← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 Rolnummer 2881 In zake : de prejudiciële
vraag over artikel 1, eerste lid, a), van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen
ten laste of ten voordele van de Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters
A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 Rolnummer 2881 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1, eerste lid, a), van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...) | Uittreksel uit arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 Rolnummer 2881 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1, eerste lid, a), van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...) |
---|---|
ARBITRAGEHOF | ARBITRAGEHOF |
Uittreksel uit arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 | Uittreksel uit arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 |
Rolnummer 2881 | Rolnummer 2881 |
In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1, eerste lid, a), van de | In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1, eerste lid, a), van de |
wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen | wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen |
ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën en artikel | ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën en artikel |
100, eerste lid, 1°, van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, | 100, eerste lid, 1°, van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, |
gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, gesteld | gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, gesteld |
door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel. | door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel. |
Het Arbitragehof, | Het Arbitragehof, |
samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters | samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters |
P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, | P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, |
bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van | bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van |
voorzitter A. Arts, | voorzitter A. Arts, |
wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
Bij vonnis van 19 december 2003 in zake C. Rotsaert tegen het openbaar | Bij vonnis van 19 december 2003 in zake C. Rotsaert tegen het openbaar |
centrum voor maatschappelijk welzijn van Schaarbeek en in zake het | centrum voor maatschappelijk welzijn van Schaarbeek en in zake het |
openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Schaarbeek tegen de | openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Schaarbeek tegen de |
Belgische Staat en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, | Belgische Staat en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, |
waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op | waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op |
30 december 2003, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de | 30 december 2003, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de |
volgende prejudiciële vraag gesteld : | volgende prejudiciële vraag gesteld : |
« Artikel 1, lid 1, a), van de wet van 6 februari 1970 betreffende de | « Artikel 1, lid 1, a), van de wet van 6 februari 1970 betreffende de |
verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat | verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat |
en de provinciën, dat het artikel 100, lid 1, 1°, van het koninklijk | en de provinciën, dat het artikel 100, lid 1, 1°, van het koninklijk |
besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de | besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de |
Rijkscomptabiliteit uitmaakt, schendt [het] de artikelen 10 en 11 van | Rijkscomptabiliteit uitmaakt, schendt [het] de artikelen 10 en 11 van |
de Grondwet in zoverre [het] niet van toepassing is op de | de Grondwet in zoverre [het] niet van toepassing is op de |
schuldvorderingen ten laste van de gemeenten en de openbare centra | schuldvorderingen ten laste van de gemeenten en de openbare centra |
voor maatschappelijk welzijn, terwijl, enerzijds, artikel 8 van de | voor maatschappelijk welzijn, terwijl, enerzijds, artikel 8 van de |
genoemde wet van 6 februari 1970 en artikel 71, § 1, van de | genoemde wet van 6 februari 1970 en artikel 71, § 1, van de |
[bijzondere] wet van 16 januari 1989 de toepassing van deze bepalingen | [bijzondere] wet van 16 januari 1989 de toepassing van deze bepalingen |
uitbreidt naar de provincies, de gemeenschappen en de gewesten, en | uitbreidt naar de provincies, de gemeenschappen en de gewesten, en |
dat, anderzijds, het feit van de vijfjaarlijkse verjaring toepasselijk | dat, anderzijds, het feit van de vijfjaarlijkse verjaring toepasselijk |
op de vorderingen ingeleid door de Staat, de gemeenschappen, de | op de vorderingen ingeleid door de Staat, de gemeenschappen, de |
gewesten en de provincies tegen hun ambtenaren - beschouwd als de | gewesten en de provincies tegen hun ambtenaren - beschouwd als de |
tegenhanger van de verjaring van de tegen diezelfde overheden gerichte | tegenhanger van de verjaring van de tegen diezelfde overheden gerichte |
vordering - niet van toepassing was op de gemeenten en door het | vordering - niet van toepassing was op de gemeenten en door het |
Arbitragehof in [zijn] arrest nr. 35/2002 van 13 februari 2002 | Arbitragehof in [zijn] arrest nr. 35/2002 van 13 februari 2002 |
strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet werd geacht ? » | strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet werd geacht ? » |
Op 21 januari 2004 hebben de rechters-verslaggevers L. Lavrysen en P. | Op 21 januari 2004 hebben de rechters-verslaggevers L. Lavrysen en P. |
Martens, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere | Martens, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere |
wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, het Hof ervan in kennis | wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, het Hof ervan in kennis |
gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen | gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen |
een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. | een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. |
De bepalingen van voormelde bijzondere wet met betrekking tot de | De bepalingen van voormelde bijzondere wet met betrekking tot de |
rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. | rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. |
(...) | (...) |
III. In rechte | III. In rechte |
(...) | (...) |
B.1. Artikel 1 van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring | B.1. Artikel 1 van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring |
van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de | van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de |
provinciën vormt artikel 100 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, | provinciën vormt artikel 100 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, |
gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, dat bepaalt | gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, dat bepaalt |
: | : |
« Verjaard en voorgoed ten voordele van de Staat vervallen zijn, | « Verjaard en voorgoed ten voordele van de Staat vervallen zijn, |
onverminderd de vervallenverklaringen ten gevolge van andere | onverminderd de vervallenverklaringen ten gevolge van andere |
wettelijke, reglementaire of ter zake overeengekomen bepalingen : | wettelijke, reglementaire of ter zake overeengekomen bepalingen : |
1° de schuldvorderingen, waarvan de op wettelijke of reglementaire | 1° de schuldvorderingen, waarvan de op wettelijke of reglementaire |
wijze bepaalde overlegging niet geschied is binnen een termijn van | wijze bepaalde overlegging niet geschied is binnen een termijn van |
vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het begrotingsjaar in | vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het begrotingsjaar in |
de loop waarvan zij zijn ontstaan; | de loop waarvan zij zijn ontstaan; |
2° de schuldvorderingen, die, hoewel ze zijn overgelegd binnen de | 2° de schuldvorderingen, die, hoewel ze zijn overgelegd binnen de |
onder 1° bedoelde termijn, door de ministers niet zijn geordonnanceerd | onder 1° bedoelde termijn, door de ministers niet zijn geordonnanceerd |
binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari | binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari |
van het jaar gedurende hetwelk ze werden overgelegd; | van het jaar gedurende hetwelk ze werden overgelegd; |
3° alle andere schuldvorderingen, die niet zijn geordonnanceerd binnen | 3° alle andere schuldvorderingen, die niet zijn geordonnanceerd binnen |
een termijn van tien jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het | een termijn van tien jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het |
jaar van hun ontstaan. | jaar van hun ontstaan. |
Voor de schuldvorderingen die voortkomen uit vonnissen blijft evenwel | Voor de schuldvorderingen die voortkomen uit vonnissen blijft evenwel |
de tienjarige verjaring gelden; zij dienen te worden uitbetaald door | de tienjarige verjaring gelden; zij dienen te worden uitbetaald door |
de zorg van de Deposito- en Consignatiekas. » | de zorg van de Deposito- en Consignatiekas. » |
Artikel 8 van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van | Artikel 8 van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van |
schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de | schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de |
provinciën verklaart artikel 1 van die wet van toepassing op de | provinciën verklaart artikel 1 van die wet van toepassing op de |
schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de provincies. | schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de provincies. |
Krachtens artikel 128 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie | Krachtens artikel 128 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie |
van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat wordt | van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat wordt |
de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van | de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van |
schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de | schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de |
provinciën opgeheven voor de in artikel 2 van de eerstgenoemde wet | provinciën opgeheven voor de in artikel 2 van de eerstgenoemde wet |
vermelde diensten. Die opheffing is evenwel nog niet in werking | vermelde diensten. Die opheffing is evenwel nog niet in werking |
getreden. Artikel 100, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de | getreden. Artikel 100, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de |
Rijkscomptabiliteit blijft van toepassing op de schuldvorderingen op | Rijkscomptabiliteit blijft van toepassing op de schuldvorderingen op |
de federale Staat die vóór de inwerkingtreding van de wet van 22 mei | de federale Staat die vóór de inwerkingtreding van de wet van 22 mei |
2003 zijn ontstaan (artikel 131, tweede lid). | 2003 zijn ontstaan (artikel 131, tweede lid). |
Tot de inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 « tot vaststelling | Tot de inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 « tot vaststelling |
van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle | van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle |
op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de | op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de |
gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof | gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof |
», blijft artikel 100 van de gecoördineerde wetten op de | », blijft artikel 100 van de gecoördineerde wetten op de |
Rijkscomptabiliteit krachtens artikel 71, § 1, van de bijzondere | Rijkscomptabiliteit krachtens artikel 71, § 1, van de bijzondere |
financieringswet van 16 januari 1989 ook van overeenkomstige | financieringswet van 16 januari 1989 ook van overeenkomstige |
toepassing op de gemeenschappen en de gewesten. | toepassing op de gemeenschappen en de gewesten. |
B.2. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 10 juni 1998 tot | B.2. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 10 juni 1998 tot |
wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring bedroeg de | wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring bedroeg de |
gemeenrechtelijke verjaringstermijn dertig jaar. Het nieuwe artikel | gemeenrechtelijke verjaringstermijn dertig jaar. Het nieuwe artikel |
2262bis, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd door voormelde | 2262bis, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd door voormelde |
wet, bepaalt dat de persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door | wet, bepaalt dat de persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door |
verloop van tien jaar, met uitzondering van de rechtsvorderingen tot | verloop van tien jaar, met uitzondering van de rechtsvorderingen tot |
vergoeding van schade op grond van buitencontractuele | vergoeding van schade op grond van buitencontractuele |
aansprakelijkheid, die verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de | aansprakelijkheid, die verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de |
dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de | dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de |
schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor | schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor |
aansprakelijke persoon, waarbij die vorderingen in ieder geval | aansprakelijke persoon, waarbij die vorderingen in ieder geval |
verjaren door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die | verjaren door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die |
waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft | waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft |
voorgedaan. Wanneer het recht om in rechte te treden vóór de | voorgedaan. Wanneer het recht om in rechte te treden vóór de |
inwerkingtreding van de wet van 10 juni 1998 is ontstaan, bepaalt | inwerkingtreding van de wet van 10 juni 1998 is ontstaan, bepaalt |
artikel 10 van die wet bij wijze van overgangsmaatregel dat de nieuwe | artikel 10 van die wet bij wijze van overgangsmaatregel dat de nieuwe |
verjaringstermijnen waarin zij voorziet pas beginnen te lopen vanaf | verjaringstermijnen waarin zij voorziet pas beginnen te lopen vanaf |
haar inwerkingtreding. | haar inwerkingtreding. |
B.3. Aangezien voor de gemeenten en de openbare centra voor | B.3. Aangezien voor de gemeenten en de openbare centra voor |
maatschappelijk welzijn in geen bijzondere verjaringstermijn is | maatschappelijk welzijn in geen bijzondere verjaringstermijn is |
voorzien, verjaren hun schuldvorderingen overeenkomstig de | voorzien, verjaren hun schuldvorderingen overeenkomstig de |
gemeenrechtelijke bepalingen. | gemeenrechtelijke bepalingen. |
Het Hof dient te onderzoeken of het verantwoord is de tegen de | Het Hof dient te onderzoeken of het verantwoord is de tegen de |
gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn gerichte | gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn gerichte |
vorderingen te onderwerpen aan een andere verjaringstermijn dan de | vorderingen te onderwerpen aan een andere verjaringstermijn dan de |
vorderingen tegen andere overheden. | vorderingen tegen andere overheden. |
B.4. Zoals het Hof in de arresten nrs. 32/96, 75/97, 5/99, 85/2001, | B.4. Zoals het Hof in de arresten nrs. 32/96, 75/97, 5/99, 85/2001, |
42/2002, 64/2002, 37/2003 en 1/2004 heeft uiteengezet, had de | 42/2002, 64/2002, 37/2003 en 1/2004 heeft uiteengezet, had de |
wetgever, door de vorderingen gericht tegen de Staat aan de vijfjarige | wetgever, door de vorderingen gericht tegen de Staat aan de vijfjarige |
verjaring te onderwerpen, een maatregel genomen die in verband staat | verjaring te onderwerpen, een maatregel genomen die in verband staat |
met het nagestreefde doel dat erin bestaat de rekeningen van de Staat | met het nagestreefde doel dat erin bestaat de rekeningen van de Staat |
binnen een redelijke termijn af te sluiten. Er werd immers geoordeeld | binnen een redelijke termijn af te sluiten. Er werd immers geoordeeld |
dat een dergelijke maatregel noodzakelijk was omdat de Staat op een | dat een dergelijke maatregel noodzakelijk was omdat de Staat op een |
bepaald ogenblik zijn rekeningen moet kunnen afsluiten : het is een | bepaald ogenblik zijn rekeningen moet kunnen afsluiten : het is een |
verjaring van openbare orde, die noodzakelijk is in het licht van een | verjaring van openbare orde, die noodzakelijk is in het licht van een |
goede comptabiliteit (Pasin. 1846, p. 287). | goede comptabiliteit (Pasin. 1846, p. 287). |
Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 6 februari 1970 | Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 6 februari 1970 |
werd herbevestigd dat « de Staat, die jaarlijks meer dan 150 miljard | werd herbevestigd dat « de Staat, die jaarlijks meer dan 150 miljard |
uitgeeft en met het bestuursapparaat werkt dat log, ingewikkeld, en | uitgeeft en met het bestuursapparaat werkt dat log, ingewikkeld, en |
dan nog overstelpt is met documenten en archiefstukken, [...] wel een | dan nog overstelpt is met documenten en archiefstukken, [...] wel een |
debiteur van gans bijzondere aard » is en dat « het wegens orderedenen | debiteur van gans bijzondere aard » is en dat « het wegens orderedenen |
geboden [is] zo spoedig mogelijk een einde te maken aan eisen die hun | geboden [is] zo spoedig mogelijk een einde te maken aan eisen die hun |
oorsprong vinden in achterstallige zaken » (Parl. St., Kamer, | oorsprong vinden in achterstallige zaken » (Parl. St., Kamer, |
1964-1965, nr. 971/1, p. 2; Parl. St., Senaat, 1966-1967, nr. 126, p. | 1964-1965, nr. 971/1, p. 2; Parl. St., Senaat, 1966-1967, nr. 126, p. |
4). | 4). |
Behalve in het geval waarin personen zich in de onmogelijkheid | Behalve in het geval waarin personen zich in de onmogelijkheid |
bevinden om binnen de wettelijke termijn in rechte te treden omdat hun | bevinden om binnen de wettelijke termijn in rechte te treden omdat hun |
schade pas na het verstrijken van de termijn tot uiting is gekomen | schade pas na het verstrijken van de termijn tot uiting is gekomen |
(arrest nr. 32/96), kwam het Hof telkens tot de vaststelling dat de | (arrest nr. 32/96), kwam het Hof telkens tot de vaststelling dat de |
wetgever een maatregel had genomen die niet onevenredig was met het | wetgever een maatregel had genomen die niet onevenredig was met het |
nagestreefde doel. | nagestreefde doel. |
B.5. Weliswaar zouden dezelfde schuldvorderingen ten aanzien van de | B.5. Weliswaar zouden dezelfde schuldvorderingen ten aanzien van de |
gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn om de in | gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn om de in |
B.4 vermelde redenen eveneens aan de vijfjarige verjaringstermijn | B.4 vermelde redenen eveneens aan de vijfjarige verjaringstermijn |
kunnen worden onderworpen, doch die overweging is niet van die aard | kunnen worden onderworpen, doch die overweging is niet van die aard |
dat de grondwettigheid van de betwiste bepalingen erdoor in het geding | dat de grondwettigheid van de betwiste bepalingen erdoor in het geding |
kan worden gebracht. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet houden | kan worden gebracht. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet houden |
immers niet in dat de wetgever verplicht is om voor alle | immers niet in dat de wetgever verplicht is om voor alle |
administratieve overheden af te wijken van de gemeenrechtelijke | administratieve overheden af te wijken van de gemeenrechtelijke |
verjaringsregels. | verjaringsregels. |
B.6. Aan de grondwettigheid wordt geen afbreuk gedaan door de | B.6. Aan de grondwettigheid wordt geen afbreuk gedaan door de |
vaststelling, in het arrest nr. 35/2002 van 13 februari 2002 waaraan | vaststelling, in het arrest nr. 35/2002 van 13 februari 2002 waaraan |
de prejudiciële vraag refereert, dat de vijfjarige verjaring die van | de prejudiciële vraag refereert, dat de vijfjarige verjaring die van |
toepassing is op vorderingen door de Staat, de gemeenschappen, de | toepassing is op vorderingen door de Staat, de gemeenschappen, de |
gewesten en de provincies tegen hun ambtenaren, de artikelen 10 en 11 | gewesten en de provincies tegen hun ambtenaren, de artikelen 10 en 11 |
van de Grondwet schendt doordat zij niet van toepassing is op de | van de Grondwet schendt doordat zij niet van toepassing is op de |
vorderingen tot terugbetaling van wedden die door de gemeenten ten | vorderingen tot terugbetaling van wedden die door de gemeenten ten |
onrechte werden betaald. | onrechte werden betaald. |
Die vijfjarige verjaring is weliswaar de tegenhanger van de verjaring | Die vijfjarige verjaring is weliswaar de tegenhanger van de verjaring |
van de tegen diezelfde overheden gerichte vorderingen, maar de | van de tegen diezelfde overheden gerichte vorderingen, maar de |
toepassing van dezelfde verjaring op de twee vorderingen wordt, zoals | toepassing van dezelfde verjaring op de twee vorderingen wordt, zoals |
blijkt uit overweging B.5 van het voormelde arrest, voor beide | blijkt uit overweging B.5 van het voormelde arrest, voor beide |
vorderingen anders verantwoord : | vorderingen anders verantwoord : |
« Hoewel de verjaring geldig voor de overheden door redenen van gezond | « Hoewel de verjaring geldig voor de overheden door redenen van gezond |
beheer van de openbare financiën werd verantwoord, blijkt uit de | beheer van de openbare financiën werd verantwoord, blijkt uit de |
parlementaire voorbereiding van de wet van 5 maart 1952, waarbij de in | parlementaire voorbereiding van de wet van 5 maart 1952, waarbij de in |
het geding zijnde bepaling in de wet van 15 mei 1846 op de | het geding zijnde bepaling in de wet van 15 mei 1846 op de |
Rijkscomptabiliteit werd ingevoerd, dat de verjaring geldig voor hun | Rijkscomptabiliteit werd ingevoerd, dat de verjaring geldig voor hun |
ambtenaren eveneens werd verantwoord door de bekommernis om de | ambtenaren eveneens werd verantwoord door de bekommernis om de |
schadelijke gevolgen van de terugvordering van de ten onrechte | schadelijke gevolgen van de terugvordering van de ten onrechte |
betaalde maar gewoonlijk te goeder trouw door de belanghebbenden | betaalde maar gewoonlijk te goeder trouw door de belanghebbenden |
ontvangen sommen te beperken (Parl. St., Kamer, 1950-1951, nr. 435, | ontvangen sommen te beperken (Parl. St., Kamer, 1950-1951, nr. 435, |
pp. 1 en 2). » | pp. 1 en 2). » |
De artikelen 10 en 11 van de Grondwet houden bijgevolg niet in dat de | De artikelen 10 en 11 van de Grondwet houden bijgevolg niet in dat de |
wetgever verplicht is om voor de vorderingen van en tegen de gemeenten | wetgever verplicht is om voor de vorderingen van en tegen de gemeenten |
en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in gelijklopende | en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in gelijklopende |
verjaringstermijnen te voorzien. | verjaringstermijnen te voorzien. |
B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. | B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. |
Om die redenen, | Om die redenen, |
het Hof | het Hof |
zegt voor recht : | zegt voor recht : |
Artikel 100, eerste lid, 1°, van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, | Artikel 100, eerste lid, 1°, van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, |
gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, schendt de | gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, schendt de |
artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre de | artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre de |
verjaringstermijn waarin het voorziet niet van toepassing is op de | verjaringstermijn waarin het voorziet niet van toepassing is op de |
schuldvorderingen ten laste van de gemeenten en de openbare centra | schuldvorderingen ten laste van de gemeenten en de openbare centra |
voor maatschappelijk welzijn. | voor maatschappelijk welzijn. |
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig | Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig |
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het |
Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 12 mei 2004. | Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 12 mei 2004. |
De griffier, | De griffier, |
P.-Y. Dutilleux. | P.-Y. Dutilleux. |
De voorzitter, | De voorzitter, |
A. Arts. | A. Arts. |