Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 19/2011 van 3 februari 2011 Rolnummer 4918 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals dat artikel vervangen werd bij artikel 7 van de wet van 21 april 2007 be Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechter(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 19/2011 van 3 februari 2011 Rolnummer 4918 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals dat artikel vervangen werd bij artikel 7 van de wet van 21 april 2007 be Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechter(...) Uittreksel uit arrest nr. 19/2011 van 3 februari 2011 Rolnummer 4918 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals dat artikel vervangen werd bij artikel 7 van de wet van 21 april 2007 be Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 19/2011 van 3 februari 2011 Uittreksel uit arrest nr. 19/2011 van 3 februari 2011
Rolnummer 4918 Rolnummer 4918
In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1022, vierde lid, van het In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1022, vierde lid, van het
Gerechtelijk Wetboek, zoals dat artikel vervangen werd bij artikel 7 Gerechtelijk Wetboek, zoals dat artikel vervangen werd bij artikel 7
van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de
erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat,
gesteld door het Arbeidshof te Brussel. gesteld door het Arbeidshof te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de
rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P.
Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en P. Nihoul, bijgestaan door de Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en P. Nihoul, bijgestaan door de
griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter R. griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter R.
Henneuse, Henneuse,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij arrest van 9 april 2010 in zake het Rijksinstituut voor de sociale Bij arrest van 9 april 2010 in zake het Rijksinstituut voor de sociale
verzekeringen der zelfstandigen (RSVZ) tegen Géry Cardyn en de bvba « verzekeringen der zelfstandigen (RSVZ) tegen Géry Cardyn en de bvba «
Selcar », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op Selcar », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op
16 april 2010, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende 16 april 2010, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende
prejudiciële vraag gesteld : prejudiciële vraag gesteld :
« Schendt artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek de « Schendt artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek de
artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen
met artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet en artikel 6 van het met artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet en artikel 6 van het
Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het niet Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het niet
toelaat dat de rechtsplegingsvergoeding verschuldigd door een persoon toelaat dat de rechtsplegingsvergoeding verschuldigd door een persoon
wiens inkomenssituatie hem in staat zou stellen tweedelijns juridische wiens inkomenssituatie hem in staat zou stellen tweedelijns juridische
bijstand te genieten maar die zulks niet vordert, zelfs in geval van bijstand te genieten maar die zulks niet vordert, zelfs in geval van
een kennelijk onredelijke situatie kan worden verminderd tot onder het een kennelijk onredelijke situatie kan worden verminderd tot onder het
minimumbedrag waarin bij koninklijk besluit is voorzien, terwijl die minimumbedrag waarin bij koninklijk besluit is voorzien, terwijl die
vermindering kan worden toegekend aan de begunstigde van de vermindering kan worden toegekend aan de begunstigde van de
tweedelijns juridische bijstand, waarbij de in het geding zijnde tweedelijns juridische bijstand, waarbij de in het geding zijnde
bepaling personen die zich in vergelijkbare situaties bevinden aldus bepaling personen die zich in vergelijkbare situaties bevinden aldus
op verschillende wijze behandelt ? ». op verschillende wijze behandelt ? ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1. Artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het B.1. Artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het
van kracht was op het ogenblik van de feiten, vóór de wijziging ervan van kracht was op het ogenblik van de feiten, vóór de wijziging ervan
bij de wet van 21 februari 2010 « tot wijziging van de artikelen 1022 bij de wet van 21 februari 2010 « tot wijziging van de artikelen 1022
van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van
strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2
augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand
bij handelstransacties », bepaalde : bij handelstransacties », bepaalde :
« Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns « Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns
juridische bijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding juridische bijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding
vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in geval vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in geval
van een kennelijk onredelijke situatie. De rechter motiveert in het van een kennelijk onredelijke situatie. De rechter motiveert in het
bijzonder zijn beslissing op dat punt ». bijzonder zijn beslissing op dat punt ».
B.2. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof B.2. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof
wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel
1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek met de artikelen 10 en 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek met de artikelen 10 en
11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23, 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23,
derde lid, 2°, van de Grondwet en met artikel 6 van het Europees derde lid, 2°, van de Grondwet en met artikel 6 van het Europees
Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de in het geding Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de in het geding
zijnde bepaling de begunstigden van de juridische tweedelijnsbijstand zijnde bepaling de begunstigden van de juridische tweedelijnsbijstand
die een vermindering van de rechtsplegingsvergoeding tot onder het die een vermindering van de rechtsplegingsvergoeding tot onder het
door de Koning vastgestelde minimum kunnen verkrijgen en de personen door de Koning vastgestelde minimum kunnen verkrijgen en de personen
die, aangezien zij het voordeel van de juridische tweedelijnsbijstand die, aangezien zij het voordeel van de juridische tweedelijnsbijstand
niet hebben aangevraagd terwijl hun financiële situatie hen in staat niet hebben aangevraagd terwijl hun financiële situatie hen in staat
zou stellen die bijstand wel te verkrijgen, een dergelijke zou stellen die bijstand wel te verkrijgen, een dergelijke
vermindering niet zouden kunnen genieten, verschillend zou behandelen. vermindering niet zouden kunnen genieten, verschillend zou behandelen.
B.3.1. De Ministerraad voert aan dat de prejudiciële vraag zonder B.3.1. De Ministerraad voert aan dat de prejudiciële vraag zonder
voorwerp zou zijn aangezien het aangevoerde verschil in behandeling voorwerp zou zijn aangezien het aangevoerde verschil in behandeling
niet zou voortvloeien uit de in het geding zijnde bepaling maar zijn niet zou voortvloeien uit de in het geding zijnde bepaling maar zijn
oorsprong zou vinden in het systeem van de juridische bijstand zoals oorsprong zou vinden in het systeem van de juridische bijstand zoals
het in het bijzonder bij de artikelen 508/7, 508/13 en 508/14 van het het in het bijzonder bij de artikelen 508/7, 508/13 en 508/14 van het
Gerechtelijk Wetboek is ingevoerd en geregeld. Gerechtelijk Wetboek is ingevoerd en geregeld.
B.3.2. Wanneer een exceptie van onontvankelijkheid tevens betrekking B.3.2. Wanneer een exceptie van onontvankelijkheid tevens betrekking
heeft op de draagwijdte die aan de in het geding zijnde bepaling dient heeft op de draagwijdte die aan de in het geding zijnde bepaling dient
te worden gegeven, valt het onderzoek van de ontvankelijkheid samen te worden gegeven, valt het onderzoek van de ontvankelijkheid samen
met dat van de grond van de zaak. met dat van de grond van de zaak.
B.4.1. Artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet bepaalt dat de B.4.1. Artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet bepaalt dat de
economische, sociale en culturele rechten onder meer het recht op « economische, sociale en culturele rechten onder meer het recht op «
juridische bijstand » omvatten. juridische bijstand » omvatten.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens
waarborgt het recht op een eerlijk proces. waarborgt het recht op een eerlijk proces.
B.4.2. Het recht op de toegang tot de rechter, dat een wezenlijk B.4.2. Het recht op de toegang tot de rechter, dat een wezenlijk
aspect van het recht op een eerlijk proces vormt, is fundamenteel in aspect van het recht op een eerlijk proces vormt, is fundamenteel in
een rechtsstaat. een rechtsstaat.
B.5. In zijn arrest nr. 182/2008 van 18 december 2008 heeft het Hof B.5. In zijn arrest nr. 182/2008 van 18 december 2008 heeft het Hof
voor recht gezegd : voor recht gezegd :
« B.7.4. Met toepassing van artikel 508/13 van het Gerechtelijk « B.7.4. Met toepassing van artikel 508/13 van het Gerechtelijk
Wetboek kan ' de juridische tweedelijnsbijstand [...] gedeeltelijk of Wetboek kan ' de juridische tweedelijnsbijstand [...] gedeeltelijk of
volledig kosteloos zijn voor wie over onvoldoende inkomsten beschikt volledig kosteloos zijn voor wie over onvoldoende inkomsten beschikt
en voor de met hen gelijkgestelde personen '. en voor de met hen gelijkgestelde personen '.
De rechtzoekenden wier inkomsten als onvoldoende worden beschouwd, De rechtzoekenden wier inkomsten als onvoldoende worden beschouwd,
hebben recht op de bijstand van een advocaat, ook voor een hebben recht op de bijstand van een advocaat, ook voor een
vertegenwoordiging in rechte, die volledig of gedeeltelijk ten laste vertegenwoordiging in rechte, die volledig of gedeeltelijk ten laste
wordt genomen door de Schatkist. De rechtzoekenden die tot die wordt genomen door de Schatkist. De rechtzoekenden die tot die
categorie behoren, betalen dus niet, of niet volledig, de kosten en categorie behoren, betalen dus niet, of niet volledig, de kosten en
erelonen die, indien zij het voordeel van de juridische bijstand niet erelonen die, indien zij het voordeel van de juridische bijstand niet
zouden genieten, van hen zouden worden gevorderd door de advocaat die zouden genieten, van hen zouden worden gevorderd door de advocaat die
hun zaak verdedigt. hun zaak verdedigt.
B.7.5. De wetgever heeft bij de totstandkoming van de regeling van de B.7.5. De wetgever heeft bij de totstandkoming van de regeling van de
verhaalbaarheid die het voorwerp van de bestreden wet uitmaakt, verhaalbaarheid die het voorwerp van de bestreden wet uitmaakt,
rekening gehouden met de specifieke situatie van de rechtzoekenden die rekening gehouden met de specifieke situatie van de rechtzoekenden die
juridische tweedelijnsbijstand genieten. Wanneer de winnende partij juridische tweedelijnsbijstand genieten. Wanneer de winnende partij
juridische bijstand geniet, diende aldus te worden vermeden dat ' de juridische bijstand geniet, diende aldus te worden vermeden dat ' de
advocaat voor de geleverde prestaties dubbel wordt vergoed ' en moest advocaat voor de geleverde prestaties dubbel wordt vergoed ' en moest
' men ook erover waken dat de rechtsonderhorige niet onrechtmatig ' men ook erover waken dat de rechtsonderhorige niet onrechtmatig
geniet van een rechtsplegingsvergoeding die de kosten en honoraria van geniet van een rechtsplegingsvergoeding die de kosten en honoraria van
zijn advocaat dekt, daar waar die net door de Staat ten laste werden zijn advocaat dekt, daar waar die net door de Staat ten laste werden
genomen in het kader van het systeem van de juridische bijstand ' genomen in het kader van het systeem van de juridische bijstand '
(Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 3-1686/4, p. 2). De artikelen (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 3-1686/4, p. 2). De artikelen
508/19 tot 508/20 van het Gerechtelijk Wetboek zijn in die zin 508/19 tot 508/20 van het Gerechtelijk Wetboek zijn in die zin
aangepast. aangepast.
B.7.6.1. Luidens het door het bestreden artikel 7 ingevoegde artikel B.7.6.1. Luidens het door het bestreden artikel 7 ingevoegde artikel
1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt indien de in het 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt indien de in het
ongelijk gestelde partij juridische bijstand geniet, de ongelijk gestelde partij juridische bijstand geniet, de
rechtsplegingsvergoeding vastgesteld op het door de Koning bepaalde rechtsplegingsvergoeding vastgesteld op het door de Koning bepaalde
minimum, tenzij in geval van een kennelijk onredelijke situatie. minimum, tenzij in geval van een kennelijk onredelijke situatie.
B.7.6.2. Door te bepalen dat het bedrag van de B.7.6.2. Door te bepalen dat het bedrag van de
rechtsplegingsvergoeding verschuldigd door de in het ongelijk gestelde rechtsplegingsvergoeding verschuldigd door de in het ongelijk gestelde
rechtzoekende die juridische bijstand geniet, in beginsel wordt rechtzoekende die juridische bijstand geniet, in beginsel wordt
vastgesteld op het door de Koning bepaalde minimum, houdt de wetgever vastgesteld op het door de Koning bepaalde minimum, houdt de wetgever
rekening met de specifieke situatie van die categorie van rekening met de specifieke situatie van die categorie van
rechtzoekenden. rechtzoekenden.
B.7.6.3. Bovendien kan de rechter ' in geval van een kennelijk B.7.6.3. Bovendien kan de rechter ' in geval van een kennelijk
onredelijke situatie ' afwijken van het door de Koning bepaalde onredelijke situatie ' afwijken van het door de Koning bepaalde
minimum. minimum.
B.7.6.4. Ofschoon in de parlementaire voorbereiding is verklaard dat B.7.6.4. Ofschoon in de parlementaire voorbereiding is verklaard dat
die uitzondering het mogelijk maakt om de vergoeding te verhogen tot die uitzondering het mogelijk maakt om de vergoeding te verhogen tot
boven het minimum, maar nooit om die tot onder dat minimum te verlagen boven het minimum, maar nooit om die tot onder dat minimum te verlagen
(Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2891/002, p. 14), bevat de tekst (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2891/002, p. 14), bevat de tekst
van artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek geenszins van artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek geenszins
een dergelijke beperking. een dergelijke beperking.
B.7.6.5. Bovendien is een dergelijke interpretatie van artikel 1022, B.7.6.5. Bovendien is een dergelijke interpretatie van artikel 1022,
vierde lid, onbestaanbaar met de in B.7.3 vermelde standstill vierde lid, onbestaanbaar met de in B.7.3 vermelde standstill
-verplichting, vermits de verplichting om een rechtsplegingsvergoeding -verplichting, vermits de verplichting om een rechtsplegingsvergoeding
te betalen die is vastgesteld op het door de Koning bepaalde minimum, te betalen die is vastgesteld op het door de Koning bepaalde minimum,
het aan de begunstigde van de juridische bijstand geboden het aan de begunstigde van de juridische bijstand geboden
beschermingsniveau in aanzienlijke mate zou kunnen verminderen, zonder beschermingsniveau in aanzienlijke mate zou kunnen verminderen, zonder
dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang. dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang.
Het systeem van de juridische tweedelijnsbijstand strekt immers ertoe Het systeem van de juridische tweedelijnsbijstand strekt immers ertoe
de toegang tot de rechter mogelijk te maken voor de rechtzoekenden die de toegang tot de rechter mogelijk te maken voor de rechtzoekenden die
niet over voldoende financiële middelen beschikken om de kosten en niet over voldoende financiële middelen beschikken om de kosten en
erelonen verbonden aan hun eigen verdediging te betalen. erelonen verbonden aan hun eigen verdediging te betalen.
B.7.6.6. De bestreden bepaling kan dus alleen in die zin worden B.7.6.6. De bestreden bepaling kan dus alleen in die zin worden
geïnterpreteerd dat zij het de rechter mogelijk maakt het bedrag van geïnterpreteerd dat zij het de rechter mogelijk maakt het bedrag van
de rechtsplegingsvergoeding verschuldigd door de rechtzoekende die de rechtsplegingsvergoeding verschuldigd door de rechtzoekende die
juridische tweedelijnsbijstand geniet, vast te stellen onder het door juridische tweedelijnsbijstand geniet, vast te stellen onder het door
de Koning bepaalde minimum, en het zelfs op een symbolisch bedrag vast de Koning bepaalde minimum, en het zelfs op een symbolisch bedrag vast
te stellen wanneer hij, met een in het bijzonder op dat punt te stellen wanneer hij, met een in het bijzonder op dat punt
gemotiveerde beslissing, oordeelt dat het kennelijk onredelijk zou gemotiveerde beslissing, oordeelt dat het kennelijk onredelijk zou
zijn die vergoeding op het door de Koning bepaalde minimum vast te zijn die vergoeding op het door de Koning bepaalde minimum vast te
stellen ». stellen ».
B.6. Er bestaat een verschil in behandeling tussen de rechtzoekende B.6. Er bestaat een verschil in behandeling tussen de rechtzoekende
die juridische tweedelijnsbijstand geniet en diegene die hem had die juridische tweedelijnsbijstand geniet en diegene die hem had
kunnen genieten indien hij zulks had aangevraagd. kunnen genieten indien hij zulks had aangevraagd.
Enkel de eerstgenoemde rechtzoekende zal immers een vermindering, door Enkel de eerstgenoemde rechtzoekende zal immers een vermindering, door
de rechter, van het minimumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding de rechter, van het minimumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding
kunnen genieten, in tegenstelling tot de rechtzoekende die juridische kunnen genieten, in tegenstelling tot de rechtzoekende die juridische
tweedelijnsbijstand had kunnen genieten maar zulks niet heeft tweedelijnsbijstand had kunnen genieten maar zulks niet heeft
aangevraagd. aangevraagd.
B.7.1. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium, B.7.1. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium,
namelijk het al dan niet hebben uitgeoefend van het recht op namelijk het al dan niet hebben uitgeoefend van het recht op
juridische tweedelijnsbijstand, zoals het bij de artikelen 508/7 tot juridische tweedelijnsbijstand, zoals het bij de artikelen 508/7 tot
508/18 van het Gerechtelijk Wetboek is ingevoerd en geregeld. Het is 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek is ingevoerd en geregeld. Het is
om rekening te houden met de specifieke situatie van de rechtzoekenden om rekening te houden met de specifieke situatie van de rechtzoekenden
die die juridische bijstand genieten, dat artikel 1022, vierde lid, die die juridische bijstand genieten, dat artikel 1022, vierde lid,
van het Gerechtelijk Wetboek in de wet van 21 april 2007 betreffende van het Gerechtelijk Wetboek in de wet van 21 april 2007 betreffende
de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de
bijstand van een advocaat is ingevoegd. bijstand van een advocaat is ingevoegd.
B.7.2. De maatregel is ook pertinent ten aanzien van het door de B.7.2. De maatregel is ook pertinent ten aanzien van het door de
wetgever beoogde doel rekening te houden met de specifieke situatie wetgever beoogde doel rekening te houden met de specifieke situatie
van de begunstigden van de juridische tweedelijnsbijstand. Daarom van de begunstigden van de juridische tweedelijnsbijstand. Daarom
heeft de wetgever in casu toegestaan dat de rechter het bedrag van de heeft de wetgever in casu toegestaan dat de rechter het bedrag van de
rechtsplegingsvergoeding vermindert in de hypothese dat de in het rechtsplegingsvergoeding vermindert in de hypothese dat de in het
ongelijk gestelde partij juridische tweedelijnsbijstand geniet, zonder ongelijk gestelde partij juridische tweedelijnsbijstand geniet, zonder
dat hij daarom die vermindering kan doorvoeren ten gunste van een dat hij daarom die vermindering kan doorvoeren ten gunste van een
rechtzoekende die, hoewel hij die tweedelijnsbijstand niet heeft rechtzoekende die, hoewel hij die tweedelijnsbijstand niet heeft
aangevraagd, hem wel had kunnen genieten. aangevraagd, hem wel had kunnen genieten.
B.8.1. Door het voordeel van de toepassing van artikel 1022, vierde B.8.1. Door het voordeel van de toepassing van artikel 1022, vierde
lid, van het Gerechtelijk Wetboek te beperken tot de personen die de lid, van het Gerechtelijk Wetboek te beperken tot de personen die de
juridische tweedelijnsbijstand hebben aangevraagd en die hem hebben juridische tweedelijnsbijstand hebben aangevraagd en die hem hebben
verkregen, heeft de wetgever geen afbreuk gedaan aan de bij artikel verkregen, heeft de wetgever geen afbreuk gedaan aan de bij artikel
23, derde lid, van de Grondwet gewaarborgde standstill -verplichting. 23, derde lid, van de Grondwet gewaarborgde standstill -verplichting.
Die bepaling impliceert een standstill -verplichting die eraan in de Die bepaling impliceert een standstill -verplichting die eraan in de
weg staat dat de wetgever het bestaande beschermingsniveau in weg staat dat de wetgever het bestaande beschermingsniveau in
aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen van algemeen aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen van algemeen
belang bestaan. De rechten van de rechtzoekende die geen juridische belang bestaan. De rechten van de rechtzoekende die geen juridische
tweedelijnsbijstand heeft aangevraagd, worden niet aanzienlijk tweedelijnsbijstand heeft aangevraagd, worden niet aanzienlijk
ingeperkt door artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek ingeperkt door artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek
aangezien het die rechtzoekende niet verhindert om die aanvraag in te aangezien het die rechtzoekende niet verhindert om die aanvraag in te
dienen. dienen.
B.8.2. De in het geding zijnde bepaling doet geen afbreuk aan het B.8.2. De in het geding zijnde bepaling doet geen afbreuk aan het
recht op een eerlijk proces, zoals het bij artikel 6 van het Europees recht op een eerlijk proces, zoals het bij artikel 6 van het Europees
Verdrag voor de rechten van de mens is gewaarborgd, aangezien de Verdrag voor de rechten van de mens is gewaarborgd, aangezien de
rechtzoekenden de mogelijkheid hebben om al dan niet het recht op rechtzoekenden de mogelijkheid hebben om al dan niet het recht op
juridische tweedelijnsbijstand dat hun wordt toegekend uit te oefenen. juridische tweedelijnsbijstand dat hun wordt toegekend uit te oefenen.
B.8.3. Ten slotte heeft de in het geding zijnde bepaling geen B.8.3. Ten slotte heeft de in het geding zijnde bepaling geen
onevenredige gevolgen voor de niet-verschijnende rechtzoekende die het onevenredige gevolgen voor de niet-verschijnende rechtzoekende die het
voordeel van de juridische tweedelijnsbijstand niet heeft aangevraagd. voordeel van de juridische tweedelijnsbijstand niet heeft aangevraagd.
Het systeem van de juridische tweedelijnsbijstand, zoals het bij de Het systeem van de juridische tweedelijnsbijstand, zoals het bij de
artikelen 508/13 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek is geregeld, artikelen 508/13 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek is geregeld,
maakt het immers mogelijk dat een persoon die verzet zou willen maakt het immers mogelijk dat een persoon die verzet zou willen
aantekenen tegen een beslissing waarbij hij tot het betalen van een aantekenen tegen een beslissing waarbij hij tot het betalen van een
rechtsplegingsvergoeding wordt veroordeeld, op elk ogenblik een rechtsplegingsvergoeding wordt veroordeeld, op elk ogenblik een
aanvraag indient om de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid te aanvraag indient om de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid te
genieten en, bijgevolg, in voorkomend geval, artikel 1022, vierde lid, genieten en, bijgevolg, in voorkomend geval, artikel 1022, vierde lid,
van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het door het Hof in zijn voormelde van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het door het Hof in zijn voormelde
arrest nr. 182/2008 is geïnterpreteerd, kan genieten. arrest nr. 182/2008 is geïnterpreteerd, kan genieten.
B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
Artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek schendt niet de Artikel 1022, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek schendt niet de
artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen
met artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet en met artikel 6 van met artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet en met artikel 6 van
het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het
Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 3 februari 2011. Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 3 februari 2011.
De griffier, De griffier,
P.-Y. Dutilleux. P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, De voorzitter,
R. Henneuse. R. Henneuse.
^