Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 29/2007 van 21 februari 2007 Rolnummer 3966 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de wet van 27 dec Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 29/2007 van 21 februari 2007 Rolnummer 3966 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de wet van 27 dec Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...) Uittreksel uit arrest nr. 29/2007 van 21 februari 2007 Rolnummer 3966 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de wet van 27 dec Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 29/2007 van 21 februari 2007 Uittreksel uit arrest nr. 29/2007 van 21 februari 2007
Rolnummer 3966 Rolnummer 3966
In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1410, § 1, 4°, In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1410, § 1, 4°,
van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing vóór de van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing vóór de
inwerkingtreding van de wet van 27 december 2005, gesteld door het Hof inwerkingtreding van de wet van 27 december 2005, gesteld door het Hof
van Beroep te Gent. van Beroep te Gent.
Het Arbitragehof, Het Arbitragehof,
samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters
P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A.
Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels,
bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van
voorzitter A. Arts, voorzitter A. Arts,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging
Bij arrest van 11 april 2006 in zake de Belgische Staat tegen A. Van Bij arrest van 11 april 2006 in zake de Belgische Staat tegen A. Van
Coillie, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is Coillie, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is
ingekomen op 26 april 2006, heeft het Hof van Beroep te Gent de ingekomen op 26 april 2006, heeft het Hof van Beroep te Gent de
volgende prejudiciële vragen gesteld : volgende prejudiciële vragen gesteld :
- « Schendt het artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek in - « Schendt het artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek in
samenhang met artikel 1409, § 1bis, § 2 en § 3, van datzelfde wetboek, samenhang met artikel 1409, § 1bis, § 2 en § 3, van datzelfde wetboek,
in de teksten toepasselijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van de in de teksten toepasselijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van de
wet van 27 december 2005 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in wet van 27 december 2005 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in
zoverre aldus een onderscheiden behandeling voorhanden is of teweeg zoverre aldus een onderscheiden behandeling voorhanden is of teweeg
wordt gebracht tussen de begunstigde van een uitkering in de zin van wordt gebracht tussen de begunstigde van een uitkering in de zin van
artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek en de begunstigde artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek en de begunstigde
van inkomsten in de zin van artikel 1409bis van het Gerechtelijk van inkomsten in de zin van artikel 1409bis van het Gerechtelijk
Wetboek die m.n. beschikt over een soepele en snelle toegang tot, en Wetboek die m.n. beschikt over een soepele en snelle toegang tot, en
toetsingsmogelijkheid van de beslagrechter en de debiteur een verzoek toetsingsmogelijkheid van de beslagrechter en de debiteur een verzoek
tot behoud van de noodzakelijke inkomsten kan formuleren aan deze tot behoud van de noodzakelijke inkomsten kan formuleren aan deze
instantie volgens de aldaar voorziene procedure ook wanneer het gaat instantie volgens de aldaar voorziene procedure ook wanneer het gaat
om gelden inbeslaggenomen op een rekening, en de eerstvermelde om gelden inbeslaggenomen op een rekening, en de eerstvermelde
begunstigden die niet over deze toetsingsmogelijkheid beschikken ? »; begunstigden die niet over deze toetsingsmogelijkheid beschikken ? »;
- « Schendt het artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, - « Schendt het artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek,
in samenhang met artikel 1409 e.v. van datzelfde wetboek, in de tekst in samenhang met artikel 1409 e.v. van datzelfde wetboek, in de tekst
toepasselijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 27 toepasselijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 27
december 2005 en zo geïnterpreteerd dat de beperkingen van artikel december 2005 en zo geïnterpreteerd dat de beperkingen van artikel
1409 van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing zijn van zodra 1409 van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing zijn van zodra
de litigieuze invaliditeitsuitkeringen worden gecrediteerd op een de litigieuze invaliditeitsuitkeringen worden gecrediteerd op een
bankrekening - alhier niet ter discussie zijnde tussen partijen dat de bankrekening - alhier niet ter discussie zijnde tussen partijen dat de
litigieuze bankrekening van huidige geïntimeerde waarop door appellant litigieuze bankrekening van huidige geïntimeerde waarop door appellant
beslag is gelegd uitsluitend gespijsd werd met de haar inkomende beslag is gelegd uitsluitend gespijsd werd met de haar inkomende
invaliditeitsuitkering - de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in invaliditeitsuitkering - de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in
zoverre aldus een onderscheiden behandeling voorhanden is of wordt zoverre aldus een onderscheiden behandeling voorhanden is of wordt
teweeg gebracht tussen de begunstigde van deze uitkering die deze op teweeg gebracht tussen de begunstigde van deze uitkering die deze op
een rekening binnen de uitbetalende vennootschap of rechtspersoon een rekening binnen de uitbetalende vennootschap of rechtspersoon
ontvangt of kan ontvangen, of in contanten of bij circulaire cheque en ontvangt of kan ontvangen, of in contanten of bij circulaire cheque en
de begunstigden bij wie deze uitkeringen gecrediteerd worden op een de begunstigden bij wie deze uitkeringen gecrediteerd worden op een
bankrekening ? ». bankrekening ? ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1.1. Artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek luidt als B.1.1. Artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek luidt als
volgt : volgt :
« § 1. Artikel 1409, § 1bis, § 2 en § 3, vindt bovendien toepassing op « § 1. Artikel 1409, § 1bis, § 2 en § 3, vindt bovendien toepassing op
: :
[...] [...]
4° de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid en de 4° de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid en de
invaliditeitsuitkeringen betaald krachtens de wetgeving op de ziekte- invaliditeitsuitkeringen betaald krachtens de wetgeving op de ziekte-
en invaliditeitsverzekering of de wet van 16 juni 1960 die onder meer en invaliditeitsverzekering of de wet van 16 juni 1960 die onder meer
de maatschappelijke prestaties waarborgt ten gunste van de gewezen de maatschappelijke prestaties waarborgt ten gunste van de gewezen
werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en de wetgeving werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en de wetgeving
betreffende de overzeese sociale zekerheid; ». betreffende de overzeese sociale zekerheid; ».
B.1.2. Artikel 1409, § 1bis, § 2 en § 3, van het Gerechtelijk Wetboek B.1.2. Artikel 1409, § 1bis, § 2 en § 3, van het Gerechtelijk Wetboek
luidde, vóór de wijziging ervan bij artikel 15, 2°, van de wet van 20 luidde, vóór de wijziging ervan bij artikel 15, 2°, van de wet van 20
juli 2006 houdende diverse bepalingen, als volgt : juli 2006 houdende diverse bepalingen, als volgt :
« § 1bis. Inkomsten uit andere activiteiten dan deze bedoeld in § 1, « § 1bis. Inkomsten uit andere activiteiten dan deze bedoeld in § 1,
kunnen onbeperkt overgedragen of in beslag genomen worden, voor het kunnen onbeperkt overgedragen of in beslag genomen worden, voor het
gedeelte van hun totaal bedrag boven 35 000 frank per kalendermaand. gedeelte van hun totaal bedrag boven 35 000 frank per kalendermaand.
Het gedeelte van die bedragen boven 29 000 frank en tot ten hoogste 35 Het gedeelte van die bedragen boven 29 000 frank en tot ten hoogste 35
000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag
genomen voor meer dan twee vijfde in totaal; het gedeelte boven 27 000 genomen voor meer dan twee vijfde in totaal; het gedeelte boven 27 000
frank en tot ten hoogste 29 000 frank per kalendermaand, kan niet frank en tot ten hoogste 29 000 frank per kalendermaand, kan niet
worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan een vijfde in worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan een vijfde in
totaal. totaal.
Het gedeelte van die bedragen dat 27 000 frank per kalendermaand niet Het gedeelte van die bedragen dat 27 000 frank per kalendermaand niet
te boven gaat, is niet vatbaar voor overdracht of beslag. te boven gaat, is niet vatbaar voor overdracht of beslag.
Wanneer personen die inkomsten genieten, bedoeld in het eerste lid, Wanneer personen die inkomsten genieten, bedoeld in het eerste lid,
één of meer kinderen ten laste hebben, worden de bedragen vermeld in één of meer kinderen ten laste hebben, worden de bedragen vermeld in
de voorgaande leden verhoogd met 2 000 frank per kind ten laste. De de voorgaande leden verhoogd met 2 000 frank per kind ten laste. De
Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit wat Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit wat
moet verstaan worden onder kind ten laste. moet verstaan worden onder kind ten laste.
Hij bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad Hij bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad
eveneens de regels voor de bewijsvoering, erin begrepen de eveneens de regels voor de bewijsvoering, erin begrepen de
bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen alsook de regels bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen alsook de regels
van rechtspleging. Daartoe kan Hij, tot 31 december 2004 wettelijke van rechtspleging. Daartoe kan Hij, tot 31 december 2004 wettelijke
bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake aangelegenheden die bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake aangelegenheden die
de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt met uitsluiting van de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt met uitsluiting van
de aangelegenheden waarvoor de meerderheid voorgeschreven in artikel de aangelegenheden waarvoor de meerderheid voorgeschreven in artikel
4, derde lid, van de Grondwet wordt vereist. Voor 1 januari 2005 dient 4, derde lid, van de Grondwet wordt vereist. Voor 1 januari 2005 dient
de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp in de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp in
ter bekrachtiging van de besluiten uitgevaardigd krachtens dit lid en ter bekrachtiging van de besluiten uitgevaardigd krachtens dit lid en
die wettelijke bepalingen uitvaardigen of wijzigen. De besluiten die die wettelijke bepalingen uitvaardigen of wijzigen. De besluiten die
voor 1 januari 2006 niet worden bekrachtigd hebben geen uitwerking. voor 1 januari 2006 niet worden bekrachtigd hebben geen uitwerking.
§ 2. Elk jaar past de Koning de in § 1 en § 1bis bepaalde bedragen § 2. Elk jaar past de Koning de in § 1 en § 1bis bepaalde bedragen
aan, rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van aan, rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van
de maand november van elk jaar. de maand november van elk jaar.
Voor de bedragen vermeld in de eerste drie leden van § 1 en § 1bis is Voor de bedragen vermeld in de eerste drie leden van § 1 en § 1bis is
het aanvangsindexcijfer dat van de maand november 1989. Voor het het aanvangsindexcijfer dat van de maand november 1989. Voor het
bedrag vermeld in het vierde lid van § 1 en § 1bis is het bedrag vermeld in het vierde lid van § 1 en § 1bis is het
aanvangsindexcijfer dat van de maand van de publicatie in het Belgisch aanvangsindexcijfer dat van de maand van de publicatie in het Belgisch
Staatsblad van de wet van 24 maart 2000 tot wijziging van de artikelen Staatsblad van de wet van 24 maart 2000 tot wijziging van de artikelen
1409, 1409bis, 1410 en 1411 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog 1409, 1409bis, 1410 en 1411 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog
op de aanpassing van het bedrag van het loon dat niet vatbaar is voor op de aanpassing van het bedrag van het loon dat niet vatbaar is voor
overdracht of beslag. overdracht of beslag.
Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging
of verlaging van de bedragen met zich mee, overeenkomstig de volgende of verlaging van de bedragen met zich mee, overeenkomstig de volgende
formule : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag, formule : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag,
vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het
aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot het hogere aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot het hogere
honderdtal. honderdtal.
Het aldus aangepaste laatste bedrag mag evenwel nooit lager zijn dan Het aldus aangepaste laatste bedrag mag evenwel nooit lager zijn dan
het bedrag bepaald bij artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 7 augustus het bedrag bepaald bij artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 7 augustus
1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, dat van 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, dat van
kracht zal zijn op 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing, kracht zal zijn op 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing,
afgerond tot het hogere duizendtal. afgerond tot het hogere duizendtal.
Binnen de eerste vijftien dagen van de maand december van elk jaar, Binnen de eerste vijftien dagen van de maand december van elk jaar,
worden de nieuwe bedragen bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . worden de nieuwe bedragen bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Zij worden van kracht vanaf 1 januari van het jaar volgend op hun Zij worden van kracht vanaf 1 januari van het jaar volgend op hun
aanpassing. aanpassing.
§ 3. De Koning kan bovendien de in § 1 en § 1bis bepaalde bedragen na § 3. De Koning kan bovendien de in § 1 en § 1bis bepaalde bedragen na
advies van de Nationale Arbeidsraad aanpassen, rekening houdend met de advies van de Nationale Arbeidsraad aanpassen, rekening houdend met de
economische toestand. economische toestand.
Het besluit treedt in werking op 1 januari van het jaar na dat waarin Het besluit treedt in werking op 1 januari van het jaar na dat waarin
het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad ». het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad ».
B.2.1. Volgens de verwijzende rechter dienen, vóór de inwerkingtreding B.2.1. Volgens de verwijzende rechter dienen, vóór de inwerkingtreding
van de artikelen 1411bis tot 1411quater van het Gerechtelijk Wetboek, van de artikelen 1411bis tot 1411quater van het Gerechtelijk Wetboek,
ingevoegd bij de artikelen 4 tot 6 van de wet van 27 december 2005 ingevoegd bij de artikelen 4 tot 6 van de wet van 27 december 2005
houdende diverse bepalingen, die bepalingen te worden geïnterpreteerd houdende diverse bepalingen, die bepalingen te worden geïnterpreteerd
in de zin dat de in de artikelen 1409, § 1bis, en 1410, § 1, 4°, van in de zin dat de in de artikelen 1409, § 1bis, en 1410, § 1, 4°, van
het Gerechtelijk Wetboek bepaalde beslagbeperking niet geldt wanneer het Gerechtelijk Wetboek bepaalde beslagbeperking niet geldt wanneer
de bedoelde sommen op een bankrekening worden gecrediteerd. de bedoelde sommen op een bankrekening worden gecrediteerd.
B.2.2. Het is in die interpretatie dat het Hof de prejudiciële vragen B.2.2. Het is in die interpretatie dat het Hof de prejudiciële vragen
beantwoordt. beantwoordt.
Wat de eerste prejudiciële vraag betreft Wat de eerste prejudiciële vraag betreft
B.3. In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de B.3. In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de
bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van
artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang
gelezen met artikel 1409, § 1bis, § 2 en § 3, van datzelfde Wetboek, gelezen met artikel 1409, § 1bis, § 2 en § 3, van datzelfde Wetboek,
in zoverre de begunstigden van de in die bepaling vermelde uitkeringen in zoverre de begunstigden van de in die bepaling vermelde uitkeringen
geen beroep zouden vermogen te doen op de in artikel 1409bis van geen beroep zouden vermogen te doen op de in artikel 1409bis van
datzelfde Wetboek vermelde mogelijkheid om een vordering in te stellen datzelfde Wetboek vermelde mogelijkheid om een vordering in te stellen
bij de beslagrechter teneinde die te horen verklaren dat voor de bij de beslagrechter teneinde die te horen verklaren dat voor de
schuldenaar en zijn gezin noodzakelijke inkomsten niet voor beslag schuldenaar en zijn gezin noodzakelijke inkomsten niet voor beslag
vatbaar zijn. vatbaar zijn.
B.4. Artikel 1409bis van het Gerechtelijk Wetboek luidt : B.4. Artikel 1409bis van het Gerechtelijk Wetboek luidt :
« De schuldenaar die niet beschikt over inkomsten als bedoeld in « De schuldenaar die niet beschikt over inkomsten als bedoeld in
artikel 1409, kan voor hem en zijn gezin de noodzakelijke inkomsten artikel 1409, kan voor hem en zijn gezin de noodzakelijke inkomsten
behouden welke berekend worden overeenkomstig de artikelen 1409, § 1, behouden welke berekend worden overeenkomstig de artikelen 1409, § 1,
en 1411. en 1411.
Iedere aanspraak van de schuldenaar, steunend op het eerste lid, wordt Iedere aanspraak van de schuldenaar, steunend op het eerste lid, wordt
aan de beslagrechter voorgelegd overeenkomstig artikel 1408, § 3. Deze aan de beslagrechter voorgelegd overeenkomstig artikel 1408, § 3. Deze
kan de duur beperken tijdens welke deze inkomsten van de schuldenaar kan de duur beperken tijdens welke deze inkomsten van de schuldenaar
niet voor beslag vatbaar zijn ». niet voor beslag vatbaar zijn ».
B.5. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium, B.5. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium,
namelijk de aard van de in het geding zijnde inkomsten. De in het namelijk de aard van de in het geding zijnde inkomsten. De in het
geding zijnde bepaling heeft betrekking op uitkeringen wegens geding zijnde bepaling heeft betrekking op uitkeringen wegens
arbeidsongeschiktheid en op invaliditeitsuitkeringen. Artikel 1409bis arbeidsongeschiktheid en op invaliditeitsuitkeringen. Artikel 1409bis
van het Gerechtelijk Wetboek betreft andere inkomsten dan die bedoeld van het Gerechtelijk Wetboek betreft andere inkomsten dan die bedoeld
in artikel 1409 van datzelfde Wetboek, namelijk de inkomsten die niet in artikel 1409 van datzelfde Wetboek, namelijk de inkomsten die niet
uit arbeid voortvloeien of die geen vervangingsinkomsten zijn. uit arbeid voortvloeien of die geen vervangingsinkomsten zijn.
B.6. In tegenstelling tot de door de in het geding zijnde bepaling B.6. In tegenstelling tot de door de in het geding zijnde bepaling
voorgeschreven bescherming, geldt de in artikel 1409bis van het voorgeschreven bescherming, geldt de in artikel 1409bis van het
Gerechtelijk Wetboek bepaalde beslagbeperking op de in die bepaling Gerechtelijk Wetboek bepaalde beslagbeperking op de in die bepaling
bedoelde inkomsten niet automatisch. Ze is enkel van toepassing voor bedoelde inkomsten niet automatisch. Ze is enkel van toepassing voor
zover de schuldenaar die die inkomsten geniet er aanspraak op maakt zover de schuldenaar die die inkomsten geniet er aanspraak op maakt
door de zaak, met toepassing van artikel 1409bis, tweede lid, van het door de zaak, met toepassing van artikel 1409bis, tweede lid, van het
Gerechtelijk Wetboek, aanhangig te maken bij de beslagrechter. Gerechtelijk Wetboek, aanhangig te maken bij de beslagrechter.
De in de in het geding zijnde bepaling neergelegde beslagbeperking, De in de in het geding zijnde bepaling neergelegde beslagbeperking,
daarentegen, geldt zonder dat de begunstigden van de uitkeringen daarentegen, geldt zonder dat de begunstigden van de uitkeringen
wegens arbeidsongeschiktheid en van de invaliditeitsuitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid en van de invaliditeitsuitkeringen
aanspraak op die beslagbeperking dienen te maken. Zij dienen bijgevolg aanspraak op die beslagbeperking dienen te maken. Zij dienen bijgevolg
geen vordering bij de beslagrechter aanhangig te maken teneinde de in geen vordering bij de beslagrechter aanhangig te maken teneinde de in
die bepaling voorgeschreven bescherming te genieten. die bepaling voorgeschreven bescherming te genieten.
Het verschil in behandeling is derhalve niet zonder redelijke Het verschil in behandeling is derhalve niet zonder redelijke
verantwoording. verantwoording.
B.7. Hetgeen voorafgaat verhindert overigens niet dat, wanneer een B.7. Hetgeen voorafgaat verhindert overigens niet dat, wanneer een
geschil rijst over de rechtmatigheid of de regelmatigheid van een geschil rijst over de rechtmatigheid of de regelmatigheid van een
beslag op het deel van een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid of beslag op het deel van een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid of
van een invaliditeitsuitkering dat voor beslag vatbaar is, de van een invaliditeitsuitkering dat voor beslag vatbaar is, de
begunstigde van die uitkering de zaak bij de beslagrechter aanhangig begunstigde van die uitkering de zaak bij de beslagrechter aanhangig
maakt, die, overeenkomstig artikel 1395 van het Gerechtelijk Wetboek, maakt, die, overeenkomstig artikel 1395 van het Gerechtelijk Wetboek,
bevoegd is voor alle vorderingen betreffende onder meer bewarende bevoegd is voor alle vorderingen betreffende onder meer bewarende
beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging. beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging.
B.8. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden B.8. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden
beantwoord. beantwoord.
Wat de tweede prejudiciële vraag betreft Wat de tweede prejudiciële vraag betreft
B.9. In de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de B.9. In de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de
bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van
artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang
gelezen met de artikelen 1409 en volgende van datzelfde Wetboek, in gelezen met de artikelen 1409 en volgende van datzelfde Wetboek, in
zoverre de in die bepaling voorgeschreven beslagbeperking niet van zoverre de in die bepaling voorgeschreven beslagbeperking niet van
toepassing zou zijn wanneer de in die bepaling vermelde uitkeringen toepassing zou zijn wanneer de in die bepaling vermelde uitkeringen
worden gecrediteerd op een bankrekening. De verwijzende rechter vraagt worden gecrediteerd op een bankrekening. De verwijzende rechter vraagt
die situatie te vergelijken met die waarin de begunstigde dezelfde die situatie te vergelijken met die waarin de begunstigde dezelfde
uitkering in contanten of bij circulaire cheque ontvangt. uitkering in contanten of bij circulaire cheque ontvangt.
B.10. Zoals is vermeld in B.2.1, zijn, in de interpretatie van de B.10. Zoals is vermeld in B.2.1, zijn, in de interpretatie van de
verwijzende rechter, vóór de inwerkingtreding van de artikelen 1411bis verwijzende rechter, vóór de inwerkingtreding van de artikelen 1411bis
tot 1411quater van het Gerechtelijk Wetboek, de beperkingen waarin de tot 1411quater van het Gerechtelijk Wetboek, de beperkingen waarin de
artikelen 1409, §§ 1bis, 2 en 3, en 1410, § 1, 4°, van datzelfde artikelen 1409, §§ 1bis, 2 en 3, en 1410, § 1, 4°, van datzelfde
Wetboek voorzien, niet van toepassing op de in die artikelen bedoelde Wetboek voorzien, niet van toepassing op de in die artikelen bedoelde
bedragen indien ze worden gecrediteerd op een bankrekening. Door die bedragen indien ze worden gecrediteerd op een bankrekening. Door die
storting zijn de in de in het geding zijnde bepaling bedoelde storting zijn de in de in het geding zijnde bepaling bedoelde
uitkeringen niet langer verschuldigd door de instellingen die ze uitkeringen niet langer verschuldigd door de instellingen die ze
uitbetalen, maar bevinden ze zich in het vermogen van de begunstigde, uitbetalen, maar bevinden ze zich in het vermogen van de begunstigde,
waar ze zich vermengen met de andere tegoeden op de rekening in waar ze zich vermengen met de andere tegoeden op de rekening in
kwestie. kwestie.
B.11. Hetzelfde geldt wanneer de begunstigde de uitkering in contanten B.11. Hetzelfde geldt wanneer de begunstigde de uitkering in contanten
of bij circulaire cheque zou ontvangen. Vermits in dat geval niet of bij circulaire cheque zou ontvangen. Vermits in dat geval niet
langer sprake is van een schuldvordering op de instelling die die langer sprake is van een schuldvordering op de instelling die die
uitkering uitbetaalt, en die sommen zich in het vermogen van de uitkering uitbetaalt, en die sommen zich in het vermogen van de
begunstigde bevinden, waar ze niet kunnen worden onderscheiden van de begunstigde bevinden, waar ze niet kunnen worden onderscheiden van de
rest van zijn vermogen, zijn de beperkingen en uitsluitingen waarin de rest van zijn vermogen, zijn de beperkingen en uitsluitingen waarin de
artikelen 1409, § 1bis, en 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek artikelen 1409, § 1bis, en 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek
voorzien, eveneens niet langer van toepassing. voorzien, eveneens niet langer van toepassing.
Het verschil in behandeling is derhalve onbestaande. Het verschil in behandeling is derhalve onbestaande.
B.12. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden B.12. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden
beantwoord. beantwoord.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
Artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de Artikel 1410, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de
artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het
Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 februari 2007. Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 februari 2007.
De griffier, De griffier,
P.-Y. Dutilleux. P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, De voorzitter,
A. Arts. A. Arts.
^