Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 126/2013 van 26 september 2013 Rolnummer : 5375 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 59, vijfde lid, en 60, § 3, 3°, d), van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betr Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de rechters (...)"
Uittreksel uit arrest nr. 126/2013 van 26 september 2013 Rolnummer : 5375 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 59, vijfde lid, en 60, § 3, 3°, d), van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betr Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de rechters (...) Uittreksel uit arrest nr. 126/2013 van 26 september 2013 Rolnummer : 5375 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 59, vijfde lid, en 60, § 3, 3°, d), van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betr Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de rechters (...)
GRONDWETTELIJK HOF GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 126/2013 van 26 september 2013 Uittreksel uit arrest nr. 126/2013 van 26 september 2013
Rolnummer : 5375 Rolnummer : 5375
In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 59, vijfde lid, en In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 59, vijfde lid, en
60, § 3, 3°, d), van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 60, § 3, 3°, d), van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939
samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders,
gesteld door het Arbeidshof te Bergen. gesteld door het Arbeidshof te Bergen.
Het Grondwettelijk Hof, Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de
rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P.
Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, en, Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, en,
overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989
op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter R. Henneuse, bijgestaan op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter R. Henneuse, bijgestaan
door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus
voorzitter R. Henneuse, voorzitter R. Henneuse,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij arrest van 28 maart 2012 in zake de Rijksdienst voor Sociale Bij arrest van 28 maart 2012 in zake de Rijksdienst voor Sociale
Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten tegen Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten tegen
Florence Malbecq, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is Florence Malbecq, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is
ingekomen op 2 april 2012, heeft het Arbeidshof te Bergen de volgende ingekomen op 2 april 2012, heeft het Arbeidshof te Bergen de volgende
prejudiciële vraag gesteld : prejudiciële vraag gesteld :
« Schenden de artikelen 96 en 97 van de programmawet [lees : « Schenden de artikelen 96 en 97 van de programmawet [lees :
programmawet (I)] van 24 december 2002, die respectievelijk de programmawet (I)] van 24 december 2002, die respectievelijk de
artikelen 59 en 60, § 3, 3°, d), van de op 19 december 1939 artikelen 59 en 60, § 3, 3°, d), van de op 19 december 1939
samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
wijzigen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij een wijzigen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij een
onderscheid instellen ten aanzien van de bepaling van de regeling die onderscheid instellen ten aanzien van de bepaling van de regeling die
ertoe gehouden is de betaling van de kinderbijslag ten laste te nemen ertoe gehouden is de betaling van de kinderbijslag ten laste te nemen
(regeling voor werknemers of voor zelfstandigen) naargelang het gaat (regeling voor werknemers of voor zelfstandigen) naargelang het gaat
om een alleenstaande werkloze die zonder onderbreking de kinderbijslag om een alleenstaande werkloze die zonder onderbreking de kinderbijslag
in de regeling voor werknemers geniet omdat hij zijn recht als in de regeling voor werknemers geniet omdat hij zijn recht als
rechthebbende heeft geopend met toepassing van de artikelen 51, § 2, rechthebbende heeft geopend met toepassing van de artikelen 51, § 2,
en 56novies van de samengeordende wetten of naargelang het gaat om een en 56novies van de samengeordende wetten of naargelang het gaat om een
werkloze die, ten gevolge van de scheiding van zijn koppel, na 1 april werkloze die, ten gevolge van de scheiding van zijn koppel, na 1 april
2003 zijn rechten op werkloosheidsuitkeringen terugkrijgt terwijl zijn 2003 zijn rechten op werkloosheidsuitkeringen terugkrijgt terwijl zijn
echtgenoot reeds een effectief recht op de kinderbijslag voor een of echtgenoot reeds een effectief recht op de kinderbijslag voor een of
meer kinderen had geopend krachtens het koninklijk besluit van 8 april meer kinderen had geopend krachtens het koninklijk besluit van 8 april
1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de
zelfstandigen (toepassing van de artikelen 51, § 2, 59 en 60, § 3, 3°, zelfstandigen (toepassing van de artikelen 51, § 2, 59 en 60, § 3, 3°,
d)) ? ». d)) ? ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid, B.1.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid,
met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 96 en 97 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 96 en 97
van de programmawet (I) van 24 december 2002, die de artikelen 59 en van de programmawet (I) van 24 december 2002, die de artikelen 59 en
60, § 3, 3°, d), van de op 19 december 1939 samengeordende wetten 60, § 3, 3°, d), van de op 19 december 1939 samengeordende wetten
betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders wijzigen. betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders wijzigen.
B.1.2. Artikel 59, vijfde lid, van de wetten betreffende de B.1.2. Artikel 59, vijfde lid, van de wetten betreffende de
kinderbijslag voor loonarbeiders, ingevoegd bij artikel 96 van de kinderbijslag voor loonarbeiders, ingevoegd bij artikel 96 van de
programmawet (I) van 24 december 2002, bepaalt : programmawet (I) van 24 december 2002, bepaalt :
« Het voordeel van deze wetten kan eveneens niet ingeroepen worden « Het voordeel van deze wetten kan eveneens niet ingeroepen worden
door de personen bedoeld in artikel 51, § 2, die een ander beroep door de personen bedoeld in artikel 51, § 2, die een ander beroep
uitoefenen dan dat van werknemer verbonden door een uitoefenen dan dat van werknemer verbonden door een
arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in deze wetten, indien er in hoofde arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in deze wetten, indien er in hoofde
van deze personen een effectief recht op kinderbijslag bestaat voor van deze personen een effectief recht op kinderbijslag bestaat voor
een kind overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 april 1976 een kind overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 april 1976
houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de
zelfstandigen, vooraleer deze personen bedoeld in artikel 51, § 2, zelfstandigen, vooraleer deze personen bedoeld in artikel 51, § 2,
rechthebbende worden voor dit kind overeenkomstig dit artikel ». rechthebbende worden voor dit kind overeenkomstig dit artikel ».
Artikel 60, § 3, 3°, d), van dezelfde wetten, opgeheven bij de wet van Artikel 60, § 3, 3°, d), van dezelfde wetten, opgeheven bij de wet van
22 februari 1998, is bij artikel 97 van de programmawet (I) van 24 22 februari 1998, is bij artikel 97 van de programmawet (I) van 24
december 2002 hersteld in de volgende lezing : december 2002 hersteld in de volgende lezing :
« d) onverminderd punt b), wanneer het kind deel uitmaakt van een « d) onverminderd punt b), wanneer het kind deel uitmaakt van een
gezin, samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan de ene een gezin, samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan de ene een
persoon is bedoeld in artikel 51, § 2, en de andere een recht opent op persoon is bedoeld in artikel 51, § 2, en de andere een recht opent op
basis van een zelfstandige activiteit, overeenkomstig het koninklijk basis van een zelfstandige activiteit, overeenkomstig het koninklijk
besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten
voordele van de zelfstandigen. Dit recht op kinderbijslag voor een voordele van de zelfstandigen. Dit recht op kinderbijslag voor een
kind in hoofde van deze zelfstandige moet effectief bestaan, vooraleer kind in hoofde van deze zelfstandige moet effectief bestaan, vooraleer
de persoon bedoeld in artikel 51, § 2, rechthebbende wordt voor dit de persoon bedoeld in artikel 51, § 2, rechthebbende wordt voor dit
kind; ». kind; ».
Artikel 60 van de wetten betreffende de kinderbijslag voor Artikel 60 van de wetten betreffende de kinderbijslag voor
loonarbeiders bepaalt voortaan : loonarbeiders bepaalt voortaan :
« § 1. Onverminderd de in België geldende bepalingen van « § 1. Onverminderd de in België geldende bepalingen van
internationale overeenkomsten inzake sociale zekerheid, wordt het internationale overeenkomsten inzake sociale zekerheid, wordt het
bedrag van de gezinsbijslag verminderd met het bedrag van de bedrag van de gezinsbijslag verminderd met het bedrag van de
uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een rechtgevend uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een rechtgevend
kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van andere kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van andere
buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van
toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling, toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling,
zelfs indien de toekenning van deze uitkeringen op grond van voormelde zelfs indien de toekenning van deze uitkeringen op grond van voormelde
bepalingen of regelen als aanvullend wordt aangemerkt met betrekking bepalingen of regelen als aanvullend wordt aangemerkt met betrekking
tot de gezinsbijslag verleend bij toepassing van deze wetten. tot de gezinsbijslag verleend bij toepassing van deze wetten.
Die vermindering wordt niet toegepast indien ten behoeve van een Die vermindering wordt niet toegepast indien ten behoeve van een
rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt op uitkeringen van rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt op uitkeringen van
dezelfde aard krachtens statutaire regelen die van toepassing zijn op dezelfde aard krachtens statutaire regelen die van toepassing zijn op
de ambtenaren en andere agenten van de Europese Gemeenschappen. de ambtenaren en andere agenten van de Europese Gemeenschappen.
De Koning bepaalt de volkenrechtelijke instellingen wier statutaire De Koning bepaalt de volkenrechtelijke instellingen wier statutaire
regelen die op hun personeel van toepassing zijn, kunnen worden regelen die op hun personeel van toepassing zijn, kunnen worden
gelijkgesteld met de statutaire regelen bedoeld in het vorige lid. gelijkgesteld met de statutaire regelen bedoeld in het vorige lid.
§ 2. Het bedrag van de gezinsbijslag wordt verminderd met het bedrag § 2. Het bedrag van de gezinsbijslag wordt verminderd met het bedrag
van de uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een van de uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een
rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van
andere Belgische wets- of reglementsbepalingen. andere Belgische wets- of reglementsbepalingen.
Die vermindering wordt niet toegepast : Die vermindering wordt niet toegepast :
1° indien de andere Belgische wets- of reglementsbepalingen aanvullend 1° indien de andere Belgische wets- of reglementsbepalingen aanvullend
zijn met betrekking tot de gezinsbijslag verleend bij toepassing van zijn met betrekking tot de gezinsbijslag verleend bij toepassing van
deze wetten; deze wetten;
2° met betrekking tot de gezinsbijslag waarop aanspraak bestaat in de 2° met betrekking tot de gezinsbijslag waarop aanspraak bestaat in de
kinderbijslagregeling voor de zelfstandigen; kinderbijslagregeling voor de zelfstandigen;
3° met betrekking tot het kraamgeld of de geboortepremie verleend door 3° met betrekking tot het kraamgeld of de geboortepremie verleend door
een provincie of een gemeente. een provincie of een gemeente.
De Koning kan de in het tweede lid vermelde opsomming aanvullen. De Koning kan de in het tweede lid vermelde opsomming aanvullen.
§ 3. Met betrekking tot de bepalingen van § 2, eerste en tweede lid, § 3. Met betrekking tot de bepalingen van § 2, eerste en tweede lid,
2°, worden volgende uitzonderingen gemaakt : 2°, worden volgende uitzonderingen gemaakt :
1° het recht op verhoogde wezenbijslag bij toepassing van de 1° het recht op verhoogde wezenbijslag bij toepassing van de
bepalingen van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende bepalingen van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende
regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen sluit regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen sluit
ieder ander gelijktijdig of later recht krachtens deze wetten uit : ieder ander gelijktijdig of later recht krachtens deze wetten uit :
a) wanneer het geopend wordt door een wees waarvan de overleden ouder, a) wanneer het geopend wordt door een wees waarvan de overleden ouder,
vader of moeder, uitsluitend rechthebbende zelfstandige was en op het vader of moeder, uitsluitend rechthebbende zelfstandige was en op het
ogenblik van zijn overlijden voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld ogenblik van zijn overlijden voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld
in artikel 9, § 1, van voormeld koninklijk besluit; in artikel 9, § 1, van voormeld koninklijk besluit;
b) wanneer het geopend wordt door een wees, waarvan de overlevende b) wanneer het geopend wordt door een wees, waarvan de overlevende
ouder, vader of moeder, op het ogenblik van het overlijden van de ouder, vader of moeder, op het ogenblik van het overlijden van de
andere ouder voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, § andere ouder voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, §
1, van voormeld besluit, behalve indien krachtens deze wetten een 1, van voormeld besluit, behalve indien krachtens deze wetten een
recht op wezenbijslag geopend wordt door deze wees wiens overleden recht op wezenbijslag geopend wordt door deze wees wiens overleden
ouder op het ogenblik van zijn overlijden voldaan heeft aan de ouder op het ogenblik van zijn overlijden voldaan heeft aan de
voorwaarden bedoeld in artikel 56bis, § 1; voorwaarden bedoeld in artikel 56bis, § 1;
c) wanneer het geopend wordt door een wees op grond van het feit dat c) wanneer het geopend wordt door een wees op grond van het feit dat
de rechthebbende bedoeld in artikel 15 van voormeld koninklijk de rechthebbende bedoeld in artikel 15 van voormeld koninklijk
besluit, die niet de vader of de moeder is, op het ogenblik van het besluit, die niet de vader of de moeder is, op het ogenblik van het
overlijden van één van de ouders van de wees voldaan heeft aan de overlijden van één van de ouders van de wees voldaan heeft aan de
voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, van hetzelfde besluit, behalve voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, van hetzelfde besluit, behalve
indien een recht op wezenbijslag geopend wordt krachtens deze wetten. indien een recht op wezenbijslag geopend wordt krachtens deze wetten.
Deze uitsluiting is evenwel niet van toepassing indien er, ingevolge Deze uitsluiting is evenwel niet van toepassing indien er, ingevolge
het vooroverlijden van een ouder, vader of moeder, reeds een recht op het vooroverlijden van een ouder, vader of moeder, reeds een recht op
kinderbijslag voor wezen bij toepassing van artikel 56bis of kinderbijslag voor wezen bij toepassing van artikel 56bis of
56quinquies van deze wetten bestaat; 56quinquies van deze wetten bestaat;
2° indien een rechthebbende zelfstandige recht heeft op de verhoogde 2° indien een rechthebbende zelfstandige recht heeft op de verhoogde
kinderbijslag voor invaliden ingevolge het voormeld besluit van 8 kinderbijslag voor invaliden ingevolge het voormeld besluit van 8
april 1976, sluit dit recht voor het kind dat deel uitmaakt van april 1976, sluit dit recht voor het kind dat deel uitmaakt van
hetzelfde gezin, ieder ander recht krachtens deze wetten uit, behalve hetzelfde gezin, ieder ander recht krachtens deze wetten uit, behalve
: :
a) een recht op verhoogde wezenbijslag; a) een recht op verhoogde wezenbijslag;
b) een recht op verhoogde kinderbijslag voor invalide werknemers in b) een recht op verhoogde kinderbijslag voor invalide werknemers in
hoofde van de vader, de moeder, de stiefvader of de stiefmoeder die hoofde van de vader, de moeder, de stiefvader of de stiefmoeder die
van hetzelfde gezin deel uitmaken; van hetzelfde gezin deel uitmaken;
c) een recht op verhoogde kinderbijslag voor invalide werknemers in c) een recht op verhoogde kinderbijslag voor invalide werknemers in
hoofde van een van hetzelfde gezin deel uitmakende persoon of een hoofde van een van hetzelfde gezin deel uitmakende persoon of een
recht op kinderbijslag krachtens deze wetten in hoofde van de van recht op kinderbijslag krachtens deze wetten in hoofde van de van
hetzelfde gezin deel uitmakende rechthebbende vader, moeder, hetzelfde gezin deel uitmakende rechthebbende vader, moeder,
stiefvader of stiefmoeder, tenzij de zelfstandige invalide stiefvader of stiefmoeder, tenzij de zelfstandige invalide
rechthebbende de vader, de moeder, de stiefvader of de stiefmoeder is; rechthebbende de vader, de moeder, de stiefvader of de stiefmoeder is;
3° behalve indien, met inachtneming van het bepaalde onder 1°, een 3° behalve indien, met inachtneming van het bepaalde onder 1°, een
recht bestaat op wezenbijslag bij toepassing van de artikelen 56bis of recht bestaat op wezenbijslag bij toepassing van de artikelen 56bis of
56quinquies en onverminderd 2°, sluit het recht op kinderbijslag 56quinquies en onverminderd 2°, sluit het recht op kinderbijslag
krachtens de bepalingen van voormeld koninklijk besluit van 8 april krachtens de bepalingen van voormeld koninklijk besluit van 8 april
1976 ieder ander recht krachtens deze wetten uit : 1976 ieder ander recht krachtens deze wetten uit :
a) indien het kind deel uitmaakt van een gezin dat uitsluitend a) indien het kind deel uitmaakt van een gezin dat uitsluitend
samengesteld is uit één of meer rechthebbende zelfstandigen; samengesteld is uit één of meer rechthebbende zelfstandigen;
b) wanneer het kind deel uitmaakt van een gezin dat samengesteld is b) wanneer het kind deel uitmaakt van een gezin dat samengesteld is
uit één of meer rechthebbende zelfstandigen, hetzij de vader, de uit één of meer rechthebbende zelfstandigen, hetzij de vader, de
moeder, stiefvader of stiefmoeder die met één of meer rechthebbenden moeder, stiefvader of stiefmoeder die met één of meer rechthebbenden
krachtens deze wetten leeft die niet de vader, de moeder, de krachtens deze wetten leeft die niet de vader, de moeder, de
stiefvader of de stiefmoeder is; stiefvader of de stiefmoeder is;
c) onverminderd punt b, wanneer het kind deel uitmaakt van een gezin, c) onverminderd punt b, wanneer het kind deel uitmaakt van een gezin,
samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan de ene zelfstandige is samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan de ene zelfstandige is
en de andere werknemer, en dat de rechthebbende werknemer de en de andere werknemer, en dat de rechthebbende werknemer de
voorwaarden, bepaald in artikel 59 van deze wetten, niet vervult; voorwaarden, bepaald in artikel 59 van deze wetten, niet vervult;
d) onverminderd punt b), wanneer het kind deel uitmaakt van een gezin, d) onverminderd punt b), wanneer het kind deel uitmaakt van een gezin,
samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan de ene een persoon is samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan de ene een persoon is
bedoeld in artikel 51, § 2, en de andere een recht opent op basis van bedoeld in artikel 51, § 2, en de andere een recht opent op basis van
een zelfstandige activiteit, overeenkomstig het koninklijk besluit van een zelfstandige activiteit, overeenkomstig het koninklijk besluit van
8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van
de zelfstandigen. Dit recht op kinderbijslag voor een kind in hoofde de zelfstandigen. Dit recht op kinderbijslag voor een kind in hoofde
van deze zelfstandige moet effectief bestaan, vooraleer de persoon van deze zelfstandige moet effectief bestaan, vooraleer de persoon
bedoeld in artikel 51, § 2, rechthebbende wordt voor dit kind; bedoeld in artikel 51, § 2, rechthebbende wordt voor dit kind;
[...] ». [...] ».
B.1.3. Artikel 51, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de B.1.3. Artikel 51, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de
kinderbijslag voor loonarbeiders, waarnaar het in het geding zijnde kinderbijslag voor loonarbeiders, waarnaar het in het geding zijnde
artikel 60, § 3, 3°, d), verwijst, bepaalt : artikel 60, § 3, 3°, d), verwijst, bepaalt :
« Zijn bovendien rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen en « Zijn bovendien rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen en
bijslagen vermeld in die bepalingen, de persoon die een in artikel bijslagen vermeld in die bepalingen, de persoon die een in artikel
42bis, § 1, 4°, bedoelde activiteit uitoefent en de personen bedoeld 42bis, § 1, 4°, bedoelde activiteit uitoefent en de personen bedoeld
in de artikelen 55 tot 56bis en 56quater tot 57 ». in de artikelen 55 tot 56bis en 56quater tot 57 ».
B.1.4. Het in de prejudiciële vraag beoogde artikel 56novies van B.1.4. Het in de prejudiciële vraag beoogde artikel 56novies van
dezelfde wet bepaalt : dezelfde wet bepaalt :
« Zijn tegen de bij artikel 40 bepaalde bedragen, eventueel verhoogd « Zijn tegen de bij artikel 40 bepaalde bedragen, eventueel verhoogd
met de bijslagen, bepaald in artikel 42bis op kinderbijslag gerechtigd met de bijslagen, bepaald in artikel 42bis op kinderbijslag gerechtigd
en onder de door de Koning te bepalen voorwaarden : en onder de door de Koning te bepalen voorwaarden :
1° de volledige of gedeeltelijke uitkeringsgerechtigde werklozen; 1° de volledige of gedeeltelijke uitkeringsgerechtigde werklozen;
2° de volledige of gedeeltelijke niet uitkeringsgerechtigde werklozen 2° de volledige of gedeeltelijke niet uitkeringsgerechtigde werklozen
». ».
Ten aanzien van de pertinentie van de prejudiciële vraag Ten aanzien van de pertinentie van de prejudiciële vraag
B.2. De Ministerraad voert aan dat de prejudiciële vraag geen antwoord B.2. De Ministerraad voert aan dat de prejudiciële vraag geen antwoord
behoeft in zoverre ze betrekking heeft op artikel 59 van behoeft in zoverre ze betrekking heeft op artikel 59 van
samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders,
vermits de geïntimeerde voor de verwijzende rechter nooit een vermits de geïntimeerde voor de verwijzende rechter nooit een
zelfstandige activiteit heeft uitgeoefend. zelfstandige activiteit heeft uitgeoefend.
B.3. In de regel komt het de verwijzende rechter toe de normen vast te B.3. In de regel komt het de verwijzende rechter toe de normen vast te
stellen die toepasselijk zijn op het hem voorgelegde geschil. Wanneer stellen die toepasselijk zijn op het hem voorgelegde geschil. Wanneer
evenwel aan het Hof bepalingen worden voorgelegd die klaarblijkelijk evenwel aan het Hof bepalingen worden voorgelegd die klaarblijkelijk
niet op het bodemgeschil kunnen worden toegepast, onderzoekt het Hof niet op het bodemgeschil kunnen worden toegepast, onderzoekt het Hof
de grondwettigheid van zulke bepalingen niet. de grondwettigheid van zulke bepalingen niet.
B.4. Artikel 59, vijfde lid, van de samengeordende wetten betreffende B.4. Artikel 59, vijfde lid, van de samengeordende wetten betreffende
de kinderbijslag voor loonarbeiders betreft de personen bedoeld in de kinderbijslag voor loonarbeiders betreft de personen bedoeld in
artikel 51, § 2, van diezelfde wetten, die in hoofdzaak een ander artikel 51, § 2, van diezelfde wetten, die in hoofdzaak een ander
beroep uitoefenen dan dat van werknemer verbonden door een beroep uitoefenen dan dat van werknemer verbonden door een
arbeidsovereenkomst en die een effectief recht op kinderbijslag hebben arbeidsovereenkomst en die een effectief recht op kinderbijslag hebben
gehad overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 april 1976 « gehad overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 april 1976 «
houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de
zelfstandigen », alvorens rechthebbende te worden overeenkomstig het zelfstandigen », alvorens rechthebbende te worden overeenkomstig het
voormelde artikel 51, § 2. voormelde artikel 51, § 2.
B.5. Uit het verwijzingsarrest blijkt dat de geïntimeerde voor de B.5. Uit het verwijzingsarrest blijkt dat de geïntimeerde voor de
verwijzende rechter niet in hoofdzaak een ander beroep uitoefende dan verwijzende rechter niet in hoofdzaak een ander beroep uitoefende dan
dat van een door een arbeidsovereenkomst verbonden werknemer, alvorens dat van een door een arbeidsovereenkomst verbonden werknemer, alvorens
rechthebbende te worden overeenkomstig artikel 51, § 2, van de rechthebbende te worden overeenkomstig artikel 51, § 2, van de
samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
Bijgevolg is artikel 59, vijfde lid, van de samengeordende wetten Bijgevolg is artikel 59, vijfde lid, van de samengeordende wetten
betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders vreemd aan het betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders vreemd aan het
bodemgeschil, en is de prejudiciële vraag, in zoverre zij betrekking bodemgeschil, en is de prejudiciële vraag, in zoverre zij betrekking
heeft op die bepaling, klaarblijkelijk niet nuttig voor de oplossing heeft op die bepaling, klaarblijkelijk niet nuttig voor de oplossing
van het aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil. van het aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil.
Ten gronde Ten gronde
B.6. De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 60, § 3, 3°, d), B.6. De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 60, § 3, 3°, d),
van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor
loonarbeiders bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet loonarbeiders bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet
in zoverre, wanneer een kind deel uitmaakt van een gezin samengesteld in zoverre, wanneer een kind deel uitmaakt van een gezin samengesteld
uit twee rechthebbenden, en één van hen een werkloze is die uit twee rechthebbenden, en één van hen een werkloze is die
rechthebbende wordt nadat de andere persoon het recht opent op de rechthebbende wordt nadat de andere persoon het recht opent op de
kinderbijslag, voorrang wordt verleend aan de kinderbijslagregeling kinderbijslag, voorrang wordt verleend aan de kinderbijslagregeling
voor de zelfstandigen op die voor de werknemers. voor de zelfstandigen op die voor de werknemers.
B.7. Het Hof wordt gevraagd twee categorieën van werkloze B.7. Het Hof wordt gevraagd twee categorieën van werkloze
rechthebbenden te vergelijken : enerzijds, een werkloze die rechthebbenden te vergelijken : enerzijds, een werkloze die
rechthebbende wordt nadat de andere persoon die samen met hem een rechthebbende wordt nadat de andere persoon die samen met hem een
gezin uitmaakt, het recht opent op de kinderbijslag en, anderzijds, gezin uitmaakt, het recht opent op de kinderbijslag en, anderzijds,
een alleenstaande werkloze die zonder onderbreking rechthebbende is een alleenstaande werkloze die zonder onderbreking rechthebbende is
met toepassing van de artikelen 51, § 2, en 56novies van de voormelde met toepassing van de artikelen 51, § 2, en 56novies van de voormelde
samengeordende wetten : terwijl de eerste categorie van werklozen niet samengeordende wetten : terwijl de eerste categorie van werklozen niet
het recht op kinderbijslag opent overeenkomstig de voormelde het recht op kinderbijslag opent overeenkomstig de voormelde
samengeordende wetten, opent de tweede categorie van werklozen wel het samengeordende wetten, opent de tweede categorie van werklozen wel het
recht op kinderbijslag overeenkomstig die wetten. recht op kinderbijslag overeenkomstig die wetten.
B.8. De toekenning van kinderbijslag strekt ertoe bij te dragen in de B.8. De toekenning van kinderbijslag strekt ertoe bij te dragen in de
kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen. Zij biedt een kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen. Zij biedt een
gedeeltelijke compensatie voor de toegenomen lasten die door het gezin gedeeltelijke compensatie voor de toegenomen lasten die door het gezin
worden gedragen wanneer het uitbreidt. In dat verband heeft de worden gedragen wanneer het uitbreidt. In dat verband heeft de
wetgever ervoor geopteerd een verzekeringssysteem in te voeren dat wetgever ervoor geopteerd een verzekeringssysteem in te voeren dat
onderscheiden is georganiseerd naar gelang van het stelsel waartoe de onderscheiden is georganiseerd naar gelang van het stelsel waartoe de
rechthebbende behoort. Op zich is dergelijke keuze niet rechthebbende behoort. Op zich is dergelijke keuze niet
discriminerend. Niettemin dient het Hof te onderzoeken of de aan het discriminerend. Niettemin dient het Hof te onderzoeken of de aan het
Hof voorgelegde bepaling geen verschil in behandeling in het leven Hof voorgelegde bepaling geen verschil in behandeling in het leven
roept dat niet redelijkerwijze zou kunnen worden verantwoord. roept dat niet redelijkerwijze zou kunnen worden verantwoord.
B.9.1. Artikel 60, § 3, is ingevoerd in de samengeordende wetten B.9.1. Artikel 60, § 3, is ingevoerd in de samengeordende wetten
betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders door artikel 33 van de betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders door artikel 33 van de
wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. Vóór de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. Vóór de
inwerkingtreding van die bepaling werd de prioriteit, in geval van inwerkingtreding van die bepaling werd de prioriteit, in geval van
samenloop van rechthebbenden die tot een verschillend stelsel behoren, samenloop van rechthebbenden die tot een verschillend stelsel behoren,
steeds toegekend aan de loontrekkende rechthebbende. Die regel werd steeds toegekend aan de loontrekkende rechthebbende. Die regel werd
eveneens toegepast in geval van feitelijke scheiding en echtscheiding eveneens toegepast in geval van feitelijke scheiding en echtscheiding
van de ouders, zelfs wanneer het exclusieve hoederecht over het kind van de ouders, zelfs wanneer het exclusieve hoederecht over het kind
werd toevertrouwd aan de zelfstandige ouder. Het voormelde artikel 33 werd toevertrouwd aan de zelfstandige ouder. Het voormelde artikel 33
heeft verscheidene uitzonderingen ingevoerd op het beginsel van de heeft verscheidene uitzonderingen ingevoerd op het beginsel van de
prioriteit van de loontrekkende rechthebbende, waaronder het geval prioriteit van de loontrekkende rechthebbende, waaronder het geval
waarin het kind deel uitmaakt van het gezin van de ouder die een waarin het kind deel uitmaakt van het gezin van de ouder die een
zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent. zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent.
B.9.2. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 1 augustus B.9.2. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 1 augustus
1985 wordt aangegeven dat de wijzigingen die ze aanbrengt in de 1985 wordt aangegeven dat de wijzigingen die ze aanbrengt in de
wetgeving op de kinderbijslag « [ertoe] strekken [...] deze regeling wetgeving op de kinderbijslag « [ertoe] strekken [...] deze regeling
aan te passen aan de in andere wetgevingen doorgevoerde wijzigingen aan te passen aan de in andere wetgevingen doorgevoerde wijzigingen
alsmede aan de maatschappelijke evolutie » (Parl. St., Kamer, alsmede aan de maatschappelijke evolutie » (Parl. St., Kamer,
1984-1985, nr. 1194/1, p. 5), en dat de wetgever het « logisch en 1984-1985, nr. 1194/1, p. 5), en dat de wetgever het « logisch en
administratief verantwoord » vond dat een aantal uitzonderingen werden administratief verantwoord » vond dat een aantal uitzonderingen werden
vastgesteld op « de absolute voorrang van de kinderbijslagregeling vastgesteld op « de absolute voorrang van de kinderbijslagregeling
voor werknemers op deze voor zelfstandigen », met name wanneer het voor werknemers op deze voor zelfstandigen », met name wanneer het
kind deel uitmaakt van het gezin van een zelfstandige (ibid., p. 6). kind deel uitmaakt van het gezin van een zelfstandige (ibid., p. 6).
B.10. Het punt d) van artikel 60, § 3, 3°, dat was opgeheven bij B.10. Het punt d) van artikel 60, § 3, 3°, dat was opgeheven bij
artikel 33, 1°, van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale artikel 33, 1°, van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale
bepalingen, is om de volgende redenen hersteld bij artikel 97 van de bepalingen, is om de volgende redenen hersteld bij artikel 97 van de
programmawet van 24 december 2002 : programmawet van 24 december 2002 :
« De problematiek inzake samenloop van rechten tussen een « De problematiek inzake samenloop van rechten tussen een
rechthebbende die zich in een situatie van toekenning bevindt rechthebbende die zich in een situatie van toekenning bevindt
overeenkomstig artikel 51, § 2, van dezelfde wetten en een overeenkomstig artikel 51, § 2, van dezelfde wetten en een
rechthebbende die een zelfstandige activiteit uitoefent, werd geregeld rechthebbende die een zelfstandige activiteit uitoefent, werd geregeld
door de ministeriële omzendbrief nr. 550 van 10 juni 1997. door de ministeriële omzendbrief nr. 550 van 10 juni 1997.
Door deze wijziging sluit het recht op kinderbijslag op basis van het Door deze wijziging sluit het recht op kinderbijslag op basis van het
koninklijk besluit van 8 april 1976 het recht op kinderbijslag koninklijk besluit van 8 april 1976 het recht op kinderbijslag
krachtens dezelfde wetten uit, bij samenloop tussen een zelfstandige krachtens dezelfde wetten uit, bij samenloop tussen een zelfstandige
en een persoon die zich in een situatie van toekenning bevindt, indien en een persoon die zich in een situatie van toekenning bevindt, indien
er in hoofde van deze zelfstandige een effectief recht op er in hoofde van deze zelfstandige een effectief recht op
kinderbijslag bestaat voor een kind op basis van het koninklijk kinderbijslag bestaat voor een kind op basis van het koninklijk
besluit van 8 april 1976, vooraleer de persoon die zich in een besluit van 8 april 1976, vooraleer de persoon die zich in een
situatie van toekenning bevindt, rechthebbende wordt voor dit kind op situatie van toekenning bevindt, rechthebbende wordt voor dit kind op
basis van dezelfde wetten. basis van dezelfde wetten.
Dezelfde opmerkingen zoals vermeld in artikel 109, gelden ook voor Dezelfde opmerkingen zoals vermeld in artikel 109, gelden ook voor
deze bepaling » (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2124/001 en deze bepaling » (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2124/001 en
50-2125/001, pp. 79-80). 50-2125/001, pp. 79-80).
De opmerkingen met betrekking tot artikel 109 luidden als volgt : De opmerkingen met betrekking tot artikel 109 luidden als volgt :
« De problematiek betreffende de samenloop van een rechthebbende die « De problematiek betreffende de samenloop van een rechthebbende die
zich in een situatie van toekenning bevindt overeenkomstig artikel 51, zich in een situatie van toekenning bevindt overeenkomstig artikel 51,
§ 2, van dezelfde wetten, en die een zelfstandige activiteit § 2, van dezelfde wetten, en die een zelfstandige activiteit
uitoefent, werd geregeld door de ministeriële omzendbrief nr. 550 van uitoefent, werd geregeld door de ministeriële omzendbrief nr. 550 van
10 juni 1997. 10 juni 1997.
De arbeidsrechtbank van Dendermonde heeft op 3 februari 2000 de De arbeidsrechtbank van Dendermonde heeft op 3 februari 2000 de
wettelijke basis van sommige bepalingen van deze omzendbrief in vraag wettelijke basis van sommige bepalingen van deze omzendbrief in vraag
gesteld. gesteld.
Het is bijgevolg noodzakelijk om een wetswijziging aan te brengen, Het is bijgevolg noodzakelijk om een wetswijziging aan te brengen,
meer bepaald in artikel 59 van dezelfde wetten. meer bepaald in artikel 59 van dezelfde wetten.
Door deze wijziging worden van de toepassing van dezelfde wetten Door deze wijziging worden van de toepassing van dezelfde wetten
uitgesloten, de personen die zich in een situatie van toekenning uitgesloten, de personen die zich in een situatie van toekenning
bevinden en die een zelfstandige activiteit uitoefenen, indien er in bevinden en die een zelfstandige activiteit uitoefenen, indien er in
hoofde van deze personen een effectief recht op kinderbijslag bestaat hoofde van deze personen een effectief recht op kinderbijslag bestaat
voor een kind op basis van het koninklijk besluit van 8 april 1976 voor een kind op basis van het koninklijk besluit van 8 april 1976
houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de
zelfstandigen, vooraleer zij krachtens deze wetten voor dit kind zelfstandigen, vooraleer zij krachtens deze wetten voor dit kind
rechthebbende worden op basis van hun situatie van toekenning. rechthebbende worden op basis van hun situatie van toekenning.
Deze personen moeten een activiteit uitoefenen als zelfstandige. Deze personen moeten een activiteit uitoefenen als zelfstandige.
Er moet een effectief recht op kinderbijslag bestaan, op basis van het Er moet een effectief recht op kinderbijslag bestaan, op basis van het
voormelde koninklijk besluit van 8 april 1976, ongeacht of de voormelde koninklijk besluit van 8 april 1976, ongeacht of de
voorwaarden in hoofde van het rechtgevend kind of in hoofde van de voorwaarden in hoofde van het rechtgevend kind of in hoofde van de
bijslagtrekkende zijn vervuld » (ibid., p. 79). bijslagtrekkende zijn vervuld » (ibid., p. 79).
B.11. Wanneer de feitelijk gescheiden ouders samen het ouderlijk gezag B.11. Wanneer de feitelijk gescheiden ouders samen het ouderlijk gezag
uitoefenen, voert artikel 60, § 3, laatste lid, van de samengeordende uitoefenen, voert artikel 60, § 3, laatste lid, van de samengeordende
wetten een juridische fictie in volgens welke de feitelijk gescheiden wetten een juridische fictie in volgens welke de feitelijk gescheiden
ouders worden geacht een gezin te vormen voor de toepassing van de ouders worden geacht een gezin te vormen voor de toepassing van de
cumulatieregels. cumulatieregels.
In dat lid wordt immers gepreciseerd dat, wanneer beide ouders niet In dat lid wordt immers gepreciseerd dat, wanneer beide ouders niet
samenwonen maar het ouderlijk gezag samen uitoefenen in de zin van samenwonen maar het ouderlijk gezag samen uitoefenen in de zin van
artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van een kind dat artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van een kind dat
deel uitmaakt van het gezin van een van hen, dat kind voor de deel uitmaakt van het gezin van een van hen, dat kind voor de
toepassing van paragraaf 3 van artikel 60 wordt beschouwd alsof het toepassing van paragraaf 3 van artikel 60 wordt beschouwd alsof het
deel uitmaakt van een gezin dat is samengesteld uit ten minste zijn deel uitmaakt van een gezin dat is samengesteld uit ten minste zijn
beide ouders. beide ouders.
Het herstelt aldus, voor de toepassing van de cumulatieregels, fictief Het herstelt aldus, voor de toepassing van de cumulatieregels, fictief
het gezin dat de ouders vormden vóór hun scheiding; wanneer zij het het gezin dat de ouders vormden vóór hun scheiding; wanneer zij het
gezamenlijke ouderlijke gezag uitoefenen, worden die ouders immers gezamenlijke ouderlijke gezag uitoefenen, worden die ouders immers
beschouwd alsof zij nog steeds samen hun kinderen opvoeden (Parl. St., beschouwd alsof zij nog steeds samen hun kinderen opvoeden (Parl. St.,
Kamer, 1996-1997, nr. 1184/3, p. 3, en nr. 1184/14, p. 24). Kamer, 1996-1997, nr. 1184/3, p. 3, en nr. 1184/14, p. 24).
B.12. Zoals vermeld in B.7, wordt het Hof gevraagd de situatie te B.12. Zoals vermeld in B.7, wordt het Hof gevraagd de situatie te
vergelijken van een werkloze die een gezin vormt met een andere vergelijken van een werkloze die een gezin vormt met een andere
persoon die het recht opent op de kinderbijslag met die van een persoon die het recht opent op de kinderbijslag met die van een
alleenstaande werkloze. alleenstaande werkloze.
B.13.1. Een alleenstaande werkloze vormt, per definitie, niet een B.13.1. Een alleenstaande werkloze vormt, per definitie, niet een
gezin met een andere persoon die het recht opent op de kinderbijslag. gezin met een andere persoon die het recht opent op de kinderbijslag.
In zoverre er sprake is van een alleenstaande werkloze, impliceert dit In zoverre er sprake is van een alleenstaande werkloze, impliceert dit
dat de betrokkene alleen het ouderlijk gezag uitoefent. Voor zover er, dat de betrokkene alleen het ouderlijk gezag uitoefent. Voor zover er,
in dat geval, sprake zou zijn van een andere rechthebbende die in dat geval, sprake zou zijn van een andere rechthebbende die
aanspraak kan maken op de kinderbijslag wordt het recht bij voorrang aanspraak kan maken op de kinderbijslag wordt het recht bij voorrang
vastgesteld ten aanzien van de rechthebbende die het kind opvoedt vastgesteld ten aanzien van de rechthebbende die het kind opvoedt
(artikel 64, § 2, a), 1°, van de samengeordende wetten betreffende de (artikel 64, § 2, a), 1°, van de samengeordende wetten betreffende de
kinderbijslag voor loonarbeiders). kinderbijslag voor loonarbeiders).
B.13.2. Dat is coherent met het gehele systeem dat, behoudens B.13.2. Dat is coherent met het gehele systeem dat, behoudens
uitzonderingen, ertoe strekt, in geval van samenloop van uitzonderingen, ertoe strekt, in geval van samenloop van
rechthebbenden, die ouder als prioritair aan te wijzen met wie het rechthebbenden, die ouder als prioritair aan te wijzen met wie het
kind samenwoont, wat in de meeste gevallen van exclusief hoederecht kind samenwoont, wat in de meeste gevallen van exclusief hoederecht
over het kind door één van de ouders ertoe leidt dat aan die ouder over het kind door één van de ouders ertoe leidt dat aan die ouder
tegelijkertijd de hoedanigheid van rechthebbende en van tegelijkertijd de hoedanigheid van rechthebbende en van
bijslagtrekkende wordt toegekend. bijslagtrekkende wordt toegekend.
B.14. Het voorgaande is niet pertinent wanneer de werkloze een gezin B.14. Het voorgaande is niet pertinent wanneer de werkloze een gezin
vormt met een andere persoon die het recht opent op de kinderbijslag. vormt met een andere persoon die het recht opent op de kinderbijslag.
Vermits in dat geval beide ouders samen het ouderlijk gezag Vermits in dat geval beide ouders samen het ouderlijk gezag
uitoefenen, kan de voorrang niet aan de hand van dat criterium worden uitoefenen, kan de voorrang niet aan de hand van dat criterium worden
bepaald. bepaald.
B.15. Dit neemt niet weg dat de in het geding zijnde bepaling, artikel B.15. Dit neemt niet weg dat de in het geding zijnde bepaling, artikel
60, § 3, 3°, d), in een uitzondering voorziet op de algemene regel 60, § 3, 3°, d), in een uitzondering voorziet op de algemene regel
dat, in geval van samenloop van rechthebbenden die tot een dat, in geval van samenloop van rechthebbenden die tot een
verschillend stelsel behoren, de prioriteit wordt toegekend aan de verschillend stelsel behoren, de prioriteit wordt toegekend aan de
loontrekkende rechthebbende. Het Hof dient na te gaan of die loontrekkende rechthebbende. Het Hof dient na te gaan of die
uitzondering redelijk is verantwoord. uitzondering redelijk is verantwoord.
B.16.1. Uit de in B.10 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat B.16.1. Uit de in B.10 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat
de in het geding zijnde bepaling beoogt een wettelijke basis te geven de in het geding zijnde bepaling beoogt een wettelijke basis te geven
aan de ministeriële omzendbrief nr. 550 van 10 juni 1997. Die aan de ministeriële omzendbrief nr. 550 van 10 juni 1997. Die
omzendbrief betrof de toepassing van de artikelen 59 en 60, § 3, 3°, omzendbrief betrof de toepassing van de artikelen 59 en 60, § 3, 3°,
c), van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor c), van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor
loonarbeiders. loonarbeiders.
B.16.2.1. Luidens het voormelde artikel 60, § 3, 3°, c), sluit het B.16.2.1. Luidens het voormelde artikel 60, § 3, 3°, c), sluit het
recht op kinderbijslag krachtens de kinderbijslagregeling voor recht op kinderbijslag krachtens de kinderbijslagregeling voor
zelfstandigen het recht op kinderbijslag krachtens de zelfstandigen het recht op kinderbijslag krachtens de
kinderbijslagregeling voor werknemers uit « wanneer het kind deel kinderbijslagregeling voor werknemers uit « wanneer het kind deel
uitmaakt van een gezin, samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan uitmaakt van een gezin, samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan
de ene zelfstandige is en de andere werknemer, en dat de rechthebbende de ene zelfstandige is en de andere werknemer, en dat de rechthebbende
werknemer de voorwaarden, bepaald in artikel 59 van deze wetten, niet werknemer de voorwaarden, bepaald in artikel 59 van deze wetten, niet
vervult ». vervult ».
Het voormelde artikel 59 bepaalt de in hoofdzaak uitgeoefende Het voormelde artikel 59 bepaalt de in hoofdzaak uitgeoefende
activiteit in het geval waarin een persoon twee activiteiten activiteit in het geval waarin een persoon twee activiteiten
uitoefent, de ene als werknemer, de andere niet (Parl. St., Kamer, uitoefent, de ene als werknemer, de andere niet (Parl. St., Kamer,
1989-1990, nr. 975/1, p. 37). Luidens die bepaling kan het voordeel 1989-1990, nr. 975/1, p. 37). Luidens die bepaling kan het voordeel
van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor
loonarbeiders niet worden aangevoerd door de personen die in hoofdzaak loonarbeiders niet worden aangevoerd door de personen die in hoofdzaak
een ander beroep uitoefenen dan dat van werknemer, verbonden door een een ander beroep uitoefenen dan dat van werknemer, verbonden door een
arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in die wetten. Artikel 59, tweede arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in die wetten. Artikel 59, tweede
lid, bepaalt dienaangaande : lid, bepaalt dienaangaande :
« Voor de toepassing van dit artikel wordt een deeltijdse werknemer « Voor de toepassing van dit artikel wordt een deeltijdse werknemer
beschouwd hoofdzakelijk de hoedanigheid van werknemer te hebben beschouwd hoofdzakelijk de hoedanigheid van werknemer te hebben
wanneer de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de wanneer de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de
betrokken werknemer ten minste de helft bedraagt van de gemiddelde betrokken werknemer ten minste de helft bedraagt van de gemiddelde
wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon ». wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon ».
B.16.2.2. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat wanneer het kind deel B.16.2.2. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat wanneer het kind deel
uitmaakt van een gezin, samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan uitmaakt van een gezin, samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan
de ene zelfstandige is en de andere minder dan halftijds werknemer is, de ene zelfstandige is en de andere minder dan halftijds werknemer is,
de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen van toepassing is. Volgens de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen van toepassing is. Volgens
de parlementaire voorbereiding van artikel 82 van de programmawet van de parlementaire voorbereiding van artikel 82 van de programmawet van
22 december 1989, dat het voormelde artikel 60, § 3, 3°, c), heeft 22 december 1989, dat het voormelde artikel 60, § 3, 3°, c), heeft
ingevoegd, is in geval van samenloop van twee regelingen, wanneer een ingevoegd, is in geval van samenloop van twee regelingen, wanneer een
rechthebbende werknemer slechts een minimale activiteit uitoefent, rechthebbende werknemer slechts een minimale activiteit uitoefent,
vereist « dat hij beantwoordt aan de voorwaarden, bepaald in artikel vereist « dat hij beantwoordt aan de voorwaarden, bepaald in artikel
59, namelijk dat hij ten minste een halftijdse activiteit als 59, namelijk dat hij ten minste een halftijdse activiteit als
werknemer uitoefent » (Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 975/1, pp. werknemer uitoefent » (Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 975/1, pp.
37-38) opdat de kinderbijslagregeling voor werknemers van toepassing 37-38) opdat de kinderbijslagregeling voor werknemers van toepassing
kan zijn. kan zijn.
B.16.2.3. Uit de parlementaire voorbereiding van die wet blijkt ook B.16.2.3. Uit de parlementaire voorbereiding van die wet blijkt ook
dat « alle voorgestelde maatregelen in de sociale hoofdstukken van de dat « alle voorgestelde maatregelen in de sociale hoofdstukken van de
programmawet zijn gericht op de wil om een evenwicht tussen de programmawet zijn gericht op de wil om een evenwicht tussen de
verschillende regimes van de sociale zekerheid te verwezenlijken » verschillende regimes van de sociale zekerheid te verwezenlijken »
(Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 975/10, p. 2). (Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 975/10, p. 2).
B.16.3.1. Volgens de voormelde omzendbrief bestond twijfel over de B.16.3.1. Volgens de voormelde omzendbrief bestond twijfel over de
toepassing van de voormelde artikelen 59 en 60, § 3, 3°, c), van de toepassing van de voormelde artikelen 59 en 60, § 3, 3°, c), van de
samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
in geval van bijzondere situaties van toekenning, zoals in geval van in geval van bijzondere situaties van toekenning, zoals in geval van
werkloosheid : werkloosheid :
« Niet alleen is er dit theoretische onderscheid, bovendien zal het in « Niet alleen is er dit theoretische onderscheid, bovendien zal het in
de praktijk ook moeilijker zijn om bij een toestand van toekenning de de praktijk ook moeilijker zijn om bij een toestand van toekenning de
voorafgaande tewerkstelling terug te vinden. Niet zelden zijn er voorafgaande tewerkstelling terug te vinden. Niet zelden zijn er
intussen jaren verstreken en in een aantal gevallen is er zelfs nooit intussen jaren verstreken en in een aantal gevallen is er zelfs nooit
een voorafgaande tewerkstelling geweest (artikelen 56quinquies en een voorafgaande tewerkstelling geweest (artikelen 56quinquies en
sexies) ». sexies) ».
Nochtans was het volgens die omzendbrief aangewezen om die bepalingen Nochtans was het volgens die omzendbrief aangewezen om die bepalingen
toe te passen : toe te passen :
« [Wanneer] die norm in alle situaties van toekenning niet langer « [Wanneer] die norm in alle situaties van toekenning niet langer
onderzocht zou worden, zou dit nieuwe vragen oproepen. Is het nl. onderzocht zou worden, zou dit nieuwe vragen oproepen. Is het nl.
opportuun om iemand, wie de kinderbijslag op grond van artikel 59 of opportuun om iemand, wie de kinderbijslag op grond van artikel 59 of
60, § 3, geweigerd werd tijdens zijn tewerkstelling, het recht op 60, § 3, geweigerd werd tijdens zijn tewerkstelling, het recht op
kinderbijslag toe te kennen zodra hij zich in een bijzondere toestand kinderbijslag toe te kennen zodra hij zich in een bijzondere toestand
van toekenning bevindt ? ». van toekenning bevindt ? ».
B.16.3.2. Om tegemoet te komen zowel aan die praktische moeilijkheden B.16.3.2. Om tegemoet te komen zowel aan die praktische moeilijkheden
als aan de opportuniteitsvragen moet er, volgens de omzendbrief, een als aan de opportuniteitsvragen moet er, volgens de omzendbrief, een
onderscheid worden gemaakt « naargelang de bijzondere situatie van onderscheid worden gemaakt « naargelang de bijzondere situatie van
toekenning in hoofde van de rechthebbende werknemer zich voordoet vóór toekenning in hoofde van de rechthebbende werknemer zich voordoet vóór
of na de zelfstandige aktiviteit of de samenloop met een rechthebbende of na de zelfstandige aktiviteit of de samenloop met een rechthebbende
zelfstandige ». In het eerste geval « wordt de norm van de artikelen zelfstandige ». In het eerste geval « wordt de norm van de artikelen
59 en 60, § 3, 3°, c, S.W.K.L. geacht vervuld te zijn, op voorwaarde 59 en 60, § 3, 3°, c, S.W.K.L. geacht vervuld te zijn, op voorwaarde
dat het recht op kinderbijslag op grond van de situatie van toekenning dat het recht op kinderbijslag op grond van de situatie van toekenning
de bestendiging is van een duurzaam recht als werknemer, en/of op de bestendiging is van een duurzaam recht als werknemer, en/of op
voorwaarde dat de rechthebbende een uitkering geniet in een tak van de voorwaarde dat de rechthebbende een uitkering geniet in een tak van de
sociale verzekeringen der werknemers ». In het tweede geval is, sociale verzekeringen der werknemers ». In het tweede geval is,
volgens de omzendbrief, « in de meeste gevallen de norm van de volgens de omzendbrief, « in de meeste gevallen de norm van de
artikelen 59 en 60, § 3, 3°, c, S.W.K.L. al [...] onderzocht » en moet artikelen 59 en 60, § 3, 3°, c, S.W.K.L. al [...] onderzocht » en moet
er, tijdens de situatie van toekenning, verder rekening worden er, tijdens de situatie van toekenning, verder rekening worden
gehouden met het voorrangsrecht dat ervoor werd vastgesteld. gehouden met het voorrangsrecht dat ervoor werd vastgesteld.
B.16.4. Het in geding zijnde artikel 60, § 3, 3°, d), van de B.16.4. Het in geding zijnde artikel 60, § 3, 3°, d), van de
samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders,
dat de voormelde omzendbrief een wettelijke basis geeft, maakt zich de dat de voormelde omzendbrief een wettelijke basis geeft, maakt zich de
doelstellingen ervan eigen. doelstellingen ervan eigen.
B.16.5. In zoverre de in het geding zijnde bepaling beoogt de B.16.5. In zoverre de in het geding zijnde bepaling beoogt de
toepassing te waarborgen van de regel volgens welke de toepassing te waarborgen van de regel volgens welke de
kinderbijslagregeling voor zelfstandigen van toepassing is wanneer het kinderbijslagregeling voor zelfstandigen van toepassing is wanneer het
kind deel uitmaakt van een gezin, samengesteld uit twee kind deel uitmaakt van een gezin, samengesteld uit twee
rechthebbenden, waarvan de ene zelfstandige is en de andere slechts rechthebbenden, waarvan de ene zelfstandige is en de andere slechts
deeltijds werknemer is, op de situatie waarbij die andere werkloos is, deeltijds werknemer is, op de situatie waarbij die andere werkloos is,
is ze redelijk verantwoord. Uit de voormelde omzendbrief blijkt immers is ze redelijk verantwoord. Uit de voormelde omzendbrief blijkt immers
dat, wanneer de werkloze het recht op kinderbijslag opent nadat de dat, wanneer de werkloze het recht op kinderbijslag opent nadat de
zelfstandige dat reeds heeft gedaan, het, enerzijds, moeilijk kan zijn zelfstandige dat reeds heeft gedaan, het, enerzijds, moeilijk kan zijn
om de vorige functie te bepalen aan de hand waarvan er berekend kan om de vorige functie te bepalen aan de hand waarvan er berekend kan
worden of er sprake is van een halftijdse arbeid en, anderzijds, het worden of er sprake is van een halftijdse arbeid en, anderzijds, het
gevaar bestaat dat er een andere beslissing zou worden genomen dan wat gevaar bestaat dat er een andere beslissing zou worden genomen dan wat
in het verleden is beslist met toepassing van artikel 60, § 3, 3°, c), in het verleden is beslist met toepassing van artikel 60, § 3, 3°, c),
van de samengeordende wetten. van de samengeordende wetten.
B.17. De in het geding zijnde bepaling heeft ook geen onevenredige B.17. De in het geding zijnde bepaling heeft ook geen onevenredige
gevolgen vermits ze uitdrukkelijk bepaalt dat het « recht op gevolgen vermits ze uitdrukkelijk bepaalt dat het « recht op
kinderbijslag voor een kind in hoofde van deze zelfstandige [...] kinderbijslag voor een kind in hoofde van deze zelfstandige [...]
effectief [moet] bestaan, vooraleer de persoon bedoeld in artikel 51, effectief [moet] bestaan, vooraleer de persoon bedoeld in artikel 51,
§ 2, rechthebbende wordt voor dit kind ». Aldus verzekert de wetgever § 2, rechthebbende wordt voor dit kind ». Aldus verzekert de wetgever
zich ervan dat het kind in kwestie ook effectief een recht op zich ervan dat het kind in kwestie ook effectief een recht op
kinderbijslag zal genieten. kinderbijslag zal genieten.
B.18. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. B.18. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
Artikel 60, § 3, 3°, d), van de op 19 december 1939 samengeordende Artikel 60, § 3, 3°, d), van de op 19 december 1939 samengeordende
wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, zoals hersteld wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, zoals hersteld
bij artikel 97 van de programmawet (I) van 24 december 2002, schendt bij artikel 97 van de programmawet (I) van 24 december 2002, schendt
de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het
Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 26 september Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 26 september
2013. 2013.
De griffier, De griffier,
P.-Y. Dutilleux P.-Y. Dutilleux
De voorzitter, De voorzitter,
R. Henneuse R. Henneuse
^