Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 118/2012 van 10 oktober 2012 Rolnummer 5259 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 205, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de wet van 19 september 1996 « houdende instemming van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 118/2012 van 10 oktober 2012 Rolnummer 5259 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 205, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de wet van 19 september 1996 « houdende instemming van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...) Uittreksel uit arrest nr. 118/2012 van 10 oktober 2012 Rolnummer 5259 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 205, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de wet van 19 september 1996 « houdende instemming van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 118/2012 van 10 oktober 2012 Uittreksel uit arrest nr. 118/2012 van 10 oktober 2012
Rolnummer 5259 Rolnummer 5259
In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 205, § 3, van het In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 205, § 3, van het
Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de wet van 19 september 1996 Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de wet van 19 september 1996
« houdende instemming van de Aanvullende Overeenkomst ondertekend te « houdende instemming van de Aanvullende Overeenkomst ondertekend te
Brussel op 20 april 1994 tot wijziging van de Overeenkomst en tot Brussel op 20 april 1994 tot wijziging van de Overeenkomst en tot
opheffing van het Protocol tussen de Republiek Korea en het Koninkrijk opheffing van het Protocol tussen de Republiek Korea en het Koninkrijk
België tot vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van België tot vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van
het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen,
ondertekend te Brussel op 29 augustus 1977 » en de wet van 19 ondertekend te Brussel op 29 augustus 1977 » en de wet van 19
september 1996 « houdende goedkeuring van de Overeenkomst tussen het september 1996 « houdende goedkeuring van de Overeenkomst tussen het
Koninkrijk België en de Republiek Venezuela tot het vermijden van Koninkrijk België en de Republiek Venezuela tot het vermijden van
dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting
inzake belastingen naar het inkomen, en Protocol, ondertekend te inzake belastingen naar het inkomen, en Protocol, ondertekend te
Brussel op 22 april 1993 », gesteld door het Hof van Beroep te Brussel op 22 april 1993 », gesteld door het Hof van Beroep te
Antwerpen. Antwerpen.
Het Grondwettelijk Hof, Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de
rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en P. rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en P.
Nihoul, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder Nihoul, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder
voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging
Bij arrest van 22 november 2011 in zake de nv « Agfa-Gevaert » tegen Bij arrest van 22 november 2011 in zake de nv « Agfa-Gevaert » tegen
(1) de Belgische Staat, FOD Financiën, Administratie der directe (1) de Belgische Staat, FOD Financiën, Administratie der directe
belastingen, minister van Financiën, en (2) de Belgische Staat, FOD belastingen, minister van Financiën, en (2) de Belgische Staat, FOD
Financiën, gewestelijk directeur van de directe belastingen Antwerpen Financiën, gewestelijk directeur van de directe belastingen Antwerpen
2, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 2, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29
november 2011, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende november 2011, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende
prejudiciële vragen gesteld : prejudiciële vragen gesteld :
« 1. Schendt het artikel 205, § 3 WIB92, ingevoerd door de wet van 21 « 1. Schendt het artikel 205, § 3 WIB92, ingevoerd door de wet van 21
december 2009 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de mate dat de december 2009 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de mate dat de
in artikel 202, § 1, 1° en 3° van voornoemd wetboek bedoelde in artikel 202, § 1, 1° en 3° van voornoemd wetboek bedoelde
inkomsten, tot 95 % van hun bedrag, verleend of toegekend door een in inkomsten, tot 95 % van hun bedrag, verleend of toegekend door een in
paragraaf 2, derde lid bedoelde vennootschap, niet kunnen worden paragraaf 2, derde lid bedoelde vennootschap, niet kunnen worden
afgetrokken bij gebreke aan voldoende winst indien deze afgetrokken bij gebreke aan voldoende winst indien deze
dochtervennootschap niet gevestigd is in een lidstaat van de Europese dochtervennootschap niet gevestigd is in een lidstaat van de Europese
Unie, terwijl deze overdracht van DBI-overschotten wel toegelaten is Unie, terwijl deze overdracht van DBI-overschotten wel toegelaten is
indien de voornoemde inkomsten worden uitgekeerd door een indien de voornoemde inkomsten worden uitgekeerd door een
dochtervennootschap gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie ? dochtervennootschap gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie ?
2. Schendt het artikel 205, § 3 WIB92, samen gelezen met de artikelen 2. Schendt het artikel 205, § 3 WIB92, samen gelezen met de artikelen
63 en 64 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie 63 en 64 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie
de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de mate dat een Belgische de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de mate dat een Belgische
moedervennootschap die dividenden ontvangt van een dochtervennootschap moedervennootschap die dividenden ontvangt van een dochtervennootschap
gevestigd in Zuid-Korea en Venezuela, waarin zij een directe gevestigd in Zuid-Korea en Venezuela, waarin zij een directe
investering aanhoudt, geen recht heeft om de DBI-overschotten investering aanhoudt, geen recht heeft om de DBI-overschotten
afkomstig van deze dividenden over te dragen, terwijl de afkomstig van deze dividenden over te dragen, terwijl de
overdraagbaarheid van DBI-overschotten wel toelaatbaar zou zijn overdraagbaarheid van DBI-overschotten wel toelaatbaar zou zijn
wanneer diezelfde Belgische moedervennootschap dividenden ontvangt van wanneer diezelfde Belgische moedervennootschap dividenden ontvangt van
een dochtervennootschap gevestigd in Zuid-Korea en Venezuela, waarin een dochtervennootschap gevestigd in Zuid-Korea en Venezuela, waarin
zij een indirecte investering aanhoudt ? zij een indirecte investering aanhoudt ?
3. Schendt de wet van 19 september 1996 houdende goedkeuring van de 3. Schendt de wet van 19 september 1996 houdende goedkeuring van de
Aanvullende Overeenkomst van 20 april 1994 tussen het Koninkrijk Aanvullende Overeenkomst van 20 april 1994 tussen het Koninkrijk
België en de Republiek Korea tot het vermijden van dubbele belasting België en de Republiek Korea tot het vermijden van dubbele belasting
en tot het voorkomen van het ontgaan van belastingen met betrekking en tot het voorkomen van het ontgaan van belastingen met betrekking
tot belastingen naar het inkomen, daarin vervat het artikel 22, § 2, tot belastingen naar het inkomen, daarin vervat het artikel 22, § 2,
(c), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre deze bepalingen (c), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre deze bepalingen
leiden tot de niet-overdracht van DBI-overschotten afkomstig van leiden tot de niet-overdracht van DBI-overschotten afkomstig van
dividenden van een vennootschap gevestigd in de Republiek Korea dividenden van een vennootschap gevestigd in de Republiek Korea
conform artikel 205, § 2 WIB92 juncto 77 KB/WIB92, terwijl dergelijk conform artikel 205, § 2 WIB92 juncto 77 KB/WIB92, terwijl dergelijk
overdracht van DBI-overschotten van dividenden afkomstig van een overdracht van DBI-overschotten van dividenden afkomstig van een
Belgische dochtervennootschap wel toelaatbaar is ? Belgische dochtervennootschap wel toelaatbaar is ?
4. Schendt de wet van 19 september 1996 houdende goedkeuring van de 4. Schendt de wet van 19 september 1996 houdende goedkeuring van de
Aanvullende Overeenkomst [lees : van de Overeenkomst] van 22 april Aanvullende Overeenkomst [lees : van de Overeenkomst] van 22 april
1993 tussen het Koninkrijk België en de Republiek Venezuela tot het 1993 tussen het Koninkrijk België en de Republiek Venezuela tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan
van belastingen met betrekking tot belastingen naar het inkomen, van belastingen met betrekking tot belastingen naar het inkomen,
daarin vervat het artikel 23, § 2, c), de artikelen 10 en 11 van de daarin vervat het artikel 23, § 2, c), de artikelen 10 en 11 van de
Grondwet in zoverre deze bepalingen leiden tot de niet-overdracht van Grondwet in zoverre deze bepalingen leiden tot de niet-overdracht van
DBI-overschotten afkomstig van dividenden van een vennootschap DBI-overschotten afkomstig van dividenden van een vennootschap
gevestigd in de Republiek Venezuela conform artikel 205, § 2 WIB92 gevestigd in de Republiek Venezuela conform artikel 205, § 2 WIB92
juncto 77 KB/WIB92, terwijl dergelijk overdracht van DBI-overschotten juncto 77 KB/WIB92, terwijl dergelijk overdracht van DBI-overschotten
van dividenden afkomstig van een Belgische dochtervennootschap wel van dividenden afkomstig van een Belgische dochtervennootschap wel
toelaatbaar is ? ». toelaatbaar is ? ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1. Krachtens artikel 202 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen B.1. Krachtens artikel 202 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen
1992 (WIB 1992) kunnen de dividenden die een vennootschap ontvangt, in 1992 (WIB 1992) kunnen de dividenden die een vennootschap ontvangt, in
beginsel als definitief belaste inkomsten (DBI) van de winst van het beginsel als definitief belaste inkomsten (DBI) van de winst van het
belastbare tijdperk worden afgetrokken (DBI-aftrek). belastbare tijdperk worden afgetrokken (DBI-aftrek).
Het zogenaamde DBI-stelsel, zoals het is geregeld bij de artikelen 202 Het zogenaamde DBI-stelsel, zoals het is geregeld bij de artikelen 202
tot 205 van het WIB 1992, is een corrigerend mechanisme dat ertoe tot 205 van het WIB 1992, is een corrigerend mechanisme dat ertoe
strekt de economische dubbele belasting van de dividenden te strekt de economische dubbele belasting van de dividenden te
voorkomen. voorkomen.
B.2. De prejudiciële vragen hebben betrekking op bepalingen die de B.2. De prejudiciële vragen hebben betrekking op bepalingen die de
overdraagbaarheid van het DBI-overschot beperken, dat zijn de DBI die overdraagbaarheid van het DBI-overschot beperken, dat zijn de DBI die
bij gebrek aan voldoende winst tijdens het belastbare tijdperk niet bij gebrek aan voldoende winst tijdens het belastbare tijdperk niet
voor aftrek in aanmerking komen. Het gaat meer bepaald om artikel 205, voor aftrek in aanmerking komen. Het gaat meer bepaald om artikel 205,
§ 3, van het WIB 1992 en om twee wetten houdende goedkeuring van een § 3, van het WIB 1992 en om twee wetten houdende goedkeuring van een
bilateraal belastingverdrag. bilateraal belastingverdrag.
B.3.1. Artikel 205, § 3, van het WIB 1992, zoals ingevoegd bij artikel B.3.1. Artikel 205, § 3, van het WIB 1992, zoals ingevoegd bij artikel
8 van de wet van 21 december 2009 en vóór de wijziging bij artikel 45, 8 van de wet van 21 december 2009 en vóór de wijziging bij artikel 45,
3°, van de wet van 14 april 2011, bepaalde : 3°, van de wet van 14 april 2011, bepaalde :
« De in artikel 202, § 1, 1° en 3°, bedoelde inkomsten, tot 95 pct. « De in artikel 202, § 1, 1° en 3°, bedoelde inkomsten, tot 95 pct.
van hun bedrag, verleend of toegekend door een in paragraaf 2, derde van hun bedrag, verleend of toegekend door een in paragraaf 2, derde
lid, bedoelde dochteronderneming gevestigd in een lidstaat van de lid, bedoelde dochteronderneming gevestigd in een lidstaat van de
Europese Unie, die niet kunnen worden afgetrokken, mogen naar volgende Europese Unie, die niet kunnen worden afgetrokken, mogen naar volgende
belastbare tijdperken worden overgedragen ». belastbare tijdperken worden overgedragen ».
Onder « dochteronderneming » wordt verstaan de dochteronderneming Onder « dochteronderneming » wordt verstaan de dochteronderneming
zoals ze werd omschreven in de richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 zoals ze werd omschreven in de richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23
juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor
moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende
lidstaten. Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a, van die richtlijn lidstaten. Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a, van die richtlijn
werd de hoedanigheid van moedermaatschappij toegekend aan iedere werd de hoedanigheid van moedermaatschappij toegekend aan iedere
vennootschap van een lidstaat die aan de voorwaarden van artikel 2 van vennootschap van een lidstaat die aan de voorwaarden van artikel 2 van
deze richtlijn voldoet en die een deelneming van ten minste 20 pct. deze richtlijn voldoet en die een deelneming van ten minste 20 pct.
bezit in het kapitaal van een vennootschap van een andere lidstaat die bezit in het kapitaal van een vennootschap van een andere lidstaat die
aan dezelfde voorwaarden voldoet. Een dochteronderneming is, aan dezelfde voorwaarden voldoet. Een dochteronderneming is,
overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b, van dezelfde richtlijn, de overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b, van dezelfde richtlijn, de
vennootschap in het kapitaal waarvan de voormelde deelneming wordt vennootschap in het kapitaal waarvan de voormelde deelneming wordt
gehouden. gehouden.
B.3.2. Artikel 205, § 3, van het WIB 1992 doet een verschil in B.3.2. Artikel 205, § 3, van het WIB 1992 doet een verschil in
behandeling ontstaan tussen een vennootschap die dividenden ontvangt behandeling ontstaan tussen een vennootschap die dividenden ontvangt
van een in de Europese Unie gevestigde dochteronderneming en een van een in de Europese Unie gevestigde dochteronderneming en een
vennootschap die dividenden ontvangt van een buiten de Europese Unie vennootschap die dividenden ontvangt van een buiten de Europese Unie
gevestigde dochteronderneming. De eerstgenoemde vennootschap kan het gevestigde dochteronderneming. De eerstgenoemde vennootschap kan het
DBI-overschot overdragen naar volgende belastbare tijdperken, terwijl DBI-overschot overdragen naar volgende belastbare tijdperken, terwijl
de laatstgenoemde vennootschap dat niet kan. de laatstgenoemde vennootschap dat niet kan.
Dat verschil in behandeling vormt het voorwerp van de eerste Dat verschil in behandeling vormt het voorwerp van de eerste
prejudiciële vraag. prejudiciële vraag.
B.3.3. Dezelfde bepaling doet, in samenhang gelezen met de artikelen B.3.3. Dezelfde bepaling doet, in samenhang gelezen met de artikelen
63 en 64 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, 63 en 64 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
tevens een verschil in behandeling ontstaan tussen een vennootschap tevens een verschil in behandeling ontstaan tussen een vennootschap
die dividenden ontvangt van een (buiten de Europese Unie gevestigde) die dividenden ontvangt van een (buiten de Europese Unie gevestigde)
vennootschap waarin zij een directe investering aanhoudt en een vennootschap waarin zij een directe investering aanhoudt en een
vennootschap die dividenden ontvangt van een (buiten de Europese Unie vennootschap die dividenden ontvangt van een (buiten de Europese Unie
gevestigde) vennootschap waarin zij een indirecte investering gevestigde) vennootschap waarin zij een indirecte investering
aanhoudt. De eerstgenoemde vennootschap kan het DBI-overschot niet aanhoudt. De eerstgenoemde vennootschap kan het DBI-overschot niet
overdragen naar volgende belastbare tijdperken, terwijl de overdragen naar volgende belastbare tijdperken, terwijl de
laatstgenoemde vennootschap dat wel zou kunnen. laatstgenoemde vennootschap dat wel zou kunnen.
Dat verschil in behandeling vormt het voorwerp van de tweede Dat verschil in behandeling vormt het voorwerp van de tweede
prejudiciële vraag. prejudiciële vraag.
B.3.4. Aangezien de eerste en de tweede vraag dezelfde bepaling B.3.4. Aangezien de eerste en de tweede vraag dezelfde bepaling
betreffen, worden zij samen onderzocht. betreffen, worden zij samen onderzocht.
B.4.1. De in het geding zijnde instemmingswetten zijn (1) de wet van B.4.1. De in het geding zijnde instemmingswetten zijn (1) de wet van
19 september 1996 houdende instemming van de Aanvullende Overeenkomst 19 september 1996 houdende instemming van de Aanvullende Overeenkomst
ondertekend te Brussel op 20 april 1994 tot wijziging van de ondertekend te Brussel op 20 april 1994 tot wijziging van de
Overeenkomst en tot opheffing van het Protocol tussen de Republiek Overeenkomst en tot opheffing van het Protocol tussen de Republiek
Korea en het Koninkrijk België tot vermijden van dubbele belasting en Korea en het Koninkrijk België tot vermijden van dubbele belasting en
tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen
naar het inkomen, ondertekend te Brussel op 29 augustus 1977, en (2) naar het inkomen, ondertekend te Brussel op 29 augustus 1977, en (2)
de wet van 19 september 1996 houdende goedkeuring van de Overeenkomst de wet van 19 september 1996 houdende goedkeuring van de Overeenkomst
tussen het Koninkrijk België en de Republiek Venezuela tot het tussen het Koninkrijk België en de Republiek Venezuela tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan
van belasting inzake belastingen naar het inkomen, en Protocol, van belasting inzake belastingen naar het inkomen, en Protocol,
ondertekend te Brussel op 22 april 1993. ondertekend te Brussel op 22 april 1993.
B.4.2. Het Hof kan een instemmingswet niet op zinvolle wijze toetsen B.4.2. Het Hof kan een instemmingswet niet op zinvolle wijze toetsen
zonder de inhoud van de relevante bepalingen van de goedgekeurde zonder de inhoud van de relevante bepalingen van de goedgekeurde
verdragen in zijn onderzoek te betrekken. verdragen in zijn onderzoek te betrekken.
Artikel 22, § 2, c), van het eerste verdrag bepaalt : Artikel 22, § 2, c), van het eerste verdrag bepaalt :
« Indien een vennootschap die inwoner is van België aandelen of delen « Indien een vennootschap die inwoner is van België aandelen of delen
in eigendom bezit van een vennootschap op aandelen die inwoner is van in eigendom bezit van een vennootschap op aandelen die inwoner is van
Korea, worden de dividenden die haar door de laatstbedoelde Korea, worden de dividenden die haar door de laatstbedoelde
vennootschap worden betaald, in België vrijgesteld van de vennootschap worden betaald, in België vrijgesteld van de
vennootschapsbelasting op de voorwaarden en binnen de grenzen die in vennootschapsbelasting op de voorwaarden en binnen de grenzen die in
de Belgische wetgeving zijn bepaald ». de Belgische wetgeving zijn bepaald ».
Artikel 23, § 2, c), van het tweede verdrag bepaalt : Artikel 23, § 2, c), van het tweede verdrag bepaalt :
« Dividenden verkregen door een vennootschap die inwoner is van België « Dividenden verkregen door een vennootschap die inwoner is van België
van een vennootschap die inwoner is van Venezuela, en die in Venezuela van een vennootschap die inwoner is van Venezuela, en die in Venezuela
ingevolge artikel 10, paragraaf 2, mogen worden belast, worden in ingevolge artikel 10, paragraaf 2, mogen worden belast, worden in
België vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op de voorwaarden en België vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op de voorwaarden en
binnen de grenzen die in de Belgische wetgeving zijn bepaald ». binnen de grenzen die in de Belgische wetgeving zijn bepaald ».
B.4.3. Die bepalingen doen, doordat zij refereren aan de voorwaarden B.4.3. Die bepalingen doen, doordat zij refereren aan de voorwaarden
die in de Belgische wetgeving zijn bepaald, een verschil in die in de Belgische wetgeving zijn bepaald, een verschil in
behandeling ontstaan tussen een vennootschap die dividenden ontvangt behandeling ontstaan tussen een vennootschap die dividenden ontvangt
van een in de Republiek Korea of Venezuela gevestigde van een in de Republiek Korea of Venezuela gevestigde
dochteronderneming en een vennootschap die dividenden ontvangt van een dochteronderneming en een vennootschap die dividenden ontvangt van een
in België gevestigde dochteronderneming. De eerstgenoemde vennootschap in België gevestigde dochteronderneming. De eerstgenoemde vennootschap
kan het DBI-overschot niet overdragen naar volgende belastbare kan het DBI-overschot niet overdragen naar volgende belastbare
tijdperken, terwijl de laatstgenoemde vennootschap dat wel kan. tijdperken, terwijl de laatstgenoemde vennootschap dat wel kan.
Dat verschil in behandeling vormt het voorwerp van de derde en vierde Dat verschil in behandeling vormt het voorwerp van de derde en vierde
prejudiciële vraag. Aangezien die vragen soortgelijke bepalingen prejudiciële vraag. Aangezien die vragen soortgelijke bepalingen
betreffen, worden zij samen onderzocht. betreffen, worden zij samen onderzocht.
Ten aanzien van de eerste en de tweede prejudiciële vraag Ten aanzien van de eerste en de tweede prejudiciële vraag
B.5.1. Bij wet van 21 december 2009 werd aan artikel 205 van het WIB B.5.1. Bij wet van 21 december 2009 werd aan artikel 205 van het WIB
1992 een derde paragraaf toegevoegd om het DBI-stelsel in 1992 een derde paragraaf toegevoegd om het DBI-stelsel in
overeenstemming te brengen met de richtlijn 90/435/EEG van de Raad van overeenstemming te brengen met de richtlijn 90/435/EEG van de Raad van
23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor
moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende
lidstaten. lidstaten.
Die richtlijn beoogde de hergroeperingen van vennootschappen uit Die richtlijn beoogde de hergroeperingen van vennootschappen uit
verschillende lidstaten te bevorderen, inzonderheid door de fiscale verschillende lidstaten te bevorderen, inzonderheid door de fiscale
nadelen op te heffen die groepen van vennootschappen uit verschillende nadelen op te heffen die groepen van vennootschappen uit verschillende
lidstaten ondervinden ten opzichte van groepen van vennootschappen uit lidstaten ondervinden ten opzichte van groepen van vennootschappen uit
dezelfde lidstaat. dezelfde lidstaat.
B.5.2. Artikel 4 van de voormelde richtlijn bepaalde : B.5.2. Artikel 4 van de voormelde richtlijn bepaalde :
« 1. Wanneer een moedermaatschappij als deelgerechtigde van haar « 1. Wanneer een moedermaatschappij als deelgerechtigde van haar
dochteronderneming uitgekeerde winst ontvangt, anders dan bij de dochteronderneming uitgekeerde winst ontvangt, anders dan bij de
liquidatie van de dochteronderneming, moet de lidstaat van de liquidatie van de dochteronderneming, moet de lidstaat van de
moedermaatschappij : moedermaatschappij :
- of wel zich onthouden van het belasten van deze winst; - of wel zich onthouden van het belasten van deze winst;
- of wel de winst belasten, maar in dat geval de moedermaatschappij - of wel de winst belasten, maar in dat geval de moedermaatschappij
toestaan dat gedeelte van de belasting van de dochteronderneming dat toestaan dat gedeelte van de belasting van de dochteronderneming dat
op deze winst betrekking heeft van haar eigen belasting af te trekken op deze winst betrekking heeft van haar eigen belasting af te trekken
en, in voorkomend geval, het bedrag dat, ingevolge de en, in voorkomend geval, het bedrag dat, ingevolge de
uitzonderingsbepalingen van artikel 5, door de lidstaat waar de uitzonderingsbepalingen van artikel 5, door de lidstaat waar de
dochteronderneming gevestigd is aan de bron is ingehouden, zulks dochteronderneming gevestigd is aan de bron is ingehouden, zulks
binnen de grenzen van het bedrag van de overeenstemmende nationale binnen de grenzen van het bedrag van de overeenstemmende nationale
belasting. belasting.
2. Iedere lidstaat blijft evenwel bevoegd om te bepalen dat lasten die 2. Iedere lidstaat blijft evenwel bevoegd om te bepalen dat lasten die
betrekking hebben op de deelneming en waardeverminderingen die betrekking hebben op de deelneming en waardeverminderingen die
voortvloeien uit de uitkering van de winst van de dochteronderneming, voortvloeien uit de uitkering van de winst van de dochteronderneming,
niet aftrekbaar zijn van de belastbare winst van de niet aftrekbaar zijn van de belastbare winst van de
moedermaatschappij. Indien in dit geval de kosten van beheer met moedermaatschappij. Indien in dit geval de kosten van beheer met
betrekking tot de deelneming forfaitair worden vastgesteld, mag het betrekking tot de deelneming forfaitair worden vastgesteld, mag het
forfaitaire bedrag niet meer dan 5 % bedragen van de door de forfaitaire bedrag niet meer dan 5 % bedragen van de door de
dochteronderneming uitgekeerde winst. dochteronderneming uitgekeerde winst.
[...] ». [...] ».
B.5.3. De voormelde richtlijn is in het Belgisch recht omgezet bij wet B.5.3. De voormelde richtlijn is in het Belgisch recht omgezet bij wet
van 23 oktober 1991, waarbij het bestaande DBI-stelsel werd gewijzigd van 23 oktober 1991, waarbij het bestaande DBI-stelsel werd gewijzigd
en het bedrag van de ontvangen dividenden dat van de en het bedrag van de ontvangen dividenden dat van de
belastinggrondslag van de moedervennootschap kan worden afgetrokken, belastinggrondslag van de moedervennootschap kan worden afgetrokken,
is vastgesteld op 95 percent. is vastgesteld op 95 percent.
Hoewel de voormelde richtlijn daar niet toe verplichtte, heeft de Hoewel de voormelde richtlijn daar niet toe verplichtte, heeft de
wetgever de DBI-aftrek niet beperkt tot de dividenden ontvangen van wetgever de DBI-aftrek niet beperkt tot de dividenden ontvangen van
een in de Europese Unie gevestigde dochteronderneming. Tijdens de een in de Europese Unie gevestigde dochteronderneming. Tijdens de
parlementaire voorbereiding werd gepreciseerd dat « de maatregelen parlementaire voorbereiding werd gepreciseerd dat « de maatregelen
inzake D.B.I. ter voorkoming van dubbele belastingen [...] zowel voor inzake D.B.I. ter voorkoming van dubbele belastingen [...] zowel voor
binnenlandse als voor grensoverschrijdende - zowel in de E.E.G. als binnenlandse als voor grensoverschrijdende - zowel in de E.E.G. als
daarbuiten - dividendenoverdrachten [gelden] » (Parl. St., Senaat, daarbuiten - dividendenoverdrachten [gelden] » (Parl. St., Senaat,
1991-1992, nr. 1454/2, p. 3). 1991-1992, nr. 1454/2, p. 3).
De wetgever heeft, eveneens ongeacht de oorsprong van de dividenden, De wetgever heeft, eveneens ongeacht de oorsprong van de dividenden,
de overdraagbaarheid van het DBI-overschot naar volgende belastbare de overdraagbaarheid van het DBI-overschot naar volgende belastbare
tijdperken uitgesloten. Op die manier werden dividenden enkel tijdperken uitgesloten. Op die manier werden dividenden enkel
vrijgesteld van belasting wanneer er andere belastbare winst aanwezig vrijgesteld van belasting wanneer er andere belastbare winst aanwezig
is en werd de belastingvrijstelling van dividenden in werkelijkheid is en werd de belastingvrijstelling van dividenden in werkelijkheid
afhankelijk gemaakt van een voorwaarde die niet in de richtlijn is afhankelijk gemaakt van een voorwaarde die niet in de richtlijn is
voorzien. voorzien.
B.5.4. In het arrest Cobelfret van 12 februari 2009 (C-138/07) heeft B.5.4. In het arrest Cobelfret van 12 februari 2009 (C-138/07) heeft
het Hof van Justitie die laatstgenoemde voorwaarde afgewezen. Meer het Hof van Justitie die laatstgenoemde voorwaarde afgewezen. Meer
bepaald heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 4, lid 1, bepaald heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 4, lid 1,
eerste streepje, van richtlijn 90/435/EEG aldus moet worden uitgelegd eerste streepje, van richtlijn 90/435/EEG aldus moet worden uitgelegd
« dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat « dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat
[...], die bepaalt dat de door een moedermaatschappij ontvangen [...], die bepaalt dat de door een moedermaatschappij ontvangen
dividenden in de belastbare basis van deze vennootschap worden dividenden in de belastbare basis van deze vennootschap worden
opgenomen en daarna ten belope van 95 % daarvan worden afgetrokken opgenomen en daarna ten belope van 95 % daarvan worden afgetrokken
voor zover er voor het betrokken belastbare tijdperk na aftrek van de voor zover er voor het betrokken belastbare tijdperk na aftrek van de
andere vrijgestelde winsten een positief winstsaldo overblijft ». andere vrijgestelde winsten een positief winstsaldo overblijft ».
Om aan dat arrest tegemoet te komen, heeft artikel 8 van de wet van 21 Om aan dat arrest tegemoet te komen, heeft artikel 8 van de wet van 21
december 2009 de in het geding zijnde bepaling ingevoerd, die toestaat december 2009 de in het geding zijnde bepaling ingevoerd, die toestaat
dat het DBI-overschot naar de volgende belastbare tijdperken wordt dat het DBI-overschot naar de volgende belastbare tijdperken wordt
overgedragen indien de betrokken dividenden afkomstig zijn van een in overgedragen indien de betrokken dividenden afkomstig zijn van een in
de Europese Unie gevestigde dochteronderneming. de Europese Unie gevestigde dochteronderneming.
Bij artikel 45, 3°, van de wet van 14 april 2011 heeft de wetgever het Bij artikel 45, 3°, van de wet van 14 april 2011 heeft de wetgever het
toepassingsgebied van de in het geding zijnde bepaling uitgebreid tot toepassingsgebied van de in het geding zijnde bepaling uitgebreid tot
de dividenden afkomstig van een in de Europese Economische Ruimte de dividenden afkomstig van een in de Europese Economische Ruimte
gevestigde dochteronderneming. Die wetswijziging is evenwel niet van gevestigde dochteronderneming. Die wetswijziging is evenwel niet van
belang voor het antwoord op de prejudiciële vragen. belang voor het antwoord op de prejudiciële vragen.
B.5.5. Het Hof van Justitie heeft de gevolgen van het arrest Cobelfret B.5.5. Het Hof van Justitie heeft de gevolgen van het arrest Cobelfret
niet beperkt in de tijd. In dat verband zij eraan herinnerd dat de niet beperkt in de tijd. In dat verband zij eraan herinnerd dat de
uitlegging die het Hof van Justitie krachtens de bij artikel 267 van uitlegging die het Hof van Justitie krachtens de bij artikel 267 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan dat Hof het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan dat Hof
verleende bevoegdheid geeft aan een voorschrift van Unierecht, de verleende bevoegdheid geeft aan een voorschrift van Unierecht, de
betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het
tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden
verstaan en toegepast, verklaart en preciseert. verstaan en toegepast, verklaart en preciseert.
Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook
kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan
en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om
uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de
voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat
voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (HvJ, grote voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (HvJ, grote
kamer, 6 maart 2007, Meilicke, C-292/04, punt 34). kamer, 6 maart 2007, Meilicke, C-292/04, punt 34).
B.5.6. In een beschikking van 4 juni 2009 (C-439/07 en C-499/07) heeft B.5.6. In een beschikking van 4 juni 2009 (C-439/07 en C-499/07) heeft
het Hof van Justitie gepreciseerd dat, indien volgens de nationale het Hof van Justitie gepreciseerd dat, indien volgens de nationale
regeling van een lidstaat dividenden afkomstig van een in een derde regeling van een lidstaat dividenden afkomstig van een in een derde
land gevestigde vennootschap minder gunstig worden behandeld dan land gevestigde vennootschap minder gunstig worden behandeld dan
dividenden afkomstig van een vennootschap met zetel in deze lidstaat, dividenden afkomstig van een vennootschap met zetel in deze lidstaat,
de nationale rechter, in het licht van het voorwerp van de nationale de nationale rechter, in het licht van het voorwerp van de nationale
regeling en rekening houdend met de feiten van de bij hem aanhangige regeling en rekening houdend met de feiten van de bij hem aanhangige
zaak, moet onderzoeken of artikel 56 EG (thans artikel 63 van het zaak, moet onderzoeken of artikel 56 EG (thans artikel 63 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) van toepassing is Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) van toepassing is
en, in voorkomend geval, of het zich verzet tegen dit verschil in en, in voorkomend geval, of het zich verzet tegen dit verschil in
behandeling. behandeling.
De voormelde beschikking steunt op de volgende redengeving : De voormelde beschikking steunt op de volgende redengeving :
« 65 Artikel 56, lid 1, EG heeft het kapitaalverkeer tussen de « 65 Artikel 56, lid 1, EG heeft het kapitaalverkeer tussen de
lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen
geliberaliseerd. Daartoe bepaalt het dat in het kader van het geliberaliseerd. Daartoe bepaalt het dat in het kader van het
hoofdstuk van het EG-verdrag ' Kapitaal en betalingsverkeer ' alle hoofdstuk van het EG-verdrag ' Kapitaal en betalingsverkeer ' alle
beperkingen van het kapitaalverkeer tussen de lidstaten onderling en beperkingen van het kapitaalverkeer tussen de lidstaten onderling en
tussen de lidstaten en derde landen verboden zijn (arrest van 14 tussen de lidstaten en derde landen verboden zijn (arrest van 14
december 1995, Sanz de Lera e.a., C-163/94, C-165/94 en C-250/94, december 1995, Sanz de Lera e.a., C-163/94, C-165/94 en C-250/94,
Jurispr. blz. I-4821, punt 19; arresten Van Hilten-Van der Heijden, Jurispr. blz. I-4821, punt 19; arresten Van Hilten-Van der Heijden,
reeds aangehaald, punt 37, en A, reeds aangehaald, punt 20, en reeds aangehaald, punt 37, en A, reeds aangehaald, punt 20, en
beschikking Test Claimants in the CFC and Dividend Group Litigation, beschikking Test Claimants in the CFC and Dividend Group Litigation,
reeds aangehaald, punt 90). reeds aangehaald, punt 90).
66 Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat, wat het 66 Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat, wat het
kapitaalverkeer tussen de lidstaten en derde landen betreft, artikel kapitaalverkeer tussen de lidstaten en derde landen betreft, artikel
56, lid 1, EG junctis de artikelen 57 EG en 58 EG, voor de nationale 56, lid 1, EG junctis de artikelen 57 EG en 58 EG, voor de nationale
rechter kan worden ingeroepen en tot gevolg kan hebben dat de daarmee rechter kan worden ingeroepen en tot gevolg kan hebben dat de daarmee
strijdige nationale bepalingen buiten toepassing worden gelaten, strijdige nationale bepalingen buiten toepassing worden gelaten,
ongeacht om welke categorie van kapitaalverkeer het gaat (arrest A, ongeacht om welke categorie van kapitaalverkeer het gaat (arrest A,
reeds aangehaald, punt 27, en beschikking Test Claimants in the CFC reeds aangehaald, punt 27, en beschikking Test Claimants in the CFC
and Dividend Group Litigation, reeds aangehaald, punt 91). and Dividend Group Litigation, reeds aangehaald, punt 91).
67 Indien volgens de nationale regeling dividenden afkomstig van een 67 Indien volgens de nationale regeling dividenden afkomstig van een
in een derde land gevestigde vennootschap minder gunstig worden in een derde land gevestigde vennootschap minder gunstig worden
behandeld dan dividenden afkomstig van een vennootschap met zetel in behandeld dan dividenden afkomstig van een vennootschap met zetel in
België, is het de taak van de nationale rechter om vooraf te België, is het de taak van de nationale rechter om vooraf te
onderzoeken of artikel 56 EG van toepassing is. onderzoeken of artikel 56 EG van toepassing is.
68 In dit verband zij eraan herinnerd dat met betrekking tot de vraag 68 In dit verband zij eraan herinnerd dat met betrekking tot de vraag
of een nationale wettelijke regeling onder de ene of de andere of een nationale wettelijke regeling onder de ene of de andere
vrijheid van verkeer valt, uit ondertussen vaste rechtspraak blijkt vrijheid van verkeer valt, uit ondertussen vaste rechtspraak blijkt
dat rekening dient te worden gehouden met het voorwerp van de dat rekening dient te worden gehouden met het voorwerp van de
wettelijke regeling in kwestie (zie arrest van 24 mei 2007, Holböck, wettelijke regeling in kwestie (zie arrest van 24 mei 2007, Holböck,
C-157/05, Jurispr. blz. I-4051, punt 22 en aldaar aangehaalde C-157/05, Jurispr. blz. I-4051, punt 22 en aldaar aangehaalde
rechtspraak). rechtspraak).
69 Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat een nationale wettelijke 69 Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat een nationale wettelijke
regeling waarvan de toepassing niet afhankelijk is van de omvang van regeling waarvan de toepassing niet afhankelijk is van de omvang van
de deelneming die de ontvangende vennootschap in de uitkerende de deelneming die de ontvangende vennootschap in de uitkerende
vennootschap heeft, zowel onder artikel 43 EG betreffende de vrijheid vennootschap heeft, zowel onder artikel 43 EG betreffende de vrijheid
van vestiging als onder artikel 56 EG betreffende het vrije verkeer van vestiging als onder artikel 56 EG betreffende het vrije verkeer
van kapitaal kan vallen (zie in die zin arrest Test Claimants in the van kapitaal kan vallen (zie in die zin arrest Test Claimants in the
FII Group Litigation, reeds aangehaald, punt 36, en arrest van 26 juni FII Group Litigation, reeds aangehaald, punt 36, en arrest van 26 juni
2008, Burda, C-284/06, Jurispr. blz. I-4571, punt 71). 2008, Burda, C-284/06, Jurispr. blz. I-4571, punt 71).
70 Voor zover het echter gaat om deelnemingen die de houder ervan een 70 Voor zover het echter gaat om deelnemingen die de houder ervan een
zodanige invloed op de besluiten van de betrokken vennootschappen zodanige invloed op de besluiten van de betrokken vennootschappen
verlenen dat hij de activiteiten ervan kan bepalen, zijn de verlenen dat hij de activiteiten ervan kan bepalen, zijn de
verdragsbepalingen betreffende de vrijheid van vestiging van verdragsbepalingen betreffende de vrijheid van vestiging van
toepassing (arrest Test Claimants in the FII Group Litigation, reeds toepassing (arrest Test Claimants in the FII Group Litigation, reeds
aangehaald, punt 81). aangehaald, punt 81).
71 Het is dus in het licht van het voorwerp van de nationale regeling 71 Het is dus in het licht van het voorwerp van de nationale regeling
en rekening houdend met de feiten van de bij hem aanhangige zaak dat en rekening houdend met de feiten van de bij hem aanhangige zaak dat
de verwijzende rechter moet uitmaken of artikel 56 EG kan worden de verwijzende rechter moet uitmaken of artikel 56 EG kan worden
ingeroepen. In voorkomend geval moet hij onderzoeken of dit artikel ingeroepen. In voorkomend geval moet hij onderzoeken of dit artikel
zich verzet tegen een verschil in behandeling tussen dividenden die zich verzet tegen een verschil in behandeling tussen dividenden die
afkomstig zijn van een in een derde land gevestigde afkomstig zijn van een in een derde land gevestigde
dochteronderneming, en dividenden die afkomstig zijn van een dochteronderneming, en dividenden die afkomstig zijn van een
dochteronderneming met zetel in België. dochteronderneming met zetel in België.
72 Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat de mate waarin de 72 Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat de mate waarin de
lidstaten bevoegd zijn om bepaalde beperkende maatregelen op het lidstaten bevoegd zijn om bepaalde beperkende maatregelen op het
kapitaalverkeer toe te passen, niet kan worden bepaald zonder rekening kapitaalverkeer toe te passen, niet kan worden bepaald zonder rekening
te houden met de omstandigheid dat het kapitaalverkeer naar of uit te houden met de omstandigheid dat het kapitaalverkeer naar of uit
derde landen in een andere juridische context plaatsvindt dan het derde landen in een andere juridische context plaatsvindt dan het
kapitaalverkeer binnen de Europese Gemeenschap. Wegens de mate van kapitaalverkeer binnen de Europese Gemeenschap. Wegens de mate van
juridische integratie van de lidstaten van de Gemeenschap, met name juridische integratie van de lidstaten van de Gemeenschap, met name
het bestaan van communautaire wetgeving die strekt tot samenwerking het bestaan van communautaire wetgeving die strekt tot samenwerking
tussen nationale belastingdiensten, zoals richtlijn 77/799/EEG van de tussen nationale belastingdiensten, zoals richtlijn 77/799/EEG van de
Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de
bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe
belastingen (PB L 336, blz. 15), is de belastingheffing door een belastingen (PB L 336, blz. 15), is de belastingheffing door een
lidstaat op economische activiteiten met grensoverschrijdende aspecten lidstaat op economische activiteiten met grensoverschrijdende aspecten
binnen de Gemeenschap dus niet altijd vergelijkbaar met die op binnen de Gemeenschap dus niet altijd vergelijkbaar met die op
economische activiteiten die zich afspelen tussen lidstaten en derde economische activiteiten die zich afspelen tussen lidstaten en derde
landen (arrest Test Claimants in the FII Group Litigation, reeds landen (arrest Test Claimants in the FII Group Litigation, reeds
aangehaald, punt 170, en beschikking Test Claimants in the CFC and aangehaald, punt 170, en beschikking Test Claimants in the CFC and
Dividend Group Litigation, reeds aangehaald, punt 92). Dividend Group Litigation, reeds aangehaald, punt 92).
73 Bovendien kan evenmin worden uitgesloten dat een lidstaat in staat 73 Bovendien kan evenmin worden uitgesloten dat een lidstaat in staat
is aan te tonen dat een beperking van het kapitaalverkeer naar of uit is aan te tonen dat een beperking van het kapitaalverkeer naar of uit
derde landen om een bepaalde reden gerechtvaardigd is, in derde landen om een bepaalde reden gerechtvaardigd is, in
omstandigheden waarin die reden geen geldige rechtvaardiging zou omstandigheden waarin die reden geen geldige rechtvaardiging zou
opleveren voor een beperking van het kapitaalverkeer tussen lidstaten opleveren voor een beperking van het kapitaalverkeer tussen lidstaten
(arrest A, reeds aangehaald, punten 36 en 37, en beschikking Test (arrest A, reeds aangehaald, punten 36 en 37, en beschikking Test
Claimants in the CFC and Dividend Group Litigation, reeds aangehaald, Claimants in the CFC and Dividend Group Litigation, reeds aangehaald,
punt 93) ». punt 93) ».
B.6.1. Het staat aan de verwijzende rechter om uit te maken of artikel B.6.1. Het staat aan de verwijzende rechter om uit te maken of artikel
63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan
worden aangevoerd. Alhoewel prejudiciële vragen enkel kunnen worden worden aangevoerd. Alhoewel prejudiciële vragen enkel kunnen worden
gesteld naar aanleiding van concrete geschillen, betreffen zij immers gesteld naar aanleiding van concrete geschillen, betreffen zij immers
abstracte rechtsvragen die als dusdanig door het Hof moeten worden abstracte rechtsvragen die als dusdanig door het Hof moeten worden
beantwoord, en zulks los van de materiële omstandigheden van het beantwoord, en zulks los van de materiële omstandigheden van het
geschil waarin de prejudiciële vraag werd opgeworpen. Het Hof moet geschil waarin de prejudiciële vraag werd opgeworpen. Het Hof moet
zich derhalve uitspreken over een algemene norm en niet over het zich derhalve uitspreken over een algemene norm en niet over het
bijzondere geval dat aanhangig is bij de verwijzende rechter die de bijzondere geval dat aanhangig is bij de verwijzende rechter die de
prejudiciële vraag formuleert. prejudiciële vraag formuleert.
B.6.2. Het komt de wetgever toe de grondslag van de belasting vast te B.6.2. Het komt de wetgever toe de grondslag van de belasting vast te
stellen. Hij beschikt ter zake over een ruime beoordelingsmarge. stellen. Hij beschikt ter zake over een ruime beoordelingsmarge.
Fiscale maatregelen maken immers een wezenlijk onderdeel uit van het Fiscale maatregelen maken immers een wezenlijk onderdeel uit van het
sociaaleconomische beleid. Zij zorgen niet alleen voor een sociaaleconomische beleid. Zij zorgen niet alleen voor een
substantieel deel van de inkomsten die de verwezenlijking van dat substantieel deel van de inkomsten die de verwezenlijking van dat
beleid mogelijk moeten maken; zij laten de wetgever ook toe om sturend beleid mogelijk moeten maken; zij laten de wetgever ook toe om sturend
en corrigerend op te treden en op die manier het sociale en en corrigerend op te treden en op die manier het sociale en
economische beleid vorm te geven. economische beleid vorm te geven.
De maatschappelijke keuzen die bij het inzamelen en het inzetten van De maatschappelijke keuzen die bij het inzamelen en het inzetten van
middelen moeten worden gemaakt, behoren derhalve tot de middelen moeten worden gemaakt, behoren derhalve tot de
beoordelingsvrijheid van de wetgever. Het Hof vermag een dergelijke beoordelingsvrijheid van de wetgever. Het Hof vermag een dergelijke
beleidskeuze, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen, beleidskeuze, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen,
slechts af te keuren indien zij op een manifeste vergissing zouden slechts af te keuren indien zij op een manifeste vergissing zouden
berusten of indien zij kennelijk onredelijk zouden zijn. berusten of indien zij kennelijk onredelijk zouden zijn.
B.6.3. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel B.6.3. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel
van gelijkheid en niet-discriminatie. Artikel 172 van de Grondwet is van gelijkheid en niet-discriminatie. Artikel 172 van de Grondwet is
een bijzondere toepassing van dat beginsel in fiscale aangelegenheden. een bijzondere toepassing van dat beginsel in fiscale aangelegenheden.
Die bepalingen omvatten geen algemeen verbod op dubbele belasting. Die bepalingen omvatten geen algemeen verbod op dubbele belasting.
Zoals reeds vastgesteld in het arrest nr. 116/2006 van 5 juli 2006, Zoals reeds vastgesteld in het arrest nr. 116/2006 van 5 juli 2006,
heeft de wetgever nooit vooropgesteld dat het DBI-stelsel op heeft de wetgever nooit vooropgesteld dat het DBI-stelsel op
onvoorwaardelijke wijze van toepassing moest zijn in alle gevallen onvoorwaardelijke wijze van toepassing moest zijn in alle gevallen
waar dividenden worden uitgekeerd. waar dividenden worden uitgekeerd.
Wanneer de wetgever evenwel in een mechanisme voorziet dat de Wanneer de wetgever evenwel in een mechanisme voorziet dat de
economische dubbele belasting van de dividenden beoogt te voorkomen, economische dubbele belasting van de dividenden beoogt te voorkomen,
dan dient hij daarbij het beginsel van gelijkheid en dan dient hij daarbij het beginsel van gelijkheid en
niet-discriminatie in acht te nemen. niet-discriminatie in acht te nemen.
B.6.4. De prejudiciële vragen hebben geen betrekking op de DBI-aftrek B.6.4. De prejudiciële vragen hebben geen betrekking op de DBI-aftrek
als zodanig, die immers geen verschil in behandeling op grond van de als zodanig, die immers geen verschil in behandeling op grond van de
oorsprong van de ontvangen dividenden inhoudt, maar op de oorsprong van de ontvangen dividenden inhoudt, maar op de
overdraagbaarheid van het DBI-overschot naar volgende belastbare overdraagbaarheid van het DBI-overschot naar volgende belastbare
tijdperken. tijdperken.
De lidstaten van de Europese Unie vormen een specifieke rechtsorde. De lidstaten van de Europese Unie vormen een specifieke rechtsorde.
Die vorm van juridische integratie kan verantwoorden dat de belasting Die vorm van juridische integratie kan verantwoorden dat de belasting
door een lidstaat op economische activiteiten met grensoverschrijdende door een lidstaat op economische activiteiten met grensoverschrijdende
aspecten binnen de Unie niet stelselmatig op dezelfde wijze wordt aspecten binnen de Unie niet stelselmatig op dezelfde wijze wordt
geheven als op economische activiteiten die zich afspelen tussen geheven als op economische activiteiten die zich afspelen tussen
lidstaten en derde landen. lidstaten en derde landen.
Hoewel het, vanuit het oogpunt van een coherente regelgeving, Hoewel het, vanuit het oogpunt van een coherente regelgeving,
wenselijk kan worden geacht dat de overdraagbaarheid van het wenselijk kan worden geacht dat de overdraagbaarheid van het
DBI-overschot mogelijk wordt gemaakt voor alle dividenden die als DBI DBI-overschot mogelijk wordt gemaakt voor alle dividenden die als DBI
van de winst van het belastbare tijdperk worden afgetrokken, vermag de van de winst van het belastbare tijdperk worden afgetrokken, vermag de
wetgever met de budgettaire gevolgen van een dergelijke afstemming wetgever met de budgettaire gevolgen van een dergelijke afstemming
rekening te houden. rekening te houden.
Anders dan de appellante voor de verwijzende rechter beweert, wordt Anders dan de appellante voor de verwijzende rechter beweert, wordt
aan de verantwoording van het in het geding zijnde verschil in aan de verantwoording van het in het geding zijnde verschil in
behandeling geen afbreuk gedaan door het ontbreken, in de behandeling geen afbreuk gedaan door het ontbreken, in de
parlementaire voorbereiding, van enige verwijzing naar de budgettaire parlementaire voorbereiding, van enige verwijzing naar de budgettaire
doelstelling van de maatregel. Het Hof zou immers niet tot de doelstelling van de maatregel. Het Hof zou immers niet tot de
schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie kunnen schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie kunnen
besluiten om de enkele reden dat uit de parlementaire voorbereiding besluiten om de enkele reden dat uit de parlementaire voorbereiding
niet de objectieve en redelijke verantwoording van een verschil in niet de objectieve en redelijke verantwoording van een verschil in
behandeling blijkt. De vaststelling dat een dergelijke verantwoording behandeling blijkt. De vaststelling dat een dergelijke verantwoording
niet in de parlementaire voorbereiding is vermeld, sluit niet uit dat niet in de parlementaire voorbereiding is vermeld, sluit niet uit dat
aan een maatregel een doelstelling van algemeen belang ten grondslag aan een maatregel een doelstelling van algemeen belang ten grondslag
ligt die het eruit voortvloeiende verschil in behandeling in ligt die het eruit voortvloeiende verschil in behandeling in
redelijkheid kan verantwoorden. redelijkheid kan verantwoorden.
B.7. Door het in het geding zijnde verschil in behandeling in te B.7. Door het in het geding zijnde verschil in behandeling in te
voeren, heeft de wetgever geen manifest onjuiste of onredelijke voeren, heeft de wetgever geen manifest onjuiste of onredelijke
beleidskeuze gemaakt. beleidskeuze gemaakt.
Het zal aan de verwijzende rechter staan te oordelen of, rekening Het zal aan de verwijzende rechter staan te oordelen of, rekening
houdend met de feiten van de bij hem aanhangige zaak, de in het geding houdend met de feiten van de bij hem aanhangige zaak, de in het geding
zijnde deelnemingen van de nv « Agfa-Gevaert » haar een zodanige zijnde deelnemingen van de nv « Agfa-Gevaert » haar een zodanige
invloed op de besluiten van de betrokken buitenlandse vennootschappen invloed op de besluiten van de betrokken buitenlandse vennootschappen
verlenen, dat de bepalingen betreffende de vrijheid van vestiging van verlenen, dat de bepalingen betreffende de vrijheid van vestiging van
toepassing zijn, dan wel of artikel 63 van het Verdrag betreffende de toepassing zijn, dan wel of artikel 63 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie in verband met het vrij verkeer van werking van de Europese Unie in verband met het vrij verkeer van
kapitaal van toepassing is en, in voorkomend geval, of het zich verzet kapitaal van toepassing is en, in voorkomend geval, of het zich verzet
tegen dit verschil in behandeling (zie de rechtspraak van het Hof van tegen dit verschil in behandeling (zie de rechtspraak van het Hof van
Justitie aangehaald in B.5.6). Justitie aangehaald in B.5.6).
De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
B.8. Artikel 64, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de B.8. Artikel 64, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie bepaalt : Europese Unie bepaalt :
« Het bepaalde in artikel 63 doet geen afbreuk aan de toepassing op « Het bepaalde in artikel 63 doet geen afbreuk aan de toepassing op
derde landen van beperkingen die op 31 december 1993 bestaan uit derde landen van beperkingen die op 31 december 1993 bestaan uit
hoofde van het nationale recht of het recht van de Unie inzake het hoofde van het nationale recht of het recht van de Unie inzake het
kapitaalverkeer naar of uit derde landen in verband met directe kapitaalverkeer naar of uit derde landen in verband met directe
investeringen - met inbegrip van investeringen in onroerende goederen investeringen - met inbegrip van investeringen in onroerende goederen
-, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating -, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating
van waardepapieren tot de kapitaalmarkten. Voor beperkingen uit hoofde van waardepapieren tot de kapitaalmarkten. Voor beperkingen uit hoofde
van nationaal recht in Bulgarije, Estland en Hongarije geldt als datum van nationaal recht in Bulgarije, Estland en Hongarije geldt als datum
31 december 1999 ». 31 december 1999 ».
Doordat zij refereert aan het verschil in behandeling van dividenden Doordat zij refereert aan het verschil in behandeling van dividenden
in verband met directe investeringen en dividenden in verband met in verband met directe investeringen en dividenden in verband met
indirecte investeringen, houdt de tweede prejudiciële vraag indirecte investeringen, houdt de tweede prejudiciële vraag
rechtstreeks verband met die verdragsbepaling. De directe investering rechtstreeks verband met die verdragsbepaling. De directe investering
wordt gekenmerkt door de mogelijkheid om daadwerkelijk deel te hebben wordt gekenmerkt door de mogelijkheid om daadwerkelijk deel te hebben
in het bestuur van of de controle over een vennootschap (HvJ, 13 mei in het bestuur van of de controle over een vennootschap (HvJ, 13 mei
2003, C-98/01, Commissie t. Verenigd Koninkrijk, punt 40; HvJ, 13 mei 2003, C-98/01, Commissie t. Verenigd Koninkrijk, punt 40; HvJ, 13 mei
2003, C-463/00, Commissie t. Spanje, punt 53; HvJ, 4 juni 2002, 2003, C-463/00, Commissie t. Spanje, punt 53; HvJ, 4 juni 2002,
C-503/99, Commissie t. België, punt 38; HvJ, 4 juni 2002, C-367/98, C-503/99, Commissie t. België, punt 38; HvJ, 4 juni 2002, C-367/98,
Commissie t. Portugal, punt 38). Commissie t. Portugal, punt 38).
Zelfs indien de artikelen 63 en 64 van het Verdrag betreffende de Zelfs indien de artikelen 63 en 64 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie van toepassing zouden zijn (B.7), vloeit werking van de Europese Unie van toepassing zouden zijn (B.7), vloeit
het in het geding zijnde verschil in behandeling niet voort uit het in het geding zijnde verschil in behandeling niet voort uit
artikel 205, § 3, van het WIB 1992, maar uit artikel 64, lid 1, van artikel 205, § 3, van het WIB 1992, maar uit artikel 64, lid 1, van
het voormelde Verdrag. Het Hof is niet bevoegd om zich over dat het voormelde Verdrag. Het Hof is niet bevoegd om zich over dat
verschil in behandeling uit te spreken. verschil in behandeling uit te spreken.
Ten aanzien van de derde en de vierde prejudiciële vraag Ten aanzien van de derde en de vierde prejudiciële vraag
B.9. Met de derde en de vierde prejudiciële vraag, die dezelfde B.9. Met de derde en de vierde prejudiciële vraag, die dezelfde
draagwijdte hebben maar respectievelijk het bilateraal draagwijdte hebben maar respectievelijk het bilateraal
belastingverdrag met de Republiek Korea en met Venezuela betreffen, belastingverdrag met de Republiek Korea en met Venezuela betreffen,
wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de
instemmingswetten met die verdragen de artikelen 10 en 11 van de instemmingswetten met die verdragen de artikelen 10 en 11 van de
Grondwet schenden doordat zij het verschil in behandeling dat in de Grondwet schenden doordat zij het verschil in behandeling dat in de
eerste prejudiciële vraag aan de orde is, niet hebben opgeheven in eerste prejudiciële vraag aan de orde is, niet hebben opgeheven in
zoverre het dividenden betreft die afkomstig zijn van in die landen zoverre het dividenden betreft die afkomstig zijn van in die landen
gevestigde dochterondernemingen. gevestigde dochterondernemingen.
Aangezien het verschil in behandeling tussen een vennootschap die Aangezien het verschil in behandeling tussen een vennootschap die
dividenden ontvangt van een in de Europese Unie gevestigde dividenden ontvangt van een in de Europese Unie gevestigde
dochteronderneming en een vennootschap die dividenden ontvangt van een dochteronderneming en een vennootschap die dividenden ontvangt van een
buiten de Europese Unie gevestigde dochteronderneming verantwoord is buiten de Europese Unie gevestigde dochteronderneming verantwoord is
bevonden (B.7), behoort het eveneens tot de beoordelingsvrijheid van bevonden (B.7), behoort het eveneens tot de beoordelingsvrijheid van
de wetgever om in te stemmen met een bilateraal belastingverdrag de wetgever om in te stemmen met een bilateraal belastingverdrag
waarin dat verschil in behandeling wordt behouden of wordt opgeheven. waarin dat verschil in behandeling wordt behouden of wordt opgeheven.
Het gelijkheidsbeginsel vereist voor het overige niet dat, in elk van Het gelijkheidsbeginsel vereist voor het overige niet dat, in elk van
de overeenkomsten die de Belgische Staat met andere landen sluit ter de overeenkomsten die de Belgische Staat met andere landen sluit ter
voorkoming van dubbele belasting, hij ernaar streeft geval per geval voorkoming van dubbele belasting, hij ernaar streeft geval per geval
aan de belastingplichtigen het stelsel te waarborgen dat voor hen op aan de belastingplichtigen het stelsel te waarborgen dat voor hen op
elk ogenblik het meest gunstige zou zijn, noch dat de Belgische Staat elk ogenblik het meest gunstige zou zijn, noch dat de Belgische Staat
met andere verdragsluitende partijen slechts overeenkomsten zou kunnen met andere verdragsluitende partijen slechts overeenkomsten zou kunnen
sluiten op voorwaarde dat die overeenkomsten dezelfde aangelegenheden sluiten op voorwaarde dat die overeenkomsten dezelfde aangelegenheden
op analoge wijze zouden regelen. op analoge wijze zouden regelen.
De derde en de vierde prejudiciële vraag dienen ontkennend te worden De derde en de vierde prejudiciële vraag dienen ontkennend te worden
beantwoord. beantwoord.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
Artikel 205, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de Artikel 205, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de
wet van 19 september 1996 « houdende instemming van de Aanvullende wet van 19 september 1996 « houdende instemming van de Aanvullende
Overeenkomst ondertekend te Brussel op 20 april 1994 tot wijziging van Overeenkomst ondertekend te Brussel op 20 april 1994 tot wijziging van
de overeenkomst en tot opheffing van het Protocol tussen de Republiek de overeenkomst en tot opheffing van het Protocol tussen de Republiek
Korea en het Koninkrijk België tot vermijden van dubbele belasting en Korea en het Koninkrijk België tot vermijden van dubbele belasting en
tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen
naar het inkomen, ondertekend te Brussel op 29 augustus 1977 » en de naar het inkomen, ondertekend te Brussel op 29 augustus 1977 » en de
wet van 19 september 1996 « houdende goedkeuring van de Overeenkomst wet van 19 september 1996 « houdende goedkeuring van de Overeenkomst
tussen het Koninkrijk België en de Republiek Venezuela tot het tussen het Koninkrijk België en de Republiek Venezuela tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan
van belasting inzake belastingen naar het inkomen, en Protocol, van belasting inzake belastingen naar het inkomen, en Protocol,
ondertekend te Brussel op 22 april 1993 » schenden de artikelen 10 en ondertekend te Brussel op 22 april 1993 » schenden de artikelen 10 en
11 van de Grondwet niet. 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het
Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2012. Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2012.
De griffier, De griffier,
F. Meersschaut F. Meersschaut
De voorzitter, De voorzitter,
M. Bossuyt M. Bossuyt
^