gepubliceerd op 30 april 2009
Ministerieel besluit tot bepaling van de nadere technische regels voor de unieke identificatie van springstoffen voor civiel gebruik
27 APRIL 2009. - Ministerieel besluit tot bepaling van de nadere technische regels voor de unieke identificatie van springstoffen voor civiel gebruik
De Minister voor Ondernemen, Gelet op de wet van 28 mei 1956 betreffende de ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen, artikel 1;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen, artikel 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 februari 2000, en artikel 3, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 1 februari 2000 en 14 mei 2000;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 april 2009 tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van springstoffen voor civiel gebruik, artikel 4;
Gelet op het ministerieel besluit van 3 november 1958 houdende ambtelijke erkenning en indeling der springstoffen;
Gelet op het advies 46.130/1 van de Raad van State, gegeven op 19 maart 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit :
Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2008/43/EG van de Commissie van 4 april 2008 tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik, overeenkomstig richtlijn 93/15/EEG van de Raad
Art. 2.Dit besluit is niet van toepassing op : 1° springstoffen die onverpakt of in pompwagens worden vervoerd en geleverd om rechtstreeks in het schietgat te worden gelost;2° springstoffen die worden vervaardigd op de plaats waar zij tot ontploffing worden gebracht en die nadat zij geproduceerd zijn, onmiddellijk worden geladen (« productie ter plaatse »);3° munitie.
Art. 3.Wat springstoffen in de vorm van patronen en springstoffen in zakken betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op elk patroon of elke verpakking aangebracht of rechtstreeks op elk patroon of elke verpakking gedrukt. Op elke kist patronen wordt een corresponderend etiket aangebracht.
Daarnaast mogen ondernemingen ook op elk patroon of elke verpakking een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke kist patronen een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
Art. 4.Wat betreft de verpakte springstoffen die uit twee componenten bestaan, wordt de unieke identificatie hetzij in de vorm van een zelfklevend etiket aangebracht, hetzij rechtstreeks gedrukt op elke kleinste verpakkingseenheid die de twee componenten bevat.
Art. 5.Wat gewone ontstekers en lonten betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op het omhulsel van de ontsteker aangebracht of rechtstreeks op het omhulsel gedrukt.
Op elke kist ontstekers of lonten wordt een corresponderend etiket aangebracht.
Daarnaast mogen ondernemingen ook op elke ontsteker of lont een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke kist ontstekers of lonten een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
Art. 6.Wat elektrische, niet-elektrische en elektronische ontstekers betreft, wordt de unieke identificatie hetzij in de vorm van een zelfklevend etiket op de bedrading of de buizen aangebracht, hetzij in de vorm van een zelfklevend etiket op het omhulsel van de ontsteker aangebracht of rechtstreeks op het omhulsel gedrukt. Op elke kist ontstekers wordt een corresponderend etiket aangebracht.
Daarnaast mogen ondernemingen ook op elke ontsteker een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke kist ontstekers een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
Art. 7.Wat primers en boosters betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op de primer of booster aangebracht of rechtstreeks op de primer of booster gedrukt. Op elke kist primers of boosters wordt een corresponderend etiket aangebracht.
Daarnaast mogen ondernemingen ook op elke primer of booster een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke kist primers of boosters een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
Art. 8.Wat slagsnoeren en veiligheidslonten betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op de haspel aangebracht of rechtstreeks op de haspel gedrukt. De unieke identificatie wordt om de vijf meter aangebracht op het buitenste omhulsel van het snoer of de lont of op de gegroefde plastic binnenlaag net onder de buitenvezel van het snoer of de lont. Op elke kist slagsnoeren of lonten wordt een corresponderend etiket aangebracht.
Daarnaast mogen ondernemingen ook in elk snoer een passief, inert elektronisch merk inbrengen en op elke kist snoeren of lonten een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
Art. 9.Betreffende kisten en vaten die springstoffen bevatten, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op de kist of het vat aangebracht of rechtstreeks op de kist of het vat gedrukt.
Daarnaast mogen de ondernemingen ook op elke kist of elk vat een passief, inert elektronisch merk aanbrengen.
Art. 10.De ondernemingen mogen ten behoeve van hun klanten afneembare zelfklevende kopieën van het originele etiket op de springstoffen aanbrengen. Om misbruik te voorkomen, wordt op deze kopieën duidelijk zichtbaar vermeld dat het slechts kopieën van het originele etiket zijn.
Art. 11.Het punt 5 van het randnummer A2-2 van de bijlage « Klasse A. Ontplofbare stoffen » bij het ministerieel besluit van 3 november 1958 houdende ambtelijke erkenning en indeling der springstoffen wordt vervangen als volgt : « 5. Dynamiet moet in de vorm van patronen worden gebruikt.
Naast de unieke identificatie moet op het omhulsel van het patroon volgende vermelding staan : « dynamiet, ontplofbare stof ». »
Art. 12.Het punt 5 van het randnummer A4-1 van de bijlage « Klasse A. Ontplofbare stoffen » bij hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « 5. Naast de unieke identificatie moet op het omhulsel van deze springstoffen de vermelding « moeilijk ontvlambare springstof, ontplofbare stof. » staan. »
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 5 april 2012.
Brussel, 27 april 2009.
V. VAN QUICKENBORNE