Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 74/2011 van 18 mei 2011 Rolnummer 4940 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 114 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, gesteld Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 74/2011 van 18 mei 2011 Rolnummer 4940 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 114 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, gesteld Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...) Uittreksel uit arrest nr. 74/2011 van 18 mei 2011 Rolnummer 4940 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 114 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, gesteld Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 74/2011 van 18 mei 2011 Uittreksel uit arrest nr. 74/2011 van 18 mei 2011
Rolnummer 4940 Rolnummer 4940
In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 114 van de wet van In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 114 van de wet van
22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de
comptabiliteit van de federale Staat, gesteld door de Vrederechter van comptabiliteit van de federale Staat, gesteld door de Vrederechter van
het kanton Maasmechelen. het kanton Maasmechelen.
Het Grondwettelijk Hof, Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de
rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E.
Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en F. Daoût, bijgestaan door Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en F. Daoût, bijgestaan door
de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M.
Bossuyt, Bossuyt,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij vonnis van 21 mei 2010 in zake de gemeente Maasmechelen tegen Bij vonnis van 21 mei 2010 in zake de gemeente Maasmechelen tegen
Vital Boyen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen Vital Boyen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen
op 28 mei 2010, heeft de Vrederechter van het kanton Maasmechelen de op 28 mei 2010, heeft de Vrederechter van het kanton Maasmechelen de
volgende prejudiciële vraag gesteld : volgende prejudiciële vraag gesteld :
« Schendt artikel 114 van de wet van 22 mei 2003 houdende de « Schendt artikel 114 van de wet van 22 mei 2003 houdende de
organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale
Staat (B.S. 3 juli 2003) de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Staat (B.S. 3 juli 2003) de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde
Grondwet doordat de bepaling erin voorziet dat inzake wedden, Grondwet doordat de bepaling erin voorziet dat inzake wedden,
voorschotten daarop en vergoedingen of uitkeringen, die een toebehoren voorschotten daarop en vergoedingen of uitkeringen, die een toebehoren
van de wedden vormen of ermee gelijkstaan, de door de Staat ten van de wedden vormen of ermee gelijkstaan, de door de Staat ten
onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen zijn aan hen die ze onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen zijn aan hen die ze
hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet gevraagd werd hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet gevraagd werd
binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste januari van binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste januari van
het jaar van de betaling bij een ter post aangetekende brief met het jaar van de betaling bij een ter post aangetekende brief met
vermelding van het totale bedrag van de teruggevorderde som met per vermelding van het totale bedrag van de teruggevorderde som met per
jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen, de jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen, de
bepalingen in strijd waarmee de betalingen zijn gedaan, terwijl de bepalingen in strijd waarmee de betalingen zijn gedaan, terwijl de
voorgeschreven verjaring niet van toepassing is op bedragen van voorgeschreven verjaring niet van toepassing is op bedragen van
dezelfde aard die betaald worden door de Gemeente ? ». dezelfde aard die betaald worden door de Gemeente ? ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1.1. Artikel 114 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van B.1.1. Artikel 114 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van
de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat bepaalt : de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat bepaalt :
« § 1. Inzake salarissen, voorschotten daarop en vergoedingen, « § 1. Inzake salarissen, voorschotten daarop en vergoedingen,
toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de salarissen vormen toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de salarissen vormen
of ermee gelijkstaan, zijn de door de in artikel 2 bedoelde diensten of ermee gelijkstaan, zijn de door de in artikel 2 bedoelde diensten
ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen aan hen die ze ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen aan hen die ze
hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet is gevraagd binnen hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet is gevraagd binnen
een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste januari van het een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste januari van het
jaar van de betaling. jaar van de betaling.
§ 2. Om geldig te zijn moet deze vraag tot terugbetaling ter kennis § 2. Om geldig te zijn moet deze vraag tot terugbetaling ter kennis
van de schuldenaar worden gebracht bij een ter post aangetekende brief van de schuldenaar worden gebracht bij een ter post aangetekende brief
met vermelding van : met vermelding van :
1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de 1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de
opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen; opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;
2° de bepalingen in strijd waarmede de betalingen zijn gedaan. 2° de bepalingen in strijd waarmede de betalingen zijn gedaan.
Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief aan de post kan Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief aan de post kan
het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende tien jaar. het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende tien jaar.
§ 3. De in § 1 vastgestelde termijn wordt verlengd tot tien jaar § 3. De in § 1 vastgestelde termijn wordt verlengd tot tien jaar
wanneer de onverschuldigde sommen zijn verkregen door bedrieglijke wanneer de onverschuldigde sommen zijn verkregen door bedrieglijke
handelingen of door valse of bewust onvolledige verklaringen ». handelingen of door valse of bewust onvolledige verklaringen ».
B.1.2. Artikel 2 van de voormelde wet van 22 mei 2003 bepaalt : B.1.2. Artikel 2 van de voormelde wet van 22 mei 2003 bepaalt :
« Voor de toepassing van deze wet wordt onder ' diensten ' verstaan de « Voor de toepassing van deze wet wordt onder ' diensten ' verstaan de
administraties, instellingen en ondernemingen van de federale Staat, administraties, instellingen en ondernemingen van de federale Staat,
behorende tot een van de volgende categorieën : behorende tot een van de volgende categorieën :
1° het algemeen bestuur, dat alle federale overheidsdiensten 1° het algemeen bestuur, dat alle federale overheidsdiensten
hergroepeert; hergroepeert;
2° de administraties met beheersautonomie maar zonder 2° de administraties met beheersautonomie maar zonder
rechtspersoonlijkheid, ' administratieve diensten met boekhoudkundige rechtspersoonlijkheid, ' administratieve diensten met boekhoudkundige
autonomie ' genaamd; autonomie ' genaamd;
3° de overheidsinstellingen met rechtspersoonlijkheid, ' 3° de overheidsinstellingen met rechtspersoonlijkheid, '
administratieve openbare instellingen ' genaamd, met uitzondering van administratieve openbare instellingen ' genaamd, met uitzondering van
de openbare instellingen van sociale zekerheid van de categorie D van de openbare instellingen van sociale zekerheid van de categorie D van
de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige
instellingen van openbaar nut en van de openbare instellingen van instellingen van openbaar nut en van de openbare instellingen van
sociale zekerheid bedoeld in het koninklijk besluit van 3 april 1997 sociale zekerheid bedoeld in het koninklijk besluit van 3 april 1997
houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de
openbare instellingen van sociale zekerheid; openbare instellingen van sociale zekerheid;
4° de ondernemingen met een handels-, industrieel of financieel 4° de ondernemingen met een handels-, industrieel of financieel
karakter, met een vorm van autonomie maar zonder karakter, met een vorm van autonomie maar zonder
rechtspersoonlijkheid, ' staatsbedrijven ' genaamd ». rechtspersoonlijkheid, ' staatsbedrijven ' genaamd ».
B.2. In de parlementaire voorbereiding van de artikelen 113 en 114 van B.2. In de parlementaire voorbereiding van de artikelen 113 en 114 van
de wet van 22 mei 2003 wordt de volgende toelichting verstrekt : de wet van 22 mei 2003 wordt de volgende toelichting verstrekt :
« Ingevolge de rechtspraak van het Arbitragehof, die in het advies van « Ingevolge de rechtspraak van het Arbitragehof, die in het advies van
de Raad van State is geciteerd, stelt de Regering voor inzake de Raad van State is geciteerd, stelt de Regering voor inzake
verjaring in principe en voor alle overheden van de ' Staat ' het verjaring in principe en voor alle overheden van de ' Staat ' het
gemeen recht van toepassing te maken behalve voor onterecht gemeen recht van toepassing te maken behalve voor onterecht
uitbetaalde salarissen, vergoedingen, toelagen, en dergelijke. De bron uitbetaalde salarissen, vergoedingen, toelagen, en dergelijke. De bron
van dergelijke schuldvorderingen is immers zo specifiek voor de van dergelijke schuldvorderingen is immers zo specifiek voor de
overheidssector dat niet naar het gemeen recht kan worden verwezen. overheidssector dat niet naar het gemeen recht kan worden verwezen.
[...] [...]
Artikel 114 betreft een quasi letterlijke overname van artikel 106 van Artikel 114 betreft een quasi letterlijke overname van artikel 106 van
de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit, met dien verstande de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit, met dien verstande
dat ook hier de woorden ' in artikel 2 opgesomde instellingen ' worden dat ook hier de woorden ' in artikel 2 opgesomde instellingen ' worden
vervangen door ' de in artikel 2 bedoelde diensten ' » (Parl. St., vervangen door ' de in artikel 2 bedoelde diensten ' » (Parl. St.,
Kamer, 2001-2002, DOC 50-1870/001, p. 139). Kamer, 2001-2002, DOC 50-1870/001, p. 139).
B.3. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 10 juni 1998 tot B.3. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 10 juni 1998 tot
wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring bedroeg de wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring bedroeg de
gemeenrechtelijke verjaringstermijn dertig jaar. Het nieuwe artikel gemeenrechtelijke verjaringstermijn dertig jaar. Het nieuwe artikel
2262bis, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd door voormelde 2262bis, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd door voormelde
wet, bepaalt dat de persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door wet, bepaalt dat de persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door
verloop van tien jaar, met uitzondering van de rechtsvorderingen tot verloop van tien jaar, met uitzondering van de rechtsvorderingen tot
vergoeding van schade op grond van buitencontractuele vergoeding van schade op grond van buitencontractuele
aansprakelijkheid, die verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de aansprakelijkheid, die verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de
dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de
schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor
aansprakelijke persoon, waarbij die vorderingen in ieder geval aansprakelijke persoon, waarbij die vorderingen in ieder geval
verjaren door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die verjaren door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die
waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft
voorgedaan. Wanneer de rechtsvordering vóór de inwerkingtreding van de voorgedaan. Wanneer de rechtsvordering vóór de inwerkingtreding van de
wet van 10 juni 1998 is ontstaan, bepaalt artikel 10 van die wet bij wet van 10 juni 1998 is ontstaan, bepaalt artikel 10 van die wet bij
wijze van overgangsmaatregel dat de nieuwe verjaringstermijnen waarin wijze van overgangsmaatregel dat de nieuwe verjaringstermijnen waarin
zij voorziet pas lopen vanaf haar inwerkingtreding. zij voorziet pas lopen vanaf haar inwerkingtreding.
B.4. Aangezien voor de gemeenten in geen bijzondere verjaringstermijn B.4. Aangezien voor de gemeenten in geen bijzondere verjaringstermijn
is voorzien wat betreft hun vorderingen tot terugbetaling van ten is voorzien wat betreft hun vorderingen tot terugbetaling van ten
onrechte uitbetaalde wedden, voorschotten daarop en vergoedingen, onrechte uitbetaalde wedden, voorschotten daarop en vergoedingen,
toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de wedden vormen of toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de wedden vormen of
ermee gelijkstaan, verjaren die vorderingen te hunnen aanzien ermee gelijkstaan, verjaren die vorderingen te hunnen aanzien
overeenkomstig de gemeenrechtelijke bepalingen na tien jaar, terwijl overeenkomstig de gemeenrechtelijke bepalingen na tien jaar, terwijl
soortgelijke vorderingen van de Staat overeenkomstig het in het geding soortgelijke vorderingen van de Staat overeenkomstig het in het geding
zijnde artikel 114, § 1, na vijf jaar verjaren. zijnde artikel 114, § 1, na vijf jaar verjaren.
B.5. In het arrest nr. 35/2002 van 13 februari 2002 heeft het Hof B.5. In het arrest nr. 35/2002 van 13 februari 2002 heeft het Hof
geoordeeld dat artikel 7, § 1, van de wet van 6 februari 1970 geoordeeld dat artikel 7, § 1, van de wet van 6 februari 1970
betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten
voordele van de Staat en de provinciën, dat artikel 106, § 1, van de voordele van de Staat en de provinciën, dat artikel 106, § 1, van de
wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk
besluit van 17 juli 1991, vormt, - het in het geding zijnde artikel besluit van 17 juli 1991, vormt, - het in het geding zijnde artikel
114, § 1, is in analoge bewoordingen gesteld - de artikelen 10 en 11 114, § 1, is in analoge bewoordingen gesteld - de artikelen 10 en 11
van de Grondwet schendt doordat het niet van toepassing is op de van de Grondwet schendt doordat het niet van toepassing is op de
verjaring van schuldvorderingen tot terugbetaling van wedden die door verjaring van schuldvorderingen tot terugbetaling van wedden die door
de gemeenten ten onrechte werden betaald : de gemeenten ten onrechte werden betaald :
« B.1. Artikel 7, § 1, van de wet van 6 februari 1970 betreffende de « B.1. Artikel 7, § 1, van de wet van 6 februari 1970 betreffende de
verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat
en de provinciën vormt thans artikel 106, § 1, van de wetten op de en de provinciën vormt thans artikel 106, § 1, van de wetten op de
Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17
juli 1991, dat bepaalt : juli 1991, dat bepaalt :
' Inzake wedden, voorschotten daarop en vergoedingen of uitkeringen, ' Inzake wedden, voorschotten daarop en vergoedingen of uitkeringen,
die een toebehoren van de wedden vormen of ermede gelijkstaan, zijn de die een toebehoren van de wedden vormen of ermede gelijkstaan, zijn de
door de Staat ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen aan door de Staat ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen aan
hen die ze hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet hen die ze hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet
gevraagd werd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de gevraagd werd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de
eerste januari van het jaar van de betaling. eerste januari van het jaar van de betaling.
De in het eerste lid vastgestelde termijn wordt tot dertig jaar De in het eerste lid vastgestelde termijn wordt tot dertig jaar
opgevoerd, wanneer de onverschuldigde sommen werden verkregen door opgevoerd, wanneer de onverschuldigde sommen werden verkregen door
bedrieglijke handelingen of door valse of welbewust onvolledige bedrieglijke handelingen of door valse of welbewust onvolledige
verklaringen '. verklaringen '.
Krachtens artikel 71, § 1, van de bijzondere financieringswet van 16 Krachtens artikel 71, § 1, van de bijzondere financieringswet van 16
januari 1989 is die bepaling van overeenkomstige toepassing op de januari 1989 is die bepaling van overeenkomstige toepassing op de
gemeenschappen en de gewesten. Aangezien voor de gemeenten daarentegen gemeenschappen en de gewesten. Aangezien voor de gemeenten daarentegen
in geen enkele verjaringstermijn is voorzien, verjaren hun in geen enkele verjaringstermijn is voorzien, verjaren hun
schuldvorderingen na dertig jaar, krachtens artikel 2262 van het schuldvorderingen na dertig jaar, krachtens artikel 2262 van het
Burgerlijk Wetboek. Burgerlijk Wetboek.
B.2. Daaruit volgt dat de terugvordering van bedragen die een B.2. Daaruit volgt dat de terugvordering van bedragen die een
gemeenteambtenaar ten onrechte heeft ontvangen verjaart na dertig gemeenteambtenaar ten onrechte heeft ontvangen verjaart na dertig
jaar, terwijl de terugvordering van bedragen die ten onrechte zijn jaar, terwijl de terugvordering van bedragen die ten onrechte zijn
ontvangen door een ambtenaar van de Staat, een gemeenschap, een gewest ontvangen door een ambtenaar van de Staat, een gemeenschap, een gewest
of een provincie, na een periode van vijf jaar verjaart. of een provincie, na een periode van vijf jaar verjaart.
B.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad stelt, bevinden de B.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad stelt, bevinden de
ambtenaren van de Staat of een provincie en de gemeenteambtenaren van ambtenaren van de Staat of een provincie en de gemeenteambtenaren van
wie ten onrechte betaalde wedden teruggevorderd worden zich in wie ten onrechte betaalde wedden teruggevorderd worden zich in
vergelijkbare situaties. Alhoewel de comptabiliteit van de gemeenten vergelijkbare situaties. Alhoewel de comptabiliteit van de gemeenten
niet is onderworpen aan de controle van het Rekenhof, heeft dat niet is onderworpen aan de controle van het Rekenhof, heeft dat
verschil geen invloed op de situatie van hun ambtenaren. verschil geen invloed op de situatie van hun ambtenaren.
B.4. Het Hof dient in de huidige zaak niet te onderzoeken of het B.4. Het Hof dient in de huidige zaak niet te onderzoeken of het
verantwoord is de tegen de gemeenten gerichte vorderingen te verantwoord is de tegen de gemeenten gerichte vorderingen te
onderwerpen aan een andere verjaringstermijn dan de vorderingen tegen onderwerpen aan een andere verjaringstermijn dan de vorderingen tegen
andere overheden. Het dient zich enkel af te vragen of het redelijk andere overheden. Het dient zich enkel af te vragen of het redelijk
verantwoord is de vorderingen van gemeenten tegen hun ambtenaren tot verantwoord is de vorderingen van gemeenten tegen hun ambtenaren tot
terugbetaling van ten onrechte betaalde wedden aan de dertigjarige terugbetaling van ten onrechte betaalde wedden aan de dertigjarige
verjaring te onderwerpen, terwijl de andere voormelde overheden tegen verjaring te onderwerpen, terwijl de andere voormelde overheden tegen
hun ambtenaren dienen op te treden binnen een termijn van vijf jaar. hun ambtenaren dienen op te treden binnen een termijn van vijf jaar.
B.5. De vijfjarige verjaring die van toepassing is op vorderingen door B.5. De vijfjarige verjaring die van toepassing is op vorderingen door
de Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de provincies tegen hun de Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de provincies tegen hun
ambtenaren is weliswaar de tegenhanger van de verjaring van de tegen ambtenaren is weliswaar de tegenhanger van de verjaring van de tegen
diezelfde overheden gerichte vorderingen. De toepassing van dezelfde diezelfde overheden gerichte vorderingen. De toepassing van dezelfde
verjaring op de twee vorderingen wordt voor beide vorderingen echter verjaring op de twee vorderingen wordt voor beide vorderingen echter
anders verantwoord. Hoewel de verjaring geldig voor de overheden door anders verantwoord. Hoewel de verjaring geldig voor de overheden door
redenen van gezond beheer van de openbare financiën werd verantwoord, redenen van gezond beheer van de openbare financiën werd verantwoord,
blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 maart 1952, blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 maart 1952,
waarbij de in het geding zijnde bepaling in de wet van 15 mei 1846 op waarbij de in het geding zijnde bepaling in de wet van 15 mei 1846 op
de Rijkscomptabiliteit werd ingevoerd, dat de verjaring geldig voor de Rijkscomptabiliteit werd ingevoerd, dat de verjaring geldig voor
hun ambtenaren eveneens werd verantwoord door de bekommernis om de hun ambtenaren eveneens werd verantwoord door de bekommernis om de
schadelijke gevolgen van de terugvordering van de ten onrechte schadelijke gevolgen van de terugvordering van de ten onrechte
betaalde maar gewoonlijk te goeder trouw door de belanghebbenden betaalde maar gewoonlijk te goeder trouw door de belanghebbenden
ontvangen sommen te beperken (Parl. St., Kamer, 1950-1951, nr. 435, ontvangen sommen te beperken (Parl. St., Kamer, 1950-1951, nr. 435,
pp. 1 en 2). pp. 1 en 2).
B.6. Ongetwijfeld is in beide gevallen de voor de schuldvorderingen B.6. Ongetwijfeld is in beide gevallen de voor de schuldvorderingen
van de overheid geldende verjaringstermijn dezelfde is als de op haar van de overheid geldende verjaringstermijn dezelfde is als de op haar
schulden van toepassing zijnde verjaringstermijn : de ambtenaar van schulden van toepassing zijnde verjaringstermijn : de ambtenaar van
een gemeente kan gedurende dertig jaar optreden tegen de gemeente een gemeente kan gedurende dertig jaar optreden tegen de gemeente
zoals de gemeente gedurende dertig jaar tegen hem kan optreden. Die zoals de gemeente gedurende dertig jaar tegen hem kan optreden. Die
gelijklopende termijnen kunnen echter niet het in het geding zijnde gelijklopende termijnen kunnen echter niet het in het geding zijnde
verschil in behandeling verantwoorden : de wetgever heeft door het verschil in behandeling verantwoorden : de wetgever heeft door het
mogelijk te maken dat van een gemeenteambtenaar wedden die hem meestal mogelijk te maken dat van een gemeenteambtenaar wedden die hem meestal
bij vergissing werden uitbetaald gedurende dertig jaar kunnen worden bij vergissing werden uitbetaald gedurende dertig jaar kunnen worden
teruggevorderd, terwijl een ambtenaar van de Staat, van een teruggevorderd, terwijl een ambtenaar van de Staat, van een
gemeenschap, van een gewest of van een provincie na vijf jaar aan elke gemeenschap, van een gewest of van een provincie na vijf jaar aan elke
vordering ontsnapt, ten aanzien van de eerstgenoemde een maatregel vordering ontsnapt, ten aanzien van de eerstgenoemde een maatregel
genomen die niet redelijk is verantwoord. genomen die niet redelijk is verantwoord.
B.7. De vraag dient bevestigend te worden beantwoord ». B.7. De vraag dient bevestigend te worden beantwoord ».
B.6. In dat arrest diende het Hof zich uit te spreken over de vraag of B.6. In dat arrest diende het Hof zich uit te spreken over de vraag of
het redelijk verantwoord is de vorderingen van gemeenten tegen hun het redelijk verantwoord is de vorderingen van gemeenten tegen hun
ambtenaren tot terugbetaling van ten onrechte betaalde wedden aan de ambtenaren tot terugbetaling van ten onrechte betaalde wedden aan de
dertigjarige verjaring te onderwerpen, terwijl de andere voormelde dertigjarige verjaring te onderwerpen, terwijl de andere voormelde
overheden tegen hun ambtenaren dienen op te treden binnen een termijn overheden tegen hun ambtenaren dienen op te treden binnen een termijn
van vijf jaar. De voorliggende vraag verschilt van die welke in dat van vijf jaar. De voorliggende vraag verschilt van die welke in dat
arrest werd beantwoord in zoverre thans een gemeenrechtelijke arrest werd beantwoord in zoverre thans een gemeenrechtelijke
verjaringstermijn van tien in plaats van dertig jaar aan de orde is. verjaringstermijn van tien in plaats van dertig jaar aan de orde is.
Dat verschil is evenwel niet van dien aard dat de overwegingen van het Dat verschil is evenwel niet van dien aard dat de overwegingen van het
arrest nr. 35/2002 niet op de voorliggende zaak kunnen worden arrest nr. 35/2002 niet op de voorliggende zaak kunnen worden
toegepast. Immers, hoewel thans de gemeenrechtelijke verjaringstermijn toegepast. Immers, hoewel thans de gemeenrechtelijke verjaringstermijn
van tien jaar aan de orde is, blijft de vaststelling dat die termijn, van tien jaar aan de orde is, blijft de vaststelling dat die termijn,
wat de vorderingen van de gemeente tot terugbetaling van ten onrechte wat de vorderingen van de gemeente tot terugbetaling van ten onrechte
betaalde wedden aan haar ambtenaren betreft, het dubbele bedraagt van betaalde wedden aan haar ambtenaren betreft, het dubbele bedraagt van
die welke geldt voor vorderingen van de Staat tot terugbetaling van die welke geldt voor vorderingen van de Staat tot terugbetaling van
ten onrechte betaalde wedden aan zijn ambtenaren. ten onrechte betaalde wedden aan zijn ambtenaren.
De toelichting in de parlementaire voorbereiding volgens welke de bron De toelichting in de parlementaire voorbereiding volgens welke de bron
van de vorderingen van de Staat tot terugbetaling van ten onrechte van de vorderingen van de Staat tot terugbetaling van ten onrechte
betaalde wedden zo specifiek is voor de overheidssector dat niet naar betaalde wedden zo specifiek is voor de overheidssector dat niet naar
het gemeen recht kan worden verwezen, verantwoordt niet dat die het gemeen recht kan worden verwezen, verantwoordt niet dat die
afwijkende regeling enkel ten aanzien van ambtenaren van de Staat, en afwijkende regeling enkel ten aanzien van ambtenaren van de Staat, en
niet ten aanzien van ambtenaren van een gemeente zou gelden. niet ten aanzien van ambtenaren van een gemeente zou gelden.
Dat verschil in behandeling heeft onevenredige gevolgen wat de Dat verschil in behandeling heeft onevenredige gevolgen wat de
gemeenteambtenaren betreft, aangezien de vordering tot terugbetaling gemeenteambtenaren betreft, aangezien de vordering tot terugbetaling
van wedden die hun onterecht zijn betaald, betrekking heeft op van wedden die hun onterecht zijn betaald, betrekking heeft op
periodiek uitbetaalde geldsommen waarvan het bedrag toeneemt naarmate periodiek uitbetaalde geldsommen waarvan het bedrag toeneemt naarmate
de tijd verstrijkt, en waarop, indien die sommen dienen te worden de tijd verstrijkt, en waarop, indien die sommen dienen te worden
terugbetaald, in beginsel de kortere verjaringstermijn vastgelegd in terugbetaald, in beginsel de kortere verjaringstermijn vastgelegd in
artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek bijgevolg van toepassing zou artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek bijgevolg van toepassing zou
moeten zijn; de terugvordering van wedden die gedurende lange tijd moeten zijn; de terugvordering van wedden die gedurende lange tijd
onterecht zijn betaald, kan immers betrekking hebben op bedragen die, onterecht zijn betaald, kan immers betrekking hebben op bedragen die,
op termijn, een dermate grote schuld zijn geworden dat die de op termijn, een dermate grote schuld zijn geworden dat die de
schuldenaar zouden kunnen ruïneren. schuldenaar zouden kunnen ruïneren.
Om dezelfde redenen als die welke in het voormelde arrest zijn Om dezelfde redenen als die welke in het voormelde arrest zijn
aangegeven, is het in het geding zijnde verschil in behandeling niet aangegeven, is het in het geding zijnde verschil in behandeling niet
redelijk verantwoord. redelijk verantwoord.
B.7. Die discriminatie vindt haar oorsprong evenwel niet in de in het B.7. Die discriminatie vindt haar oorsprong evenwel niet in de in het
geding zijnde bepaling, maar in de ontstentenis van een wetsbepaling geding zijnde bepaling, maar in de ontstentenis van een wetsbepaling
die van toepassing is op de gemeenten en voorziet in een vijfjarige die van toepassing is op de gemeenten en voorziet in een vijfjarige
verjaring van de termijn voor de terugvordering van de onterecht verjaring van de termijn voor de terugvordering van de onterecht
betaalde wedden. betaalde wedden.
B.8. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat het aangeklaagde B.8. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat het aangeklaagde
verschil in behandeling niet is gesitueerd in artikel 114 van de wet verschil in behandeling niet is gesitueerd in artikel 114 van de wet
van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de
comptabiliteit van de federale Staat, zodat de prejudiciële vraag comptabiliteit van de federale Staat, zodat de prejudiciële vraag
ontkennend dient te worden beantwoord. ontkennend dient te worden beantwoord.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
- Artikel 114 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de - Artikel 114 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de
begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat schendt de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat schendt de
artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
- De ontstentenis van een wetsbepaling die voorziet in een vijfjarige - De ontstentenis van een wetsbepaling die voorziet in een vijfjarige
verjaring van de vordering tot terugbetaling van wedden die ten verjaring van de vordering tot terugbetaling van wedden die ten
onrechte werden betaald door de gemeenten, schendt de artikelen 10 en onrechte werden betaald door de gemeenten, schendt de artikelen 10 en
11 van de Grondwet. 11 van de Grondwet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het
Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 18 mei 2011. Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 18 mei 2011.
De griffier, De griffier,
P.-Y. Dutilleux. P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, De voorzitter,
M. Bossuyt. M. Bossuyt.
^