← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 38/2013 van 14 maart 2013 Rolnummer : 5380 In zake : de
prejudiciële vraag over de artikelen 40bis, § 2, eerste lid, 2°, en 40ter van de wet van 15 december
1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het v Het
Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...)"
| Uittreksel uit arrest nr. 38/2013 van 14 maart 2013 Rolnummer : 5380 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 40bis, § 2, eerste lid, 2°, en 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het v Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...) | Uittreksel uit arrest nr. 38/2013 van 14 maart 2013 Rolnummer : 5380 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 40bis, § 2, eerste lid, 2°, en 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het v Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...) |
|---|---|
| GRONDWETTELIJK HOF | GRONDWETTELIJK HOF |
| Uittreksel uit arrest nr. 38/2013 van 14 maart 2013 | Uittreksel uit arrest nr. 38/2013 van 14 maart 2013 |
| Rolnummer : 5380 | Rolnummer : 5380 |
| In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 40bis, § 2, eerste | In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 40bis, § 2, eerste |
| lid, 2°, en 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de | lid, 2°, en 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de |
| toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de | toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de |
| verwijdering van vreemdelingen, zoals vervangen bij de artikelen 8 en | verwijdering van vreemdelingen, zoals vervangen bij de artikelen 8 en |
| 9 van de wet van 8 juli 2011, gesteld door de Raad voor | 9 van de wet van 8 juli 2011, gesteld door de Raad voor |
| Vreemdelingenbetwistingen. | Vreemdelingenbetwistingen. |
| Het Grondwettelijk Hof, | Het Grondwettelijk Hof, |
| samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de | samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de |
| rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. | rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. |
| Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. | Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. |
| Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder | Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder |
| voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, | voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, |
| wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
| I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
| Bij arrest van 29 maart 2012 in zake Anjela Mkhoyan tegen de Belgische | Bij arrest van 29 maart 2012 in zake Anjela Mkhoyan tegen de Belgische |
| Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 | Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 |
| april 2012, heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de volgende | april 2012, heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de volgende |
| prejudiciële vraag gesteld : | prejudiciële vraag gesteld : |
| « Schenden de artikelen 40bis, § 2, 2°, van de Vreemdelingenwet juncto | « Schenden de artikelen 40bis, § 2, 2°, van de Vreemdelingenwet juncto |
| 40ter van de Vreemdelingenwet de artikelen 10, 11 en 191 van de | 40ter van de Vreemdelingenwet de artikelen 10, 11 en 191 van de |
| Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 EVRM, doordat | Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 EVRM, doordat |
| zij voor vreemdelingen die een geregistreerd partnerschap hebben | zij voor vreemdelingen die een geregistreerd partnerschap hebben |
| aangegaan met een Belgische onderdaan en met name een verklaring van | aangegaan met een Belgische onderdaan en met name een verklaring van |
| wettelijke samenwoonst hebben afgelegd conform het gestelde in artikel | wettelijke samenwoonst hebben afgelegd conform het gestelde in artikel |
| 1476, § 1, van het B.W., een bijkomende bewijslast opleggen inzake het | 1476, § 1, van het B.W., een bijkomende bewijslast opleggen inzake het |
| aantonen van een duurzame en stabiele relatie, die het aantonen van | aantonen van een duurzame en stabiele relatie, die het aantonen van |
| een relationele duurtijd kan omvatten, teneinde beschouwd te worden | een relationele duurtijd kan omvatten, teneinde beschouwd te worden |
| als een familielid van een Belgische onderdaan, daar waar dergelijke | als een familielid van een Belgische onderdaan, daar waar dergelijke |
| bewijslast niet bestaat voor vreemdelingen die gehuwd zijn met | bewijslast niet bestaat voor vreemdelingen die gehuwd zijn met |
| Belgische onderdanen ? ». | Belgische onderdanen ? ». |
| (...) | (...) |
| III. In rechte | III. In rechte |
| (...) | (...) |
| B.1.1. Luidens artikel 40bis, § 4, van de wet van 15 december 1980 | B.1.1. Luidens artikel 40bis, § 4, van de wet van 15 december 1980 |
| betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging | betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging |
| en de verwijdering van vreemdelingen hebben de in paragraaf 2 van | en de verwijdering van vreemdelingen hebben de in paragraaf 2 van |
| hetzelfde artikel bedoelde familieleden van een burger van de Unie | hetzelfde artikel bedoelde familieleden van een burger van de Unie |
| onder bepaalde voorwaarden het recht om de in artikel 40, § 4, eerste | onder bepaalde voorwaarden het recht om de in artikel 40, § 4, eerste |
| lid, 1°, 2° en 3°, van diezelfde wet bedoelde burger van de Unie te | lid, 1°, 2° en 3°, van diezelfde wet bedoelde burger van de Unie te |
| begeleiden of zich bij hem te voegen voor een periode van meer dan | begeleiden of zich bij hem te voegen voor een periode van meer dan |
| drie maanden. | drie maanden. |
| B.1.2. Artikel 40bis, § 2, van de wet van 15 december 1980, zoals | B.1.2. Artikel 40bis, § 2, van de wet van 15 december 1980, zoals |
| vervangen bij artikel 8 van de wet van 8 juli 2011 tot wijziging van | vervangen bij artikel 8 van de wet van 8 juli 2011 tot wijziging van |
| de wet van 15 december 1980, bepaalt wie als familielid van een burger | de wet van 15 december 1980, bepaalt wie als familielid van een burger |
| van de Unie wordt beschouwd. Die bepaling luidt : | van de Unie wordt beschouwd. Die bepaling luidt : |
| « Als familielid van de burger van de Unie worden beschouwd : | « Als familielid van de burger van de Unie worden beschouwd : |
| 1° de echtgenoot of de vreemdeling waarmee een geregistreerd | 1° de echtgenoot of de vreemdeling waarmee een geregistreerd |
| partnerschap werd gesloten dat beschouwd wordt als zijnde | partnerschap werd gesloten dat beschouwd wordt als zijnde |
| gelijkwaardig met het huwelijk in België, die hem begeleidt of zich | gelijkwaardig met het huwelijk in België, die hem begeleidt of zich |
| bij hem voegt; | bij hem voegt; |
| 2° de partner, die hem begeleidt of zich bij hem voegt, met wie de | 2° de partner, die hem begeleidt of zich bij hem voegt, met wie de |
| burger van de Unie overeenkomstig een wet een geregistreerd | burger van de Unie overeenkomstig een wet een geregistreerd |
| partnerschap heeft gesloten. | partnerschap heeft gesloten. |
| De partners moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : | De partners moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : |
| a) bewijzen een naar behoren geattesteerde duurzame en stabiele | a) bewijzen een naar behoren geattesteerde duurzame en stabiele |
| partnerrelatie te onderhouden. | partnerrelatie te onderhouden. |
| Het duurzaam en stabiel karakter van deze relatie is aangetoond : | Het duurzaam en stabiel karakter van deze relatie is aangetoond : |
| - indien de partners bewijzen gedurende minstens één jaar, voorafgaand | - indien de partners bewijzen gedurende minstens één jaar, voorafgaand |
| aan de aanvraag, onafgebroken in België of een ander land te hebben | aan de aanvraag, onafgebroken in België of een ander land te hebben |
| samengewoond; | samengewoond; |
| - ofwel indien de partners bewijzen dat zij elkaar sedert ten minste | - ofwel indien de partners bewijzen dat zij elkaar sedert ten minste |
| twee jaar, voorafgaand aan de aanvraag, kennen en het bewijs leveren | twee jaar, voorafgaand aan de aanvraag, kennen en het bewijs leveren |
| dat zij regelmatig, telefonisch, via briefwisseling of elektronische | dat zij regelmatig, telefonisch, via briefwisseling of elektronische |
| berichten met elkaar contact onderhielden en dat zij elkaar in de twee | berichten met elkaar contact onderhielden en dat zij elkaar in de twee |
| jaar voorafgaand aan de aanvraag drie maal ontmoet hebben en dat deze | jaar voorafgaand aan de aanvraag drie maal ontmoet hebben en dat deze |
| ontmoetingen in totaal 45 of meer dagen betreffen; | ontmoetingen in totaal 45 of meer dagen betreffen; |
| - ofwel indien de partners een gemeenschappelijk kind hebben; | - ofwel indien de partners een gemeenschappelijk kind hebben; |
| b) met elkaar komen samenleven; | b) met elkaar komen samenleven; |
| c) beiden ouder zijn dan eenentwintig jaar; | c) beiden ouder zijn dan eenentwintig jaar; |
| d) ongehuwd zijn en geen duurzame en stabiele partnerrelatie hebben | d) ongehuwd zijn en geen duurzame en stabiele partnerrelatie hebben |
| met een andere persoon; | met een andere persoon; |
| e) geen personen zijn bedoeld in artikelen 161 tot 163 van het | e) geen personen zijn bedoeld in artikelen 161 tot 163 van het |
| Burgerlijk Wetboek; | Burgerlijk Wetboek; |
| f) ten aanzien van geen van beiden een beslissing werd genomen op | f) ten aanzien van geen van beiden een beslissing werd genomen op |
| grond van artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek en dit voor zover de | grond van artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek en dit voor zover de |
| beslissing kracht van gewijsde heeft verkregen. | beslissing kracht van gewijsde heeft verkregen. |
| 3° de bloedverwanten in neergaande lijn alsmede die van de echtgenoot | 3° de bloedverwanten in neergaande lijn alsmede die van de echtgenoot |
| of partner als bedoeld onder 1° of 2°, beneden de leeftijd van | of partner als bedoeld onder 1° of 2°, beneden de leeftijd van |
| eenentwintig jaar of die te hunnen laste zijn, die hen begeleiden of | eenentwintig jaar of die te hunnen laste zijn, die hen begeleiden of |
| zich bij hen voegen, voor zover de vreemdeling die vervoegd wordt, | zich bij hen voegen, voor zover de vreemdeling die vervoegd wordt, |
| zijn echtgenoot of de bedoelde geregistreerde partner over het recht | zijn echtgenoot of de bedoelde geregistreerde partner over het recht |
| van bewaring beschikt en, indien het recht van bewaring wordt gedeeld, | van bewaring beschikt en, indien het recht van bewaring wordt gedeeld, |
| op voorwaarde dat de andere houder van het recht van bewaring zijn | op voorwaarde dat de andere houder van het recht van bewaring zijn |
| toestemming heeft gegeven; | toestemming heeft gegeven; |
| 4° de bloedverwanten in opgaande lijn, alsmede die van de echtgenoot | 4° de bloedverwanten in opgaande lijn, alsmede die van de echtgenoot |
| of partner als bedoeld onder 1° of 2°, die te hunnen laste zijn, die | of partner als bedoeld onder 1° of 2°, die te hunnen laste zijn, die |
| hen begeleiden of zich bij hen voegen. | hen begeleiden of zich bij hen voegen. |
| De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de | De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de |
| Ministerraad, de gevallen waarbij een partnerschap dat geregistreerd | Ministerraad, de gevallen waarbij een partnerschap dat geregistreerd |
| werd op basis van een vreemde wet, moet beschouwd worden als zijnde | werd op basis van een vreemde wet, moet beschouwd worden als zijnde |
| gelijkwaardig met een huwelijk in België ». | gelijkwaardig met een huwelijk in België ». |
| B.1.3. Artikel 40ter van de wet van 15 december 1980, zoals vervangen | B.1.3. Artikel 40ter van de wet van 15 december 1980, zoals vervangen |
| bij artikel 9 van de wet van 8 juli 2011, bepaalt dat het voorgaande | bij artikel 9 van de wet van 8 juli 2011, bepaalt dat het voorgaande |
| ook geldt voor familieleden van een Belg. Die bepaling luidt : | ook geldt voor familieleden van een Belg. Die bepaling luidt : |
| « De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de | « De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de |
| familieleden van een Belg, voor zover het betreft : | familieleden van een Belg, voor zover het betreft : |
| - de familieleden vermeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° tot | - de familieleden vermeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° tot |
| 3°, die de Belg begeleiden of zich bij hem voegen; | 3°, die de Belg begeleiden of zich bij hem voegen; |
| - de familieleden vermeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 4° die de | - de familieleden vermeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 4° die de |
| ouders zijn van een minderjarige Belg, die hun identiteit aantonen met | ouders zijn van een minderjarige Belg, die hun identiteit aantonen met |
| een identiteitsdocument. en die de Belg begeleiden of zich bij hem | een identiteitsdocument. en die de Belg begeleiden of zich bij hem |
| voegen. | voegen. |
| Voor wat betreft de in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° tot 3° | Voor wat betreft de in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° tot 3° |
| bedoelde familieleden moet de Belgische onderdaan aantonen : | bedoelde familieleden moet de Belgische onderdaan aantonen : |
| - dat hij over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen | - dat hij over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen |
| beschikt. Aan die voorwaarde wordt geacht voldaan te zijn indien de | beschikt. Aan die voorwaarde wordt geacht voldaan te zijn indien de |
| bestaansmiddelen ten minste gelijk zijn aan honderd twintig procent | bestaansmiddelen ten minste gelijk zijn aan honderd twintig procent |
| van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3° van de wet van 26 mei | van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3° van de wet van 26 mei |
| 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Bij het | 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Bij het |
| beoordelen van deze bestaansmiddelen : | beoordelen van deze bestaansmiddelen : |
| 1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid; | 1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid; |
| 2° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, | 2° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, |
| met name het leefloon en de aanvullende gezinsbijslagen, alsook de | met name het leefloon en de aanvullende gezinsbijslagen, alsook de |
| financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbijslagen niet | financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbijslagen niet |
| in aanmerking genomen; | in aanmerking genomen; |
| 3° worden de wachtuitkering en de overbruggingsuitkering niet in | 3° worden de wachtuitkering en de overbruggingsuitkering niet in |
| aanmerking genomen en wordt de werkloosheidsuitkering enkel in | aanmerking genomen en wordt de werkloosheidsuitkering enkel in |
| aanmerking genomen voor zover de betrokken echtgenoot of partner kan | aanmerking genomen voor zover de betrokken echtgenoot of partner kan |
| bewijzen dat hij actief werk zoekt; | bewijzen dat hij actief werk zoekt; |
| - dat hij over behoorlijke huisvesting beschikt die toelaat het | - dat hij over behoorlijke huisvesting beschikt die toelaat het |
| familielid of de familieleden, die gevraagd heeft of hebben om zich | familielid of de familieleden, die gevraagd heeft of hebben om zich |
| bij hem te komen voegen, te herbergen en die voldoet aan de | bij hem te komen voegen, te herbergen en die voldoet aan de |
| voorwaarden die gesteld worden aan een onroerend goed dat wordt | voorwaarden die gesteld worden aan een onroerend goed dat wordt |
| verhuurd als hoofdverblijfplaats zoals bepaald in het artikel 2 van | verhuurd als hoofdverblijfplaats zoals bepaald in het artikel 2 van |
| Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II, Afdeling 2 van het Burgerlijk | Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II, Afdeling 2 van het Burgerlijk |
| Wetboek en over een ziektekostenverzekering beschikt die de risico's | Wetboek en over een ziektekostenverzekering beschikt die de risico's |
| in België voor hem en zijn familieleden dekt. De Koning bepaalt, bij | in België voor hem en zijn familieleden dekt. De Koning bepaalt, bij |
| een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze waarop | een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze waarop |
| de vreemdeling bewijst dat het onroerend goed voldoet aan de gestelde | de vreemdeling bewijst dat het onroerend goed voldoet aan de gestelde |
| voorwaarden. | voorwaarden. |
| Voor wat betreft de in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° bedoelde | Voor wat betreft de in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° bedoelde |
| personen, dienen beide echtgenoten of partners ouder te zijn dan | personen, dienen beide echtgenoten of partners ouder te zijn dan |
| eenentwintig jaar. | eenentwintig jaar. |
| Onder de voorwaarden vermeld in artikel 42ter en artikel 42quater kan | Onder de voorwaarden vermeld in artikel 42ter en artikel 42quater kan |
| voor het familielid van een Belg eveneens een einde worden gesteld aan | voor het familielid van een Belg eveneens een einde worden gesteld aan |
| het verblijf wanneer niet meer is voldaan aan de in het tweede lid | het verblijf wanneer niet meer is voldaan aan de in het tweede lid |
| vastgestelde voorwaarden ». | vastgestelde voorwaarden ». |
| B.2. Het verwijzende rechtscollege vraagt of artikel 40bis, § 2, | B.2. Het verwijzende rechtscollege vraagt of artikel 40bis, § 2, |
| eerste lid, 2°, van de wet van 15 december 1980, in samenhang gelezen | eerste lid, 2°, van de wet van 15 december 1980, in samenhang gelezen |
| met artikel 40ter van diezelfde wet, bestaanbaar is met de artikelen | met artikel 40ter van diezelfde wet, bestaanbaar is met de artikelen |
| 10, 11 en 191 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met | 10, 11 en 191 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met |
| artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in | artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in |
| zoverre de partner met wie de burger van de Unie overeenkomstig een | zoverre de partner met wie de burger van de Unie overeenkomstig een |
| wet een geregistreerd partnerschap heeft gesloten enkel als familielid | wet een geregistreerd partnerschap heeft gesloten enkel als familielid |
| van de burger van de Unie wordt beschouwd wanneer de partners voldoen | van de burger van de Unie wordt beschouwd wanneer de partners voldoen |
| aan de in die bepaling gestelde voorwaarden, terwijl die voorwaarden | aan de in die bepaling gestelde voorwaarden, terwijl die voorwaarden |
| niet gelden voor de echtgenoot van een burger van de Unie. | niet gelden voor de echtgenoot van een burger van de Unie. |
| B.3.1. Het Hof wordt ondervraagd over het verschil in behandeling | B.3.1. Het Hof wordt ondervraagd over het verschil in behandeling |
| tussen, enerzijds, een vreemdeling die met een Belg een verklaring van | tussen, enerzijds, een vreemdeling die met een Belg een verklaring van |
| wettelijke samenwoning aflegt en, anderzijds, een vreemdeling die met | wettelijke samenwoning aflegt en, anderzijds, een vreemdeling die met |
| een Belg huwt : terwijl de personen van de eerste categorie, op grond | een Belg huwt : terwijl de personen van de eerste categorie, op grond |
| van artikel 40bis, § 2, eerste lid, 2°, van de wet van 15 december | van artikel 40bis, § 2, eerste lid, 2°, van de wet van 15 december |
| 1980, in samenhang gelezen met artikel 40ter van diezelfde wet, enkel | 1980, in samenhang gelezen met artikel 40ter van diezelfde wet, enkel |
| als familielid van de betrokkene worden beschouwd voor zover zij | als familielid van de betrokkene worden beschouwd voor zover zij |
| bewijzen een naar behoren geattesteerde duurzame en stabiele | bewijzen een naar behoren geattesteerde duurzame en stabiele |
| partnerrelatie te onderhouden, dienen de personen van de tweede | partnerrelatie te onderhouden, dienen de personen van de tweede |
| categorie niet aan die voorwaarde te voldoen en worden ze door het | categorie niet aan die voorwaarde te voldoen en worden ze door het |
| huwelijk als familielid van de betrokkene beschouwd. | huwelijk als familielid van de betrokkene beschouwd. |
| B.3.2. De prejudiciële vraag betreft bijgevolg enkel de in artikel | B.3.2. De prejudiciële vraag betreft bijgevolg enkel de in artikel |
| 40bis, § 2, eerste lid, 2°, tweede lid, a), van de wet van 15 december | 40bis, § 2, eerste lid, 2°, tweede lid, a), van de wet van 15 december |
| 1980 bepaalde voorwaarde en niet de in diezelfde bepaling, litterae b) | 1980 bepaalde voorwaarde en niet de in diezelfde bepaling, litterae b) |
| tot f) bepaalde voorwaarden. | tot f) bepaalde voorwaarden. |
| B.4.1. Op het ogenblik van de verwijzingsbeslissing hadden de | B.4.1. Op het ogenblik van de verwijzingsbeslissing hadden de |
| verzoekende partij voor het verwijzende rechtscollege en haar | verzoekende partij voor het verwijzende rechtscollege en haar |
| Belgische partner een verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd | Belgische partner een verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd |
| overeenkomstig artikel 1476, § 1, van het Burgerlijk Wetboek. | overeenkomstig artikel 1476, § 1, van het Burgerlijk Wetboek. |
| B.4.2. Bij brief van 17 januari 2013 heeft de Ministerraad het Hof | B.4.2. Bij brief van 17 januari 2013 heeft de Ministerraad het Hof |
| ervan in kennis gesteld dat de verzoekende partij voor het verwijzende | ervan in kennis gesteld dat de verzoekende partij voor het verwijzende |
| rechtscollege op 27 juli 2012 is gehuwd met haar Belgische partner. | rechtscollege op 27 juli 2012 is gehuwd met haar Belgische partner. |
| Hieruit vloeit voort dat de in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 2°, | Hieruit vloeit voort dat de in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 2°, |
| tweede lid, a), van de wet van 15 december 1980 bepaalde voorwaarde | tweede lid, a), van de wet van 15 december 1980 bepaalde voorwaarde |
| niet langer op haar van toepassing is. | niet langer op haar van toepassing is. |
| B.4.3. Gelet op dat nieuwe element dient de zaak naar het verwijzende | B.4.3. Gelet op dat nieuwe element dient de zaak naar het verwijzende |
| rechtscollege te worden teruggezonden, teneinde na te gaan of de | rechtscollege te worden teruggezonden, teneinde na te gaan of de |
| prejudiciële vraag, gelet op hetgeen is vermeld in B.4.2, nog een | prejudiciële vraag, gelet op hetgeen is vermeld in B.4.2, nog een |
| antwoord behoeft. | antwoord behoeft. |
| Om die redenen, | Om die redenen, |
| het Hof | het Hof |
| zendt de zaak terug naar het verwijzende rechtscollege. | zendt de zaak terug naar het verwijzende rechtscollege. |
| Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig | Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig |
| artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het |
| Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 14 maart 2013. | Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 14 maart 2013. |
| De griffier, | De griffier, |
| P.-Y. Dutilleux | P.-Y. Dutilleux |
| De voorzitter, | De voorzitter, |
| M. Bossuyt | M. Bossuyt |