← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 170/2011 van 10 november 2011 Rolnummers 5065 en 5106 In
zake : de prejudiciële vragen over artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen
aan personen met een handicap, gesteld door het Ar Het
Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechter(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 170/2011 van 10 november 2011 Rolnummers 5065 en 5106 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, gesteld door het Ar Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechter(...) | Uittreksel uit arrest nr. 170/2011 van 10 november 2011 Rolnummers 5065 en 5106 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, gesteld door het Ar Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechter(...) |
---|---|
GRONDWETTELIJK HOF | GRONDWETTELIJK HOF |
Uittreksel uit arrest nr. 170/2011 van 10 november 2011 | Uittreksel uit arrest nr. 170/2011 van 10 november 2011 |
Rolnummers 5065 en 5106 | Rolnummers 5065 en 5106 |
In zake : de prejudiciële vragen over artikel 7 van de wet van 27 | In zake : de prejudiciële vragen over artikel 7 van de wet van 27 |
februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een | februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een |
handicap, gesteld door het Arbeidshof te Brussel en de | handicap, gesteld door het Arbeidshof te Brussel en de |
Arbeidsrechtbank te Charleroi. | Arbeidsrechtbank te Charleroi. |
Het Grondwettelijk Hof, | Het Grondwettelijk Hof, |
samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de | samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de |
rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. | rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. |
Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. | Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. |
Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder | Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder |
voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse, | voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse, |
wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging |
a. Bij arrest van 29 november 2010 in zake Marc Mikolajczak tegen de | a. Bij arrest van 29 november 2010 in zake Marc Mikolajczak tegen de |
FOD Sociale Zekerheid, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is | FOD Sociale Zekerheid, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is |
ingekomen op 6 december 2010, heeft het Arbeidshof te Brussel de | ingekomen op 6 december 2010, heeft het Arbeidshof te Brussel de |
volgende prejudiciële vraag gesteld : | volgende prejudiciële vraag gesteld : |
« Schendt artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de | « Schendt artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de |
tegemoetkomingen aan personen met een handicap de artikelen 10 en 11 | tegemoetkomingen aan personen met een handicap de artikelen 10 en 11 |
van de Grondwet, doordat het tot een verschillende behandeling leidt | van de Grondwet, doordat het tot een verschillende behandeling leidt |
van : | van : |
- de sociaal verzekerden die geen bestaansmiddelen hebben, naargelang | - de sociaal verzekerden die geen bestaansmiddelen hebben, naargelang |
zij een handicap hebben en tegemoetkomingen voor personen met een | zij een handicap hebben en tegemoetkomingen voor personen met een |
handicap ontvangen, dan wel in goede gezondheid verkeren en het | handicap ontvangen, dan wel in goede gezondheid verkeren en het |
leefloon ontvangen; | leefloon ontvangen; |
- de personen met een handicap die geen bestaansmiddelen hebben en die | - de personen met een handicap die geen bestaansmiddelen hebben en die |
in gemeenschap leven, echter niet als paar noch in familieverband, | in gemeenschap leven, echter niet als paar noch in familieverband, |
naargelang de gemeenschap twee of meer personen telt; | naargelang de gemeenschap twee of meer personen telt; |
- de personen die inkomsten hebben en die in gemeenschap leven, echter | - de personen die inkomsten hebben en die in gemeenschap leven, echter |
niet als paar noch in familieverband, met een persoon zonder inkomen, | niet als paar noch in familieverband, met een persoon zonder inkomen, |
naargelang de samenwonende een handicap heeft en tegemoetkomingen voor | naargelang de samenwonende een handicap heeft en tegemoetkomingen voor |
personen met een handicap ontvangt, dan wel in goede gezondheid | personen met een handicap ontvangt, dan wel in goede gezondheid |
verkeert en het leefloon ontvangt ? ». | verkeert en het leefloon ontvangt ? ». |
b. Bij vonnis van 8 februari 2011 in zake L.B. tegen de Belgische | b. Bij vonnis van 8 februari 2011 in zake L.B. tegen de Belgische |
Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 | Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 |
februari 2011, heeft de Arbeidsrechtbank te Charleroi de volgende | februari 2011, heeft de Arbeidsrechtbank te Charleroi de volgende |
prejudiciële vraag gesteld : | prejudiciële vraag gesteld : |
« Schendt artikel 7, § 3, van de wet van 27 februari 1987 betreffende | « Schendt artikel 7, § 3, van de wet van 27 februari 1987 betreffende |
de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, in zoverre het het | de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, in zoverre het het |
begrip ' huishouden ' definieert als ' elke samenwoning van twee | begrip ' huishouden ' definieert als ' elke samenwoning van twee |
personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of | personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of |
derde graad ', de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het een | derde graad ', de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het een |
verschil in behandeling invoert tussen, enerzijds, een persoon met een | verschil in behandeling invoert tussen, enerzijds, een persoon met een |
handicap die met zijn moeder of grootmoeder samenwoont en aan wie een | handicap die met zijn moeder of grootmoeder samenwoont en aan wie een |
inkomensvervangende tegemoetkoming van categorie A en een | inkomensvervangende tegemoetkoming van categorie A en een |
integratietegemoetkoming worden toegekend zonder de inkomsten van de | integratietegemoetkoming worden toegekend zonder de inkomsten van de |
bloedverwant in de opgaande lijn in aanmerking te nemen en, | bloedverwant in de opgaande lijn in aanmerking te nemen en, |
anderzijds, een persoon met een handicap die samenwoont met een dame | anderzijds, een persoon met een handicap die samenwoont met een dame |
met wie hij een affectieve band heeft die vergelijkbaar is met die ten | met wie hij een affectieve band heeft die vergelijkbaar is met die ten |
opzichte van een pleegmoeder maar die de eerstgenoemde niet kan | opzichte van een pleegmoeder maar die de eerstgenoemde niet kan |
adopteren wegens een te klein leeftijdsverschil, en aan wie een | adopteren wegens een te klein leeftijdsverschil, en aan wie een |
tegemoetkoming van categorie C wordt toegekend waarbij de inkomsten | tegemoetkoming van categorie C wordt toegekend waarbij de inkomsten |
van de samenwonende in aanmerking worden genomen, met als gevolg dat | van de samenwonende in aanmerking worden genomen, met als gevolg dat |
de tegemoetkoming wordt ingetrokken wegens het in aanmerking nemen van | de tegemoetkoming wordt ingetrokken wegens het in aanmerking nemen van |
de inkomsten van de samenwonende ? ». | de inkomsten van de samenwonende ? ». |
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5065 en 5106 van de rol van | Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5065 en 5106 van de rol van |
het Hof, werden samengevoegd. | het Hof, werden samengevoegd. |
(...) | (...) |
III. In rechte | III. In rechte |
B.1. Artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de | B.1. Artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de |
tegemoetkomingen aan personen met een handicap bepaalt : | tegemoetkomingen aan personen met een handicap bepaalt : |
« § 1. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkomingen kunnen enkel | « § 1. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkomingen kunnen enkel |
toegekend worden indien het bedrag van het inkomen van de persoon met | toegekend worden indien het bedrag van het inkomen van de persoon met |
een handicap en het bedrag van het inkomen van de persoon met wie hij | een handicap en het bedrag van het inkomen van de persoon met wie hij |
een huishouden vormt, het in artikel 6 bedoelde bedrag van de | een huishouden vormt, het in artikel 6 bedoelde bedrag van de |
tegemoetkomingen niet overschrijden. | tegemoetkomingen niet overschrijden. |
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de | De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de |
Ministerraad, wat moet worden verstaan onder ' inkomen ' en door wie, | Ministerraad, wat moet worden verstaan onder ' inkomen ' en door wie, |
volgens welke criteria en op welke wijze het bedrag ervan moet worden | volgens welke criteria en op welke wijze het bedrag ervan moet worden |
bepaald. | bepaald. |
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de | De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de |
Ministerraad, bepalen dat sommige inkomsten of delen van het inkomen, | Ministerraad, bepalen dat sommige inkomsten of delen van het inkomen, |
onder de voorwaarden die Hij bepaalt, niet of slechts gedeeltelijk in | onder de voorwaarden die Hij bepaalt, niet of slechts gedeeltelijk in |
aanmerking worden genomen. Hij kan daarbij een onderscheid maken | aanmerking worden genomen. Hij kan daarbij een onderscheid maken |
naargelang het gaat om een inkomensvervangende tegemoetkoming, een | naargelang het gaat om een inkomensvervangende tegemoetkoming, een |
integratietegemoetkoming of een tegemoetkoming voor hulp aan | integratietegemoetkoming of een tegemoetkoming voor hulp aan |
bejaarden. Hij kan eveneens een onderscheid maken naargelang de | bejaarden. Hij kan eveneens een onderscheid maken naargelang de |
gerechtigde behoort tot categorie A, B of C, naargelang de graad van | gerechtigde behoort tot categorie A, B of C, naargelang de graad van |
zelfredzaamheid van de persoon met een handicap, naargelang het gaat | zelfredzaamheid van de persoon met een handicap, naargelang het gaat |
om het inkomen van de persoon met een handicap zelf of om het inkomen | om het inkomen van de persoon met een handicap zelf of om het inkomen |
van de persoon met wie hij een huishouden vormt, of naargelang de bron | van de persoon met wie hij een huishouden vormt, of naargelang de bron |
van het inkomen. | van het inkomen. |
§ 2. De persoon met een handicap en de persoon met wie hij een | § 2. De persoon met een handicap en de persoon met wie hij een |
huishouden vormt, moeten hun rechten laten gelden : | huishouden vormt, moeten hun rechten laten gelden : |
1° op de uitkeringen en vergoedingen waarop hij aanspraak kan maken | 1° op de uitkeringen en vergoedingen waarop hij aanspraak kan maken |
krachtens een andere Belgische of buitenlandse wetgeving of krachtens | krachtens een andere Belgische of buitenlandse wetgeving of krachtens |
de regels van toepassing op het personeel van een internationale | de regels van toepassing op het personeel van een internationale |
openbare instelling, en die hun grond vinden in een beperking van het | openbare instelling, en die hun grond vinden in een beperking van het |
verdienvermogen, in een gebrek aan of vermindering van de | verdienvermogen, in een gebrek aan of vermindering van de |
zelfredzaamheid of in de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk | zelfredzaamheid of in de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk |
Wetboek betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid; | Wetboek betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid; |
2° op sociale uitkeringen inzake ziekte en invaliditeit, werkloosheid, | 2° op sociale uitkeringen inzake ziekte en invaliditeit, werkloosheid, |
arbeidsongevallen, beroepsziekten, rust- en overlevingspensioenen, de | arbeidsongevallen, beroepsziekten, rust- en overlevingspensioenen, de |
inkomensgarantie voor ouderen en het gewaarborgd inkomen voor | inkomensgarantie voor ouderen en het gewaarborgd inkomen voor |
bejaarden. | bejaarden. |
§ 3. Onder ' huishouden ' moet worden verstaan elke samenwoning van | § 3. Onder ' huishouden ' moet worden verstaan elke samenwoning van |
twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede | twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede |
of derde graad. | of derde graad. |
Het bestaan van een huishouden wordt vermoed wanneer ten minste twee | Het bestaan van een huishouden wordt vermoed wanneer ten minste twee |
personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of | personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of |
derde graad, hun hoofdverblijfplaats op hetzelfde adres hebben. Het | derde graad, hun hoofdverblijfplaats op hetzelfde adres hebben. Het |
tegenbewijs kan met alle mogelijke middelen worden geleverd door de | tegenbewijs kan met alle mogelijke middelen worden geleverd door de |
persoon met een handicap of door de bestuursdirectie van de | persoon met een handicap of door de bestuursdirectie van de |
uitkeringen aan personen met een handicap. | uitkeringen aan personen met een handicap. |
Wanneer echter één van de leden van het huishouden opgesloten is in | Wanneer echter één van de leden van het huishouden opgesloten is in |
een gevangenis of opgenomen is in een instelling voor sociaal verweer, | een gevangenis of opgenomen is in een instelling voor sociaal verweer, |
dan houdt het huishouden op te bestaan. | dan houdt het huishouden op te bestaan. |
§ 4. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkomingen kunnen aan de aanvrager | § 4. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkomingen kunnen aan de aanvrager |
worden toegekend als voorschot op de uitkeringen en vergoedingen | worden toegekend als voorschot op de uitkeringen en vergoedingen |
bedoeld in § 2. | bedoeld in § 2. |
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de | De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de |
Ministerraad, onder welke voorwaarden, op welke wijze en tot welk | Ministerraad, onder welke voorwaarden, op welke wijze en tot welk |
bedrag deze voorschotten kunnen worden toegekend, alsmede de wijze | bedrag deze voorschotten kunnen worden toegekend, alsmede de wijze |
waarop ze kunnen worden teruggevorderd. De uitbetalingsdienst of | waarop ze kunnen worden teruggevorderd. De uitbetalingsdienst of |
-instelling treedt in de rechten van de gerechtigde tot het bedrag van | -instelling treedt in de rechten van de gerechtigde tot het bedrag van |
de toegekende voorschotten ». | de toegekende voorschotten ». |
B.2.1. Om de prejudiciële vragen te beantwoorden dient het Hof na te | B.2.1. Om de prejudiciële vragen te beantwoorden dient het Hof na te |
gaan of die bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de | gaan of die bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de |
Grondwet, in zoverre zij leidt tot verschillen in behandeling : | Grondwet, in zoverre zij leidt tot verschillen in behandeling : |
- tussen personen met een handicap - en personen die samenleven met | - tussen personen met een handicap - en personen die samenleven met |
een persoon met een handicap - naargelang zij als paar, in | een persoon met een handicap - naargelang zij als paar, in |
familieverband of in gemeenschap van twee of meer personen leven; | familieverband of in gemeenschap van twee of meer personen leven; |
- tussen personen met een handicap en de begunstigden van een | - tussen personen met een handicap en de begunstigden van een |
leefloon. | leefloon. |
B.2.2. Uit de feiten en de motivering van de verwijzingsbeslissingen | B.2.2. Uit de feiten en de motivering van de verwijzingsbeslissingen |
blijkt dat bij de verwijzende rechters geschillen aanhangig zijn | blijkt dat bij de verwijzende rechters geschillen aanhangig zijn |
gemaakt die betrekking hebben op een persoon met een handicap zonder | gemaakt die betrekking hebben op een persoon met een handicap zonder |
inkomsten die, zonder als paar samen te leven, een huishouden vormt | inkomsten die, zonder als paar samen te leven, een huishouden vormt |
met een persoon die geen bloed- of aanverwant is in de eerste, tweede | met een persoon die geen bloed- of aanverwant is in de eerste, tweede |
of derde graad en die wel over inkomsten beschikt. | of derde graad en die wel over inkomsten beschikt. |
Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die hypothese. | Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die hypothese. |
Ten aanzien van de verschillen in behandeling onder personen met een | Ten aanzien van de verschillen in behandeling onder personen met een |
handicap | handicap |
B.3.1. Luidens de artikelen 1 en 2 van de wet van 27 februari 1987 | B.3.1. Luidens de artikelen 1 en 2 van de wet van 27 februari 1987 |
betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap kunnen | betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap kunnen |
personen met een handicap drie types van tegemoetkoming krijgen : de | personen met een handicap drie types van tegemoetkoming krijgen : de |
inkomensvervangende tegemoetkoming, die wordt toegekend aan de persoon | inkomensvervangende tegemoetkoming, die wordt toegekend aan de persoon |
met een handicap die 21 tot 65 jaar oud is, wiens lichamelijke of | met een handicap die 21 tot 65 jaar oud is, wiens lichamelijke of |
psychische toestand zijn verdienvermogen in aanzienlijke mate heeft | psychische toestand zijn verdienvermogen in aanzienlijke mate heeft |
verminderd; de integratietegemoetkoming, die wordt toegekend aan de | verminderd; de integratietegemoetkoming, die wordt toegekend aan de |
persoon met een handicap die 21 tot 65 jaar oud is, bij wie een gebrek | persoon met een handicap die 21 tot 65 jaar oud is, bij wie een gebrek |
aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld; de | aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld; de |
tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, die wordt toegekend aan de | tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, die wordt toegekend aan de |
persoon met een handicap die ten minste 65 jaar oud is en bij wie een | persoon met een handicap die ten minste 65 jaar oud is en bij wie een |
gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld. | gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld. |
Die tegemoetkomingen vormen een financiële hulp waarvan het bedrag | Die tegemoetkomingen vormen een financiële hulp waarvan het bedrag |
prioritair de bestaanszekerheid van de minstbedeelden moet waarborgen. | prioritair de bestaanszekerheid van de minstbedeelden moet waarborgen. |
Het bedrag van die tegemoetkomingen is vastgelegd bij artikel 6 van de | Het bedrag van die tegemoetkomingen is vastgelegd bij artikel 6 van de |
wet. | wet. |
De uitgaven die voortvloeien uit de toepassing van die wet vallen ten | De uitgaven die voortvloeien uit de toepassing van die wet vallen ten |
laste van de Staat (artikel 22). | laste van de Staat (artikel 22). |
B.3.2. Zoals gewijzigd bij artikel 157 van de programmawet van 9 juli | B.3.2. Zoals gewijzigd bij artikel 157 van de programmawet van 9 juli |
2004, bepaalt artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 dat de | 2004, bepaalt artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 dat de |
tegemoetkomingen aan personen met een handicap enkel kunnen worden | tegemoetkomingen aan personen met een handicap enkel kunnen worden |
toegekend « indien het bedrag van het inkomen van de persoon met een | toegekend « indien het bedrag van het inkomen van de persoon met een |
handicap en het bedrag van het inkomen van de persoon met wie hij een | handicap en het bedrag van het inkomen van de persoon met wie hij een |
huishouden vormt, het in artikel 6 bedoelde bedrag van de | huishouden vormt, het in artikel 6 bedoelde bedrag van de |
tegemoetkomingen niet overschrijden » ( § 1). De wetgever verstaat | tegemoetkomingen niet overschrijden » ( § 1). De wetgever verstaat |
onder « huishouden » « elke samenwoning van twee personen die geen | onder « huishouden » « elke samenwoning van twee personen die geen |
bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad » ( § 3, | bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad » ( § 3, |
eerste lid). « Het bestaan van een huishouden wordt vermoed wanneer | eerste lid). « Het bestaan van een huishouden wordt vermoed wanneer |
ten minste twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de | ten minste twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de |
eerste, tweede of derde graad, hun hoofdverblijfplaats op hetzelfde | eerste, tweede of derde graad, hun hoofdverblijfplaats op hetzelfde |
adres hebben. Het tegenbewijs kan met alle mogelijke middelen worden | adres hebben. Het tegenbewijs kan met alle mogelijke middelen worden |
geleverd door de persoon met een handicap of door de bestuursdirectie | geleverd door de persoon met een handicap of door de bestuursdirectie |
van de uitkeringen aan personen met een handicap » ( § 3, tweede lid). | van de uitkeringen aan personen met een handicap » ( § 3, tweede lid). |
B.3.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de programmawet van 9 | B.3.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de programmawet van 9 |
juli 2004 blijkt dat de wetgever de definitie van het begrip « | juli 2004 blijkt dat de wetgever de definitie van het begrip « |
huishouden », zoals zij voortvloeide uit artikel 121 van de | huishouden », zoals zij voortvloeide uit artikel 121 van de |
programmawet (I) van 24 december 2002, heeft willen wijzigen : | programmawet (I) van 24 december 2002, heeft willen wijzigen : |
« Voortaan wordt een huishouden gedefinieerd als het samenwonen van | « Voortaan wordt een huishouden gedefinieerd als het samenwonen van |
twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste tot en | twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste tot en |
met derde graad. Dat betekent dat het uitgangspunt van de wet van 2002 | met derde graad. Dat betekent dat het uitgangspunt van de wet van 2002 |
behouden blijft in die zin dat de aard van samenwoning (al dan niet | behouden blijft in die zin dat de aard van samenwoning (al dan niet |
met iemand van het andere geslacht) niet langer een bepalende factor | met iemand van het andere geslacht) niet langer een bepalende factor |
is, wat een aantal discriminaties wegwerkt. | is, wat een aantal discriminaties wegwerkt. |
Aan de andere kant wordt de definitie van de wet van 2002 wel beperkt | Aan de andere kant wordt de definitie van de wet van 2002 wel beperkt |
tot een samenwonen van twee personen, terwijl het in de wet van 2002 | tot een samenwonen van twee personen, terwijl het in de wet van 2002 |
kon gaan om een onbeperkt aantal samenwonenden die allemaal samen als | kon gaan om een onbeperkt aantal samenwonenden die allemaal samen als |
' huishouden ' konden worden beschouwd » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, | ' huishouden ' konden worden beschouwd » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, |
DOC 51-1138/019, pp. 30-31). | DOC 51-1138/019, pp. 30-31). |
B.3.4. Uit de parlementaire voorbereiding van de programmawet (I) van | B.3.4. Uit de parlementaire voorbereiding van de programmawet (I) van |
24 december 2002 blijkt dat de wetgever, door de definitie van het | 24 december 2002 blijkt dat de wetgever, door de definitie van het |
begrip « huishouden » te wijzigen, de criteria en modaliteiten voor | begrip « huishouden » te wijzigen, de criteria en modaliteiten voor |
toekenning van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap | toekenning van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap |
nauwer wilde doen aansluiten bij de huidige samenlevingsvormen, door | nauwer wilde doen aansluiten bij de huidige samenlevingsvormen, door |
niet alleen rekening te houden met het eigen inkomen van de persoon | niet alleen rekening te houden met het eigen inkomen van de persoon |
met een handicap, maar ook met dat van de personen met wie hij een | met een handicap, maar ook met dat van de personen met wie hij een |
huishouden vormt (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2124/001, pp. 86 | huishouden vormt (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2124/001, pp. 86 |
tot 88 en 92). | tot 88 en 92). |
Zich ervan bewust dat de administratie onmogelijk elke afzonderlijke | Zich ervan bewust dat de administratie onmogelijk elke afzonderlijke |
feitelijke levenssituatie kon uitpluizen, heeft de wetgever geopteerd | feitelijke levenssituatie kon uitpluizen, heeft de wetgever geopteerd |
voor een systeem van vermoeden van het bestaan van een huishouden | voor een systeem van vermoeden van het bestaan van een huishouden |
wanneer twee of meer personen op hetzelfde adres zijn gedomicilieerd, | wanneer twee of meer personen op hetzelfde adres zijn gedomicilieerd, |
waarbij echter aan de betrokkene de mogelijkheid wordt gelaten om met | waarbij echter aan de betrokkene de mogelijkheid wordt gelaten om met |
alle mogelijke middelen aan te tonen dat de feitelijke toestand | alle mogelijke middelen aan te tonen dat de feitelijke toestand |
afwijkt van de juridische, zoals die blijkt uit het Rijksregister | afwijkt van de juridische, zoals die blijkt uit het Rijksregister |
(ibid., p. 92). | (ibid., p. 92). |
B.3.5. Uit de parlementaire voorbereiding van de programmawet van 9 | B.3.5. Uit de parlementaire voorbereiding van de programmawet van 9 |
juli 2004 blijkt bovendien dat de wetgever de familiale zorg heeft | juli 2004 blijkt bovendien dat de wetgever de familiale zorg heeft |
willen aanmoedigen door de bloed- en aanverwanten in de eerste, tweede | willen aanmoedigen door de bloed- en aanverwanten in de eerste, tweede |
of derde graad uit te sluiten van het begrip « huishouden » (Parl. | of derde graad uit te sluiten van het begrip « huishouden » (Parl. |
St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1138/001 en 51-1139/001, p. 92). | St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1138/001 en 51-1139/001, p. 92). |
B.4. De regeling in verband met de tegemoetkomingen aan personen met | B.4. De regeling in verband met de tegemoetkomingen aan personen met |
een handicap vormt een bijzonder stelsel van maatschappelijke | een handicap vormt een bijzonder stelsel van maatschappelijke |
dienstverlening. In tegenstelling tot het traditionele stelsel van de | dienstverlening. In tegenstelling tot het traditionele stelsel van de |
sociale zekerheid, dat de betaling van bijdragen inhoudt, wordt dit | sociale zekerheid, dat de betaling van bijdragen inhoudt, wordt dit |
bijzonder stelsel volledig gefinancierd door de algemene inkomsten van | bijzonder stelsel volledig gefinancierd door de algemene inkomsten van |
de Staat en wil het een door de wet bepaald inkomen verschaffen aan | de Staat en wil het een door de wet bepaald inkomen verschaffen aan |
diegenen die niet over voldoende andere bestaansmiddelen beschikken. | diegenen die niet over voldoende andere bestaansmiddelen beschikken. |
Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 27 februari 1987 | Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 27 februari 1987 |
betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap blijkt | betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap blijkt |
dat de wetgever de drie in de wet bedoelde tegemoetkomingen enkel | dat de wetgever de drie in de wet bedoelde tegemoetkomingen enkel |
heeft willen toekennen aan de personen met een handicap wier inkomen | heeft willen toekennen aan de personen met een handicap wier inkomen |
een bepaald plafond niet overschrijdt. Aangezien die tegemoetkomingen | een bepaald plafond niet overschrijdt. Aangezien die tegemoetkomingen |
uitsluitend worden gefinancierd met overheidsgeld, bestond het door de | uitsluitend worden gefinancierd met overheidsgeld, bestond het door de |
wetgever nagestreefde doel erin ze toe te kennen aan de minstbedeelden | wetgever nagestreefde doel erin ze toe te kennen aan de minstbedeelden |
(Parl. St., Kamer, 1985-1986, nr. 448/1, pp. 2 en 6). | (Parl. St., Kamer, 1985-1986, nr. 448/1, pp. 2 en 6). |
In zijn arrest nr. 65/2000 van 30 mei 2000 heeft het Hof op grond | In zijn arrest nr. 65/2000 van 30 mei 2000 heeft het Hof op grond |
daarvan geoordeeld dat de wetgever redelijkerwijze vermocht te | daarvan geoordeeld dat de wetgever redelijkerwijze vermocht te |
oordelen dat hij, om budgettaire redenen, voor de berekening van het | oordelen dat hij, om budgettaire redenen, voor de berekening van het |
bedrag van de tegemoetkomingen die moeten worden toegekend aan een | bedrag van de tegemoetkomingen die moeten worden toegekend aan een |
persoon met een handicap die gehuwd is of een huishouden vormt, | persoon met een handicap die gehuwd is of een huishouden vormt, |
rekening zou houden met het beroepsinkomen van diens echtgenoot of de | rekening zou houden met het beroepsinkomen van diens echtgenoot of de |
persoon met wie hij een huishouden vormt. | persoon met wie hij een huishouden vormt. |
B.5.1. Door de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 van de wet van 27 | B.5.1. Door de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 van de wet van 27 |
februari 1987 niet toe te kennen aan een persoon met een handicap | februari 1987 niet toe te kennen aan een persoon met een handicap |
zonder inkomen indien het bedrag van het inkomen van de persoon met | zonder inkomen indien het bedrag van het inkomen van de persoon met |
wie hij een huishouden vormt - in de zin van artikel 7 van de in het | wie hij een huishouden vormt - in de zin van artikel 7 van de in het |
geding zijnde wet - het bedrag van de tegemoetkomingen overschrijdt, | geding zijnde wet - het bedrag van de tegemoetkomingen overschrijdt, |
heeft de wetgever een maatregel genomen die redelijk kan worden | heeft de wetgever een maatregel genomen die redelijk kan worden |
verantwoord, rekening houdend met het doel van solidariteit dat hij | verantwoord, rekening houdend met het doel van solidariteit dat hij |
nastreeft in een bijzonder stelsel van maatschappelijke | nastreeft in een bijzonder stelsel van maatschappelijke |
dienstverlening en rekening houdend met zijn bekommernis om de huidige | dienstverlening en rekening houdend met zijn bekommernis om de huidige |
samenlevingsvormen in aanmerking te nemen, zonder de administratie te | samenlevingsvormen in aanmerking te nemen, zonder de administratie te |
verplichten zich te mengen in het privéleven van de betrokken | verplichten zich te mengen in het privéleven van de betrokken |
personen. Aangezien de inclusie, in het begrip « huishouden », van | personen. Aangezien de inclusie, in het begrip « huishouden », van |
religieuze gemeenschappen of lekengemeenschappen niet aan dat doel | religieuze gemeenschappen of lekengemeenschappen niet aan dat doel |
beantwoordde - zoals het Hof oordeelde in zijn arrest nr. 123/2004 van | beantwoordde - zoals het Hof oordeelde in zijn arrest nr. 123/2004 van |
7 juli 2004 -, is het verantwoord dat de wetgever het begrip « | 7 juli 2004 -, is het verantwoord dat de wetgever het begrip « |
huishouden » heeft beperkt tot de samenwoning van twee personen. | huishouden » heeft beperkt tot de samenwoning van twee personen. |
B.5.2. Door de bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde | B.5.2. Door de bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde |
graad uit te sluiten van het begrip « huishouden », creëert artikel 7, | graad uit te sluiten van het begrip « huishouden », creëert artikel 7, |
§ 3, van de in het geding zijnde wet een verschil in behandeling dat | § 3, van de in het geding zijnde wet een verschil in behandeling dat |
redelijk kan worden verantwoord ten opzichte van het doel van de | redelijk kan worden verantwoord ten opzichte van het doel van de |
wetgever dat erin bestaat de familiale zorg voor personen met een | wetgever dat erin bestaat de familiale zorg voor personen met een |
handicap aan te moedigen. Die bepaling maakt het weliswaar niet | handicap aan te moedigen. Die bepaling maakt het weliswaar niet |
mogelijk rekening te houden met de solidariteit vanwege een persoon | mogelijk rekening te houden met de solidariteit vanwege een persoon |
die, zonder een bloed- of aanverwant te zijn, een persoon met een | die, zonder een bloed- of aanverwant te zijn, een persoon met een |
handicap ten laste neemt zonder als paar met hem samen te leven. De | handicap ten laste neemt zonder als paar met hem samen te leven. De |
wetgever kan echter niet die specifieke situaties in aanmerking nemen | wetgever kan echter niet die specifieke situaties in aanmerking nemen |
zonder zich te mengen in het privéleven van de betrokkenen. Overigens | zonder zich te mengen in het privéleven van de betrokkenen. Overigens |
kunnen die personen meestal hun toevlucht nemen tot adoptie, of een | kunnen die personen meestal hun toevlucht nemen tot adoptie, of een |
pleeggezin vormen. Zij worden dan beschouwd als bloedverwanten in de | pleeggezin vormen. Zij worden dan beschouwd als bloedverwanten in de |
eerste graad. Het Hof wijst bovendien erop dat het vermoeden van het | eerste graad. Het Hof wijst bovendien erop dat het vermoeden van het |
bestaan van een huishouden kan worden weerlegd indien de | bestaan van een huishouden kan worden weerlegd indien de |
gemeenschappelijke domicilie niet gepaard gaat met het samenbrengen | gemeenschappelijke domicilie niet gepaard gaat met het samenbrengen |
van de inkomsten en lasten van het huishouden. De in de prejudiciële | van de inkomsten en lasten van het huishouden. De in de prejudiciële |
vragen beoogde verschillen in behandeling tussen personen met een | vragen beoogde verschillen in behandeling tussen personen met een |
handicap zijn bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. | handicap zijn bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. |
Ten aanzien van de verschillen in behandeling tussen personen met een | Ten aanzien van de verschillen in behandeling tussen personen met een |
handicap en de sociaal verzekerden die een leefloon ontvangen | handicap en de sociaal verzekerden die een leefloon ontvangen |
B.6. Het Hof moet nog nagaan of artikel 7 van de in het geding zijnde | B.6. Het Hof moet nog nagaan of artikel 7 van de in het geding zijnde |
wet, doordat het de in artikel 1 van de wet bedoelde tegemoetkomingen | wet, doordat het de in artikel 1 van de wet bedoelde tegemoetkomingen |
niet toekent aan een persoon met een handicap zonder inkomen indien | niet toekent aan een persoon met een handicap zonder inkomen indien |
het bedrag van het inkomen van de persoon met wie hij een huishouden | het bedrag van het inkomen van de persoon met wie hij een huishouden |
vormt, het bedrag van de tegemoetkomingen overschrijdt, een verschil | vormt, het bedrag van de tegemoetkomingen overschrijdt, een verschil |
in behandeling creëert, dat niet redelijk zou zijn verantwoord, tussen | in behandeling creëert, dat niet redelijk zou zijn verantwoord, tussen |
de personen met een handicap en de personen die een leefloon | de personen met een handicap en de personen die een leefloon |
ontvangen. | ontvangen. |
B.7.1. Artikel 14, §§ 1 en 2, van de wet van 26 mei 2002 betreffende | B.7.1. Artikel 14, §§ 1 en 2, van de wet van 26 mei 2002 betreffende |
het recht op maatschappelijke integratie bepaalt : | het recht op maatschappelijke integratie bepaalt : |
« § 1. Het leefloon bedraagt : | « § 1. Het leefloon bedraagt : |
1° 4 400 EUR voor elke persoon die met één of meerdere personen | 1° 4 400 EUR voor elke persoon die met één of meerdere personen |
samenwoont. | samenwoont. |
Onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van | Onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van |
personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk | personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk |
gemeenschappelijk regelen. | gemeenschappelijk regelen. |
2° 6 600 EUR voor een alleenstaande persoon en voor een dakloze die | 2° 6 600 EUR voor een alleenstaande persoon en voor een dakloze die |
recht heeft op een in de artikelen 11, §§ 1 en 3, en 13, § 2, bedoeld | recht heeft op een in de artikelen 11, §§ 1 en 3, en 13, § 2, bedoeld |
geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie. | geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie. |
3° 8 800 EUR voor een persoon die samenwoont met een gezin te zijnen | 3° 8 800 EUR voor een persoon die samenwoont met een gezin te zijnen |
laste. | laste. |
Dit recht wordt geopend van zodra er ten minste één minderjarig | Dit recht wordt geopend van zodra er ten minste één minderjarig |
ongehuwd kind aanwezig is. | ongehuwd kind aanwezig is. |
Het dekt meteen het recht van de eventuele echtgeno(o)t(e) of | Het dekt meteen het recht van de eventuele echtgeno(o)t(e) of |
levenspartner. | levenspartner. |
Onder gezin ten laste wordt verstaan, de echtgenoot, de levenspartner, | Onder gezin ten laste wordt verstaan, de echtgenoot, de levenspartner, |
het ongehuwd minderjarig kind of meerdere kinderen onder wie minstens | het ongehuwd minderjarig kind of meerdere kinderen onder wie minstens |
één ongehuwd minderjarig kind. | één ongehuwd minderjarig kind. |
De levenspartner is de persoon met wie de aanvrager een feitelijk | De levenspartner is de persoon met wie de aanvrager een feitelijk |
gezin vormt. | gezin vormt. |
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de | De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de |
Ministerraad, in welke mate de echtgenoot of de levenspartner de in | Ministerraad, in welke mate de echtgenoot of de levenspartner de in |
artikel 3 bedoelde voorwaarden moet vervullen. | artikel 3 bedoelde voorwaarden moet vervullen. |
§ 2. Het bedrag van het leefloon wordt verminderd met de | § 2. Het bedrag van het leefloon wordt verminderd met de |
bestaansmiddelen van de aanvrager, berekend overeenkomstig de | bestaansmiddelen van de aanvrager, berekend overeenkomstig de |
bepalingen van titel II, hoofdstuk II ». | bepalingen van titel II, hoofdstuk II ». |
Artikel 34 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het | Artikel 34 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het |
algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke | algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke |
integratie bepaalt : | integratie bepaalt : |
« § 1. In geval de aanvrager gehuwd is en onder hetzelfde dak woont, | « § 1. In geval de aanvrager gehuwd is en onder hetzelfde dak woont, |
of een feitelijk gezin vormt, met een persoon die geen aanspraak maakt | of een feitelijk gezin vormt, met een persoon die geen aanspraak maakt |
op het genot van de wet, moet het gedeelte van de bestaansmiddelen van | op het genot van de wet, moet het gedeelte van de bestaansmiddelen van |
die persoon in aanmerking genomen worden, dat het bedrag overschrijdt | die persoon in aanmerking genomen worden, dat het bedrag overschrijdt |
van het leefloon bepaald voor de categorie van begunstigden bedoeld | van het leefloon bepaald voor de categorie van begunstigden bedoeld |
bij artikel 14, § 1, 1°, van de wet. | bij artikel 14, § 1, 1°, van de wet. |
Twee personen die als koppel samenleven vormen een feitelijk gezin. | Twee personen die als koppel samenleven vormen een feitelijk gezin. |
§ 2. In geval de aanvrager samenwoont met één of meer meerderjarige | § 2. In geval de aanvrager samenwoont met één of meer meerderjarige |
ascendenten en/of descendenten van de eerste graad, kan het gedeelte | ascendenten en/of descendenten van de eerste graad, kan het gedeelte |
van de bestaansmiddelen van ieder van die personen dat het bij artikel | van de bestaansmiddelen van ieder van die personen dat het bij artikel |
14, § 1, 1°, van de wet bepaalde bedrag te boven gaat, geheel of | 14, § 1, 1°, van de wet bepaalde bedrag te boven gaat, geheel of |
gedeeltelijk in aanmerking genomen worden; bij de toepassing van deze | gedeeltelijk in aanmerking genomen worden; bij de toepassing van deze |
bepaling moet aan de aanvrager en zijn meerderjarige ascendenten en/of | bepaling moet aan de aanvrager en zijn meerderjarige ascendenten en/of |
descendenten van de eerste graad fictief het bij artikel 14, § 1, 1°, | descendenten van de eerste graad fictief het bij artikel 14, § 1, 1°, |
van de wet bepaalde bedrag toegekend worden. | van de wet bepaalde bedrag toegekend worden. |
§ 3. In de andere gevallen van samenwonen met personen die geen | § 3. In de andere gevallen van samenwonen met personen die geen |
aanspraak maken op het genot van de wet worden de bestaansmiddelen van | aanspraak maken op het genot van de wet worden de bestaansmiddelen van |
die personen niet in aanmerking genomen. | die personen niet in aanmerking genomen. |
§ 4. Indien de aanvrager gerechtigd is op een leefloon bedoeld in | § 4. Indien de aanvrager gerechtigd is op een leefloon bedoeld in |
artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet worden alle | artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet worden alle |
bestaansmiddelen van de echtgenoot of levenspartner in aanmerking | bestaansmiddelen van de echtgenoot of levenspartner in aanmerking |
genomen. Deze inkomsten worden berekend overeenkomstig de bepalingen | genomen. Deze inkomsten worden berekend overeenkomstig de bepalingen |
van titel II, hoofdstuk II van de wet ». | van titel II, hoofdstuk II van de wet ». |
B.7.2. Uit die bepalingen volgt dat, in tegenstelling tot hetgeen de | B.7.2. Uit die bepalingen volgt dat, in tegenstelling tot hetgeen de |
in het geding zijnde wet bepaalt voor de tegemoetkomingen aan personen | in het geding zijnde wet bepaalt voor de tegemoetkomingen aan personen |
met een handicap, de inkomsten van de samenwonende met wie de | met een handicap, de inkomsten van de samenwonende met wie de |
begunstigde van een leefloon niet als paar samenleeft, niet in | begunstigde van een leefloon niet als paar samenleeft, niet in |
aanmerking worden genomen om het bedrag van de uitkering vast te | aanmerking worden genomen om het bedrag van de uitkering vast te |
stellen. Zoals het Arbeidshof te Brussel erop wijst in zijn arrest van | stellen. Zoals het Arbeidshof te Brussel erop wijst in zijn arrest van |
30 april 2009 dat werd gewezen in de zaak nr. 5065, kan de persoon met | 30 april 2009 dat werd gewezen in de zaak nr. 5065, kan de persoon met |
een handicap een aanvulling vragen tot het niveau van het leefloon, om | een handicap een aanvulling vragen tot het niveau van het leefloon, om |
zijn tegemoetkomingen voor een persoon met een handicap aan te vullen. | zijn tegemoetkomingen voor een persoon met een handicap aan te vullen. |
B.8. De tegemoetkomingen die aan personen met een handicap worden | B.8. De tegemoetkomingen die aan personen met een handicap worden |
toegekend, vormen een bijzondere regeling van maatschappelijke | toegekend, vormen een bijzondere regeling van maatschappelijke |
dienstverlening, die prioritair de bestaanszekerheid van de minst | dienstverlening, die prioritair de bestaanszekerheid van de minst |
gegoeden moet waarborgen (Parl. St., Kamer, 1985-1986, nr. 448-1, p. | gegoeden moet waarborgen (Parl. St., Kamer, 1985-1986, nr. 448-1, p. |
2). Het leefloon valt daarentegen onder een algemene regeling van | 2). Het leefloon valt daarentegen onder een algemene regeling van |
maatschappelijke dienstverlening, die ertoe strekt eenieder in staat | maatschappelijke dienstverlening, die ertoe strekt eenieder in staat |
te stellen over een inkomen te beschikken om van te leven. | te stellen over een inkomen te beschikken om van te leven. |
Ook al kunnen er objectieve verschillen zijn tussen die twee | Ook al kunnen er objectieve verschillen zijn tussen die twee |
regelingen wat de toekenningsvoorwaarden en de omvang van de | regelingen wat de toekenningsvoorwaarden en de omvang van de |
toegekende steun betreft, toch doet een bepaling die tot gevolg heeft | toegekende steun betreft, toch doet een bepaling die tot gevolg heeft |
dat de tegemoetkomingen voor personen met een handicap tot onder het | dat de tegemoetkomingen voor personen met een handicap tot onder het |
bedrag van het leefloon zakken, op onevenredige wijze afbreuk aan de | bedrag van het leefloon zakken, op onevenredige wijze afbreuk aan de |
rechten van die personen, en houdt zij geen rekening met het doel van | rechten van die personen, en houdt zij geen rekening met het doel van |
de wetgever dat erin bestaat prioritair de bestaanszekerheid te | de wetgever dat erin bestaat prioritair de bestaanszekerheid te |
waarborgen van de personen die wegens hun handicap aanzienlijk zijn | waarborgen van de personen die wegens hun handicap aanzienlijk zijn |
beperkt in hun verdienvermogen of in hun zelfredzaamheid. Die bepaling | beperkt in hun verdienvermogen of in hun zelfredzaamheid. Die bepaling |
verplicht de persoon met een handicap bovendien aanvullende stappen te | verplicht de persoon met een handicap bovendien aanvullende stappen te |
ondernemen om een aanvulling tot het niveau van het leefloon te | ondernemen om een aanvulling tot het niveau van het leefloon te |
verkrijgen, terwijl die persoon zich reeds bevindt in een situatie van | verkrijgen, terwijl die persoon zich reeds bevindt in een situatie van |
afhankelijkheid en reeds met moeilijkheden op het vlak van | afhankelijkheid en reeds met moeilijkheden op het vlak van |
maatschappelijke re-integratie wordt geconfronteerd. | maatschappelijke re-integratie wordt geconfronteerd. |
B.9. In zoverre het tot gevolg heeft het bedrag van de | B.9. In zoverre het tot gevolg heeft het bedrag van de |
tegemoetkomingen aan personen met een handicap van een persoon die | tegemoetkomingen aan personen met een handicap van een persoon die |
niet over inkomsten beschikt en die, zonder als paar te leven, een | niet over inkomsten beschikt en die, zonder als paar te leven, een |
huishouden vormt met een persoon die geen bloed- of aanverwant is in | huishouden vormt met een persoon die geen bloed- of aanverwant is in |
de eerste, tweede of derde graad en die over inkomsten beschikt, te | de eerste, tweede of derde graad en die over inkomsten beschikt, te |
verminderen tot onder het bedrag van het leefloon waarop die persoon | verminderen tot onder het bedrag van het leefloon waarop die persoon |
recht zou hebben krachtens artikel 14, §§ 1 en 2, van de wet van 26 | recht zou hebben krachtens artikel 14, §§ 1 en 2, van de wet van 26 |
mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, is | mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, is |
artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de | artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de |
tegemoetkomingen aan personen met een handicap niet bestaanbaar met de | tegemoetkomingen aan personen met een handicap niet bestaanbaar met de |
artikelen 10 en 11 van de Grondwet. | artikelen 10 en 11 van de Grondwet. |
Om die redenen, | Om die redenen, |
het Hof | het Hof |
zegt voor recht : | zegt voor recht : |
- In zoverre het tot gevolg heeft het bedrag van de tegemoetkomingen | - In zoverre het tot gevolg heeft het bedrag van de tegemoetkomingen |
aan personen met een handicap van een persoon die niet over inkomsten | aan personen met een handicap van een persoon die niet over inkomsten |
beschikt en die, zonder als paar te leven, een huishouden vormt met | beschikt en die, zonder als paar te leven, een huishouden vormt met |
een persoon die geen bloed- of aanverwant is in de eerste, tweede of | een persoon die geen bloed- of aanverwant is in de eerste, tweede of |
derde graad en die over inkomsten beschikt, te verminderen tot onder | derde graad en die over inkomsten beschikt, te verminderen tot onder |
het bedrag van het leefloon waarop die persoon recht zou hebben | het bedrag van het leefloon waarop die persoon recht zou hebben |
krachtens artikel 14, §§ 1 en 2, van de wet van 26 mei 2002 | krachtens artikel 14, §§ 1 en 2, van de wet van 26 mei 2002 |
betreffende het recht op maatschappelijke integratie, schendt artikel | betreffende het recht op maatschappelijke integratie, schendt artikel |
7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan | 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan |
personen met een handicap de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. | personen met een handicap de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. |
- Artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de | - Artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de |
tegemoetkomingen aan personen met een handicap schendt de artikelen 10 | tegemoetkomingen aan personen met een handicap schendt de artikelen 10 |
en 11 van de Grondwet niet in zoverre het verschillen in behandeling | en 11 van de Grondwet niet in zoverre het verschillen in behandeling |
invoert onder personen met een handicap die samenleven met een persoon | invoert onder personen met een handicap die samenleven met een persoon |
die inkomsten heeft, naargelang zij als paar, in familieverband of in | die inkomsten heeft, naargelang zij als paar, in familieverband of in |
een gemeenschap van twee of meer personen leven. | een gemeenschap van twee of meer personen leven. |
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig | Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig |
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het |
Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 10 november | Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 10 november |
2011. | 2011. |
De griffier, | De griffier, |
P.-Y. Dutilleux. | P.-Y. Dutilleux. |
De voorzitter, | De voorzitter, |
R. Henneuse. | R. Henneuse. |