← Terug naar "Arrest nr. 62/97 van 28 oktober 1997 Rolnummers 1022, 1023 en 1024 In zake : de prejudiciële
vraag betreffende artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd
inkomen voor bejaarden, gesteld door de Arbeids Het Arbitragehof, samengesteld
uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters H. (...)"
Arrest nr. 62/97 van 28 oktober 1997 Rolnummers 1022, 1023 en 1024 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, gesteld door de Arbeids Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters H. (...) | Arrest nr. 62/97 van 28 oktober 1997 Rolnummers 1022, 1023 en 1024 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, gesteld door de Arbeids Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters H. (...) |
---|---|
ARBITRAGEHOF | ARBITRAGEHOF |
Arrest nr. 62/97 van 28 oktober 1997 | Arrest nr. 62/97 van 28 oktober 1997 |
Rolnummers 1022, 1023 en 1024 | Rolnummers 1022, 1023 en 1024 |
In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1, § 1, van de wet | In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1, § 1, van de wet |
van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor | van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor |
bejaarden, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel. | bejaarden, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel. |
Het Arbitragehof, | Het Arbitragehof, |
samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de | samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de |
rechters H. Boel, L. François, P. Martens, J. Delruelle, G. De Baets, | rechters H. Boel, L. François, P. Martens, J. Delruelle, G. De Baets, |
E. Cerexhe, H. Coremans, A. Arts, R. Henneuse en M. Bossuyt, | E. Cerexhe, H. Coremans, A. Arts, R. Henneuse en M. Bossuyt, |
bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van | bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van |
voorzitter M. Melchior, | voorzitter M. Melchior, |
wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag |
Bij elk van de vonnissen van 25 november 1996 in zake respectievelijk | Bij elk van de vonnissen van 25 november 1996 in zake respectievelijk |
A. Hendricx, A. Paulis en J. Nagy tegen de Rijksdienst voor | A. Hendricx, A. Paulis en J. Nagy tegen de Rijksdienst voor |
Pensioenen, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn | Pensioenen, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn |
ingekomen op 9 december 1996, heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de | ingekomen op 9 december 1996, heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de |
volgende prejudiciële vraag gesteld : | volgende prejudiciële vraag gesteld : |
« Is artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van | « Is artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van |
een gewaarborgd inkomen voor bejaarden strijdig met de artikelen 10 en | een gewaarborgd inkomen voor bejaarden strijdig met de artikelen 10 en |
11 van de Belgische Grondwet, gecoördineerd op 17 februari 1994, | 11 van de Belgische Grondwet, gecoördineerd op 17 februari 1994, |
doordat het het voordeel van het gewaarborgd inkomen voor de vrouwen | doordat het het voordeel van het gewaarborgd inkomen voor de vrouwen |
van minder dan 60 jaar erkent terwijl het datzelfde voordeel niet | van minder dan 60 jaar erkent terwijl het datzelfde voordeel niet |
erkent voor de mannen van 60 tot 65 jaar ? » | erkent voor de mannen van 60 tot 65 jaar ? » |
II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil | II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil |
Alphonse Hendricx, André Paulis en Janos Nagy hebben voor de | Alphonse Hendricx, André Paulis en Janos Nagy hebben voor de |
Arbeidsrechtbank te Brussel een beroep ingesteld tegen de beslissingen | Arbeidsrechtbank te Brussel een beroep ingesteld tegen de beslissingen |
waarbij de Rijksdienst voor Pensioenen weigerde hen het voordeel van | waarbij de Rijksdienst voor Pensioenen weigerde hen het voordeel van |
de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen | de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen |
voor bejaarden te laten genieten. Aangezien hun verzoek was ingediend | voor bejaarden te laten genieten. Aangezien hun verzoek was ingediend |
vóór de eerste dag van de maand die één jaar voorafgaat aan de maand | vóór de eerste dag van de maand die één jaar voorafgaat aan de maand |
waarin zij de leeftijd van 65 jaar zullen bereiken, was de Rijksdienst | waarin zij de leeftijd van 65 jaar zullen bereiken, was de Rijksdienst |
van oordeel dat zij niet aan de in artikel 1, § 1, van de wet vereiste | van oordeel dat zij niet aan de in artikel 1, § 1, van de wet vereiste |
voorwaarde voldeden. | voorwaarde voldeden. |
Bij drie vonnissen van 25 november 1996, heeft de elfde kamer van de | Bij drie vonnissen van 25 november 1996, heeft de elfde kamer van de |
Arbeidsrechtbank te Brussel in dezelfde bewoordingen de voormelde | Arbeidsrechtbank te Brussel in dezelfde bewoordingen de voormelde |
prejudiciële vraag gesteld. | prejudiciële vraag gesteld. |
III. De rechtspleging voor het Hof | III. De rechtspleging voor het Hof |
Bij beschikkingen van 9 december 1996 heeft de voorzitter in functie | Bij beschikkingen van 9 december 1996 heeft de voorzitter in functie |
voor ieder van de zaken de rechters van de zetel aangewezen | voor ieder van de zaken de rechters van de zetel aangewezen |
overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 | overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 |
januari 1989 op het Arbitragehof. | januari 1989 op het Arbitragehof. |
De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was | De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was |
om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen. | om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen. |
Bij beschikking van 7 januari 1997 heeft het Hof in voltallige zitting | Bij beschikking van 7 januari 1997 heeft het Hof in voltallige zitting |
de zaken samengevoegd. | de zaken samengevoegd. |
Van de verwijzingsbeslissingen is kennisgegeven overeenkomstig artikel | Van de verwijzingsbeslissingen is kennisgegeven overeenkomstig artikel |
77 van de organieke wet bij op 13 januari 1997 ter post aangetekende | 77 van de organieke wet bij op 13 januari 1997 ter post aangetekende |
brieven; bij dezelfde brieven is kennisgegeven van de beschikking tot | brieven; bij dezelfde brieven is kennisgegeven van de beschikking tot |
samenvoeging. | samenvoeging. |
Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is | Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is |
bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 januari 1997. | bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 januari 1997. |
Memories zijn ingediend door : | Memories zijn ingediend door : |
- A. Hendricx, Koopliedenstraat 50, 1000 Brussel, en J. Nagy, | - A. Hendricx, Koopliedenstraat 50, 1000 Brussel, en J. Nagy, |
Laanbrugstraat 29, 1000 Brussel, bij op 21 februari 1997 ter post | Laanbrugstraat 29, 1000 Brussel, bij op 21 februari 1997 ter post |
aangetekende brief; | aangetekende brief; |
- de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, en de Rijksdienst voor | - de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, en de Rijksdienst voor |
Pensioenen, Zuidertoren, 1060 Brussel, bij op 28 februari 1997 ter | Pensioenen, Zuidertoren, 1060 Brussel, bij op 28 februari 1997 ter |
post aangetekende brief. | post aangetekende brief. |
Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de | Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de |
organieke wet bij op 17 maart 1997 ter post aangetekende brieven. | organieke wet bij op 17 maart 1997 ter post aangetekende brieven. |
Memories van antwoord zijn ingediend door : | Memories van antwoord zijn ingediend door : |
- A. Hendricx en J. Nagy bij op 11 april 1997 ter post aangetekende | - A. Hendricx en J. Nagy bij op 11 april 1997 ter post aangetekende |
brief; | brief; |
- de Ministerraad en de Rijksdienst voor Pensioenen bij op 11 april | - de Ministerraad en de Rijksdienst voor Pensioenen bij op 11 april |
1997 ter post aangetekende brief. | 1997 ter post aangetekende brief. |
Bij beschikking van 28 mei 1997 heeft voorzitter M. Melchior de zaken | Bij beschikking van 28 mei 1997 heeft voorzitter M. Melchior de zaken |
voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting. | voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting. |
Bij beschikking van 28 mei 1997 heeft het Hof de zaken in gereedheid | Bij beschikking van 28 mei 1997 heeft het Hof de zaken in gereedheid |
verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 26 juni 1997. | verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 26 juni 1997. |
Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten | Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten |
bij op 29 mei 1997 ter post aangetekende brieven. | bij op 29 mei 1997 ter post aangetekende brieven. |
Bij beschikking van 29 mei 1997 heeft het Hof de termijn waarbinnen | Bij beschikking van 29 mei 1997 heeft het Hof de termijn waarbinnen |
het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 9 december 1997. | het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 9 december 1997. |
Op de openbare terechtzitting van 26 juni 1997 : | Op de openbare terechtzitting van 26 juni 1997 : |
- zijn verschenen : | - zijn verschenen : |
. Mr. A. Vercruysse loco Mr. S. Wahis, advocaten bij de balie te | . Mr. A. Vercruysse loco Mr. S. Wahis, advocaten bij de balie te |
Brussel, voor A. Hendricx en J. Nagy; | Brussel, voor A. Hendricx en J. Nagy; |
. Mr. F. Tulkens, advocaat bij de balie te Brussel, loco Mr. P. | . Mr. F. Tulkens, advocaat bij de balie te Brussel, loco Mr. P. |
Gérard, advocaat bij het Hof van Cassatie, voor de Ministerraad en de | Gérard, advocaat bij het Hof van Cassatie, voor de Ministerraad en de |
Rijksdienst voor Pensioenen; | Rijksdienst voor Pensioenen; |
- hebben de rechters-verslaggevers P. Martens en G. De Baets verslag | - hebben de rechters-verslaggevers P. Martens en G. De Baets verslag |
uitgebracht; | uitgebracht; |
- zijn de voornoemde advocaten gehoord; | - zijn de voornoemde advocaten gehoord; |
- zijn de zaken in beraad genomen. | - zijn de zaken in beraad genomen. |
De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende | De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende |
van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de | van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de |
talen voor het Hof. | talen voor het Hof. |
IV. In rechte | IV. In rechte |
- A - | - A - |
Memorie van Alphonse Hendricx en Janos Nagy | Memorie van Alphonse Hendricx en Janos Nagy |
A.1. De vonnissen bevatten een materiële fout : in plaats van : « voor | A.1. De vonnissen bevatten een materiële fout : in plaats van : « voor |
de vrouwen van minder dan 60 jaar », moet men lezen : « voor de | de vrouwen van minder dan 60 jaar », moet men lezen : « voor de |
vrouwen van ten minste 60 jaar oud ». | vrouwen van ten minste 60 jaar oud ». |
A.2. Er dient te worden verwezen naar de uiteenzetting in het arrest | A.2. Er dient te worden verwezen naar de uiteenzetting in het arrest |
van het Hof nr. 9/94 van 27 januari 1994. Er dient tevens te worden | van het Hof nr. 9/94 van 27 januari 1994. Er dient tevens te worden |
opgemerkt dat de betwiste bepaling geenszins een overgangsbepaling | opgemerkt dat de betwiste bepaling geenszins een overgangsbepaling |
vormde die werd aangenomen om op termijn een of andere gelijkheid | vormde die werd aangenomen om op termijn een of andere gelijkheid |
tussen mannen en vrouwen te herstellen. Dat is des te meer zo daar de | tussen mannen en vrouwen te herstellen. Dat is des te meer zo daar de |
richtlijn 79/7/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 | richtlijn 79/7/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 |
december 1978 de Lid-Staten de verplichting oplegde binnen een termijn | december 1978 de Lid-Staten de verplichting oplegde binnen een termijn |
van zes jaar de noodzakelijke bepalingen in werking te stellen om de | van zes jaar de noodzakelijke bepalingen in werking te stellen om de |
gelijkheid tussen mannen en vrouwen inzake sociale zekerheid tot stand | gelijkheid tussen mannen en vrouwen inzake sociale zekerheid tot stand |
te brengen. | te brengen. |
Pas zeer recent, bij het koninklijk besluit van 23 december 1996, | Pas zeer recent, bij het koninklijk besluit van 23 december 1996, |
werden maatregelen aangenomen teneinde op termijn, namelijk tegen 2 | werden maatregelen aangenomen teneinde op termijn, namelijk tegen 2 |
januari 2009, die gelijkheid in te voeren wat het gewaarborgd inkomen | januari 2009, die gelijkheid in te voeren wat het gewaarborgd inkomen |
betreft. | betreft. |
A.3. De Rijksdienst voor Pensioenen betoogt dat de normale | A.3. De Rijksdienst voor Pensioenen betoogt dat de normale |
pensioenleeftijd eveneens die van de mogelijke toekenning van het | pensioenleeftijd eveneens die van de mogelijke toekenning van het |
gewaarborgd inkomen moet zijn. Die redenering kan niet worden afgeleid | gewaarborgd inkomen moet zijn. Die redenering kan niet worden afgeleid |
uit de motivering van het arrest nr. 9/94. Door op te merken dat dit | uit de motivering van het arrest nr. 9/94. Door op te merken dat dit |
argument geen basis meer had en door daaraan toe te voegen : « | argument geen basis meer had en door daaraan toe te voegen : « |
ongeacht overigens de pertinentie ervan », heeft het Hof eenvoudigweg | ongeacht overigens de pertinentie ervan », heeft het Hof eenvoudigweg |
geoordeeld dat het die argumentatie niet verder diende te analyseren, | geoordeeld dat het die argumentatie niet verder diende te analyseren, |
omdat de bepalingen van de wet van 20 juli 1990 die vergelijking elke | omdat de bepalingen van de wet van 20 juli 1990 die vergelijking elke |
juridische grondslag ontnamen. | juridische grondslag ontnamen. |
A.4. Men zou tevergeefs verwijzen naar de schriftelijke opmerkingen | A.4. Men zou tevergeefs verwijzen naar de schriftelijke opmerkingen |
van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de zaak C-154/96 | van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de zaak C-154/96 |
Wolfs/Rijksdienst voor Pensioenen van 17 juli 1996. Dat standpunt | Wolfs/Rijksdienst voor Pensioenen van 17 juli 1996. Dat standpunt |
bestaat er uitsluitend in vast te stellen dat het verschil in | bestaat er uitsluitend in vast te stellen dat het verschil in |
behandeling tussen mannen en vrouwen volgens het Belgische stelsel | behandeling tussen mannen en vrouwen volgens het Belgische stelsel |
onder het in artikel 7, lid 1, a), van de richtlijn 79/7/EEG bedoelde | onder het in artikel 7, lid 1, a), van de richtlijn 79/7/EEG bedoelde |
afwijkende stelsel kan blijven vallen, op voorwaarde dat dit stelsel | afwijkende stelsel kan blijven vallen, op voorwaarde dat dit stelsel |
de vroegere discriminatie mildert en dat het deel uitmaakt van een | de vroegere discriminatie mildert en dat het deel uitmaakt van een |
officieel proces van geleidelijke inwerkingstelling van het beginsel | officieel proces van geleidelijke inwerkingstelling van het beginsel |
van de gelijke behandeling. De Belgische Staat heeft dat goed | van de gelijke behandeling. De Belgische Staat heeft dat goed |
begrepen, vermits hij overgangsmaatregelen heeft genomen om aan die | begrepen, vermits hij overgangsmaatregelen heeft genomen om aan die |
discriminatie een einde te maken. | discriminatie een einde te maken. |
A.5. Men zou tevergeefs de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van | A.5. Men zou tevergeefs de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van |
het recht op een bestaansminimum aanvoeren om het bestaan van een | het recht op een bestaansminimum aanvoeren om het bestaan van een |
verschil in behandeling te betwisten. De voorwaarden om dat | verschil in behandeling te betwisten. De voorwaarden om dat |
bestaansminimum te genieten zijn immers niet dezelfde, aangezien de | bestaansminimum te genieten zijn immers niet dezelfde, aangezien de |
begunstigde met name moet doen blijken van zijn wil om te werken, wat | begunstigde met name moet doen blijken van zijn wil om te werken, wat |
niet het geval is om het gewaarborgd inkomen te genieten. De | niet het geval is om het gewaarborgd inkomen te genieten. De |
toegekende inkomens zijn bovendien minder voordelig. | toegekende inkomens zijn bovendien minder voordelig. |
A.6. Men zou evenmin kunnen betogen dat het bekritiseerde verschil | A.6. Men zou evenmin kunnen betogen dat het bekritiseerde verschil |
noodzakelijkerwijze van tijdelijke aard zou zijn om « de erfenissen | noodzakelijkerwijze van tijdelijke aard zou zijn om « de erfenissen |
uit het verleden » die ten nadele van de vrouw spelen, uit te wissen, | uit het verleden » die ten nadele van de vrouw spelen, uit te wissen, |
aangezien het Hof op dat argument een antwoord heeft gegeven in zijn | aangezien het Hof op dat argument een antwoord heeft gegeven in zijn |
arrest nr. 9/94. In de parlementaire voorbereiding wordt met geen | arrest nr. 9/94. In de parlementaire voorbereiding wordt met geen |
woord gerept over een mogelijk tijdelijk karakter. De Belgische Staat | woord gerept over een mogelijk tijdelijk karakter. De Belgische Staat |
heeft nu pas de noodzakelijke maatregelen genomen om aan dat verschil | heeft nu pas de noodzakelijke maatregelen genomen om aan dat verschil |
in behandeling een dergelijk karakter te verlenen. | in behandeling een dergelijk karakter te verlenen. |
A.7. De op het geslacht gebaseerde discriminatie is dus duidelijk. | A.7. De op het geslacht gebaseerde discriminatie is dus duidelijk. |
Artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 moet onverenigbaar worden | Artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 moet onverenigbaar worden |
verklaard met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. | verklaard met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. |
Memorie van de Ministerraad en van de Rijksdienst voor Pensioenen | Memorie van de Ministerraad en van de Rijksdienst voor Pensioenen |
A.8. Zoals de Arbeidsrechtbank doet opmerken, werd in het Belgisch | A.8. Zoals de Arbeidsrechtbank doet opmerken, werd in het Belgisch |
Staatsblad van 20 juli 1996 een wet van 19 juni 1996 bekendgemaakt « | Staatsblad van 20 juli 1996 een wet van 19 juni 1996 bekendgemaakt « |
tot interpretatie van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een | tot interpretatie van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een |
flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de | flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de |
werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn ». | werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn ». |
Artikel 2 van die wet bepaalt dat « onder het woord 'rustpensioen' | Artikel 2 van die wet bepaalt dat « onder het woord 'rustpensioen' |
[wordt] verstaan het vervangingsinkomen dat toegekend wordt aan de | [wordt] verstaan het vervangingsinkomen dat toegekend wordt aan de |
gerechtigde die wordt geacht door ouderdom arbeidsongeschikt te zijn | gerechtigde die wordt geacht door ouderdom arbeidsongeschikt te zijn |
geworden, welke toestand voor de mannelijke gerechtigden wordt geacht | geworden, welke toestand voor de mannelijke gerechtigden wordt geacht |
te ontstaan op de leeftijd van 65 jaar en voor de vrouwelijke | te ontstaan op de leeftijd van 65 jaar en voor de vrouwelijke |
gerechtigden op de leeftijd van 60 jaar ». | gerechtigden op de leeftijd van 60 jaar ». |
A.9. Bovendien voert de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de | A.9. Bovendien voert de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de |
sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de | sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de |
wettelijke pensioenstelsels verscheidene nieuwe bepalingen inzake | wettelijke pensioenstelsels verscheidene nieuwe bepalingen inzake |
wettelijke pensioenen en gewaarborgde inkomens voor bejaarden in. | wettelijke pensioenen en gewaarborgde inkomens voor bejaarden in. |
A.10. Ter uitvoering van de wet van 26 juli 1996 werd ten slotte een | A.10. Ter uitvoering van de wet van 26 juli 1996 werd ten slotte een |
in Ministerraad overlegd koninklijk besluit genomen op 23 december | in Ministerraad overlegd koninklijk besluit genomen op 23 december |
1996, « tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 » van die wet. | 1996, « tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 » van die wet. |
A.11. Samengevat wordt inzake flexibiliteit van het pensioen een | A.11. Samengevat wordt inzake flexibiliteit van het pensioen een |
vermoeden van arbeidsongeschiktheid wegens ouderdom vastgesteld op 65 | vermoeden van arbeidsongeschiktheid wegens ouderdom vastgesteld op 65 |
jaar voor de mannen en op 60 jaar voor de vrouwen. | jaar voor de mannen en op 60 jaar voor de vrouwen. |
Overigens bepaalt artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 voortaan | Overigens bepaalt artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 voortaan |
: « Een gewaarborgd inkomen wordt verzekerd aan de mannen en vrouwen | : « Een gewaarborgd inkomen wordt verzekerd aan de mannen en vrouwen |
die ten minste vijfenzestig jaar oud zijn en die aan de door deze wet | die ten minste vijfenzestig jaar oud zijn en die aan de door deze wet |
gestelde voorwaarden voldoen, waarbij die nieuwe definitie echter pas | gestelde voorwaarden voldoen, waarbij die nieuwe definitie echter pas |
op 1 juli 1997 in werking treedt. Een reeks overgangsmaatregelen wijkt | op 1 juli 1997 in werking treedt. Een reeks overgangsmaatregelen wijkt |
van dat artikel af. | van dat artikel af. |
A.12. De rechtspraak van het arrest nr. 9/94 kan echter, gelet op de | A.12. De rechtspraak van het arrest nr. 9/94 kan echter, gelet op de |
hiervoor vermelde nieuwe elementen, niet worden gehandhaafd. Het | hiervoor vermelde nieuwe elementen, niet worden gehandhaafd. Het |
uitleggende karakter van de wet van 19 juni 1996 wijst erop dat de wet | uitleggende karakter van de wet van 19 juni 1996 wijst erop dat de wet |
van 20 juli 1990 niet tot doel had de pensioenleeftijd voor mannen en | van 20 juli 1990 niet tot doel had de pensioenleeftijd voor mannen en |
vrouwen eenvormig te maken, maar wel een einde te maken aan de | vrouwen eenvormig te maken, maar wel een einde te maken aan de |
onzekerheid die was ontstaan uit de uiteenlopende rechtspraak | onzekerheid die was ontstaan uit de uiteenlopende rechtspraak |
betreffende de pensioenleeftijd (zie met name Gedr. St., Kamer, | betreffende de pensioenleeftijd (zie met name Gedr. St., Kamer, |
1995-1996, nr. 449/1, pp. 10 en 11). Het doel is bereikt door de | 1995-1996, nr. 449/1, pp. 10 en 11). Het doel is bereikt door de |
vaststelling van een vermoeden van arbeidsongeschiktheid op 65 jaar | vaststelling van een vermoeden van arbeidsongeschiktheid op 65 jaar |
voor de mannen en op 60 jaar voor de vrouwen. Die cijfers | voor de mannen en op 60 jaar voor de vrouwen. Die cijfers |
vertegenwoordigen de « pensioenleeftijd » voor de toepassing van de | vertegenwoordigen de « pensioenleeftijd » voor de toepassing van de |
wet van 20 juli 1990, de leeftijd vanaf welke een vervangingsinkomen | wet van 20 juli 1990, de leeftijd vanaf welke een vervangingsinkomen |
kan worden toegekend, dit wil zeggen het « rustpensioen » in de zin | kan worden toegekend, dit wil zeggen het « rustpensioen » in de zin |
van artikel 2 van de wet van 19 juni 1996 (idem). Daaruit volgt dat | van artikel 2 van de wet van 19 juni 1996 (idem). Daaruit volgt dat |
artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een | artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een |
gewaarborgd inkomen voor bejaarden, respectievelijk voor de mannen van | gewaarborgd inkomen voor bejaarden, respectievelijk voor de mannen van |
ten minste 65 jaar en voor de vrouwen van ten minste 60 jaar, niet | ten minste 65 jaar en voor de vrouwen van ten minste 60 jaar, niet |
discriminerend is. Dat onderscheid tussen de leeftijden stemt overeen | discriminerend is. Dat onderscheid tussen de leeftijden stemt overeen |
met het onderscheid dat inzake rustpensioen in de wet van 20 juli | met het onderscheid dat inzake rustpensioen in de wet van 20 juli |
1990, uitgelegd door die van 19 juni 1996, wordt gehandhaafd (zie J. | 1990, uitgelegd door die van 19 juni 1996, wordt gehandhaafd (zie J. |
Jacqmain, « Pension de retraite : une curieuse loi interprétative », | Jacqmain, « Pension de retraite : une curieuse loi interprétative », |
Soc. Kron. 1996/11, p. 523). | Soc. Kron. 1996/11, p. 523). |
A.13. De huidige situatie is overigens tijdelijk, vermits de | A.13. De huidige situatie is overigens tijdelijk, vermits de |
wettelijke leeftijd om het gewaarborgd inkomen te verkrijgen vanaf het | wettelijke leeftijd om het gewaarborgd inkomen te verkrijgen vanaf het |
jaar 2009 een gelijk recht aan de mannen en de vrouwen vanaf 65 jaar | jaar 2009 een gelijk recht aan de mannen en de vrouwen vanaf 65 jaar |
zal verzekeren. | zal verzekeren. |
Die geleidelijke evolutie is verantwoord door historische | Die geleidelijke evolutie is verantwoord door historische |
overwegingen, eveneens rekening houdend met de financiële en | overwegingen, eveneens rekening houdend met de financiële en |
structurele beperkingen van de verschillende stelsels van sociale | structurele beperkingen van de verschillende stelsels van sociale |
zekerheid (zie arrest nr. 56/93 in verband met het onderscheid tussen | zekerheid (zie arrest nr. 56/93 in verband met het onderscheid tussen |
bedienden en arbeiders). | bedienden en arbeiders). |
A.14. Wegens de voorafgaande elementen, schendt artikel 1, § 1, van de | A.14. Wegens de voorafgaande elementen, schendt artikel 1, § 1, van de |
wet van 1 april 1969 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. | wet van 1 april 1969 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. |
Memorie van antwoord van Alphonse Hendricx en Janos Nagy | Memorie van antwoord van Alphonse Hendricx en Janos Nagy |
A.15. De interpretatieve wet van 19 juni 1996 heeft geen invloed op de | A.15. De interpretatieve wet van 19 juni 1996 heeft geen invloed op de |
door de wet van 1 april 1969 in het leven geroepen discriminatie. Ten | door de wet van 1 april 1969 in het leven geroepen discriminatie. Ten |
aanzien van vrouwen en mannen verschillende leeftijden behouden, zowel | aanzien van vrouwen en mannen verschillende leeftijden behouden, zowel |
voor het rustpensioen als voor het gewaarborgd inkomen, is strijdig | voor het rustpensioen als voor het gewaarborgd inkomen, is strijdig |
met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. | met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. |
A.16. In het door de Europese Commissie gegeven advies in de zaak | A.16. In het door de Europese Commissie gegeven advies in de zaak |
Wolfs wordt de afwijking, ten opzichte van artikel 7 van de richtlijn | Wolfs wordt de afwijking, ten opzichte van artikel 7 van de richtlijn |
79/7/EEG, voor de rustpensioenen aangenomen op voorwaarde dat het | 79/7/EEG, voor de rustpensioenen aangenomen op voorwaarde dat het |
stelsel deel uitmaakt van een proces van geleidelijke | stelsel deel uitmaakt van een proces van geleidelijke |
inwerkingstelling van de gelijkheid van behandeling. Zulks is niet het | inwerkingstelling van de gelijkheid van behandeling. Zulks is niet het |
geval voor artikel 1 van de wet van 1 april 1969. | geval voor artikel 1 van de wet van 1 april 1969. |
A.17. De bepalingen van de wet van 27 juli 1996 en van het koninklijk | A.17. De bepalingen van de wet van 27 juli 1996 en van het koninklijk |
besluit van 23 december 1996 zullen geen weerslag hebben op de aan het | besluit van 23 december 1996 zullen geen weerslag hebben op de aan het |
Hof voorgelegde gevallen, aangezien enkel de betwiste bepaling van | Hof voorgelegde gevallen, aangezien enkel de betwiste bepaling van |
toepassing is voor de periode die aan 30 juni 1997 voorafgaat, zonder | toepassing is voor de periode die aan 30 juni 1997 voorafgaat, zonder |
dat een overgangsbepaling ertoe strekt een geleidelijke gelijkheid van | dat een overgangsbepaling ertoe strekt een geleidelijke gelijkheid van |
behandeling tussen mannen en vrouwen tot stand te brengen wat het | behandeling tussen mannen en vrouwen tot stand te brengen wat het |
gewaarborgd inkomen betreft. | gewaarborgd inkomen betreft. |
A.18. De richtlijn nr. 79/7/EEG legde de Lid-Staten de verplichting | A.18. De richtlijn nr. 79/7/EEG legde de Lid-Staten de verplichting |
op, uiterlijk tegen 19 december 1984, de gelijkheid tussen mannen en | op, uiterlijk tegen 19 december 1984, de gelijkheid tussen mannen en |
vrouwen inzake sociale zekerheid in te voeren. De Belgische Staat | vrouwen inzake sociale zekerheid in te voeren. De Belgische Staat |
heeft tussen 1978 en 1997 geen enkele maatregel genomen. Hij kan zich | heeft tussen 1978 en 1997 geen enkele maatregel genomen. Hij kan zich |
op de bepalingen die een geleidelijke gelijkheid zullen instellen niet | op de bepalingen die een geleidelijke gelijkheid zullen instellen niet |
beroepen om de discriminatie uit het verleden te verantwoorden. | beroepen om de discriminatie uit het verleden te verantwoorden. |
Memorie van antwoord van de Ministerraad en van de Rijksdienst voor | Memorie van antwoord van de Ministerraad en van de Rijksdienst voor |
Pensioenen | Pensioenen |
A.19. De partijen zijn het erover eens ervan uit te gaan dat het | A.19. De partijen zijn het erover eens ervan uit te gaan dat het |
koninklijk besluit van 23 december 1996 pas uitwerking heeft vanaf 1 | koninklijk besluit van 23 december 1996 pas uitwerking heeft vanaf 1 |
juli 1997 en te dezen niet van toepassing is. Met dat koninklijk | juli 1997 en te dezen niet van toepassing is. Met dat koninklijk |
besluit dient evenwel rekening te worden gehouden om te oordelen of er | besluit dient evenwel rekening te worden gehouden om te oordelen of er |
een discriminatie bestaat. | een discriminatie bestaat. |
A.20. De partijen Hendricx en Nagy spreken elkaar tegen wanneer zij, | A.20. De partijen Hendricx en Nagy spreken elkaar tegen wanneer zij, |
enerzijds, betogen dat sinds 19 december 1984 de Belgische Staat de | enerzijds, betogen dat sinds 19 december 1984 de Belgische Staat de |
gelijkheid van behandeling had moeten verwezenlijken, met name inzake | gelijkheid van behandeling had moeten verwezenlijken, met name inzake |
het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, en, anderzijds, dat « de | het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, en, anderzijds, dat « de |
leeftijd om het gewaarborgd inkomen te genieten overeenstemt met die | leeftijd om het gewaarborgd inkomen te genieten overeenstemt met die |
om het rustpensioen te genieten ». | om het rustpensioen te genieten ». |
A.21. De reglementeringen inzake het pensioen en het gewaarborgd | A.21. De reglementeringen inzake het pensioen en het gewaarborgd |
inkomen zijn in het interne recht met elkaar in verband gebracht door | inkomen zijn in het interne recht met elkaar in verband gebracht door |
artikel 11, § 3, van de wet van 1 april 1969, gewijzigd bij de wet van | artikel 11, § 3, van de wet van 1 april 1969, gewijzigd bij de wet van |
20 juli 1991, volgens hetwelk de pensioenaanvraag ingediend als | 20 juli 1991, volgens hetwelk de pensioenaanvraag ingediend als |
werknemer of als zelfstandige, door een persoon die voldoet aan de | werknemer of als zelfstandige, door een persoon die voldoet aan de |
leeftijdsvoorwaarden vereist om het gewaarborgd inkomen te bekomen, | leeftijdsvoorwaarden vereist om het gewaarborgd inkomen te bekomen, |
geldt als aanvraag voor het gewaarborgd inkomen ». Dat verband heeft | geldt als aanvraag voor het gewaarborgd inkomen ». Dat verband heeft |
het Hof tevens onderstreept in zijn arrest nr. 9/94. Men weet dat de | het Hof tevens onderstreept in zijn arrest nr. 9/94. Men weet dat de |
wet van 20 juli 1990 het voorwerp heeft uitgemaakt van de | wet van 20 juli 1990 het voorwerp heeft uitgemaakt van de |
interpretatieve wet van 19 juni 1996. | interpretatieve wet van 19 juni 1996. |
A.22. Vóór de interpretatieve wet had de Arbeidsrechtbank te Brussel, | A.22. Vóór de interpretatieve wet had de Arbeidsrechtbank te Brussel, |
in de zaak Wolfs/Rijksdienst voor Pensioenen, drie prejudiciële vragen | in de zaak Wolfs/Rijksdienst voor Pensioenen, drie prejudiciële vragen |
gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en | gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en |
wegens die wet heeft het Hof van Cassatie bij arresten van 4 november | wegens die wet heeft het Hof van Cassatie bij arresten van 4 november |
1996 aan het Hof van Justitie een vraag gesteld over de draagwijdte | 1996 aan het Hof van Justitie een vraag gesteld over de draagwijdte |
van artikel 7 van de richtlijn 79/7/EEG. In zijn conclusies, in de | van artikel 7 van de richtlijn 79/7/EEG. In zijn conclusies, in de |
zaak Wolfs, oordeelt advocaat-generaal Elmer dat de wet van 20 juli | zaak Wolfs, oordeelt advocaat-generaal Elmer dat de wet van 20 juli |
1990, zoals zij is geïnterpreteerd door de wet van 19 juni 1996, | 1990, zoals zij is geïnterpreteerd door de wet van 19 juni 1996, |
binnen de toepassingssfeer van artikel 7 van de richtlijn valt en dus | binnen de toepassingssfeer van artikel 7 van de richtlijn valt en dus |
aan het in artikel 4 vervatte verbod op onderscheid tussen mannen en | aan het in artikel 4 vervatte verbod op onderscheid tussen mannen en |
vrouwen ontsnapt. Mocht het Hof van Justitie die conclusies volgen, | vrouwen ontsnapt. Mocht het Hof van Justitie die conclusies volgen, |
zou de oplossing een weerslag kunnen hebben op de aan het Arbitragehof | zou de oplossing een weerslag kunnen hebben op de aan het Arbitragehof |
gestelde vraag, vanwege het vastgestelde verband tussen de | gestelde vraag, vanwege het vastgestelde verband tussen de |
pensioenleeftijd en de leeftijd waarop men het gewaarborgd inkomen kan | pensioenleeftijd en de leeftijd waarop men het gewaarborgd inkomen kan |
genieten. | genieten. |
A.23. In ondergeschikte orde wordt erop gewezen dat het Hof in zijn | A.23. In ondergeschikte orde wordt erop gewezen dat het Hof in zijn |
arrest nr. 9/94 heeft opgemerkt dat « het argument in verband met de | arrest nr. 9/94 heeft opgemerkt dat « het argument in verband met de |
normale pensioenleeftijd [...] geen basis meer [heeft], ongeacht | normale pensioenleeftijd [...] geen basis meer [heeft], ongeacht |
overigens de pertinentie ervan ». Dat betekent dat het onderscheid | overigens de pertinentie ervan ». Dat betekent dat het onderscheid |
niet meer in aanmerking moest worden genomen in zoverre, vóór de | niet meer in aanmerking moest worden genomen in zoverre, vóór de |
interpretatie ervan door de wet van 19 juni 1996, de wet van 20 juli | interpretatie ervan door de wet van 19 juni 1996, de wet van 20 juli |
1990 in die zin werd begrepen dat zij een flexibele pensioenleeftijd | 1990 in die zin werd begrepen dat zij een flexibele pensioenleeftijd |
invoerde. | invoerde. |
A.24. Zelfs indien men zou moeten aannemen dat het Hof de vraag of de | A.24. Zelfs indien men zou moeten aannemen dat het Hof de vraag of de |
vergelijking van de verschillende leeftijd voor mannen en vrouwen | vergelijking van de verschillende leeftijd voor mannen en vrouwen |
relevant is, in het midden heeft willen laten, zou dat verschil niet | relevant is, in het midden heeft willen laten, zou dat verschil niet |
strijdig zijn met het gelijkheidsbeginsel. Het is de erfenis uit het | strijdig zijn met het gelijkheidsbeginsel. Het is de erfenis uit het |
verleden die aan het verdwijnen is wegens de wijziging van artikel 1, | verleden die aan het verdwijnen is wegens de wijziging van artikel 1, |
§ 1, van de wet van 1 april 1969, die vanaf 1 juli 1997 van toepassing | § 1, van de wet van 1 april 1969, die vanaf 1 juli 1997 van toepassing |
zal zijn. Die gelijkheid zal worden ingevoerd door de leeftijd voor de | zal zijn. Die gelijkheid zal worden ingevoerd door de leeftijd voor de |
vrouwen af te stemmen op die welke voor de mannen geldt. Voor | vrouwen af te stemmen op die welke voor de mannen geldt. Voor |
laatstgenoemden staat de beweerde discriminatie niet vast, vermits de | laatstgenoemden staat de beweerde discriminatie niet vast, vermits de |
in 1969 ingevoerde situatie onveranderd is en zal blijven. | in 1969 ingevoerde situatie onveranderd is en zal blijven. |
A.25. Mocht het Hof oordelen dat, om de discriminatie te beëindigen, | A.25. Mocht het Hof oordelen dat, om de discriminatie te beëindigen, |
het gewaarborgd inkomen aan de mannen en de vrouwen vanaf de leeftijd | het gewaarborgd inkomen aan de mannen en de vrouwen vanaf de leeftijd |
van 60 jaar moet worden toegekend, zou het de basis leggen voor een | van 60 jaar moet worden toegekend, zou het de basis leggen voor een |
andere discriminatie vermits, vanaf 1 juli 1997, de vrouwen het | andere discriminatie vermits, vanaf 1 juli 1997, de vrouwen het |
gewaarborgd inkomen pas vanaf 61 jaar en de mannen vanaf 65 zullen | gewaarborgd inkomen pas vanaf 61 jaar en de mannen vanaf 65 zullen |
genieten, met dien verstande dat het onderscheid binnen een redelijke | genieten, met dien verstande dat het onderscheid binnen een redelijke |
termijn moet verdwijnen. | termijn moet verdwijnen. |
- B - | - B - |
B.1. In zijn arrest nr. 9/94 van 27 januari 1994 heeft het Hof voor | B.1. In zijn arrest nr. 9/94 van 27 januari 1994 heeft het Hof voor |
recht gezegd : | recht gezegd : |
« Artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een | « Artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een |
gewaarborgd inkomen voor bejaarden schendt de artikelen 6 en 6bis | gewaarborgd inkomen voor bejaarden schendt de artikelen 6 en 6bis |
[thans 10 en 11] van de Grondwet, in zoverre krachtens dat artikel | [thans 10 en 11] van de Grondwet, in zoverre krachtens dat artikel |
vrouwen van ten minste 60 jaar aanspraak kunnen maken op het | vrouwen van ten minste 60 jaar aanspraak kunnen maken op het |
gewaarborgd inkomen, terwijl mannen van 60 tot 65 jaar dat niet | gewaarborgd inkomen, terwijl mannen van 60 tot 65 jaar dat niet |
kunnen. » | kunnen. » |
B.2. De prejudiciële vraag, zoals zij door de tussenvonnissen van de | B.2. De prejudiciële vraag, zoals zij door de tussenvonnissen van de |
verwijzende rechter van 16 september 1996 is toegelicht, noopt het Hof | verwijzende rechter van 16 september 1996 is toegelicht, noopt het Hof |
ertoe zich opnieuw over het probleem te buigen, rekening houdend met | ertoe zich opnieuw over het probleem te buigen, rekening houdend met |
de wet van 19 juni 1996 tot interpretatie van de wet van 20 juli 1990, | de wet van 19 juni 1996 tot interpretatie van de wet van 20 juli 1990, |
en in overweging nemend het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november | en in overweging nemend het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november |
1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. | 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. |
B.3. Bovendien vestigen de Ministerraad en de Rijksdienst voor | B.3. Bovendien vestigen de Ministerraad en de Rijksdienst voor |
Pensioenen de aandacht van het Hof op prejudiciële procedures die bij | Pensioenen de aandacht van het Hof op prejudiciële procedures die bij |
het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hangende zijn. | het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hangende zijn. |
De ene betreft vragen gesteld bij een vonnis van de Arbeidsrechtbank | De ene betreft vragen gesteld bij een vonnis van de Arbeidsrechtbank |
te Brussel van 22 april 1996 (zaak C-154/96, Wolfs/Rijksdienst voor | te Brussel van 22 april 1996 (zaak C-154/96, Wolfs/Rijksdienst voor |
Pensioenen); de andere betreffen prejudiciële vragen gesteld bij | Pensioenen); de andere betreffen prejudiciële vragen gesteld bij |
arresten van het Hof van Cassatie van 4 november 1996. Daarin wordt | arresten van het Hof van Cassatie van 4 november 1996. Daarin wordt |
het Hof van Justitie ondervraagd over de draagwijdte van de richtlijn | het Hof van Justitie ondervraagd over de draagwijdte van de richtlijn |
79/7/EEG van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke | 79/7/EEG van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke |
tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen | tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen |
en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, en meer in het | en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, en meer in het |
bijzonder in verband met artikel 7, lid 1, a), ervan, volgens hetwelk | bijzonder in verband met artikel 7, lid 1, a), ervan, volgens hetwelk |
de richtlijn geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om | de richtlijn geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om |
« de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd met het oog op | « de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd met het oog op |
de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen en de gevolgen die | de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen en de gevolgen die |
hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties », van haar | hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties », van haar |
werkingssfeer uit te sluiten. | werkingssfeer uit te sluiten. |
B.4. Ten slotte doen de Ministerraad en de Rijksdienst voor Pensioenen | B.4. Ten slotte doen de Ministerraad en de Rijksdienst voor Pensioenen |
opmerken dat de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale | opmerken dat de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale |
zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke | zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke |
pensioenstelsels nieuwe bepalingen inzake wettelijke pensioenen en | pensioenstelsels nieuwe bepalingen inzake wettelijke pensioenen en |
gewaarborgd inkomen voor bejaarden bevat. Artikel 17 van de wet | gewaarborgd inkomen voor bejaarden bevat. Artikel 17 van de wet |
machtigt de Koning ertoe bij in Ministerraad overlegd besluit alle | machtigt de Koning ertoe bij in Ministerraad overlegd besluit alle |
nuttige maatregelen te nemen teneinde, met name, « de | nuttige maatregelen te nemen teneinde, met name, « de |
gelijkberechtiging van mannen en vrouwen geleidelijk te | gelijkberechtiging van mannen en vrouwen geleidelijk te |
verwezenlijken, en dit gelijktijdig met het verwezenlijken van de | verwezenlijken, en dit gelijktijdig met het verwezenlijken van de |
gelijkberechtiging in de sociale zekerheid ». Het koninklijk besluit | gelijkberechtiging in de sociale zekerheid ». Het koninklijk besluit |
van 23 december 1996, genomen ter uitvoering van de artikelen 15, 16 | van 23 december 1996, genomen ter uitvoering van de artikelen 15, 16 |
en 17 van die wet, heeft artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 | en 17 van die wet, heeft artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 |
door de volgende bepaling vervangen : | door de volgende bepaling vervangen : |
« Een gewaarborgd inkomen wordt verzekerd aan de mannen en vrouwen die | « Een gewaarborgd inkomen wordt verzekerd aan de mannen en vrouwen die |
ten minste vijfenzestig jaar oud zijn en die aan de door deze wet | ten minste vijfenzestig jaar oud zijn en die aan de door deze wet |
gestelde voorwaarden voldoen. » | gestelde voorwaarden voldoen. » |
Hetzelfde koninklijk besluit bevat, enerzijds, een bepaling (artikel | Hetzelfde koninklijk besluit bevat, enerzijds, een bepaling (artikel |
14) die het vroegere artikel 1 van de wet van 1 april 1969 handhaaft | 14) die het vroegere artikel 1 van de wet van 1 april 1969 handhaaft |
voor diegenen die een gewaarborgd inkomen genieten ter uitvoering van | voor diegenen die een gewaarborgd inkomen genieten ter uitvoering van |
een beslissing die gevolgen heeft gehad vóór 1 juli 1997, en, | een beslissing die gevolgen heeft gehad vóór 1 juli 1997, en, |
anderzijds, bepalingen (artikel 16) die, vanaf diezelfde datum, de | anderzijds, bepalingen (artikel 16) die, vanaf diezelfde datum, de |
leeftijd waarop een vrouw aanspraak kan maken op een gewaarborgd | leeftijd waarop een vrouw aanspraak kan maken op een gewaarborgd |
inkomen geleidelijk aan van 60 jaar op 65 jaar brengen, waarbij de | inkomen geleidelijk aan van 60 jaar op 65 jaar brengen, waarbij de |
gelijkheid tussen mannen en vrouwen, zoals die is verankerd in het | gelijkheid tussen mannen en vrouwen, zoals die is verankerd in het |
nieuwe artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969, vanaf 2009 | nieuwe artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969, vanaf 2009 |
effectief wordt. | effectief wordt. |
B.5. In zijn arrest nr. 9/94 overwoog het Hof : | B.5. In zijn arrest nr. 9/94 overwoog het Hof : |
« Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 1 april 1969 | « Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 1 april 1969 |
tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden is | tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden is |
uitdrukkelijk vastgesteld dat de vereiste leeftijd om dat inkomen te | uitdrukkelijk vastgesteld dat de vereiste leeftijd om dat inkomen te |
genieten (65 jaar voor de mannen, 60 jaar voor de vrouwen) met de | genieten (65 jaar voor de mannen, 60 jaar voor de vrouwen) met de |
normale pensioenleeftijd overeenstemt (Memorie van toelichting, Gedr. | normale pensioenleeftijd overeenstemt (Memorie van toelichting, Gedr. |
St., Kamer, B.Z. 1968, nr. 134-1, p. 5). Sindsdien kunnen alle | St., Kamer, B.Z. 1968, nr. 134-1, p. 5). Sindsdien kunnen alle |
werknemers, mannelijke en vrouwelijke, op grond van de wet van 20 juli | werknemers, mannelijke en vrouwelijke, op grond van de wet van 20 juli |
1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers | 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers |
en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het | en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het |
algemeen welzijn, in ruste worden gesteld vanaf 60 jaar. Bijgevolg kan | algemeen welzijn, in ruste worden gesteld vanaf 60 jaar. Bijgevolg kan |
een man, wanneer hij tussen 60 en 65 jaar oud is, zijn rechten op het | een man, wanneer hij tussen 60 en 65 jaar oud is, zijn rechten op het |
pensioen doen gelden zonder die op het gewaarborgd inkomen te kunnen | pensioen doen gelden zonder die op het gewaarborgd inkomen te kunnen |
doen gelden terwijl een vrouw, in dezelfde situatie, haar rechten op | doen gelden terwijl een vrouw, in dezelfde situatie, haar rechten op |
beide kan doen gelden. Het argument in verband met de normale | beide kan doen gelden. Het argument in verband met de normale |
pensioenleeftijd heeft geen basis meer, ongeacht overigens de | pensioenleeftijd heeft geen basis meer, ongeacht overigens de |
pertinentie ervan. » | pertinentie ervan. » |
B.6. De interpretatieve wet van 19 juni 1996 bepaalt : | B.6. De interpretatieve wet van 19 juni 1996 bepaalt : |
« Art. 2.Voor de toepassing van de artikelen 2, §§ 1, 2, 3, en 3, §§ |
« Art. 2.Voor de toepassing van de artikelen 2, §§ 1, 2, 3, en 3, §§ |
1, 2, 3, 5, 6, 7, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een | 1, 2, 3, 5, 6, 7, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een |
flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de | flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de |
werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn wordt | werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn wordt |
onder het woord 'rustpensioen' verstaan het vervangingsinkomen dat | onder het woord 'rustpensioen' verstaan het vervangingsinkomen dat |
toegekend wordt aan de gerechtigde die wordt geacht door ouderdom | toegekend wordt aan de gerechtigde die wordt geacht door ouderdom |
arbeidsongeschikt te zijn geworden, welke toestand voor de mannelijke | arbeidsongeschikt te zijn geworden, welke toestand voor de mannelijke |
gerechtigden wordt geacht te ontstaan op de leeftijd van 65 jaar en | gerechtigden wordt geacht te ontstaan op de leeftijd van 65 jaar en |
voor de vrouwelijke gerechtigden op de leeftijd van 60 jaar. » | voor de vrouwelijke gerechtigden op de leeftijd van 60 jaar. » |
Met die bepaling heeft de wetgever hoofdzakelijk willen expliciteren | Met die bepaling heeft de wetgever hoofdzakelijk willen expliciteren |
dat de wet van 20 juli 1990 niet tot doel had de pensioenleeftijd voor | dat de wet van 20 juli 1990 niet tot doel had de pensioenleeftijd voor |
mannen en vrouwen gelijk te schakelen. Met het oog op de interpretatie | mannen en vrouwen gelijk te schakelen. Met het oog op de interpretatie |
van die wet, heeft hij zich op een wettelijk vermoeden beroepen | van die wet, heeft hij zich op een wettelijk vermoeden beroepen |
volgens hetwelk de pensioengerechtigden op de leeftijd van 65 jaar | volgens hetwelk de pensioengerechtigden op de leeftijd van 65 jaar |
voor de mannen en 60 jaar voor de vrouwen geacht worden | voor de mannen en 60 jaar voor de vrouwen geacht worden |
arbeidsongeschikt te zijn, waarbij die cijfers de « pensioenleeftijd » | arbeidsongeschikt te zijn, waarbij die cijfers de « pensioenleeftijd » |
vertegenwoordigen (advies van de afdeling wetgeving van de Raad van | vertegenwoordigen (advies van de afdeling wetgeving van de Raad van |
State, Gedr. St., Kamer, 1995-1996, nr. 449/1, p. 11). | State, Gedr. St., Kamer, 1995-1996, nr. 449/1, p. 11). |
Zoals de Arbeidsrechtbank in haar voormeld vonnis van 16 september | Zoals de Arbeidsrechtbank in haar voormeld vonnis van 16 september |
1996 in herinnering brengt, stelt het koninklijk besluit nr. 72 van 10 | 1996 in herinnering brengt, stelt het koninklijk besluit nr. 72 van 10 |
november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der | november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der |
zelfstandigen de pensioenleeftijd eveneens vast op 65 jaar voor de | zelfstandigen de pensioenleeftijd eveneens vast op 65 jaar voor de |
mannen en op 60 jaar voor de vrouwen. | mannen en op 60 jaar voor de vrouwen. |
B.7. Aangezien het Hof niet wordt ondervraagd over de grondwettigheid | B.7. Aangezien het Hof niet wordt ondervraagd over de grondwettigheid |
van de interpretatieve wet van 19 juni 1996, zal het niet onderzoeken | van de interpretatieve wet van 19 juni 1996, zal het niet onderzoeken |
of de arbeidsongeschiktheid wegens ouderdom geacht kan worden voor | of de arbeidsongeschiktheid wegens ouderdom geacht kan worden voor |
mannen en vrouwen op een verschillende leeftijd te ontstaan. Het zal | mannen en vrouwen op een verschillende leeftijd te ontstaan. Het zal |
onderzoeken of de vaststelling van een verschillende leeftijd voor de | onderzoeken of de vaststelling van een verschillende leeftijd voor de |
mannen en voor de vrouwen bestaanbaar is met het gelijkheidsbeginsel | mannen en voor de vrouwen bestaanbaar is met het gelijkheidsbeginsel |
in de enkele aangelegenheid die wordt behandeld door de wet van 1 | in de enkele aangelegenheid die wordt behandeld door de wet van 1 |
april 1969, namelijk die van de toekenning van een minimuminkomen aan | april 1969, namelijk die van de toekenning van een minimuminkomen aan |
bejaarden. | bejaarden. |
B.8. De Belgische Staat doet gelden dat het verschil in behandeling | B.8. De Belgische Staat doet gelden dat het verschil in behandeling |
tussen mannen en vrouwen te dezen niet in strijd zou zijn met het | tussen mannen en vrouwen te dezen niet in strijd zou zijn met het |
gelijkheidsbeginsel, aangezien het de erfenis uit het verleden zou | gelijkheidsbeginsel, aangezien het de erfenis uit het verleden zou |
zijn, die geleidelijk aan verdwijnt vanwege de wijziging van artikel | zijn, die geleidelijk aan verdwijnt vanwege de wijziging van artikel |
1, § 1, van de wet van 1 april 1969, van toepassing sedert 1 juli | 1, § 1, van de wet van 1 april 1969, van toepassing sedert 1 juli |
1997. | 1997. |
B.9. Al is het zo dat de erfenis uit het verleden zou kunnen verklaren | B.9. Al is het zo dat de erfenis uit het verleden zou kunnen verklaren |
dat maatregelen kunnen worden genomen inzake arbeidsrecht of | dat maatregelen kunnen worden genomen inzake arbeidsrecht of |
socialezekerheidsrecht om progressief de ongelijkheid van de vrouw en | socialezekerheidsrecht om progressief de ongelijkheid van de vrouw en |
de man te verhelpen, toch zou dat argument niet kunnen verantwoorden | de man te verhelpen, toch zou dat argument niet kunnen verantwoorden |
dat het gewaarborgd inkomen voor bejaarden op ongelijke wijze wordt | dat het gewaarborgd inkomen voor bejaarden op ongelijke wijze wordt |
toegekend aan de mannen en aan de vrouwen. Immers, het gewaarborgd | toegekend aan de mannen en aan de vrouwen. Immers, het gewaarborgd |
inkomen voor bejaarden wordt toegekend ongeacht de hoedanigheid van de | inkomen voor bejaarden wordt toegekend ongeacht de hoedanigheid van de |
gerechtigde als vroegere werknemer, het wordt niet berekend op basis | gerechtigde als vroegere werknemer, het wordt niet berekend op basis |
van de bezoldigingen die hij tijdens zijn beroepsleven heeft genoten | van de bezoldigingen die hij tijdens zijn beroepsleven heeft genoten |
en het is niet afhankelijk van de door hem of voor hem gestorte | en het is niet afhankelijk van de door hem of voor hem gestorte |
bijdragen. Hoewel verscheidene bepalingen van de wet van 1 april 1969 | bijdragen. Hoewel verscheidene bepalingen van de wet van 1 april 1969 |
een verband vaststellen tussen het recht op het gewaarborgd inkomen en | een verband vaststellen tussen het recht op het gewaarborgd inkomen en |
het recht op een rustpensioen, met name artikel 1, § 2, 6°, artikel | het recht op een rustpensioen, met name artikel 1, § 2, 6°, artikel |
11, § 3, en artikel 15, beantwoorden de beide instellingen aan | 11, § 3, en artikel 15, beantwoorden de beide instellingen aan |
verschillende situaties en doelstellingen. | verschillende situaties en doelstellingen. |
B.10. Aangezien, als gevolg van de wet, een persoon recht heeft op | B.10. Aangezien, als gevolg van de wet, een persoon recht heeft op |
ruimere of minder ruime bestaansmiddelen naargelang die persoon een | ruimere of minder ruime bestaansmiddelen naargelang die persoon een |
man of een vrouw is, alle andere gegevens gelijk blijvende, kan het | man of een vrouw is, alle andere gegevens gelijk blijvende, kan het |
Hof slechts de vaststelling van ongrondwettigheid die het had gedaan | Hof slechts de vaststelling van ongrondwettigheid die het had gedaan |
in zijn arrest nr. 9/94, handhaven. | in zijn arrest nr. 9/94, handhaven. |
B.11. Ook al heeft de wetgever voorzien in maatregelen opdat in de | B.11. Ook al heeft de wetgever voorzien in maatregelen opdat in de |
toekomst een einde wordt gemaakt aan de bekritiseerde discriminatie, | toekomst een einde wordt gemaakt aan de bekritiseerde discriminatie, |
toch blijft het zo dat voor de periode die betrekking heeft op de aan | toch blijft het zo dat voor de periode die betrekking heeft op de aan |
de verwijzende rechter voorgelegde geschillen, artikel 1, § 1, van de | de verwijzende rechter voorgelegde geschillen, artikel 1, § 1, van de |
wet van 1 april 1969, zoals het van kracht was vóór 1 juli 1997, de | wet van 1 april 1969, zoals het van kracht was vóór 1 juli 1997, de |
artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt. | artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt. |
Om die redenen, | Om die redenen, |
het Hof | het Hof |
zegt voor recht : | zegt voor recht : |
Artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een | Artikel 1, § 1, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een |
gewaarborgd inkomen voor bejaarden, zoals het was gesteld vóór de | gewaarborgd inkomen voor bejaarden, zoals het was gesteld vóór de |
wijziging ervan door het koninklijk besluit van 23 december 1996, | wijziging ervan door het koninklijk besluit van 23 december 1996, |
schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre krachtens | schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre krachtens |
dat artikel vrouwen van ten minste 60 jaar aanspraak kunnen maken op | dat artikel vrouwen van ten minste 60 jaar aanspraak kunnen maken op |
het gewaarborgd inkomen, terwijl mannen van 60 tot 65 jaar dat niet | het gewaarborgd inkomen, terwijl mannen van 60 tot 65 jaar dat niet |
kunnen. | kunnen. |
Aldus uitgesproken in het Frans en in het Nederlands, overeenkomstig | Aldus uitgesproken in het Frans en in het Nederlands, overeenkomstig |
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het |
Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 oktober 1997. | Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 oktober 1997. |
De griffier, | De griffier, |
L. Potoms. | L. Potoms. |
De voorzitter, | De voorzitter, |
M. Melchior. | M. Melchior. |