Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 23 maart 1999
gepubliceerd op 31 maart 1999

Ministerieel besluit betreffende de modaliteiten voor de afgifte, de schorsing, de intrekking van de vergunning voor spoorwegonderneming en betreffende het nieuw onderzoek ervan

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
1999014081
pub.
31/03/1999
prom.
23/03/1999
ELI
eli/besluit/1999/03/23/1999014081/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 MAART 1999. - Ministerieel besluit betreffende de modaliteiten voor de afgifte, de schorsing, de intrekking van de vergunning voor spoorwegonderneming en betreffende het nieuw onderzoek ervan


De Minister van Vervoer, Gelet op de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (91/440/EEG) van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de gemeenschap;

Gelet op de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (95/18/EG) van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen;

Gelet op de richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen (95/19/EG) van 19 juni 1995 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van gebruiksrechten voor de infrastructuur;

Gelet op de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschap (91/440/EEG) van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de gemeenschap;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 december 1998 betreffende de vergunning van spoorwegonderneming en het gebruik van de spoorweginfrastructuur;

Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door : - de noodzaak om zonder uitstel de maatregelen te treffen die nodig zijn om te vermijden dat de verantwoordelijkheid van de Staat in het geding zou komen doordat hij in gebreke zou worden gesteld wegens het niet tijdig omzetten van de richtlijnen 95/18/EG en 95/19/EG; - de noodzaak om over duidelijke regels te beschikken voor het bekomen van de vergunning van spoorwegonderneming en het veiligheidsattest en over de toewijzing van de infrastructuurcapaciteit opdat spoorwegondernemingen op een billijke en niet discriminerende wijze zouden worden behandeld; - de noodzaak de veiligheid van alle spoorverkeer te waarborgen;

Gelet op de gecoördineerde wetten op de Raad van State inzonderheid op artikel 3bis, § 1;

Overwegende het belang dat alle vergunningsaanvragen een gelijkvormige en permanente behandeling krijgen;

Overwegende dat het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur in de persoon van zijn leidinggevende ambtenaar de bevoegde instantie is voor wat betreft het spoorvervoer, Besluit :

Artikel 1.De directeur-generaal van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur wordt belast met de afgifte, de schorsing, de intrekking en het nieuw onderzoek van de vergunning van spoorwegonderneming.

Art. 2.De spoorwegonderneming die om de afgifte van een vergunning verzoekt moet een ondertekende aanvraag per aangetekende brief met ontvangstbewijs sturen aan de directeur- generaal van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur.

Art. 3.De vergunningsaanvraag vermeldt het type dienst of de types diensten waarop zij betrekking heeft.

Onder dienst wordt verstaan elke prestatie van internationaal reizigersvervoer over een hogesnelheidslijn of over een conventionele spoorlijn, van internationaal goederenvervoer of van internationaal gecombineerd goederenvervoer, bedoeld in de artikelen 12 en 13 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (91/440/EEG) van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de gemeenschap.

Art. 4.De aanvraag voor het bekomen van een vergunning van spoorwegonderneming dient vergezeld van : 1° de documenten die staven dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden opgesomd in de artikelen 7 tot 11 van het koninklijk besluit van 11 december 1998 betreffende de vergunning van spoorwegonderneming en het gebruik van de spoorweginfrastructuur;voor een onderdaan van een andere Staat worden eveneens als gelijkwaardig aan het Belgische getuigschrift van goed zedelijk gedrag aanvaard, een uittreksel uit het strafregister of, bij ontstentenis, een gelijkwaardig document of attest, dat niet ouder is dan drie maand, afgeleverd door een bevoegde gerechtelijke of administratieve overheid van het land van oorsprong of herkomst en waaruit blijkt dat is voldaan aan de eisen van eerbaarheid; 2° een voor eensluidend verklaarde kopie van de akte tot oprichting van de rechtspersoon - aanvrager, alsook de eventuele wijzigingen ervan, een kopie van de beslissing tot benoeming van minstens één persoon, aangewezen om daadwerkelijk en permanent de vervoersactiviteit van de rechtspersoon-aanvrager te leiden en een voor eensluidend verklaarde kopie van de inschrijving in het Handelsregister.

Art. 5.De vergunning van spoorwegonderneming of de tijdelijke vergunning van spoorwegonderneming wordt aan de aanvrager toegestuurd per aangetekende brief met ontvangstbewijs door de directeur-generaal van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur.

Art. 6.§ 1 De documenten en stukken met betrekking tot het nieuw onderzoek van de vergunning van spoorwegonderneming bedoeld in het artikel 12 van voornoemd koninklijk besluit van 11 december 1998 dienen per aangetekende brief met ontvangstbewijs te worden gestuurd naar de directeur-generaal van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur, ten laatste drie maanden voor de vervaldatum van de geldigheid van de vergunning. § 2. De documenten en stukken met betrekking tot het nieuw onderzoek van de vergunning van spoorwegonderneming bedoeld in artikel 15 van het voornoemd koninklijk besluit van 11 december 1998 dienen per aangetekende brief met ontvangstbewijs te worden gestuurd naar de directeur-generaal van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur, van zodra de wijziging van de rechtskundige toestand van de spoorwegonderneming ingetreden is. § 3. De documenten en de stukken met betrekking tot het nieuw onderzoek van de vergunning van spoorwegonderneming, bedoeld in artikel 16 van het voornoemd koninklijk besluit van 11 december 1998 dienen per aangetekende brief met ontvangstbewijs te worden gestuurd naar de directeur-generaal van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur ten laatste drie maanden voor de datum van de daadwerkelijke uitbreiding of wijziging van de bedrijvigheid.

Art. 7.De houder van een vergunning van spoorwegonderneming of van een tijdelijke vergunning van spoorwegonderneming, afgeleverd in uitvoering van dit besluit, is ertoe gehouden de directeur-generaal van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur in kennis te stellen van elke toestandswijziging met mogelijke invloed op de eerbiediging van de voorwaarden vermeld in de artikelen 7 tot 11 van het voornoemd koninklijk besluit van 11 december 1998.

Art. 8.De directeur-generaal van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur kan zich op elk ogenblik ervan vergewissen dat de houder van een vergunning van spoorwegonderneming of van een tijdelijke vergunning van spoorwegonderneming de bepalingen bedoeld in de artikelen 7 tot 11 van het voornoemde koninklijk besluit van 11 december 1998 eerbiedigt.

Art. 9.Elke beslissing tot intrekking of schorsing van een vergunning van spoorweg-onderneming of van een tijdelijke vergunning van spoorwegonderneming wordt aan de houder betekend per aangetekende brief met ontvangstbewijs door de directeur-generaal van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur.

De intrekking of schorsing gaat daadwerkelijk in op de datum van de verzending van de notificatie. De beheerder van de spoorweginfrastructuur ontvangt onmiddellijk een kopie van genoemde notificatie.

De onderneming moet onmiddellijk de ingetrokken of geschorste vergunning terugsturen naar de directeur-generaal van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur per aangetekende brief met ontvangstbewijs.

Art. 10.§ 1. De documenten en stukken overgemaakt door de aanvrager in het kader van dit besluit dienen te bestaan uit een origineel en twee kopieën. § 2. Om ontvankelijk te worden verklaard dienen deze documenten en stukken te worden opgesteld in overeenstemming met de van kracht zijnde wetten met betrekking tot het gebruik der talen; indien dit niet het geval is gaan zij vergezeld van een vertaling in het Frans, Nederlands of Duits opgemaakt op kosten van de aanvrager door een beëdigd vertaler.

Art. 11.De vergunning van spoorwegonderneming en de tijdelijke vergunning van spoorwegonderneming zijn gelijkvormig aan de modellen vastgelegd in de bijlagen aan dit besluit.

Art. 12.Dit besluit treedt in werking op 1 april 1999.

Brussel, 23 maart 1999.

M. DAERDEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^