Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 Rolnummer : 5633 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 « houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfs Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter J. Spreutels, emeritus voorzitter M. Bossuyt(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 Rolnummer : 5633 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 « houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfs Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter J. Spreutels, emeritus voorzitter M. Bossuyt(...) Uittreksel uit arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 Rolnummer : 5633 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 « houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfs Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter J. Spreutels, emeritus voorzitter M. Bossuyt(...)
GRONDWETTELIJK HOF GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 Uittreksel uit arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014
Rolnummer : 5633 Rolnummer : 5633
In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4 van het In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4 van het
koninklijk besluit van 18 november 1996 « houdende invoering van een koninklijk besluit van 18 november 1996 « houdende invoering van een
sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van
faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de
artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van
de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de
wettelijke pensioenstelsels », bekrachtigd bij de wet van 13 juni wettelijke pensioenstelsels », bekrachtigd bij de wet van 13 juni
1997, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Nijvel. 1997, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Nijvel.
Het Grondwettelijk Hof, Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit voorzitter J. Spreutels, emeritus voorzitter M. samengesteld uit voorzitter J. Spreutels, emeritus voorzitter M.
Bossuyt, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 Bossuyt, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6
januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, en de rechters E. De Groot, L. januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, en de rechters E. De Groot, L.
Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de
griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J.
Spreutels, Spreutels,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij vonnis van 8 april 2013 in zake Damien Mink tegen de vzw « Partena Bij vonnis van 8 april 2013 in zake Damien Mink tegen de vzw « Partena
- Sociale verzekeringen voor zelfstandigen », waarvan de expeditie ter - Sociale verzekeringen voor zelfstandigen », waarvan de expeditie ter
griffie van het Hof is ingekomen op 3 mei 2013, heeft de griffie van het Hof is ingekomen op 3 mei 2013, heeft de
Arbeidsrechtbank te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld : Arbeidsrechtbank te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld :
« Schendt het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende « Schendt het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende
invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen in invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen in
geval van faillissement, bekrachtigd bij de wet van 13 juni 1997, geval van faillissement, bekrachtigd bij de wet van 13 juni 1997,
inzonderheid artikel 4 ervan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, inzonderheid artikel 4 ervan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet,
in zoverre het het recht op de financiële uitkering gelijk aan het in zoverre het het recht op de financiële uitkering gelijk aan het
minimumpensioen van zelfstandigen, bepaald in artikel 7 ervan, minimumpensioen van zelfstandigen, bepaald in artikel 7 ervan,
onderwerpt aan de voorwaarde dat de failliet verklaarde zelfstandige onderwerpt aan de voorwaarde dat de failliet verklaarde zelfstandige
geen aanspraak kan maken op enig vervangingsinkomen, en bijgevolg in geen aanspraak kan maken op enig vervangingsinkomen, en bijgevolg in
zoverre het erin voorziet dat die uitkering hem zonder meer wordt zoverre het erin voorziet dat die uitkering hem zonder meer wordt
ontzegd, zonder na te gaan of het vervangingsinkomen waarop hij ontzegd, zonder na te gaan of het vervangingsinkomen waarop hij
aanspraak kan maken minstens gelijk is aan het bij artikel 7 bepaalde aanspraak kan maken minstens gelijk is aan het bij artikel 7 bepaalde
minimum en zonder te voorzien in de toekenning van het verschil minimum en zonder te voorzien in de toekenning van het verschil
wanneer het inkomen lager ligt dan dat minimum, ten opzichte van de wanneer het inkomen lager ligt dan dat minimum, ten opzichte van de
failliet verklaarde zelfstandige aan wie de inning van een minimale failliet verklaarde zelfstandige aan wie de inning van een minimale
financiële uitkering wordt gewaarborgd die aanzienlijk hoger ligt dan financiële uitkering wordt gewaarborgd die aanzienlijk hoger ligt dan
het vervangingsinkomen dat hij zou kunnen genieten indien hij recht het vervangingsinkomen dat hij zou kunnen genieten indien hij recht
had op de werkloosheidsuitkeringen ? ». had op de werkloosheidsuitkeringen ? ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling
B.1.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over artikel 4, § 2, van B.1.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over artikel 4, § 2, van
het koninklijk besluit van 18 november 1996 « houdende invoering van het koninklijk besluit van 18 november 1996 « houdende invoering van
een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van
faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de
artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van
de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de
wettelijke pensioenstelsels », bekrachtigd bij de wet van 13 juni 1997 wettelijke pensioenstelsels », bekrachtigd bij de wet van 13 juni 1997
« tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met « tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met
toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van
de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese
Economische en Monetaire Unie, en de wet van 26 juli 1996 tot Economische en Monetaire Unie, en de wet van 26 juli 1996 tot
modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de
leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels », dat de voorwaarden leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels », dat de voorwaarden
vaststelt waaronder de gefailleerde zelfstandigen, alsook de vaststelt waaronder de gefailleerde zelfstandigen, alsook de
zaakvoerders, bestuurders en werkende vennoten van een zaakvoerders, bestuurders en werkende vennoten van een
handelsvennootschap die failliet werd verklaard, aanspraak kunnen handelsvennootschap die failliet werd verklaard, aanspraak kunnen
maken op de in artikel 7 van hetzelfde besluit beoogde financiële maken op de in artikel 7 van hetzelfde besluit beoogde financiële
uitkering. uitkering.
B.1.2. Het voormelde artikel 4, § 2, bepaalde in de versie ervan die B.1.2. Het voormelde artikel 4, § 2, bepaalde in de versie ervan die
van toepassing is op het voor de verwijzende rechter hangende geschil van toepassing is op het voor de verwijzende rechter hangende geschil
: :
« De in artikel 7 bedoelde uitkering wordt toegekend onder de volgende « De in artikel 7 bedoelde uitkering wordt toegekend onder de volgende
voorwaarden : voorwaarden :
1° voldoen aan de in § 1, 1°, 2° en 5°, bedoelde voorwaarden; 1° voldoen aan de in § 1, 1°, 2° en 5°, bedoelde voorwaarden;
2° geen beroepsactiviteit uitoefenen of geen recht op een 2° geen beroepsactiviteit uitoefenen of geen recht op een
vervangingsinkomen kunnen laten gelden vanaf de eerste werkdag die vervangingsinkomen kunnen laten gelden vanaf de eerste werkdag die
volgt op deze in de loop waarvan het vonnis van faillietverklaring volgt op deze in de loop waarvan het vonnis van faillietverklaring
werd uitgesproken ». werd uitgesproken ».
Die bepaling is gewijzigd bij de wet van 16 januari 2013 tot wijziging Die bepaling is gewijzigd bij de wet van 16 januari 2013 tot wijziging
van het voormelde koninklijk besluit van 18 november 1996. Die van het voormelde koninklijk besluit van 18 november 1996. Die
wijziging heeft geen gevolgen voor het onderwerp van de prejudiciële wijziging heeft geen gevolgen voor het onderwerp van de prejudiciële
vraag. vraag.
B.1.3. De prejudiciële vraag beoogt meer bepaald het 2° van die B.1.3. De prejudiciële vraag beoogt meer bepaald het 2° van die
bepaling, namelijk de voorwaarde dat geen beroepsactiviteit wordt bepaling, namelijk de voorwaarde dat geen beroepsactiviteit wordt
uitgeoefend en geen aanspraak kan worden gemaakt op een uitgeoefend en geen aanspraak kan worden gemaakt op een
vervangingsinkomen teneinde de in artikel 7 van hetzelfde besluit vervangingsinkomen teneinde de in artikel 7 van hetzelfde besluit
beoogde financiële uitkering te ontvangen. beoogde financiële uitkering te ontvangen.
Ten aanzien van de prejudiciële vraag Ten aanzien van de prejudiciële vraag
B.2. Het Hof wordt verzocht na te gaan of artikel 4, § 2, 2°, van het B.2. Het Hof wordt verzocht na te gaan of artikel 4, § 2, 2°, van het
koninklijk besluit van 18 november 1996 bestaanbaar is met de koninklijk besluit van 18 november 1996 bestaanbaar is met de
artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling, door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling, door de
failliet verklaarde zelfstandigen die aanspraak kunnen maken op een failliet verklaarde zelfstandigen die aanspraak kunnen maken op een
vervangingsinkomen, uit te sluiten van het voordeel van de in artikel vervangingsinkomen, uit te sluiten van het voordeel van de in artikel
7 van hetzelfde besluit bepaalde financiële uitkering, zonder erin te 7 van hetzelfde besluit bepaalde financiële uitkering, zonder erin te
voorzien dat, wanneer het vervangingsinkomen in kwestie lager ligt dan voorzien dat, wanneer het vervangingsinkomen in kwestie lager ligt dan
die uitkering, de zelfstandige recht heeft op het verschil tussen die uitkering, de zelfstandige recht heeft op het verschil tussen
beide bedragen, een discriminatie zou invoeren onder failliet beide bedragen, een discriminatie zou invoeren onder failliet
verklaarde zelfstandigen naargelang zij al dan niet recht hebben op verklaarde zelfstandigen naargelang zij al dan niet recht hebben op
een vervangingsinkomen. Het verwijzende rechtscollege merkt immers op een vervangingsinkomen. Het verwijzende rechtscollege merkt immers op
dat, in sommige gevallen, het bedrag van het vervangingsinkomen dat, in sommige gevallen, het bedrag van het vervangingsinkomen
aanzienlijk lager ligt dan het bedrag van de financiële uitkering aanzienlijk lager ligt dan het bedrag van de financiële uitkering
waarin artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 waarin artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 november 1996
voorziet. voorziet.
B.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, zijn de in de B.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, zijn de in de
prejudiciële vraag beoogde categorieën van zelfstandigen voldoende prejudiciële vraag beoogde categorieën van zelfstandigen voldoende
vergelijkbaar, aangezien het in beide gevallen gaat om zelfstandigen vergelijkbaar, aangezien het in beide gevallen gaat om zelfstandigen
die failliet zijn verklaard en bijgevolg aanspraak zouden kunnen maken die failliet zijn verklaard en bijgevolg aanspraak zouden kunnen maken
op het ontvangen van de financiële uitkering voor gefailleerde op het ontvangen van de financiële uitkering voor gefailleerde
zelfstandigen. zelfstandigen.
B.4. Het in het geding zijnde koninklijk besluit van 18 november 1996, B.4. Het in het geding zijnde koninklijk besluit van 18 november 1996,
bekrachtigd bij de voormelde wet van 13 juni 1997, gaat uit van de wil bekrachtigd bij de voormelde wet van 13 juni 1997, gaat uit van de wil
van de wetgever « om actief werk te maken van een grotere van de wetgever « om actief werk te maken van een grotere
doelmatigheid van het sociaal statuut van de zelfstandigen » door hen doelmatigheid van het sociaal statuut van de zelfstandigen » door hen
te beschermen tegen de risico's die specifiek voor hen zijn (Parl. te beschermen tegen de risico's die specifiek voor hen zijn (Parl.
St., Kamer, 1996-1997, nr. 925/6, p. 5). St., Kamer, 1996-1997, nr. 925/6, p. 5).
In de parlementaire voorbereiding van de wet van 24 januari 2002 « tot In de parlementaire voorbereiding van de wet van 24 januari 2002 « tot
wijziging van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende
invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in
geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met
toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot
modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de
leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels » wordt aangegeven dat leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels » wordt aangegeven dat
« de sociale verzekering in geval van faillissement werd ingevoerd om « de sociale verzekering in geval van faillissement werd ingevoerd om
te verhelpen aan de rampzalige sociale toestand waarin failliete te verhelpen aan de rampzalige sociale toestand waarin failliete
zelfstandigen zich kunnen bevinden » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC zelfstandigen zich kunnen bevinden » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC
50-1338/001, p. 4). Die wet breidt met name de duur van de financiële 50-1338/001, p. 4). Die wet breidt met name de duur van de financiële
uitkering die de gefailleerde zelfstandigen kunnen genieten, duur die uitkering die de gefailleerde zelfstandigen kunnen genieten, duur die
aanvankelijk tot twee maanden was beperkt, uit tot zes maanden, « aanvankelijk tot twee maanden was beperkt, uit tot zes maanden, «
teneinde de zelfstandige te laten beschikken over een langere periode teneinde de zelfstandige te laten beschikken over een langere periode
met het oog op het reorganiseren van zijn beroepsleven » (ibid.). met het oog op het reorganiseren van zijn beroepsleven » (ibid.).
Bij artikel 53 van de programmawet van 27 april 2007 verhoogt de Bij artikel 53 van de programmawet van 27 april 2007 verhoogt de
wetgever het bedrag van de uitkering tot dat van het minimumpensioen wetgever het bedrag van de uitkering tot dat van het minimumpensioen
voor de zelfstandigen en brengt hij de maximumduur van de toekenning voor de zelfstandigen en brengt hij de maximumduur van de toekenning
ervan op twaalf maanden. Die maatregel past « in het kader van de ervan op twaalf maanden. Die maatregel past « in het kader van de
strijd tegen de armoede » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC strijd tegen de armoede » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC
51-3058/001, p. 15). 51-3058/001, p. 15).
De wet van 24 juli 2008 wijzigt overigens artikel 5, vierde lid, van De wet van 24 juli 2008 wijzigt overigens artikel 5, vierde lid, van
hetzelfde besluit, teneinde misbruiken als gevolg van die tekst in de hetzelfde besluit, teneinde misbruiken als gevolg van die tekst in de
vorige versie ervan, onmogelijk te maken, meer bepaald teneinde « het vorige versie ervan, onmogelijk te maken, meer bepaald teneinde « het
cumuleren van de financiële uitkering die toegekend wordt in het kader cumuleren van de financiële uitkering die toegekend wordt in het kader
van deze verzekering met een beroeps- of vervangingsinkomen [te] van deze verzekering met een beroeps- of vervangingsinkomen [te]
verhinderen » (Parl. St., Kamer, 2007-2008, DOC 52-1200/001, p. 65). verhinderen » (Parl. St., Kamer, 2007-2008, DOC 52-1200/001, p. 65).
B.5. De maandelijkse financiële uitkering die gedurende hoogstens B.5. De maandelijkse financiële uitkering die gedurende hoogstens
twaalf maanden wordt toegekend aan de failliet verklaarde twaalf maanden wordt toegekend aan de failliet verklaarde
zelfstandigen, alsook aan de zaakvoerders, bestuurders en werkende zelfstandigen, alsook aan de zaakvoerders, bestuurders en werkende
vennoten van een failliet verklaarde handelsvennootschap, met vennoten van een failliet verklaarde handelsvennootschap, met
toepassing van artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 november toepassing van artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 november
1996, vormt een maatregel van tijdelijke bescherming van die personen 1996, vormt een maatregel van tijdelijke bescherming van die personen
om hen in staat te stellen zich te reorganiseren teneinde opnieuw om hen in staat te stellen zich te reorganiseren teneinde opnieuw
inkomsten te verkrijgen. inkomsten te verkrijgen.
B.6. Gelet op dat doel, is het niet onredelijk de failliet verklaarde B.6. Gelet op dat doel, is het niet onredelijk de failliet verklaarde
zelfstandigen die aanspraak kunnen maken op een vervangingsinkomen in zelfstandigen die aanspraak kunnen maken op een vervangingsinkomen in
een ander stelsel dat hen eveneens in staat stelt hun bestaan te een ander stelsel dat hen eveneens in staat stelt hun bestaan te
verzekeren en zich te reorganiseren, van het voordeel van die verzekeren en zich te reorganiseren, van het voordeel van die
uitkering uit te sluiten. uitkering uit te sluiten.
B.7. Bovendien zou de wetgever niet kunnen worden verweten geen B.7. Bovendien zou de wetgever niet kunnen worden verweten geen
rekening te hebben gehouden met het bedrag van het vervangingsinkomen rekening te hebben gehouden met het bedrag van het vervangingsinkomen
waarop de betrokkene recht heeft, en niet te hebben voorzien in een waarop de betrokkene recht heeft, en niet te hebben voorzien in een
maatregel om het vervangingsinkomen aan te vullen wanneer dat lager maatregel om het vervangingsinkomen aan te vullen wanneer dat lager
zou liggen dan het bedrag van de financiële uitkering voor de zou liggen dan het bedrag van de financiële uitkering voor de
gefailleerde zelfstandigen. De maandelijkse financiële uitkering voor gefailleerde zelfstandigen. De maandelijkse financiële uitkering voor
de zelfstandigen is immers beperkt in de tijd, hetgeen niet de zelfstandigen is immers beperkt in de tijd, hetgeen niet
noodzakelijk het geval is voor het vervangingsinkomen. Dat verschil in noodzakelijk het geval is voor het vervangingsinkomen. Dat verschil in
duur van de toekenning van de uitkering belet in het merendeel der duur van de toekenning van de uitkering belet in het merendeel der
gevallen de bedragen die de failliet verklaarde zelfstandigen gevallen de bedragen die de failliet verklaarde zelfstandigen
werkelijk ontvangen, op exacte wijze te berekenen naargelang zij een werkelijk ontvangen, op exacte wijze te berekenen naargelang zij een
vervangingsinkomen dan wel een bij artikel 7 van het koninklijk vervangingsinkomen dan wel een bij artikel 7 van het koninklijk
besluit van 18 november 1996 bepaalde maandelijkse financiële besluit van 18 november 1996 bepaalde maandelijkse financiële
uitkering genieten. uitkering genieten.
B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
Artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 « Artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 «
houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van
zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde
personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26
juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring
van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels », bekrachtigd van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels », bekrachtigd
bij de wet van 13 juni 1997, schendt de artikelen 10 en 11 van de bij de wet van 13 juni 1997, schendt de artikelen 10 en 11 van de
Grondwet niet. Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het
Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 6 februari 2014. Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 6 februari 2014.
De griffier, De griffier,
F. Meersschaut F. Meersschaut
De voorzitter, De voorzitter,
J. Spreutels J. Spreutels
^