een reeks deontologische
verplichtingen (artikel 13). verplichtingen (artikel 13).
B.4.2. Krachtens artikel 5, § 1, tweede lid, van de wet van 11 B.4.2. Krachtens artikel 5, § 1, tweede lid, van de wet van 11
februari 2013 mag niemand het beroep van vastgoedmakelaar-bemiddelaar februari 2013 mag niemand het beroep van vastgoedmakelaar-bemiddelaar
of vastgoedmakelaar-syndicus in de hoedanigheid van zelfstandige in of vastgoedmakelaar-syndicus in de hoedanigheid van zelfstandige in
hoofd- of bijberoep uitoefenen, of die titel dragen, indien hij niet hoofd- of bijberoep uitoefenen, of die titel dragen, indien hij niet
ingeschreven is op het tableau van de beoefenaars in de kolom van het ingeschreven is op het tableau van de beoefenaars in de kolom van het
beroep dat hij uitoefent of op de lijst van stagiairs in de kolom van beroep dat hij uitoefent of op de lijst van stagiairs in de kolom van
het beroep dat hij uitoefent. Artikel 8 van die wet bepaalt dat het beroep dat hij uitoefent. Artikel 8 van die wet bepaalt dat
personen die het beroep van vastgoedmakelaar uitoefenen, vermoed personen die het beroep van vastgoedmakelaar uitoefenen, vermoed
worden dit als zelfstandige te doen. Er is echter in een uitzondering worden dit als zelfstandige te doen. Er is echter in een uitzondering
voorzien voor personen die de betrokken activiteiten uitoefenen in het voorzien voor personen die de betrokken activiteiten uitoefenen in het
kader van een arbeidsovereenkomst. Zij moeten niet voldoen aan de kader van een arbeidsovereenkomst. Zij moeten niet voldoen aan de
inschrijvingsplicht en de daaraan verbonden voorwaarden, maar zijn inschrijvingsplicht en de daaraan verbonden voorwaarden, maar zijn
evenmin gemachtigd de titel van vastgoedmakelaar te voeren : evenmin gemachtigd de titel van vastgoedmakelaar te voeren :
« Voor de toepassing van deze wet wordt op onweerlegbare wijze vermoed « Voor de toepassing van deze wet wordt op onweerlegbare wijze vermoed
dat de vastgoedmakelaars deze werkzaamheid als zelfstandige dat de vastgoedmakelaars deze werkzaamheid als zelfstandige
uitoefenen. uitoefenen.
Aan de uit het artikel 5 voortvloeiende verplichtingen moet niet Aan de uit het artikel 5 voortvloeiende verplichtingen moet niet
worden voldaan om het beroep in het kader van een arbeidsovereenkomst worden voldaan om het beroep in het kader van een arbeidsovereenkomst
uit te oefenen en de personen, die van deze mogelijkheid gebruik uit te oefenen en de personen, die van deze mogelijkheid gebruik
maken, zijn niet gemachtigd de beroepstitel te voeren ». maken, zijn niet gemachtigd de beroepstitel te voeren ».
Bijgevolg koppelt de wet van 11 februari 2013 het voeren van de Bijgevolg koppelt de wet van 11 februari 2013 het voeren van de
beroepstitel van vastgoedmakelaar, en de verplichting van inschrijving beroepstitel van vastgoedmakelaar, en de verplichting van inschrijving
op het tableau of op de lijst van stagiairs, aan het statuut van op het tableau of op de lijst van stagiairs, aan het statuut van
zelfstandige. zelfstandige.
B.4.3. Artikel 10 van de wet van 11 februari 2013 bepaalt de B.4.3. Artikel 10 van de wet van 11 februari 2013 bepaalt de
voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar in voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar in
het kader van een rechtspersoon. In artikel 10, § 1, worden de het kader van een rechtspersoon. In artikel 10, § 1, worden de
voorwaarden opgesomd die van toepassing zijn indien de rechtspersoon voorwaarden opgesomd die van toepassing zijn indien de rechtspersoon
zelf is ingeschreven op het tableau van beoefenaars. Artikel 10, § 2, zelf is ingeschreven op het tableau van beoefenaars. Artikel 10, § 2,
bepaalt de voorwaarden wanneer dit niet het geval is : bepaalt de voorwaarden wanneer dit niet het geval is :
« Als de rechtspersoon niet ingeschreven is op het tableau, zijn de « Als de rechtspersoon niet ingeschreven is op het tableau, zijn de
zaakvoerders, bestuurders en/of actieve vennoten volledig burgerlijk zaakvoerders, bestuurders en/of actieve vennoten volledig burgerlijk
aansprakelijk voor de handelingen gesteld in de uitoefening van het aansprakelijk voor de handelingen gesteld in de uitoefening van het
beroep in het kader van een rechtspersoon. beroep in het kader van een rechtspersoon.
De rechtspersoon bedoeld in het vorige lid moet de volgende De rechtspersoon bedoeld in het vorige lid moet de volgende
voorwaarden naleven : voorwaarden naleven :
1° de zaakvoerders, bestuurders of actieve vennoten die de 1° de zaakvoerders, bestuurders of actieve vennoten die de
gereglementeerde activiteit uitoefenen en die de effectieve leiding gereglementeerde activiteit uitoefenen en die de effectieve leiding
hebben over de afdelingen waarin de activiteit wordt uitgeoefend, hebben over de afdelingen waarin de activiteit wordt uitgeoefend,
moeten ingeschreven zijn in de overeenkomstige kolom van het tableau moeten ingeschreven zijn in de overeenkomstige kolom van het tableau
of van de lijst. of van de lijst.
2° Bij gebrek aan deze personen is de verplichting bedoeld in punt 1° 2° Bij gebrek aan deze personen is de verplichting bedoeld in punt 1°
van toepassing op een zaakvoerder of een bestuurder of een actieve van toepassing op een zaakvoerder of een bestuurder of een actieve
vennoot van de rechtspersoon die hiertoe wordt aangewezen. Voor de vennoot van de rechtspersoon die hiertoe wordt aangewezen. Voor de
toepassing van deze wet wordt op onweerlegbare wijze vermoed dat deze toepassing van deze wet wordt op onweerlegbare wijze vermoed dat deze
personen deze werkzaamheid als zelfstandige uitoefenen ». personen deze werkzaamheid als zelfstandige uitoefenen ».
B.4.4. Alle zaakvoerders, bestuurders en actieve vennoten die de B.4.4. Alle zaakvoerders, bestuurders en actieve vennoten die de
gereglementeerde activiteit zelf uitoefenen of de effectieve leiding gereglementeerde activiteit zelf uitoefenen of de effectieve leiding
hebben over de afdelingen waarin de activiteit wordt uitgeoefend, hebben over de afdelingen waarin de activiteit wordt uitgeoefend,
moeten bijgevolg ingeschreven zijn op het tableau of de lijst (Cass., moeten bijgevolg ingeschreven zijn op het tableau of de lijst (Cass.,
5 februari 2016, D.15.0010.F). Zoals is vermeld in B.4.2, houdt die 5 februari 2016, D.15.0010.F). Zoals is vermeld in B.4.2, houdt die
inschrijving in dat zij op onweerlegbare wijze vermoed worden die inschrijving in dat zij op onweerlegbare wijze vermoed worden die
activiteit als zelfstandige uit te oefenen. Een vennoot die activiteit als zelfstandige uit te oefenen. Een vennoot die
persoonlijk de gereglementeerde activiteit uitoefent, moet als een persoonlijk de gereglementeerde activiteit uitoefent, moet als een
actieve vennoot worden beschouwd. Volgens de rechtspraak van het Hof actieve vennoot worden beschouwd. Volgens de rechtspraak van het Hof
van Cassatie verhindert het feit dat een actieve vennoot eveneens van Cassatie verhindert het feit dat een actieve vennoot eveneens
werknemer is van de betrokken rechtspersoon, de toepassing van dat werknemer is van de betrokken rechtspersoon, de toepassing van dat
vermoeden niet (Cass., 13 mei 2013, C.11.0762.N). In die interpretatie vermoeden niet (Cass., 13 mei 2013, C.11.0762.N). In die interpretatie
is het bijgevolg niet mogelijk voor actieve vennoten om aan de is het bijgevolg niet mogelijk voor actieve vennoten om aan de
inschrijvingsplicht te ontsnappen door zich te beroepen op de inschrijvingsplicht te ontsnappen door zich te beroepen op de
uitzondering voor werknemers op basis van artikel 8, tweede lid, van uitzondering voor werknemers op basis van artikel 8, tweede lid, van
de wet van 11 februari 2013. de wet van 11 februari 2013.
B.5.1. In tegenstelling tot wat zou kunnen blijken uit de formulering B.5.1. In tegenstelling tot wat zou kunnen blijken uit de formulering
van de prejudiciële vraag, gaat het niet om een toevallige van de prejudiciële vraag, gaat het niet om een toevallige
tegenstrijdigheid, maar wel om een bewust door de wetgever gecreëerde tegenstrijdigheid, maar wel om een bewust door de wetgever gecreëerde
situatie. Zowel artikel 8 als artikel 10, § 2, van de wet van 11 situatie. Zowel artikel 8 als artikel 10, § 2, van de wet van 11
februari 2013 vinden hun oorsprong in artikel 4 van de kaderwet februari 2013 vinden hun oorsprong in artikel 4 van de kaderwet
betreffende de dienstverlenende intellectuele beroepen gecodificeerd betreffende de dienstverlenende intellectuele beroepen gecodificeerd
bij het koninklijk besluit van 3 augustus 2007, dat op zijn beurt bij het koninklijk besluit van 3 augustus 2007, dat op zijn beurt
teruggaat op artikel 3 van de kaderwet van 1 maart 1976 « tot teruggaat op artikel 3 van de kaderwet van 1 maart 1976 « tot
reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de
uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen » (hierna : uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen » (hierna :
de kaderwet van 1 maart 1976), zoals vervangen bij artikel 2 van de de kaderwet van 1 maart 1976), zoals vervangen bij artikel 2 van de
wet van 15 juli 1985 « tot wijziging van de kaderwet van 1 maart 1976 wet van 15 juli 1985 « tot wijziging van de kaderwet van 1 maart 1976
tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de
uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen » en bij uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen » en bij
artikel 130 van de wet van 30 december 1992 « houdende sociale en artikel 130 van de wet van 30 december 1992 « houdende sociale en
diverse bepalingen » en gewijzigd bij artikel 47 van de programmawet diverse bepalingen » en gewijzigd bij artikel 47 van de programmawet
van 10 februari 1998 « tot bevordering van het zelfstandig van 10 februari 1998 « tot bevordering van het zelfstandig
ondernemerschap ». Dat artikel bepaalt : ondernemerschap ». Dat artikel bepaalt :
« Niemand mag in de hoedanigheid van zelfstandige, als hoofd- of « Niemand mag in de hoedanigheid van zelfstandige, als hoofd- of
bijberoep een ter uitvoering van deze wet gereglementeerd beroep bijberoep een ter uitvoering van deze wet gereglementeerd beroep
uitoefenen of er de beroepstitel van voeren, indien hij niet is uitoefenen of er de beroepstitel van voeren, indien hij niet is
ingeschreven op het tableau van de beoefenaars van het beroep of op de ingeschreven op het tableau van de beoefenaars van het beroep of op de
lijst van de stagiairs of, indien hij gevestigd is in het buitenland, lijst van de stagiairs of, indien hij gevestigd is in het buitenland,
niet de toelating heeft bekomen om het beroep occasioneel uit te niet de toelating heeft bekomen om het beroep occasioneel uit te
oefenen. oefenen.
Wanneer het gereglementeerd beroep wordt uitgeoefend in het kader van Wanneer het gereglementeerd beroep wordt uitgeoefend in het kader van
een rechtspersoon, is het voorgaande lid enkel van toepassing op een rechtspersoon, is het voorgaande lid enkel van toepassing op
diegene of diegenen van haar bestuurders, zaakvoerders of werkende diegene of diegenen van haar bestuurders, zaakvoerders of werkende
vennoten, die persoonlijk de gereglementeerde activiteit uitoefenen of vennoten, die persoonlijk de gereglementeerde activiteit uitoefenen of
die de daadwerkelijke leiding waarnemen van de diensten waar het die de daadwerkelijke leiding waarnemen van de diensten waar het
beroep wordt uitgeoefend. Bij ontstentenis van deze personen is de beroep wordt uitgeoefend. Bij ontstentenis van deze personen is de
bepaling van het eerste lid van toepassing op een bestuurder, bepaling van het eerste lid van toepassing op een bestuurder,
zaakvoerder of werkend vennoot van de rechtspersoon, die daartoe wordt zaakvoerder of werkend vennoot van de rechtspersoon, die daartoe wordt
aangewezen. aangewezen.
Voor de toepassing van deze wet wordt op onweerlegbare wijze vermoed Voor de toepassing van deze wet wordt op onweerlegbare wijze vermoed
dat die personen deze werkzaamheid als zelfstandige uitoefenen. dat die personen deze werkzaamheid als zelfstandige uitoefenen.
Aan de uit het eerste lid voortvloeiende verplichtingen moet niet Aan de uit het eerste lid voortvloeiende verplichtingen moet niet
worden voldaan om het beroep in het kader van een arbeidsovereenkomst worden voldaan om het beroep in het kader van een arbeidsovereenkomst
uit te oefenen, doch de personen die van deze mogelijkheid gebruik uit te oefenen, doch de personen die van deze mogelijkheid gebruik
maken zijn niet gemachtigd de beroepstitel te voeren ». maken zijn niet gemachtigd de beroepstitel te voeren ».
B.5.2. Artikel 3 van de kaderwet van 1 maart 1976 werd bij artikel 130 B.5.2. Artikel 3 van de kaderwet van 1 maart 1976 werd bij artikel 130
van de wet van 30 december 1992 vervangen, precies omdat de van de wet van 30 december 1992 vervangen, precies omdat de
oorspronkelijke versie geen rekening hield met de hypothese van de oorspronkelijke versie geen rekening hield met de hypothese van de
uitoefening van een gereglementeerd beroep in het kader van een uitoefening van een gereglementeerd beroep in het kader van een
vennootschap : vennootschap :
« De thans vigerende tekst voorziet niet in de toestand van personen « De thans vigerende tekst voorziet niet in de toestand van personen
die binnen een vennootschap die een gereglementeerde werkzaamheid die binnen een vennootschap die een gereglementeerde werkzaamheid
uitoefent, het statuut van zelfstandige hebben. Daardoor kunnen uitoefent, het statuut van zelfstandige hebben. Daardoor kunnen
omtrent het toepassingsgebied ervan problemen rijzen. omtrent het toepassingsgebied ervan problemen rijzen.
Derhalve zou het toepassingsgebied van de wet verduidelijkt moeten Derhalve zou het toepassingsgebied van de wet verduidelijkt moeten
worden : deze vennootschappen moeten verplicht vertegenwoordigd zijn worden : deze vennootschappen moeten verplicht vertegenwoordigd zijn
in het Instituut, maar enkel door diegene van de bestuurders, in het Instituut, maar enkel door diegene van de bestuurders,
zaakvoerders of actieve vennoten die persoonlijk de gereglementeerde zaakvoerders of actieve vennoten die persoonlijk de gereglementeerde
activiteit uitoefenen of die de daadwerkelijk leiding waarnemen van de activiteit uitoefenen of die de daadwerkelijk leiding waarnemen van de
diensten waar de activiteit wordt uitgeoefend. Bij ontstentenis van diensten waar de activiteit wordt uitgeoefend. Bij ontstentenis van
deze personen duidt de vennootschap daartoe een bestuurder, deze personen duidt de vennootschap daartoe een bestuurder,
zaakvoerder of werkend vennoot aan. Deze personen moeten beantwoorden zaakvoerder of werkend vennoot aan. Deze personen moeten beantwoorden
aan de voorwaarden van de reglementering en zijn aansprakelijk, aan de voorwaarden van de reglementering en zijn aansprakelijk,
deontologisch verantwoordelijk en door het beroepsgeheim gebonden » deontologisch verantwoordelijk en door het beroepsgeheim gebonden »
(Parl. St., Senaat, 1992-1993, nr. 526-1, p. 37). (Parl. St., Senaat, 1992-1993, nr. 526-1, p. 37).
De inschrijvingsverplichting voor actieve vennoten die de De inschrijvingsverplichting voor actieve vennoten die de
gereglementeerde activiteit uitoefenen, en het daaraan verbonden gereglementeerde activiteit uitoefenen, en het daaraan verbonden
onweerlegbaar vermoeden dat die activiteit als zelfstandige wordt onweerlegbaar vermoeden dat die activiteit als zelfstandige wordt
uitgeoefend, werden ingevoerd om te verzekeren dat vennootschappen uitgeoefend, werden ingevoerd om te verzekeren dat vennootschappen
waarbinnen de activiteit wordt uitgeoefend, vertegenwoordigd zijn bij waarbinnen de activiteit wordt uitgeoefend, vertegenwoordigd zijn bij
het betrokken Beroepsinstituut, doordat degene van de actieve het betrokken Beroepsinstituut, doordat degene van de actieve
vennoten, zaakvoerders of bestuurders die de gereglementeerde vennoten, zaakvoerders of bestuurders die de gereglementeerde
activiteit uitoefenen, persoonlijk ingeschreven zijn op het tableau activiteit uitoefenen, persoonlijk ingeschreven zijn op het tableau
van beroepsbeoefenaars. Daardoor wou de wetgever waarborgen dat die van beroepsbeoefenaars. Daardoor wou de wetgever waarborgen dat die
personen voldoen aan de deontologische verplichtingen verbonden aan de personen voldoen aan de deontologische verplichtingen verbonden aan de
gereglementeerde werkzaamheid (ibid.). gereglementeerde werkzaamheid (ibid.).
B.5.3. In het licht van die doelstellingen, is het niet zonder B.5.3. In het licht van die doelstellingen, is het niet zonder
redelijke verantwoording te vermoeden dat een vennoot van een redelijke verantwoording te vermoeden dat een vennoot van een
vennootschap die tot doel heeft een gereglementeerde activiteit te vennootschap die tot doel heeft een gereglementeerde activiteit te
ontwikkelen, en die persoonlijk die activiteit uitoefent, als een ontwikkelen, en die persoonlijk die activiteit uitoefent, als een
actieve vennoot wordt beschouwd, ongeacht de omvang van zijn aandeel actieve vennoot wordt beschouwd, ongeacht de omvang van zijn aandeel
in de vennootschap. Het is evenmin zonder redelijke verantwoording dat in de vennootschap. Het is evenmin zonder redelijke verantwoording dat
de inschrijvingsplicht voor die vennoot geldt, zelfs wanneer hij de inschrijvingsplicht voor die vennoot geldt, zelfs wanneer hij
eveneens via een arbeidsovereenkomst verbonden is met de betrokken eveneens via een arbeidsovereenkomst verbonden is met de betrokken
vennootschap. vennootschap.
Het onweerlegbare karakter van het vermoede statuut van zelfstandige Het onweerlegbare karakter van het vermoede statuut van zelfstandige
en de daaruit volgende verplichting voor alle actieve vennoten om zich en de daaruit volgende verplichting voor alle actieve vennoten om zich
in te schrijven op het tableau dragen er immers toe bij dat het niet in te schrijven op het tableau dragen er immers toe bij dat het niet
mogelijk is dat de actieve vennoten een vennootschap gebruiken om aan mogelijk is dat de actieve vennoten een vennootschap gebruiken om aan
een deel van hen toe te laten de verplichtingen te omzeilen die een deel van hen toe te laten de verplichtingen te omzeilen die
gepaard gaan met de uitoefening van het gereglementeerde beroep. Zoals gepaard gaan met de uitoefening van het gereglementeerde beroep. Zoals
reeds is vermeld in B.4.1, zijn die verplichtingen er bovendien op reeds is vermeld in B.4.1, zijn die verplichtingen er bovendien op
gericht een kwaliteitsvolle dienstverlening te waarborgen aan degene gericht een kwaliteitsvolle dienstverlening te waarborgen aan degene
die een beroep doet op de betrokken vastgoedmakelaars. die een beroep doet op de betrokken vastgoedmakelaars.
B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
De artikelen 8 en 10, § 2, 1°, van de wet van 11 februari 2013 « De artikelen 8 en 10, § 2, 1°, van de wet van 11 februari 2013 «
houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar » schenden de houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar » schenden de
artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel
65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof,
op 7 mei 2020. op 7 mei 2020.
De griffier, De griffier,
P.-Y. Dutilleux P.-Y. Dutilleux
De voorzitter, De voorzitter,
A. Alen A. Alen
^