← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 148/2010 van 16 december 2010 Rolnummer : 4927 In zake
: de prejudiciële vraag over de artikelen 30, 31 en 47 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht
op maatschappelijke integratie en artikel 580, 8°, c), Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters
R. Henneuse en M. Bossuyt, de rechters L(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 148/2010 van 16 december 2010 Rolnummer : 4927 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 30, 31 en 47 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en artikel 580, 8°, c), Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, de rechters L(...) | Uittreksel uit arrest nr. 148/2010 van 16 december 2010 Rolnummer : 4927 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 30, 31 en 47 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en artikel 580, 8°, c), Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, de rechters L(...) |
---|---|
GRONDWETTELIJK HOF | GRONDWETTELIJK HOF |
Uittreksel uit arrest nr. 148/2010 van 16 december 2010 | Uittreksel uit arrest nr. 148/2010 van 16 december 2010 |
Rolnummer : 4927 | Rolnummer : 4927 |
In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 30, 31 en 47 van de | In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 30, 31 en 47 van de |
wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke | wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke |
integratie en artikel 580, 8°, c), tweede lid, van het Gerechtelijk | integratie en artikel 580, 8°, c), tweede lid, van het Gerechtelijk |
Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Luik. | Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Luik. |
Het Grondwettelijk Hof, | Het Grondwettelijk Hof, |
samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, de rechters | samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, de rechters |
L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. | L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. |
Merckx-Van Goey en P. Nihoul, en, overeenkomstig artikel 60bis van de | Merckx-Van Goey en P. Nihoul, en, overeenkomstig artikel 60bis van de |
bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus | bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus |
voorzitter M. Melchior, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, | voorzitter M. Melchior, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, |
onder voorzitterschap van emeritus voorzitter M. Melchior, | onder voorzitterschap van emeritus voorzitter M. Melchior, |
wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
Bij vonnis van 29 april 2010 in zake A.G. tegen het openbaar centrum | Bij vonnis van 29 april 2010 in zake A.G. tegen het openbaar centrum |
voor maatschappelijk welzijn van Saint-Nicolas, waarvan de expeditie | voor maatschappelijk welzijn van Saint-Nicolas, waarvan de expeditie |
ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 mei 2010, heeft de | ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 mei 2010, heeft de |
Arbeidsrechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : | Arbeidsrechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : |
« Schenden de artikelen 30, 31 en 47 van de wet van 26 mei 2002 | « Schenden de artikelen 30, 31 en 47 van de wet van 26 mei 2002 |
[betreffende het recht op maatschappelijke integratie] en artikel 580, | [betreffende het recht op maatschappelijke integratie] en artikel 580, |
8°, c), tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 | 8°, c), tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 |
van de Grondwet, in zoverre zij personen die met bedrieglijk oogmerk | van de Grondwet, in zoverre zij personen die met bedrieglijk oogmerk |
hebben gehandeld, wanneer zij voor de arbeidsrechtbank een | hebben gehandeld, wanneer zij voor de arbeidsrechtbank een |
administratieve beslissing betwisten waarbij hun een sanctie van | administratieve beslissing betwisten waarbij hun een sanctie van |
uitsluiting wordt opgelegd, genomen met toepassing van artikel 30, § | uitsluiting wordt opgelegd, genomen met toepassing van artikel 30, § |
1, eerste lid, van de wet van 26 mei 2002, niet toelaten een maatregel | 1, eerste lid, van de wet van 26 mei 2002, niet toelaten een maatregel |
van uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen te genieten, | van uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen te genieten, |
terwijl, wanneer zij voor hetzelfde verzuim voor de correctionele | terwijl, wanneer zij voor hetzelfde verzuim voor de correctionele |
rechtbank worden vervolgd, hun die maatregel kan worden toegekend met | rechtbank worden vervolgd, hun die maatregel kan worden toegekend met |
toepassing van de wet van 29 juni 1964? ». | toepassing van de wet van 29 juni 1964? ». |
(...) | (...) |
III. In rechte | III. In rechte |
(...) | (...) |
B.1.1. Artikel 30 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op | B.1.1. Artikel 30 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op |
maatschappelijke integratie bepaalt : | maatschappelijke integratie bepaalt : |
« § 1. Indien de betrokkene verzuimt bestaansmiddelen aan te geven | « § 1. Indien de betrokkene verzuimt bestaansmiddelen aan te geven |
waarvan hij het bestaan kent, of als hij onjuiste of onvolledige | waarvan hij het bestaan kent, of als hij onjuiste of onvolledige |
verklaringen aflegt die het bedrag van het leefloon beïnvloeden, kan | verklaringen aflegt die het bedrag van het leefloon beïnvloeden, kan |
de uitbetaling van het leefloon geheel of gedeeltelijk geschorst | de uitbetaling van het leefloon geheel of gedeeltelijk geschorst |
worden voor een periode van ten hoogste zes maanden, of in geval van | worden voor een periode van ten hoogste zes maanden, of in geval van |
bedrieglijk opzet, voor ten hoogste twaalf maanden. | bedrieglijk opzet, voor ten hoogste twaalf maanden. |
In geval van herhaling binnen een termijn van drie jaar te rekenen | In geval van herhaling binnen een termijn van drie jaar te rekenen |
vanaf de dag waarop de sanctie voor een vorig verzuim of onjuiste | vanaf de dag waarop de sanctie voor een vorig verzuim of onjuiste |
verklaring definitief is geworden, kunnen de bovenvermelde periodes | verklaring definitief is geworden, kunnen de bovenvermelde periodes |
worden verdubbeld. | worden verdubbeld. |
Geen sanctie kan nog worden uitgesproken na verloop van twee jaar | Geen sanctie kan nog worden uitgesproken na verloop van twee jaar |
vanaf de dag waarop het verzuim werd begaan of de onjuiste verklaring | vanaf de dag waarop het verzuim werd begaan of de onjuiste verklaring |
werd gedaan. Geen sanctie kan nog worden uitgevoerd na verloop van | werd gedaan. Geen sanctie kan nog worden uitgevoerd na verloop van |
twee jaar vanaf de dag waarop de sanctie definitief is geworden. | twee jaar vanaf de dag waarop de sanctie definitief is geworden. |
§ 2. Indien de betrokkene, na aanmaning, de verplichtingen die in het | § 2. Indien de betrokkene, na aanmaning, de verplichtingen die in het |
contract betreffende een geïndividualiseerd project voor | contract betreffende een geïndividualiseerd project voor |
maatschappelijke integratie, zoals bedoeld in de artikelen 11 en 13, § | maatschappelijke integratie, zoals bedoeld in de artikelen 11 en 13, § |
2, vermeld zijn, zonder wettige redenen, niet naleeft, kan de | 2, vermeld zijn, zonder wettige redenen, niet naleeft, kan de |
uitbetaling van het leefloon na het advies van de maatschappelijk | uitbetaling van het leefloon na het advies van de maatschappelijk |
werker belast met het dossier, geheel of gedeeltelijk worden geschorst | werker belast met het dossier, geheel of gedeeltelijk worden geschorst |
voor een periode van ten hoogste één maand. In geval van herhaling | voor een periode van ten hoogste één maand. In geval van herhaling |
binnen een termijn van ten hoogste één jaar, kan de uitbetaling van | binnen een termijn van ten hoogste één jaar, kan de uitbetaling van |
het leefloon voor een periode van ten hoogste drie maanden worden | het leefloon voor een periode van ten hoogste drie maanden worden |
geschorst. | geschorst. |
De in het eerste lid bepaalde sanctie gaat in op de eerste dag van de | De in het eerste lid bepaalde sanctie gaat in op de eerste dag van de |
tweede maand volgend op de beslissing van het centrum. | tweede maand volgend op de beslissing van het centrum. |
§ 3. De onder § § 1 en 2 bedoelde administratieve sancties worden | § 3. De onder § § 1 en 2 bedoelde administratieve sancties worden |
uitgesproken door het bevoegde centrum zoals bedoeld in artikel 18, § | uitgesproken door het bevoegde centrum zoals bedoeld in artikel 18, § |
1, en kunnen desgevallend verder uitgevoerd worden door het centrum | 1, en kunnen desgevallend verder uitgevoerd worden door het centrum |
dat naderhand bevoegd wordt en dit zolang de sanctie van toepassing | dat naderhand bevoegd wordt en dit zolang de sanctie van toepassing |
is. | is. |
De regels van de rechtspleging, bepaald door de artikelen 20, 21, § § | De regels van de rechtspleging, bepaald door de artikelen 20, 21, § § |
2, 3 en 4 en artikel 47 zijn van toepassing ». | 2, 3 en 4 en artikel 47 zijn van toepassing ». |
B.1.2. Artikel 31 van dezelfde wet bepaalt : | B.1.2. Artikel 31 van dezelfde wet bepaalt : |
« Onverminderd de toepassing van andere strafbepalingen, inzonderheid | « Onverminderd de toepassing van andere strafbepalingen, inzonderheid |
die van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de | die van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de |
verklaringen te doen inzake subsidies, vergoedingen en toelagen van | verklaringen te doen inzake subsidies, vergoedingen en toelagen van |
alle aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk zijn, | alle aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk zijn, |
wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en | wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en |
een geldboete van 26 EUR tot 500 EUR of met één van deze straffen | een geldboete van 26 EUR tot 500 EUR of met één van deze straffen |
alleen : | alleen : |
1. de gerechtigde bedoeld in artikel 30, § 1, die met bedrieglijk | 1. de gerechtigde bedoeld in artikel 30, § 1, die met bedrieglijk |
oogmerk heeft gehandeld. | oogmerk heeft gehandeld. |
2. eenieder die wetens en willens valse verklaringen aflegt of valse | 2. eenieder die wetens en willens valse verklaringen aflegt of valse |
attesten opmaakt betreffende de gezondheidstoestand of de sociale | attesten opmaakt betreffende de gezondheidstoestand of de sociale |
toestand van de betrokkene met de bedoeling deze een leefloon te doen | toestand van de betrokkene met de bedoeling deze een leefloon te doen |
toekennen waarop hij geen aanspraak kan maken. | toekennen waarop hij geen aanspraak kan maken. |
De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van die | De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van die |
van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de | van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de |
misdrijven zoals bepaald in dit artikel ». | misdrijven zoals bepaald in dit artikel ». |
B.1.3. Artikel 47 van dezelfde wet bepaalt : | B.1.3. Artikel 47 van dezelfde wet bepaalt : |
« § 1. De betrokkene of de minister, of diens afgevaardigde, kunnen | « § 1. De betrokkene of de minister, of diens afgevaardigde, kunnen |
een beroep instellen tegen de beslissing van het centrum inzake het | een beroep instellen tegen de beslissing van het centrum inzake het |
recht op maatschappelijke integratie bij de arbeidsrechtbank van de | recht op maatschappelijke integratie bij de arbeidsrechtbank van de |
woonplaats van de betrokkene. De betrokkene kan ook in beroep gaan | woonplaats van de betrokkene. De betrokkene kan ook in beroep gaan |
tegen het uitblijven van een beslissing van het centrum in deze | tegen het uitblijven van een beslissing van het centrum in deze |
materie. | materie. |
Dit beroep moet ingesteld worden binnen de drie maanden op straffe van | Dit beroep moet ingesteld worden binnen de drie maanden op straffe van |
verval, bij verzoekschrift afgegeven aan of aangetekend gericht tot de | verval, bij verzoekschrift afgegeven aan of aangetekend gericht tot de |
griffie van de arbeidsrechtbank. | griffie van de arbeidsrechtbank. |
De termijn van drie maanden loopt, naargelang het geval, vanaf : | De termijn van drie maanden loopt, naargelang het geval, vanaf : |
- de kennisgeving van de beslissing bedoeld in artikel 21, § 4; | - de kennisgeving van de beslissing bedoeld in artikel 21, § 4; |
- de vaststelling van de ontstentenis van een beslissing van het | - de vaststelling van de ontstentenis van een beslissing van het |
centrum binnen de termijn bepaald in artikel 21, § 1. | centrum binnen de termijn bepaald in artikel 21, § 1. |
§ 2. Wanneer het beroep wordt ingesteld door de minister of zijn | § 2. Wanneer het beroep wordt ingesteld door de minister of zijn |
afgevaardigde, is het gericht, hetzij tegen het centrum en de | afgevaardigde, is het gericht, hetzij tegen het centrum en de |
betrokkene, hetzij tegen het centrum, waarbij de betrokkene in de zaak | betrokkene, hetzij tegen het centrum, waarbij de betrokkene in de zaak |
wordt geroepen. | wordt geroepen. |
§ 3. Het instellen van een beroep schorst de uitvoering van de | § 3. Het instellen van een beroep schorst de uitvoering van de |
beslissing niet. | beslissing niet. |
§ 4. Wanneer het in de zaak betrokken centrum zijn territoriale | § 4. Wanneer het in de zaak betrokken centrum zijn territoriale |
bevoegdheid betwist, roept zo nodig, de arbeidsrechtbank, in afwijking | bevoegdheid betwist, roept zo nodig, de arbeidsrechtbank, in afwijking |
van artikel 811 Gerechtelijk Wetboek, bij gerechtsbrief het bevoegd | van artikel 811 Gerechtelijk Wetboek, bij gerechtsbrief het bevoegd |
geachte centrum ambtshalve in de zaak, teneinde te verschijnen op de | geachte centrum ambtshalve in de zaak, teneinde te verschijnen op de |
eerstvolgende nuttige zitting. | eerstvolgende nuttige zitting. |
Indien de onbevoegdheid van het centrum wordt opgeworpen op de | Indien de onbevoegdheid van het centrum wordt opgeworpen op de |
inleidende zitting, kan de griffier de beslissing tot ambtshalve | inleidende zitting, kan de griffier de beslissing tot ambtshalve |
oproeping noteren op het zittingsblad ». | oproeping noteren op het zittingsblad ». |
B.1.4. Artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : | B.1.4. Artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : |
« De arbeidsrechtbank neemt kennis : | « De arbeidsrechtbank neemt kennis : |
[...] | [...] |
8° van de geschillen betreffende de toepassing van : | 8° van de geschillen betreffende de toepassing van : |
[...] | [...] |
c) de wet tot instelling van het recht op een bestaansminimum, voor | c) de wet tot instelling van het recht op een bestaansminimum, voor |
wat betreft de geschillen betreffende de toekenning, de herziening, de | wat betreft de geschillen betreffende de toekenning, de herziening, de |
weigering en de terugbetaling door de gerechtigde van het | weigering en de terugbetaling door de gerechtigde van het |
bestaansminimum alsmede betreffende de toepassing van de | bestaansminimum alsmede betreffende de toepassing van de |
administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving; | administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving; |
de wet van 26 mei 2002 tot instelling van het recht op | de wet van 26 mei 2002 tot instelling van het recht op |
maatschappelijke integratie, inzake de geschillen betreffende de | maatschappelijke integratie, inzake de geschillen betreffende de |
toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de | toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de |
gerechtigde van de maatschappelijke integratie, alsmede de toepassing | gerechtigde van de maatschappelijke integratie, alsmede de toepassing |
van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving | van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving |
». | ». |
B.2.1. In de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te | B.2.1. In de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te |
spreken over de bestaanbaarheid van die bepalingen met de artikelen 10 | spreken over de bestaanbaarheid van die bepalingen met de artikelen 10 |
en 11 van de Grondwet, in zoverre zij een verschil in behandeling | en 11 van de Grondwet, in zoverre zij een verschil in behandeling |
invoeren tussen, enerzijds, de categorie van sociale begunstigden die | invoeren tussen, enerzijds, de categorie van sociale begunstigden die |
worden vervolgd voor de correctionele rechtbank en, anderzijds, de | worden vervolgd voor de correctionele rechtbank en, anderzijds, de |
categorie van sociale begunstigden die voor de arbeidsrechtbank de | categorie van sociale begunstigden die voor de arbeidsrechtbank de |
beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot | beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot |
schorsing van de betaling van het leefloon betwisten. Alleen de eerste | schorsing van de betaling van het leefloon betwisten. Alleen de eerste |
categorie van sociale begunstigden zou immers een maatregel van | categorie van sociale begunstigden zou immers een maatregel van |
uitstel kunnen genieten. | uitstel kunnen genieten. |
B.2.2. De Ministerraad is ten onrechte van mening dat de vraag geen | B.2.2. De Ministerraad is ten onrechte van mening dat de vraag geen |
antwoord behoeft omdat het openbaar centrum voor maatschappelijk | antwoord behoeft omdat het openbaar centrum voor maatschappelijk |
welzijn zou beschikken over een ruime discretionaire bevoegdheid ter | welzijn zou beschikken over een ruime discretionaire bevoegdheid ter |
zake, waarbij die beoordelingsmarge losstaat van het door de | zake, waarbij die beoordelingsmarge losstaat van het door de |
verwijzende rechter opgeworpen verschil in behandeling. | verwijzende rechter opgeworpen verschil in behandeling. |
B.2.3. De Ministerraad is eveneens van mening dat de twee categorieën | B.2.3. De Ministerraad is eveneens van mening dat de twee categorieën |
van sociale-uitkeringsgerechtigden zich bevinden in situaties die niet | van sociale-uitkeringsgerechtigden zich bevinden in situaties die niet |
vergelijkbaar zijn. De in B.2.1 vermelde categorieën van personen zijn | vergelijkbaar zijn. De in B.2.1 vermelde categorieën van personen zijn |
weliswaar blootgesteld aan sancties van verschillende aard, maar dat | weliswaar blootgesteld aan sancties van verschillende aard, maar dat |
gegeven is onlosmakelijk verbonden met het in de prejudiciële vraag | gegeven is onlosmakelijk verbonden met het in de prejudiciële vraag |
opgeworpen verschil in behandeling, zodat dat verschil in juridische | opgeworpen verschil in behandeling, zodat dat verschil in juridische |
regeling niet zou kunnen volstaan om het onvergelijkbare karakter van | regeling niet zou kunnen volstaan om het onvergelijkbare karakter van |
de situaties van de in de prejudiciële vraag beoogde | de situaties van de in de prejudiciële vraag beoogde |
sociale-uitkeringsgerechtigden aan te tonen. | sociale-uitkeringsgerechtigden aan te tonen. |
B.3.1. De schorsing van de betaling van het leefloon, bedoeld in | B.3.1. De schorsing van de betaling van het leefloon, bedoeld in |
artikel 30 van de voormelde wet van 26 mei 2002, is een strafsanctie | artikel 30 van de voormelde wet van 26 mei 2002, is een strafsanctie |
in de zin van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van | in de zin van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van |
de mens, indien zij volgens de internrechtelijke kwalificatie een | de mens, indien zij volgens de internrechtelijke kwalificatie een |
strafrechtelijk karakter heeft of indien uit de aard van de inbreuk, | strafrechtelijk karakter heeft of indien uit de aard van de inbreuk, |
namelijk de algemene draagwijdte ervan en het preventieve en het | namelijk de algemene draagwijdte ervan en het preventieve en het |
repressieve karakter van de sanctie, blijkt dat het om een | repressieve karakter van de sanctie, blijkt dat het om een |
strafsanctie gaat, of nog, indien uit de aard en de ernst van de | strafsanctie gaat, of nog, indien uit de aard en de ernst van de |
sanctie die de betrokkene ondergaat, blijkt dat zij een bestraffend en | sanctie die de betrokkene ondergaat, blijkt dat zij een bestraffend en |
daardoor ontradend karakter heeft (zie EHRM, grote kamer, 23 november | daardoor ontradend karakter heeft (zie EHRM, grote kamer, 23 november |
2006, Jussila t. Finland). | 2006, Jussila t. Finland). |
B.3.2. Artikel 30 van de wet van 26 mei 2002 is opgenomen in een | B.3.2. Artikel 30 van de wet van 26 mei 2002 is opgenomen in een |
hoofdstuk V, met het opschrift « Sancties ». Bovendien blijkt uit de | hoofdstuk V, met het opschrift « Sancties ». Bovendien blijkt uit de |
parlementaire voorbereiding dat de wetgever, met de aanneming van die | parlementaire voorbereiding dat de wetgever, met de aanneming van die |
bepaling, de tekortkomingen aan de verplichting om elke wijziging van | bepaling, de tekortkomingen aan de verplichting om elke wijziging van |
de geldelijke situatie van de sociale-uitkeringsgerechtigde aan te | de geldelijke situatie van de sociale-uitkeringsgerechtigde aan te |
geven die de berekening van het leefloon kan beïnvloeden, wilde | geven die de berekening van het leefloon kan beïnvloeden, wilde |
voorkomen en bestraffen. | voorkomen en bestraffen. |
Aldus werd omtrent dat artikel 30 onderstreept : | Aldus werd omtrent dat artikel 30 onderstreept : |
« Dit artikel handelt over de sancties. Hierbij weze opgemerkt dat de | « Dit artikel handelt over de sancties. Hierbij weze opgemerkt dat de |
begunstigde steeds het recht heeft om de sanctie te betwisten, hetzij | begunstigde steeds het recht heeft om de sanctie te betwisten, hetzij |
door middel van zijn hoorrecht (art. 20), hetzij door middel van een | door middel van zijn hoorrecht (art. 20), hetzij door middel van een |
beroep voor de arbeidsrechtbank (art. 47). Nieuw is evenwel dat met | beroep voor de arbeidsrechtbank (art. 47). Nieuw is evenwel dat met |
het oog op een meer proportionele verhouding tussen de aangeklaagde | het oog op een meer proportionele verhouding tussen de aangeklaagde |
feiten en de sanctie in geval van verzuim, onjuiste of onvolledige | feiten en de sanctie in geval van verzuim, onjuiste of onvolledige |
verklaring, de sanctie nu ook kan bestaan in een gedeeltelijke | verklaring, de sanctie nu ook kan bestaan in een gedeeltelijke |
schorsing van het leefloon. In de Bestaansminimumwet van 1974 had het | schorsing van het leefloon. In de Bestaansminimumwet van 1974 had het |
OCMW enkel de keuze tussen een schorsing of geen schorsing. Voortaan | OCMW enkel de keuze tussen een schorsing of geen schorsing. Voortaan |
zal een juistere verhouding mogelijk zijn tussen de aangeklaagde | zal een juistere verhouding mogelijk zijn tussen de aangeklaagde |
feiten en de sanctie » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/001, | feiten en de sanctie » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/001, |
p. 32). | p. 32). |
« Aangaande de proportionaliteit van de sanctie ingeval van | « Aangaande de proportionaliteit van de sanctie ingeval van |
niet-aangifte van alle inkomsten, verschaft de minister het volgend | niet-aangifte van alle inkomsten, verschaft de minister het volgend |
antwoord : men kan iemand die 100 euro verzwijgt niet gelijkstellen | antwoord : men kan iemand die 100 euro verzwijgt niet gelijkstellen |
met iemand die verzuimt 10.000 euro aan te geven; in het huidige | met iemand die verzuimt 10.000 euro aan te geven; in het huidige |
systeem wordt men volledig geschorst; aangezien de hoegrootheid van de | systeem wordt men volledig geschorst; aangezien de hoegrootheid van de |
verzwegen inkomsten precies kan bepaald worden, is de | verzwegen inkomsten precies kan bepaald worden, is de |
proportionaliteit hier volledig op zijn plaats omdat het willekeur | proportionaliteit hier volledig op zijn plaats omdat het willekeur |
totaal uitsluit; wat de term ' bedrieglijk opzet ' betreft, wordt | totaal uitsluit; wat de term ' bedrieglijk opzet ' betreft, wordt |
verwezen naar de bestaande wetgeving en rechtspraak » (Parl. St., | verwezen naar de bestaande wetgeving en rechtspraak » (Parl. St., |
Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/004, p. 69). | Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/004, p. 69). |
Het gegeven dat de schorsing van het recht op het leefloon twaalf | Het gegeven dat de schorsing van het recht op het leefloon twaalf |
maanden kan duren, in geval van frauduleuze tekortkoming, terwijl de | maanden kan duren, in geval van frauduleuze tekortkoming, terwijl de |
duur ervan is beperkt tot zes maanden wanneer er geen frauduleus opzet | duur ervan is beperkt tot zes maanden wanneer er geen frauduleus opzet |
is, getuigt overigens van het repressieve karakter van de maatregel. | is, getuigt overigens van het repressieve karakter van de maatregel. |
Die maatregel beoogt niet het herstel van schade aan het bevoegde | Die maatregel beoogt niet het herstel van schade aan het bevoegde |
openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Hij is evenmin het | openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Hij is evenmin het |
natuurlijke gevolg van het verdwijnen van een voorwaarde voor de | natuurlijke gevolg van het verdwijnen van een voorwaarde voor de |
toekenning van het leefloon, maar vormt een sanctie die als doel heeft | toekenning van het leefloon, maar vormt een sanctie die als doel heeft |
om de schending van een formele verplichting te bestraffen die het | om de schending van een formele verplichting te bestraffen die het |
mogelijk maakt na te gaan of aan de voorwaarden voor de toekenning van | mogelijk maakt na te gaan of aan de voorwaarden voor de toekenning van |
het leefloon is voldaan. | het leefloon is voldaan. |
Ten slotte, in zoverre de schorsing van de betaling van het leefloon | Ten slotte, in zoverre de schorsing van de betaling van het leefloon |
kan worden uitgesproken voor een duur van hoogstens twaalf maanden, | kan worden uitgesproken voor een duur van hoogstens twaalf maanden, |
vormt zij zonder enige twijfel een bijzonder ernstige maatregel gelet | vormt zij zonder enige twijfel een bijzonder ernstige maatregel gelet |
op de onzekere financiële situatie van de | op de onzekere financiële situatie van de |
sociale-uitkeringsgerechtigden. | sociale-uitkeringsgerechtigden. |
B.3.3. Hieruit vloeit voort dat de schorsing van de betaling van het | B.3.3. Hieruit vloeit voort dat de schorsing van de betaling van het |
leefloon, bedoeld in artikel 30 van de wet van 26 mei 2002, een | leefloon, bedoeld in artikel 30 van de wet van 26 mei 2002, een |
overheersend repressief karakter heeft en bijgevolg een strafsanctie | overheersend repressief karakter heeft en bijgevolg een strafsanctie |
is in de zin van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten | is in de zin van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten |
van de mens. Zij moet dus in overeenstemming zijn met de algemene | van de mens. Zij moet dus in overeenstemming zijn met de algemene |
beginselen van het strafrecht. | beginselen van het strafrecht. |
De schorsing is evenwel geen straf in de zin van artikel 1 van het | De schorsing is evenwel geen straf in de zin van artikel 1 van het |
Strafwetboek, zodat de interne regels van het strafrecht en de | Strafwetboek, zodat de interne regels van het strafrecht en de |
strafrechtspleging daarop niet als dusdanig van toepassing zijn. | strafrechtspleging daarop niet als dusdanig van toepassing zijn. |
B.4.1. Het staat aan het Hof na te gaan of de wetgever de artikelen 10 | B.4.1. Het staat aan het Hof na te gaan of de wetgever de artikelen 10 |
en 11 van de Grondwet heeft geschonden door uit te sluiten dat de | en 11 van de Grondwet heeft geschonden door uit te sluiten dat de |
regel van het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen met | regel van het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen met |
toepassing van artikel 8 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de | toepassing van artikel 8 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de |
opschorting, het uitstel en de probatie op die schorsing van | opschorting, het uitstel en de probatie op die schorsing van |
toepassing is. | toepassing is. |
B.4.2. Wanneer, zoals te dezen, de dader van eenzelfde feit hetzij | B.4.2. Wanneer, zoals te dezen, de dader van eenzelfde feit hetzij |
naar de correctionele rechtbank kan worden verwezen, hetzij een | naar de correctionele rechtbank kan worden verwezen, hetzij een |
administratieve sanctie kan krijgen waartegen beroep kan worden | administratieve sanctie kan krijgen waartegen beroep kan worden |
ingesteld voor een niet-strafrechtelijk rechtscollege, oordeelt het | ingesteld voor een niet-strafrechtelijk rechtscollege, oordeelt het |
Hof dat in principe een parallellisme moet bestaan tussen de | Hof dat in principe een parallellisme moet bestaan tussen de |
maatregelen tot individualisering van de straf (arresten nrs. 40/97, | maatregelen tot individualisering van de straf (arresten nrs. 40/97, |
45/97, 128/99, 86/2007, 157/2008). | 45/97, 128/99, 86/2007, 157/2008). |
B.4.3. Het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen heeft tot | B.4.3. Het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen heeft tot |
doel de nadelen die inherent zijn aan de tenuitvoerlegging van de | doel de nadelen die inherent zijn aan de tenuitvoerlegging van de |
straffen, te beperken en de re-integratie van de veroordeelde niet in | straffen, te beperken en de re-integratie van de veroordeelde niet in |
het gedrang te brengen. Daarnaast blijkt uit artikel 157bis, § 2, van | het gedrang te brengen. Daarnaast blijkt uit artikel 157bis, § 2, van |
het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de | het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de |
werkloosheidsreglementering en artikel 168quinquies, § 3, derde lid, | werkloosheidsreglementering en artikel 168quinquies, § 3, derde lid, |
van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet betreffende de verplichte | van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet betreffende de verplichte |
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, dat het | verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, dat het |
uitstel niet onverenigbaar wordt geacht met een schorsing van sociale | uitstel niet onverenigbaar wordt geacht met een schorsing van sociale |
rechten opgelegd door een andere overheid dan een strafrechtelijk | rechten opgelegd door een andere overheid dan een strafrechtelijk |
rechtscollege. | rechtscollege. |
Ongeacht of het uitstel wordt toegekend door de correctionele | Ongeacht of het uitstel wordt toegekend door de correctionele |
rechtbank dan wel door een ander rechtscollege, zoals de | rechtbank dan wel door een ander rechtscollege, zoals de |
arbeidsrechtbank, kan het de veroordeelde ertoe aanzetten zijn gedrag | arbeidsrechtbank, kan het de veroordeelde ertoe aanzetten zijn gedrag |
te wijzigen, gelet op het risico dat, in geval van herhaling, de | te wijzigen, gelet op het risico dat, in geval van herhaling, de |
veroordeling tot een strafsanctie in de zin van artikel 6 van het | veroordeling tot een strafsanctie in de zin van artikel 6 van het |
Europees Verdrag voor de rechten van de mens ten uitvoer wordt gelegd. | Europees Verdrag voor de rechten van de mens ten uitvoer wordt gelegd. |
B.4.4. Hieruit vloeit voort dat het verschil in behandeling, wat het | B.4.4. Hieruit vloeit voort dat het verschil in behandeling, wat het |
voordeel van een maatregel van uitstel betreft, tussen de | voordeel van een maatregel van uitstel betreft, tussen de |
sociale-uitkeringsgerechtigde die strafrechtelijk wordt vervolgd en | sociale-uitkeringsgerechtigde die strafrechtelijk wordt vervolgd en |
diegene die voor de arbeidsrechtbank beroep instelt tegen een | diegene die voor de arbeidsrechtbank beroep instelt tegen een |
schorsing van het recht op het leefloon, niet redelijk is verantwoord. | schorsing van het recht op het leefloon, niet redelijk is verantwoord. |
Die discriminatie vloeit evenwel niet voort uit een van de in het | Die discriminatie vloeit evenwel niet voort uit een van de in het |
geding zijnde bepalingen, maar uit de ontstentenis van een | geding zijnde bepalingen, maar uit de ontstentenis van een |
wetsbepaling die het de sociale-uitkeringsgerechtigden die het | wetsbepaling die het de sociale-uitkeringsgerechtigden die het |
voorwerp hebben uitgemaakt van een maatregel tot schorsing van hun | voorwerp hebben uitgemaakt van een maatregel tot schorsing van hun |
recht op het leefloon, mogelijk maakt een maatregel van uitstel te | recht op het leefloon, mogelijk maakt een maatregel van uitstel te |
genieten. Wanneer de wet van 29 juni 1964 niet van toepassing is, komt | genieten. Wanneer de wet van 29 juni 1964 niet van toepassing is, komt |
het aan de wetgever toe ter zake te bepalen onder welke voorwaarden | het aan de wetgever toe ter zake te bepalen onder welke voorwaarden |
een uitstel kan worden verleend en de voorwaarden en de rechtspleging | een uitstel kan worden verleend en de voorwaarden en de rechtspleging |
volgens welke dat uitstel kan worden ingetrokken, vast te stellen. | volgens welke dat uitstel kan worden ingetrokken, vast te stellen. |
Om die redenen, | Om die redenen, |
het Hof | het Hof |
zegt voor recht : | zegt voor recht : |
De artikelen 30, 31 en 47 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het | De artikelen 30, 31 en 47 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het |
recht op maatschappelijke integratie en artikel 580, 8°, c), tweede | recht op maatschappelijke integratie en artikel 580, 8°, c), tweede |
lid, van het Gerechtelijk Wetboek schenden de artikelen 10 en 11 van | lid, van het Gerechtelijk Wetboek schenden de artikelen 10 en 11 van |
de Grondwet niet. | de Grondwet niet. |
De ontstentenis van een wetsbepaling die het mogelijk maakt dat de | De ontstentenis van een wetsbepaling die het mogelijk maakt dat de |
sociale-uitkeringsgerechtigde ten aanzien van wie een schorsing van de | sociale-uitkeringsgerechtigde ten aanzien van wie een schorsing van de |
betaling van het leefloon is opgelegd, een maatregel van uitstel | betaling van het leefloon is opgelegd, een maatregel van uitstel |
geniet, is in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. | geniet, is in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. |
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig | Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig |
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het |
Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 16 december | Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 16 december |
2010. | 2010. |
De griffier, | De griffier, |
P.-Y. Dutilleux. | P.-Y. Dutilleux. |
De voorzitter, | De voorzitter, |
M. Melchior. | M. Melchior. |