Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 106/2003 van 22 juli 2003 Rolnummers 2548 en 2549 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gestel Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 106/2003 van 22 juli 2003 Rolnummers 2548 en 2549 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gestel Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...) Uittreksel uit arrest nr. 106/2003 van 22 juli 2003 Rolnummers 2548 en 2549 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gestel Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...)
ARBITRAGEHOF ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 106/2003 van 22 juli 2003 Uittreksel uit arrest nr. 106/2003 van 22 juli 2003
Rolnummers 2548 en 2549 Rolnummers 2548 en 2549
In zake : de prejudiciële vraag over artikel 57, § 2, van de organieke In zake : de prejudiciële vraag over artikel 57, § 2, van de organieke
wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel. maatschappelijk welzijn, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel.
Het Arbitragehof, Het Arbitragehof,
samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters
L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L.
Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke,
bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van
voorzitter M. Melchior, voorzitter M. Melchior,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij twee vonnissen van 10 oktober 2002 in zake respectievelijk I. Mata Bij twee vonnissen van 10 oktober 2002 in zake respectievelijk I. Mata
tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van
Sint-Joost-ten-Node en J. Obonga Kamonyonge tegen het openbaar centrum Sint-Joost-ten-Node en J. Obonga Kamonyonge tegen het openbaar centrum
voor maatschappelijk welzijn van Sint-Gillis, waarvan de expedities voor maatschappelijk welzijn van Sint-Gillis, waarvan de expedities
ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 25 oktober 2002, ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 25 oktober 2002,
heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag
gesteld : gesteld :
« Schendt artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 « Schendt artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976
betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de
artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang
gelezen met : gelezen met :
- de artikelen 23 en 191 van de Grondwet - de artikelen 23 en 191 van de Grondwet
- de artikelen 2, 3, 24, 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten - de artikelen 2, 3, 24, 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten
van het kind, gesloten te New York op 20 november 1989, afzonderlijk van het kind, gesloten te New York op 20 november 1989, afzonderlijk
of in samenhang gelezen met artikel 4 van datzelfde Verdrag of in samenhang gelezen met artikel 4 van datzelfde Verdrag
- artikel 11.1 van het Internationaal Verdrag inzake economische, - artikel 11.1 van het Internationaal Verdrag inzake economische,
sociale en culturele rechten, opgemaakt te New York op 19 december sociale en culturele rechten, opgemaakt te New York op 19 december
1966, afzonderlijk of in samenhang gelezen met artikel 2.1 van 1966, afzonderlijk of in samenhang gelezen met artikel 2.1 van
datzelfde Verdrag datzelfde Verdrag
- artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten - artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4
november 1950, november 1950,
in zoverre het het recht op maatschappelijke dienstverlening beperkt in zoverre het het recht op maatschappelijke dienstverlening beperkt
tot de dringende medische hulp voor minderjarige buitenlanders die tot de dringende medische hulp voor minderjarige buitenlanders die
illegaal op het grondgebied van het Rijk verblijven, en het zodoende : illegaal op het grondgebied van het Rijk verblijven, en het zodoende :
1o enerzijds, de minderjarige buitenlanders die illegaal op het 1o enerzijds, de minderjarige buitenlanders die illegaal op het
grondgebied verblijven en, anderzijds, de minderjarige Belgen, alsook grondgebied verblijven en, anderzijds, de minderjarige Belgen, alsook
de minderjarige buitenlanders die legaal op het grondgebied de minderjarige buitenlanders die legaal op het grondgebied
verblijven, op verschillende wijze behandelt, waarbij het doel van dat verblijven, op verschillende wijze behandelt, waarbij het doel van dat
verschil in behandeling erin bestaat de buitenlanders die illegaal op verschil in behandeling erin bestaat de buitenlanders die illegaal op
het grondgebied verblijven, ertoe aan te zetten vrijwillig dat het grondgebied verblijven, ertoe aan te zetten vrijwillig dat
grondgebied te verlaten, wat minderjarigen in principe onmogelijk grondgebied te verlaten, wat minderjarigen in principe onmogelijk
kunnen doen, gelet op hun jonge leeftijd; kunnen doen, gelet op hun jonge leeftijd;
2o personen die zich in verschillende situaties bevinden, namelijk, 2o personen die zich in verschillende situaties bevinden, namelijk,
enerzijds, meerderjarige buitenlanders die in principe het grondgebied enerzijds, meerderjarige buitenlanders die in principe het grondgebied
van het Rijk vrijwillig kunnen verlaten en, anderzijds, minderjarige van het Rijk vrijwillig kunnen verlaten en, anderzijds, minderjarige
buitenlanders die dat in principe onmogelijk kunnen doen, gelet op hun buitenlanders die dat in principe onmogelijk kunnen doen, gelet op hun
jonge leeftijd, op gelijke wijze behandelt ? » jonge leeftijd, op gelijke wijze behandelt ? »
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 57, § 2, B.1.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 57, § 2,
van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra
voor maatschappelijk welzijn, vervangen door artikel 65 van de wet van voor maatschappelijk welzijn, vervangen door artikel 65 van de wet van
15 juli 1996 « tot wijziging van de wet van 15 december 1980 15 juli 1996 « tot wijziging van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging
en de verwijdering van vreemdelingen en van de organieke wet van 8 en de verwijdering van vreemdelingen en van de organieke wet van 8
juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
», na het arrest nr. 43/98 van 22 april 1998 van het Hof, dat bepaalt », na het arrest nr. 43/98 van 22 april 1998 van het Hof, dat bepaalt
: :
« In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van « In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van
het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot het het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot het
verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een
vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft. vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft.
De Koning kan bepalen wat onder dringende medische hulp begrepen moet De Koning kan bepalen wat onder dringende medische hulp begrepen moet
worden. worden.
Een vreemdeling die zich vluchteling heeft verklaard en heeft gevraagd Een vreemdeling die zich vluchteling heeft verklaard en heeft gevraagd
om als dusdanig te worden erkend, verblijft illegaal in het Rijk om als dusdanig te worden erkend, verblijft illegaal in het Rijk
wanneer de asielaanvraag is geweigerd en aan de betrokken vreemdeling wanneer de asielaanvraag is geweigerd en aan de betrokken vreemdeling
een bevel om het grondgebied te verlaten is betekend. een bevel om het grondgebied te verlaten is betekend.
De maatschappelijke dienstverlening aan een vreemdeling die werkelijk De maatschappelijke dienstverlening aan een vreemdeling die werkelijk
steuntrekkende was op het ogenblik dat hem een bevel om het steuntrekkende was op het ogenblik dat hem een bevel om het
grondgebied te verlaten werd betekend, wordt, met uitzondering van de grondgebied te verlaten werd betekend, wordt, met uitzondering van de
dringende medische hulpverlening, stopgezet de dag dat de vreemdeling dringende medische hulpverlening, stopgezet de dag dat de vreemdeling
daadwerkelijk het grondgebied verlaat, en ten laatste de dag van het daadwerkelijk het grondgebied verlaat, en ten laatste de dag van het
verstrijken van de termijn van het bevel om het grondgebied te verstrijken van de termijn van het bevel om het grondgebied te
verlaten. verlaten.
Van het bepaalde in het voorgaande lid wordt afgeweken gedurende de Van het bepaalde in het voorgaande lid wordt afgeweken gedurende de
termijn die strikt noodzakelijk is om de vreemdeling in staat te termijn die strikt noodzakelijk is om de vreemdeling in staat te
stellen het grondgebied te verlaten, voor zover hij een verklaring stellen het grondgebied te verlaten, voor zover hij een verklaring
heeft ondertekend die zijn uitdrukkelijke intentie het grondgebied zo heeft ondertekend die zijn uitdrukkelijke intentie het grondgebied zo
snel mogelijk te willen verlaten, weergeeft; deze termijn mag in geen snel mogelijk te willen verlaten, weergeeft; deze termijn mag in geen
geval een maand overschrijden. geval een maand overschrijden.
De hierboven vermelde intentieverklaring kan slechts eenmaal worden De hierboven vermelde intentieverklaring kan slechts eenmaal worden
ondertekend. Het centrum verwittigt zonder verwijl de Minister die ondertekend. Het centrum verwittigt zonder verwijl de Minister die
bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de
vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, evenals de betrokken vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, evenals de betrokken
gemeente, van de ondertekening van de intentieverklaring. » gemeente, van de ondertekening van de intentieverklaring. »
B.1.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof zich uit te spreken over B.1.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof zich uit te spreken over
de mogelijkheid van een tweevoudige discriminatie : enerzijds, voert de mogelijkheid van een tweevoudige discriminatie : enerzijds, voert
die bepaling, wat het recht op maatschappelijke dienstverlening die bepaling, wat het recht op maatschappelijke dienstverlening
betreft, een verschil in behandeling in tussen de minderjarige betreft, een verschil in behandeling in tussen de minderjarige
vreemdelingen die illegaal op het grondgebied verblijven en de andere vreemdelingen die illegaal op het grondgebied verblijven en de andere
minderjarigen, Belgen of vreemdelingen die legaal op het grondgebied minderjarigen, Belgen of vreemdelingen die legaal op het grondgebied
verblijven; anderzijds, behandelt die bepaling de meerderjarige verblijven; anderzijds, behandelt die bepaling de meerderjarige
vreemdelingen die illegaal op het grondgebied verblijven en de vreemdelingen die illegaal op het grondgebied verblijven en de
minderjarige vreemdelingen die illegaal op het grondgebied verblijven minderjarige vreemdelingen die illegaal op het grondgebied verblijven
op identieke wijze, terwijl zij zich ten aanzien van de betrokken op identieke wijze, terwijl zij zich ten aanzien van de betrokken
maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden. maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden.
B.1.3. De prejudiciële vragen hebben alleen betrekking op het recht op B.1.3. De prejudiciële vragen hebben alleen betrekking op het recht op
maatschappelijke dienstverlening voor de minderjarigen en niet op het maatschappelijke dienstverlening voor de minderjarigen en niet op het
recht op maatschappelijke dienstverlening voor de gezinnen met recht op maatschappelijke dienstverlening voor de gezinnen met
minderjarige kinderen. Uit de verwijzingsvonnissen blijkt dat de minderjarige kinderen. Uit de verwijzingsvonnissen blijkt dat de
rechter niet overweegt dienstverlening toe te kennen aan het volledige rechter niet overweegt dienstverlening toe te kennen aan het volledige
gezin, maar wel alleen aan de kinderen, ofwel onder verwijzing naar gezin, maar wel alleen aan de kinderen, ofwel onder verwijzing naar
het bedrag van de kinderbijslag of de gewaarborgde gezinsbijslag, het bedrag van de kinderbijslag of de gewaarborgde gezinsbijslag,
ofwel via een vorm van maatschappelijke dienstverlening beperkt tot de ofwel via een vorm van maatschappelijke dienstverlening beperkt tot de
kosten voor de scholing van de kinderen. kosten voor de scholing van de kinderen.
B.1.4. Het Hof wordt verzocht de in het geding zijnde bepaling te B.1.4. Het Hof wordt verzocht de in het geding zijnde bepaling te
toetsen aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in toetsen aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in
samenhang gelezen met de artikelen 23 en 191 ervan, met de artikelen samenhang gelezen met de artikelen 23 en 191 ervan, met de artikelen
2, 3, 24, 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, 2, 3, 24, 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind,
goedgekeurd te New York op 20 november 1989, met de artikelen 2.1 en goedgekeurd te New York op 20 november 1989, met de artikelen 2.1 en
11.1 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en 11.1 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en
culturele rechten, opgemaakt te New York op 19 december 1966, en met culturele rechten, opgemaakt te New York op 19 december 1966, en met
artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
B.2. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet hebben een algemene B.2. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet hebben een algemene
draagwijdte. Zij verbieden elke discriminatie, ongeacht de oorsprong draagwijdte. Zij verbieden elke discriminatie, ongeacht de oorsprong
ervan : de grondwettelijke regels van de gelijkheid en van de ervan : de grondwettelijke regels van de gelijkheid en van de
niet-discriminatie zijn toepasselijk ten aanzien van alle rechten en niet-discriminatie zijn toepasselijk ten aanzien van alle rechten en
alle vrijheden, met inbegrip van die welke voortvloeien uit alle vrijheden, met inbegrip van die welke voortvloeien uit
internationale verdragen die België binden. internationale verdragen die België binden.
B.3.1. Het Verdrag inzake de rechten van het kind is aangenomen op 20 B.3.1. Het Verdrag inzake de rechten van het kind is aangenomen op 20
november 1989. Het werd goedgekeurd bij het Vlaamse decreet van 15 mei november 1989. Het werd goedgekeurd bij het Vlaamse decreet van 15 mei
1991, het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 9 augustus 1991, 1991, het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 9 augustus 1991,
het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 juli 1991 en de wet van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 juli 1991 en de wet van
25 november 1991. Het is ten aanzien van België in werking getreden op 25 november 1991. Het is ten aanzien van België in werking getreden op
15 januari 1992. 15 januari 1992.
B.3.2. Artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind B.3.2. Artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind
bepaalt : bepaalt :
« 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en « 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en
waarborgen de in het Verdrag beschreven rechten voor ieder kind onder waarborgen de in het Verdrag beschreven rechten voor ieder kind onder
hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook,
ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of
andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst,
welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of
van zijn of haar ouder of wettige voogd. van zijn of haar ouder of wettige voogd.
2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te 2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te
waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van
discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de
activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de
ouders, wettige voogden of familieleden van het kind. » ouders, wettige voogden of familieleden van het kind. »
Volgens artikel 3 van het Verdrag moeten « de belangen van het kind » Volgens artikel 3 van het Verdrag moeten « de belangen van het kind »
de eerste overweging vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen. de eerste overweging vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen.
Artikel 24.1 van hetzelfde Verdrag bepaalt dat « de Staten die partij Artikel 24.1 van hetzelfde Verdrag bepaalt dat « de Staten die partij
zijn, [...] het recht van het kind op het genot van de grootst zijn, [...] het recht van het kind op het genot van de grootst
mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling
van ziekte en het herstel van de gezondheid [erkennen]. De Staten die van ziekte en het herstel van de gezondheid [erkennen]. De Staten die
partij zijn, streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn of partij zijn, streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn of
haar recht op toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg haar recht op toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg
wordt onthouden ». wordt onthouden ».
Artikel 26.1 van hetzelfde Verdrag bepaalt dat « de Staten die partij Artikel 26.1 van hetzelfde Verdrag bepaalt dat « de Staten die partij
zijn, [...] voor ieder kind het recht [erkennen] de voordelen te zijn, [...] voor ieder kind het recht [erkennen] de voordelen te
genieten van voorzieningen voor sociale zekerheid, met inbegrip van genieten van voorzieningen voor sociale zekerheid, met inbegrip van
sociale verzekering, en [...] de nodige maatregelen [nemen] om de sociale verzekering, en [...] de nodige maatregelen [nemen] om de
algehele verwezenlijking van dit recht te bewerkstelligen in algehele verwezenlijking van dit recht te bewerkstelligen in
overeenstemming met hun nationale recht ». overeenstemming met hun nationale recht ».
Ten slotte bepalen de paragrafen 1 tot 3 van artikel 27 van datzelfde Ten slotte bepalen de paragrafen 1 tot 3 van artikel 27 van datzelfde
Verdrag : Verdrag :
« 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind op « 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind op
een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke,
geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling
van het kind. van het kind.
2. De ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, 2. De ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind,
hebben de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar hebben de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar
vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de
levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind.
3. De Staten die partij zijn, nemen, in overeenstemming met de 3. De Staten die partij zijn, nemen, in overeenstemming met de
nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan,
passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn
voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien, voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien,
indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële
bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en
huisvesting. » huisvesting. »
Ten aanzien van de door de Ministerraad aangevoerde excepties Ten aanzien van de door de Ministerraad aangevoerde excepties
B.4.1. De Ministerraad voert in de eerste plaats aan dat het Verdrag B.4.1. De Ministerraad voert in de eerste plaats aan dat het Verdrag
inzake de rechten van het kind geen rechtstreekse werking in de inzake de rechten van het kind geen rechtstreekse werking in de
interne rechtsorde heeft, vermits het alleen aan de verdragspartijen interne rechtsorde heeft, vermits het alleen aan de verdragspartijen
verplichtingen oplegt. verplichtingen oplegt.
B.4.2. Het Hof, dat bevoegd is om te oordelen of een wettelijke norm B.4.2. Het Hof, dat bevoegd is om te oordelen of een wettelijke norm
de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, moet, wanneer het wordt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, moet, wanneer het wordt
ondervraagd over een schending van die bepalingen, in samenhang ondervraagd over een schending van die bepalingen, in samenhang
gelezen met een internationaal verdrag, niet nagaan of dat verdrag een gelezen met een internationaal verdrag, niet nagaan of dat verdrag een
rechtstreekse werking in de interne rechtsorde heeft, maar het moet rechtstreekse werking in de interne rechtsorde heeft, maar het moet
oordelen of de wetgever niet op discriminerende wijze de oordelen of de wetgever niet op discriminerende wijze de
internationale verbintenissen van België heeft miskend. internationale verbintenissen van België heeft miskend.
De door de Ministerraad aangevoerde exceptie faalt naar recht. De door de Ministerraad aangevoerde exceptie faalt naar recht.
B.5.1. Uit de interpretatieve verklaring van de Belgische Staat over B.5.1. Uit de interpretatieve verklaring van de Belgische Staat over
artikel 2.1 van het Verdrag leidt de Ministerraad vervolgens af dat artikel 2.1 van het Verdrag leidt de Ministerraad vervolgens af dat
hij niet de verplichting zou hebben aan de vreemdelingen ambtshalve hij niet de verplichting zou hebben aan de vreemdelingen ambtshalve
dezelfde rechten te waarborgen als aan de eigen onderdanen. dezelfde rechten te waarborgen als aan de eigen onderdanen.
B.5.2. Bij de ratificatie van het Verdrag heeft de Belgische Staat de B.5.2. Bij de ratificatie van het Verdrag heeft de Belgische Staat de
volgende interpretatieve verklaring gedaan : volgende interpretatieve verklaring gedaan :
« In verband met artikel 2, eerste lid, legt de Belgische Regering « In verband met artikel 2, eerste lid, legt de Belgische Regering
niet-discriminatie op grond van nationale afkomst uit als niet niet-discriminatie op grond van nationale afkomst uit als niet
noodzakelijk de verplichting voor de Staten inhouden om aan noodzakelijk de verplichting voor de Staten inhouden om aan
vreemdelingen dezelfde rechten te waarborgen als aan de eigen vreemdelingen dezelfde rechten te waarborgen als aan de eigen
onderdanen. Dit begrip moet worden verstaan als ertoe strekkende onderdanen. Dit begrip moet worden verstaan als ertoe strekkende
iedere willekeurige gedraging uit te bannen, doch niet verschillen in iedere willekeurige gedraging uit te bannen, doch niet verschillen in
behandeling, stoelend op objectieve en redelijke overwegingen, behandeling, stoelend op objectieve en redelijke overwegingen,
overeenstemmend met de beginselen die in democratische samenlevingen overeenstemmend met de beginselen die in democratische samenlevingen
gelden. » gelden. »
B.5.3. Die interpretatieve verklaring moet worden gelezen in het licht B.5.3. Die interpretatieve verklaring moet worden gelezen in het licht
van artikel 191 van de Grondwet, dat bepaalt : van artikel 191 van de Grondwet, dat bepaalt :
« Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, « Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt,
geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens
de bij de wet gestelde uitzonderingen. » de bij de wet gestelde uitzonderingen. »
B.5.4. Op grond van die bepaling kan een verschil in behandeling dat B.5.4. Op grond van die bepaling kan een verschil in behandeling dat
een vreemdeling benadeelt alleen bij een wetgevende norm worden een vreemdeling benadeelt alleen bij een wetgevende norm worden
ingevoerd. Die bepaling heeft niet tot doel de wetgever ertoe te ingevoerd. Die bepaling heeft niet tot doel de wetgever ertoe te
machtigen, wanneer hij een dergelijk verschil in het leven roept, zich machtigen, wanneer hij een dergelijk verschil in het leven roept, zich
eraan te onttrekken de in de Grondwet verankerde fundamentele eraan te onttrekken de in de Grondwet verankerde fundamentele
beginselen in acht te nemen. Uit artikel 191 vloeit dus geenszins beginselen in acht te nemen. Uit artikel 191 vloeit dus geenszins
voort dat de wetgever, wanneer hij een verschil in behandeling ten voort dat de wetgever, wanneer hij een verschil in behandeling ten
nadele van vreemdelingen invoert, niet erover moet waken dat dit nadele van vreemdelingen invoert, niet erover moet waken dat dit
verschil niet discriminerend is, ongeacht de aard van de in het geding verschil niet discriminerend is, ongeacht de aard van de in het geding
zijnde beginselen. zijnde beginselen.
B.6.1. De Ministerraad beklemtoont ten slotte dat het Verdrag alleen B.6.1. De Ministerraad beklemtoont ten slotte dat het Verdrag alleen
van toepassing is op de kinderen die onder de rechtsbevoegdheid van de van toepassing is op de kinderen die onder de rechtsbevoegdheid van de
verdragspartijen ressorteren, wat niet het geval zou zijn voor de verdragspartijen ressorteren, wat niet het geval zou zijn voor de
kinderen die illegaal op het grondgebied verblijven. kinderen die illegaal op het grondgebied verblijven.
B.6.2. Door in artikel 2.1 te bepalen dat de verdragspartijen zich B.6.2. Door in artikel 2.1 te bepalen dat de verdragspartijen zich
ertoe verbinden de in het Verdrag beschreven rechten te eerbiedigen en ertoe verbinden de in het Verdrag beschreven rechten te eerbiedigen en
ze te waarborgen aan ieder kind dat onder hun rechtsbevoegdheid ze te waarborgen aan ieder kind dat onder hun rechtsbevoegdheid
ressorteert, hebben de auteurs van het Verdrag aangegeven dat een band ressorteert, hebben de auteurs van het Verdrag aangegeven dat een band
moest bestaan tussen diegene die zich op het Verdrag beroept en de moest bestaan tussen diegene die zich op het Verdrag beroept en de
verdragspartij die de bepalingen ervan zou hebben miskend. verdragspartij die de bepalingen ervan zou hebben miskend.
B.6.3. Die bepaling moet worden gelezen in het licht van het volledige B.6.3. Die bepaling moet worden gelezen in het licht van het volledige
Verdrag en, meer in het bijzonder, rekening houdend met de verschillen Verdrag en, meer in het bijzonder, rekening houdend met de verschillen
in behandeling die bij die bepaling zijn verboden en die in de andere in behandeling die bij die bepaling zijn verboden en die in de andere
bepalingen van artikel 2 worden genoemd. bepalingen van artikel 2 worden genoemd.
De vraag of de kinderen die zich bevinden in de situatie zoals De vraag of de kinderen die zich bevinden in de situatie zoals
beschreven in de verwijzingsbeslissingen, onder de rechtsbevoegdheid beschreven in de verwijzingsbeslissingen, onder de rechtsbevoegdheid
van de Belgische Staat ressorteren, valt samen met het onderzoek van van de Belgische Staat ressorteren, valt samen met het onderzoek van
de aangevoerde discriminatie en kan niet afzonderlijk worden beslecht. de aangevoerde discriminatie en kan niet afzonderlijk worden beslecht.
Ten aanzien van de in de prejudiciële vraag vermelde verschillen in Ten aanzien van de in de prejudiciële vraag vermelde verschillen in
behandeling behandeling
B.7.1. De aan de verwijzende rechter voorgelegde geschillen betreffen B.7.1. De aan de verwijzende rechter voorgelegde geschillen betreffen
kinderen wier ouders in de behoeften van hun door hen begeleide kinderen wier ouders in de behoeften van hun door hen begeleide
kinderen niet kunnen voorzien omdat zij illegaal op het grondgebied kinderen niet kunnen voorzien omdat zij illegaal op het grondgebied
verblijven. verblijven.
B.7.2. In de eerste plaats zijn het de ouders die verantwoordelijk B.7.2. In de eerste plaats zijn het de ouders die verantwoordelijk
zijn voor het waarborgen van de levensomstandigheden die nodig zijn zijn voor het waarborgen van de levensomstandigheden die nodig zijn
voor de ontwikkeling van het kind, zoals wordt gepreciseerd in artikel voor de ontwikkeling van het kind, zoals wordt gepreciseerd in artikel
27.2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. 27.2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
B.7.3. Wegens het illegale karakter van hun verblijf, hebben die B.7.3. Wegens het illegale karakter van hun verblijf, hebben die
ouders geen recht op de gewaarborgde gezinsbijslag. Wat de in België ouders geen recht op de gewaarborgde gezinsbijslag. Wat de in België
verblijvende kinderen betreft, vereist de wet van 20 juli 1971 tot verblijvende kinderen betreft, vereist de wet van 20 juli 1971 tot
instelling van gewaarborgde gezinsbijslag immers dat de natuurlijke instelling van gewaarborgde gezinsbijslag immers dat de natuurlijke
persoon van wie het kind ten behoeve van wie gezinsbijslag wordt persoon van wie het kind ten behoeve van wie gezinsbijslag wordt
toegekend ten laste is, gedurende minstens de laatste vijf jaar die de toegekend ten laste is, gedurende minstens de laatste vijf jaar die de
indiening van de aanvraag voorafgaan, werkelijk en ononderbroken indiening van de aanvraag voorafgaan, werkelijk en ononderbroken
verbleven heeft in België. De burgers van de Europese Unie, de verbleven heeft in België. De burgers van de Europese Unie, de
vluchtelingen en de staatlozen worden evenwel van die voorwaarde vluchtelingen en de staatlozen worden evenwel van die voorwaarde
vrijgesteld. Overeenkomstig artikel 1, zesde lid, van die wet worden vrijgesteld. Overeenkomstig artikel 1, zesde lid, van die wet worden
vreemdelingen die niet toegelaten of gemachtigd zijn in België te vreemdelingen die niet toegelaten of gemachtigd zijn in België te
verblijven of zich er te vestigen daarentegen uitgesloten van het verblijven of zich er te vestigen daarentegen uitgesloten van het
recht op gezinsbijslag. recht op gezinsbijslag.
B.7.4. Zoals de verwijzende rechter vaststelt, hebben die ouders voor B.7.4. Zoals de verwijzende rechter vaststelt, hebben die ouders voor
zichzelf geen recht op maatschappelijke dienstverlening, andere dan zichzelf geen recht op maatschappelijke dienstverlening, andere dan
dringende medische hulpverlening. Zij kunnen die ook niet indirect dringende medische hulpverlening. Zij kunnen die ook niet indirect
verkrijgen door de staat van behoeftigheid van hun kinderen aan te verkrijgen door de staat van behoeftigheid van hun kinderen aan te
voeren. Het zou immers niet redelijk zijn de vreemdelingen die zich voeren. Het zou immers niet redelijk zijn de vreemdelingen die zich
niet hebben gedragen overeenkomstig de bestaande niet hebben gedragen overeenkomstig de bestaande
verblijfsreglementering, doordat ze geen gevolg hebben gegeven aan een verblijfsreglementering, doordat ze geen gevolg hebben gegeven aan een
bevel het grondgebied te verlaten of geen verblijfsvergunning hebben bevel het grondgebied te verlaten of geen verblijfsvergunning hebben
verkregen, verschillend te behandelen naargelang zij al dan niet door verkregen, verschillend te behandelen naargelang zij al dan niet door
hun minderjarige kinderen zijn vergezeld. hun minderjarige kinderen zijn vergezeld.
Zelfs wanneer een dergelijke dienstverlening wordt toegekend door Zelfs wanneer een dergelijke dienstverlening wordt toegekend door
enkel rekening te houden met de staat van behoeftigheid van het kind, enkel rekening te houden met de staat van behoeftigheid van het kind,
zou zij indruisen tegen de doelstelling van de wetgever, die, zoals zou zij indruisen tegen de doelstelling van de wetgever, die, zoals
met name is uiteengezet in het arrest nr. 51/94, erin bestaat de met name is uiteengezet in het arrest nr. 51/94, erin bestaat de
vreemdeling die illegaal op het grondgebied verblijft ertoe aan te vreemdeling die illegaal op het grondgebied verblijft ertoe aan te
zetten in te gaan op het bevel tot het verlaten ervan. zetten in te gaan op het bevel tot het verlaten ervan.
B.7.5. De zorg om te beletten dat de maatschappelijke dienstverlening B.7.5. De zorg om te beletten dat de maatschappelijke dienstverlening
van haar doel wordt afgewend, zou evenwel niet kunnen verantwoorden van haar doel wordt afgewend, zou evenwel niet kunnen verantwoorden
dat ze volledig en in alle gevallen wordt geweigerd aan een kind, dat ze volledig en in alle gevallen wordt geweigerd aan een kind,
terwijl zou blijken dat die weigering het ertoe verplicht te leven in terwijl zou blijken dat die weigering het ertoe verplicht te leven in
omstandigheden die schadelijk zijn voor zijn gezondheid en zijn omstandigheden die schadelijk zijn voor zijn gezondheid en zijn
ontwikkeling en terwijl er geen enkel gevaar zou bestaan dat ouders ontwikkeling en terwijl er geen enkel gevaar zou bestaan dat ouders
die geen recht erop hebben, die dienstverlening zouden genieten. die geen recht erop hebben, die dienstverlening zouden genieten.
Artikel 2.2 van het Verdrag verplicht de Staten die partij zijn immers Artikel 2.2 van het Verdrag verplicht de Staten die partij zijn immers
« alle passende maatregelen [te nemen] om te waarborgen dat het kind « alle passende maatregelen [te nemen] om te waarborgen dat het kind
wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op
grond van de status [...] van de ouders [...] van het kind ». grond van de status [...] van de ouders [...] van het kind ».
B.7.6. De doelstellingen opgesomd in de artikelen 2, 3, 24.1, 26 en 27 B.7.6. De doelstellingen opgesomd in de artikelen 2, 3, 24.1, 26 en 27
van het Verdrag, die uitsluitend betrekking hebben op de kinderen, van het Verdrag, die uitsluitend betrekking hebben op de kinderen,
dienen dus te worden verzoend met de doelstelling die erin bestaat dienen dus te worden verzoend met de doelstelling die erin bestaat
volwassenen die illegaal op het grondgebied verblijven, niet ertoe aan volwassenen die illegaal op het grondgebied verblijven, niet ertoe aan
te zetten er te blijven. te zetten er te blijven.
B.7.7. Maatschappelijke dienstverlening moet kunnen worden toegekend B.7.7. Maatschappelijke dienstverlening moet kunnen worden toegekend
onder de drievoudige voorwaarde dat de bevoegde overheden hebben onder de drievoudige voorwaarde dat de bevoegde overheden hebben
vastgesteld dat de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in vastgesteld dat de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in
staat zijn die na te komen, dat vaststaat dat de aanvraag betrekking staat zijn die na te komen, dat vaststaat dat de aanvraag betrekking
heeft op onontbeerlijke uitgaven voor de ontwikkeling van het kind ten heeft op onontbeerlijke uitgaven voor de ontwikkeling van het kind ten
voordele van wie die dienstverlening wordt aangevraagd en dat het voordele van wie die dienstverlening wordt aangevraagd en dat het
centrum zich ervan vergewist dat de dienstverlening uitsluitend zal centrum zich ervan vergewist dat de dienstverlening uitsluitend zal
dienen om die uitgaven te dekken. dienen om die uitgaven te dekken.
Het staat dus aan het centrum - onder voorbehoud van een optreden van Het staat dus aan het centrum - onder voorbehoud van een optreden van
de wetgever die een andere gepaste regeling zou aannemen - een de wetgever die een andere gepaste regeling zou aannemen - een
dergelijke dienstverlening toe te kennen, op voorwaarde evenwel dat dergelijke dienstverlening toe te kennen, op voorwaarde evenwel dat
die valt binnen de perken van de specifieke behoeften van het kind, die valt binnen de perken van de specifieke behoeften van het kind,
dat zij wordt verleend in de vorm van een dienstverlening in natura of dat zij wordt verleend in de vorm van een dienstverlening in natura of
een tenlasteneming van uitgaven ten behoeve van derden die een een tenlasteneming van uitgaven ten behoeve van derden die een
dergelijke dienst verlenen, teneinde elk mogelijk misbruik in het dergelijke dienst verlenen, teneinde elk mogelijk misbruik in het
voordeel van de ouders uit te sluiten en met dien verstande dat die voordeel van de ouders uit te sluiten en met dien verstande dat die
dienstverlening niet belet dat de maatregel inzake de verwijdering van dienstverlening niet belet dat de maatregel inzake de verwijdering van
de ouders en hun kinderen wordt uitgevoerd. de ouders en hun kinderen wordt uitgevoerd.
B.7.8. Op voorwaarde dat de beoogde dienstverlening voldoet aan de in B.7.8. Op voorwaarde dat de beoogde dienstverlening voldoet aan de in
B.7.7 vermelde voorwaarden, zou zij niet kunnen worden geweigerd B.7.7 vermelde voorwaarden, zou zij niet kunnen worden geweigerd
zonder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met zonder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met
de artikelen 2, 3, 24.1., 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten de artikelen 2, 3, 24.1., 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten
van het kind, te schenden. Binnen die perken dient de prejudiciële van het kind, te schenden. Binnen die perken dient de prejudiciële
vraag bevestigend te worden beantwoord. vraag bevestigend te worden beantwoord.
B.7.9. Er dient niet te worden onderzocht of artikel 57, § 2, van de B.7.9. Er dient niet te worden onderzocht of artikel 57, § 2, van de
wet van 8 juli 1976 inbreuk pleegt op de andere in de vragen vermelde wet van 8 juli 1976 inbreuk pleegt op de andere in de vragen vermelde
bepalingen, vermits de eventuele schending ervan niet tot een andere bepalingen, vermits de eventuele schending ervan niet tot een andere
conclusie kan leiden. conclusie kan leiden.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
Artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de
openbare centra voor maatschappelijk welzijn schendt de artikelen 10 openbare centra voor maatschappelijk welzijn schendt de artikelen 10
en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2, 3, en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2, 3,
24.1, 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in 24.1, 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in
zoverre het, ten aanzien van minderjarigen wier ouders illegaal op het zoverre het, ten aanzien van minderjarigen wier ouders illegaal op het
grondgebied van het Rijk verblijven, zelfs de maatschappelijke grondgebied van het Rijk verblijven, zelfs de maatschappelijke
dienstverlening die zou voldoen aan de in B.7.7 vermelde voorwaarden, dienstverlening die zou voldoen aan de in B.7.7 vermelde voorwaarden,
uitsluit. uitsluit.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het
Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 juli 2003. Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 juli 2003.
De griffier, De griffier,
L. Potoms. L. Potoms.
De voorzitter, De voorzitter,
M. Melchior. M. Melchior.
^