← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 90/2004 van 19 mei 2004 Rolnummer 2702 In zake : de prejudiciële
vraag over artikel 3 van de wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen
die een als misdrijf omschreven feit hebben g Het
Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 90/2004 van 19 mei 2004 Rolnummer 2702 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 3 van de wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben g Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...) | Uittreksel uit arrest nr. 90/2004 van 19 mei 2004 Rolnummer 2702 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 3 van de wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben g Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...) |
---|---|
ARBITRAGEHOF | ARBITRAGEHOF |
Uittreksel uit arrest nr. 90/2004 van 19 mei 2004 | Uittreksel uit arrest nr. 90/2004 van 19 mei 2004 |
Rolnummer 2702 | Rolnummer 2702 |
In zake : de prejudiciële vraag over artikel 3 van de wet van 1 maart | In zake : de prejudiciële vraag over artikel 3 van de wet van 1 maart |
2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als | 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als |
misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, gesteld door het Hof van | misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, gesteld door het Hof van |
Beroep te Luik. | Beroep te Luik. |
Het Arbitragehof, | Het Arbitragehof, |
samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters | samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters |
L. François, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, | L. François, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, |
bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van | bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van |
voorzitter M. Melchior, | voorzitter M. Melchior, |
wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
Bij arrest van 16 mei 2003 in zake het openbaar ministerie tegen D.J., | Bij arrest van 16 mei 2003 in zake het openbaar ministerie tegen D.J., |
waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op | waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op |
20 mei 2003, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële | 20 mei 2003, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële |
vraag gesteld : | vraag gesteld : |
« Schendt artikel 3 van de wet van 1 maart 2002 [betreffende de | « Schendt artikel 3 van de wet van 1 maart 2002 [betreffende de |
voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven | voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven |
feit hebben gepleegd] de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in | feit hebben gepleegd] de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in |
samenhang gelezen met de artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag | samenhang gelezen met de artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag |
voor de Rechten van de Mens, de artikelen 37 en 40 van het Verdrag | voor de Rechten van de Mens, de artikelen 37 en 40 van het Verdrag |
inzake de rechten van het kind, de artikelen 37, 52 en 52quater van de | inzake de rechten van het kind, de artikelen 37, 52 en 52quater van de |
wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en artikel 4 van | wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en artikel 4 van |
het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake | het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake |
hulpverlening aan de jeugd, in zoverre het de minderjarigen ouder dan | hulpverlening aan de jeugd, in zoverre het de minderjarigen ouder dan |
14 jaar die voor als misdrijf omschreven feiten worden vervolgd, | 14 jaar die voor als misdrijf omschreven feiten worden vervolgd, |
onderwerpt aan verschillende plaatsingsregelingen naargelang er al dan | onderwerpt aan verschillende plaatsingsregelingen naargelang er al dan |
niet plaatsen beschikbaar zijn in een geschikte inrichting in de zin | niet plaatsen beschikbaar zijn in een geschikte inrichting in de zin |
van artikel 37, § 2, 3° en 4°, van de wet van 8 april 1965 ? » | van artikel 37, § 2, 3° en 4°, van de wet van 8 april 1965 ? » |
(...) | (...) |
III. In rechte | III. In rechte |
(...) | (...) |
De in het geding zijnde bepaling | De in het geding zijnde bepaling |
B.1. De wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van | B.1. De wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van |
minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, | minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, |
voorziet in de mogelijkheid voor de jeugdrechtbank of de | voorziet in de mogelijkheid voor de jeugdrechtbank of de |
onderzoeksrechter om minderjarigen die een als misdrijf omschreven | onderzoeksrechter om minderjarigen die een als misdrijf omschreven |
feit hebben gepleegd, bij voorlopige maatregel van maatschappelijke | feit hebben gepleegd, bij voorlopige maatregel van maatschappelijke |
beveiliging toe te vertrouwen aan een centrum voor voorlopige | beveiliging toe te vertrouwen aan een centrum voor voorlopige |
plaatsing van minderjarigen, hierna het « Centrum » genoemd (artikel | plaatsing van minderjarigen, hierna het « Centrum » genoemd (artikel |
2). Die mogelijkheid is onderworpen aan bepaalde voorwaarden die in | 2). Die mogelijkheid is onderworpen aan bepaalde voorwaarden die in |
hoofdzaak in artikel 3 van de voormelde wet van 1 maart 2002 worden | hoofdzaak in artikel 3 van de voormelde wet van 1 maart 2002 worden |
opgesomd. | opgesomd. |
Die bepaling, die het voorwerp van de prejudiciële vraag uitmaakt, | Die bepaling, die het voorwerp van de prejudiciële vraag uitmaakt, |
luidt : | luidt : |
« De toegang tot het Centrum is tot jongens beperkt en is aan de | « De toegang tot het Centrum is tot jongens beperkt en is aan de |
volgende cumulatieve voorwaarden onderworpen, die in de beschikking | volgende cumulatieve voorwaarden onderworpen, die in de beschikking |
van de rechter omstandig worden beschreven : | van de rechter omstandig worden beschreven : |
1° de persoon is ouder dan veertien jaar op het ogenblik van het | 1° de persoon is ouder dan veertien jaar op het ogenblik van het |
plegen van het als misdrijf omschreven feit en er bestaan voldoende | plegen van het als misdrijf omschreven feit en er bestaan voldoende |
ernstige aanwijzingen van schuld; | ernstige aanwijzingen van schuld; |
2° het als misdrijf omschreven feit waarvoor hij vervolgd wordt kan, | 2° het als misdrijf omschreven feit waarvoor hij vervolgd wordt kan, |
mocht hij meerderjarig zijn, in de zin van het Strafwetboek of de | mocht hij meerderjarig zijn, in de zin van het Strafwetboek of de |
bijzondere wetten, een straf tot gevolg hebben van : | bijzondere wetten, een straf tot gevolg hebben van : |
a) opsluiting van vijf jaar tot tien jaar of een zwaardere straf, of | a) opsluiting van vijf jaar tot tien jaar of een zwaardere straf, of |
b) een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een | b) een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een |
zwaardere straf indien de jeugdrechtbank tegenover hem een definitieve | zwaardere straf indien de jeugdrechtbank tegenover hem een definitieve |
maatregel heeft genomen als gevolg van een als misdrijf omschreven | maatregel heeft genomen als gevolg van een als misdrijf omschreven |
feit dat strafbaar is met dezelfde straf; | feit dat strafbaar is met dezelfde straf; |
3° er bestaan dringende, ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die | 3° er bestaan dringende, ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die |
betrekking hebben op de vereisten van bescherming van de openbare | betrekking hebben op de vereisten van bescherming van de openbare |
veiligheid; | veiligheid; |
4° de opname bij voorlopige maatregel van de persoon in een geschikte | 4° de opname bij voorlopige maatregel van de persoon in een geschikte |
inrichting zoals bedoeld in artikel 37, § 2, 3°, juncto 52, van de wet | inrichting zoals bedoeld in artikel 37, § 2, 3°, juncto 52, van de wet |
van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, in een openbare | van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, in een openbare |
instelling zoals bedoeld in artikel 37, § 2, 4°, juncto 52, inbegrepen | instelling zoals bedoeld in artikel 37, § 2, 4°, juncto 52, inbegrepen |
de gesloten opvoedingsafdeling zoals bepaald in artikel 52quater van | de gesloten opvoedingsafdeling zoals bepaald in artikel 52quater van |
dezelfde wet is, bij gebrek aan plaats, onmogelijk. » | dezelfde wet is, bij gebrek aan plaats, onmogelijk. » |
B.2. Artikel 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de | B.2. Artikel 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de |
jeugdbescherming somt de « maatregelen van bewaring, behoeding en | jeugdbescherming somt de « maatregelen van bewaring, behoeding en |
opvoeding » op die de jeugdrechtbank kan bevelen ten aanzien van onder | opvoeding » op die de jeugdrechtbank kan bevelen ten aanzien van onder |
meer de personen die worden vervolgd wegens een als misdrijf | meer de personen die worden vervolgd wegens een als misdrijf |
omschreven feit gepleegd vóór de volle leeftijd van achttien jaar en | omschreven feit gepleegd vóór de volle leeftijd van achttien jaar en |
die voor haar worden gebracht. | die voor haar worden gebracht. |
De rechtbank kan, onder meer en naar gelang van de omstandigheden, die | De rechtbank kan, onder meer en naar gelang van de omstandigheden, die |
personen, onder het toezicht van de bevoegde sociale dienst, plaatsen | personen, onder het toezicht van de bevoegde sociale dienst, plaatsen |
in een « geschikte inrichting, met het oog op hun huisvesting, | in een « geschikte inrichting, met het oog op hun huisvesting, |
behandeling, opvoeding, onderricht of beroepsopleiding » (artikel 37, | behandeling, opvoeding, onderricht of beroepsopleiding » (artikel 37, |
§ 2, 3°). De rechtbank kan die personen ook toevertrouwen aan een « | § 2, 3°). De rechtbank kan die personen ook toevertrouwen aan een « |
openbare instelling voor observatie en opvoeding onder toezicht of aan | openbare instelling voor observatie en opvoeding onder toezicht of aan |
de groep openbare instellingen voor observatie en opvoeding onder | de groep openbare instellingen voor observatie en opvoeding onder |
toezicht », waarbij wordt voorzien in een « opneming in een gesloten | toezicht », waarbij wordt voorzien in een « opneming in een gesloten |
opvoedingsafdeling » georganiseerd door de gemeenschappen op grond van | opvoedingsafdeling » georganiseerd door de gemeenschappen op grond van |
hun bevoegdheid om de jeugdbescherming te regelen (artikel 37, § 2, | hun bevoegdheid om de jeugdbescherming te regelen (artikel 37, § 2, |
4°). | 4°). |
Artikel 52 van de voormelde wet van 8 april 1965 staat de | Artikel 52 van de voormelde wet van 8 april 1965 staat de |
jeugdrechtbank toe om voorlopig, gedurende een rechtspleging | jeugdrechtbank toe om voorlopig, gedurende een rechtspleging |
strekkende tot de toepassing van een maatregel van bewaring, behoeding | strekkende tot de toepassing van een maatregel van bewaring, behoeding |
en opvoeding, de nodige maatregelen van bewaring te nemen, waaronder | en opvoeding, de nodige maatregelen van bewaring te nemen, waaronder |
die welke zijn bedoeld in artikel 37, § 2, 3° en 4°, van de wet van 8 | die welke zijn bedoeld in artikel 37, § 2, 3° en 4°, van de wet van 8 |
april 1965. | april 1965. |
B.3. Artikel 52quater van de voormelde wet van 8 april 1965 beperkt de | B.3. Artikel 52quater van de voormelde wet van 8 april 1965 beperkt de |
duur van de maatregel van bewaring in een gesloten opvoedingsafdeling, | duur van de maatregel van bewaring in een gesloten opvoedingsafdeling, |
voorlopig bevolen op grond van artikel 52, tot drie maanden. | voorlopig bevolen op grond van artikel 52, tot drie maanden. |
Er wordt voorts gepreciseerd dat een dergelijke maatregel enkel kan | Er wordt voorts gepreciseerd dat een dergelijke maatregel enkel kan |
worden genomen « indien de betrokkene blijk geeft van aanhoudend | worden genomen « indien de betrokkene blijk geeft van aanhoudend |
wangedrag of zich gevaarlijk gedraagt of indien een gerechtelijk | wangedrag of zich gevaarlijk gedraagt of indien een gerechtelijk |
onderzoek dit vereist » (artikel 52quater, tweede lid); dat een | onderzoek dit vereist » (artikel 52quater, tweede lid); dat een |
dergelijke maatregel slechts eenmaal kan worden verlengd (artikel | dergelijke maatregel slechts eenmaal kan worden verlengd (artikel |
52quater, vierde lid); dat die niettemin elke maand kan worden | 52quater, vierde lid); dat die niettemin elke maand kan worden |
verlengd bij gemotiveerde beslissing van, naar gelang van het geval, | verlengd bij gemotiveerde beslissing van, naar gelang van het geval, |
de rechter of de jeugdrechtbank, met dien verstande dat die beslissing | de rechter of de jeugdrechtbank, met dien verstande dat die beslissing |
« moet gegrond zijn op ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die | « moet gegrond zijn op ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die |
betrekking hebben op de vereisten van de openbare veiligheid of eigen | betrekking hebben op de vereisten van de openbare veiligheid of eigen |
zijn aan de persoonlijkheid van de betrokkene en die de handhaving van | zijn aan de persoonlijkheid van de betrokkene en die de handhaving van |
[die maatregel] noodzakelijk maken » (artikel 52quater, vijfde lid). | [die maatregel] noodzakelijk maken » (artikel 52quater, vijfde lid). |
B.4.1. Uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag en de motivering | B.4.1. Uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag en de motivering |
van het verwijzende vonnis blijkt dat het Hof wordt ondervraagd over | van het verwijzende vonnis blijkt dat het Hof wordt ondervraagd over |
verschillen in behandeling tussen, enerzijds, de minderjarige ouder | verschillen in behandeling tussen, enerzijds, de minderjarige ouder |
dan 14 jaar die voor als misdrijf omschreven feiten wordt vervolgd en | dan 14 jaar die voor als misdrijf omschreven feiten wordt vervolgd en |
bij voorlopige maatregel van bewaring wordt opgenomen in een « | bij voorlopige maatregel van bewaring wordt opgenomen in een « |
geschikte inrichting » of een « openbare instelling voor observatie en | geschikte inrichting » of een « openbare instelling voor observatie en |
opvoeding onder toezicht » van de gemeenschap en, anderzijds, de | opvoeding onder toezicht » van de gemeenschap en, anderzijds, de |
minderjarige die, in dezelfde omstandigheden, is opgenomen in het | minderjarige die, in dezelfde omstandigheden, is opgenomen in het |
Centrum wegens plaatsgebrek in de gemeenschapsinrichtingen of | Centrum wegens plaatsgebrek in de gemeenschapsinrichtingen of |
-instellingen. Die verschillen in behandeling tussen de minderjarigen | -instellingen. Die verschillen in behandeling tussen de minderjarigen |
zoals die zijn opgemerkt door de verwijzende rechter en D.J. dienen | zoals die zijn opgemerkt door de verwijzende rechter en D.J. dienen |
achtereenvolgens te worden onderzocht. | achtereenvolgens te worden onderzocht. |
B.4.2. In de eerste plaats zou artikel 3 van de wet van 1 maart 2002, | B.4.2. In de eerste plaats zou artikel 3 van de wet van 1 maart 2002, |
in tegenstelling tot de maatregelen bedoeld in artikel 37 van de wet | in tegenstelling tot de maatregelen bedoeld in artikel 37 van de wet |
van 8 april 1965, ertoe leiden dat de in het Centrum opgenomen | van 8 april 1965, ertoe leiden dat de in het Centrum opgenomen |
minderjarige wordt onderworpen aan een plaatsingsregeling waarvan het | minderjarige wordt onderworpen aan een plaatsingsregeling waarvan het |
doel hoofdzakelijk beveiligend is en geen enkel opvoedend aspect | doel hoofdzakelijk beveiligend is en geen enkel opvoedend aspect |
vertoont. Er wordt nog aangevoerd dat die doelstelling tegengesteld is | vertoont. Er wordt nog aangevoerd dat die doelstelling tegengesteld is |
aan het doel van de maatregelen bedoeld in artikel 37 van de voormelde | aan het doel van de maatregelen bedoeld in artikel 37 van de voormelde |
wet van 8 april 1965 en in het bijzonder van de maatregelen inzake | wet van 8 april 1965 en in het bijzonder van de maatregelen inzake |
huisvesting. | huisvesting. |
B.4.3. Hoewel de in het geding zijnde bepaling wordt ingevoegd in een | B.4.3. Hoewel de in het geding zijnde bepaling wordt ingevoegd in een |
wet die ertoe strekt de openbare veiligheid te vrijwaren door de | wet die ertoe strekt de openbare veiligheid te vrijwaren door de |
maatschappij tegen delinquente minderjarigen te beschermen, is haar | maatschappij tegen delinquente minderjarigen te beschermen, is haar |
voornaamste doelstelling daarom niet van beveiligende aard. Zij | voornaamste doelstelling daarom niet van beveiligende aard. Zij |
ressorteert overigens onder het beleid inzake jeugdbescherming. De bij | ressorteert overigens onder het beleid inzake jeugdbescherming. De bij |
die wet geregelde plaatsingsmaatregel verschilt in geen enkel opzicht | die wet geregelde plaatsingsmaatregel verschilt in geen enkel opzicht |
van de maatregelen van bewaring waarin artikel 37 van de wet van 8 | van de maatregelen van bewaring waarin artikel 37 van de wet van 8 |
april 1965 voorziet en die de jeugdrechtbank op grond van artikel 36, | april 1965 voorziet en die de jeugdrechtbank op grond van artikel 36, |
4°, van dezelfde wet op vordering van het openbaar ministerie kan | 4°, van dezelfde wet op vordering van het openbaar ministerie kan |
nemen. In die wet wordt immers geen enkel onderscheid gemaakt tussen | nemen. In die wet wordt immers geen enkel onderscheid gemaakt tussen |
de vorderingen die een doel van openbare veiligheid zouden nastreven | de vorderingen die een doel van openbare veiligheid zouden nastreven |
en die welke een doel van bijstandsverlening zouden nastreven. | en die welke een doel van bijstandsverlening zouden nastreven. |
De in het geding zijnde bepaling kan dus geen aanleiding geven tot het | De in het geding zijnde bepaling kan dus geen aanleiding geven tot het |
aangevoerde verschil in behandeling, dat onbestaande is. | aangevoerde verschil in behandeling, dat onbestaande is. |
B.4.4. De verwijzende rechter merkt vervolgens op dat de in het | B.4.4. De verwijzende rechter merkt vervolgens op dat de in het |
Centrum geplaatste minderjarige, in tegenstelling tot de in een | Centrum geplaatste minderjarige, in tegenstelling tot de in een |
gemeenschapsinstelling geplaatste minderjarige, verblijft in een | gemeenschapsinstelling geplaatste minderjarige, verblijft in een |
inrichting die voornamelijk wordt beheerd door personeel dat onder de | inrichting die voornamelijk wordt beheerd door personeel dat onder de |
federale Staat ressorteert, geen enkele opvoedende opdracht heeft en | federale Staat ressorteert, geen enkele opvoedende opdracht heeft en |
niet gebonden is door de verplichtingen opgelegd aan de actoren van de | niet gebonden is door de verplichtingen opgelegd aan de actoren van de |
sector van de hulpverlening aan de jeugd door het decreet van de | sector van de hulpverlening aan de jeugd door het decreet van de |
Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd | Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd |
en, in het bijzonder, die welke voortvloeien uit de ethische | en, in het bijzonder, die welke voortvloeien uit de ethische |
gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd. | gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd. |
Zonder dat de juistheid van die beoordeling dient te worden nagegaan, | Zonder dat de juistheid van die beoordeling dient te worden nagegaan, |
stelt het Hof vast dat dat verschil in behandeling niet voortvloeit | stelt het Hof vast dat dat verschil in behandeling niet voortvloeit |
uit artikel 3 van de wet van 1 maart 2002, de enige in het geding | uit artikel 3 van de wet van 1 maart 2002, de enige in het geding |
zijnde bepaling. | zijnde bepaling. |
B.4.5. Geen enkele van de aangevoerde verschillen in behandeling die | B.4.5. Geen enkele van de aangevoerde verschillen in behandeling die |
aan de prejudiciële vraag ten grondslag liggen, vloeit dus voort uit | aan de prejudiciële vraag ten grondslag liggen, vloeit dus voort uit |
de in het geding zijnde bepaling. | de in het geding zijnde bepaling. |
B.5. De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. | B.5. De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. |
Om die redenen, | Om die redenen, |
het Hof | het Hof |
zegt voor recht : | zegt voor recht : |
De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. | De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. |
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig | Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig |
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het |
Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 mei 2004. | Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 mei 2004. |
De griffier, | De griffier, |
L. Potoms. | L. Potoms. |
De voorzitter, | De voorzitter, |
M. Melchior. | M. Melchior. |