Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 23 februari 2023
gepubliceerd op 20 juli 2023

Ministerieel besluit tot uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen

bron
waalse overheidsdienst
numac
2023042745
pub.
20/07/2023
prom.
23/02/2023
ELI
eli/besluit/2023/02/23/2023042745/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 FEBRUARI 2023. - Ministerieel besluit tot uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen


De Minister van Landbouw, Gelet op Verordening (EU) nr. 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de Lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013;

Gelet op Verordening (EU) nr. 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

Gelet op het Waalse Landbouwwetboek, inzonderheid op de artikelen D.4, D.17, § 3, lid 2, D. 241, D.242, lid 1 en lid 2, D.243, D.249, lid 1 en lid 2, 3°, en D.251;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen, de artikelen 4, tweede lid 2, 5, § 1, 11, § 3, 12, 18, § 1, tweede lid, en 28, § 2;

Gelet op het verslag van 18 november 2022 opgesteld overeenkomstig artikel 3, 2°, van het decreet van 11 april 2014 houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 2014 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 november 2022 ;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 1 december 2022;

Gelet op het overleg tussen de Gewestelijke Regeringen en de Federale Overheid, gepleegd op 15 december 2022 ;

Gelet op het verzoek om advies binnen een termijn van dertig dagen, gericht aan de Raad van State op 22 december 2022, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het uitblijven van advies binnen deze termijn;

Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Gemeenschappelijke bepalingen voor verschillende interventies Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023: het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de gemeenschappelijke begrippen voor de interventies en steunmaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de conditionaliteit; 2° verzamelaanvraag: de verzamelaanvraag in de zin van artikel D.28 van het Waalse Landbouwwetboek; 3° landschapselementen: landschapselementen in de zin van artikel 2, § 1, eerste lid, 32°, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 ;4° grasland: elk landbouwareaal dat in het geïntegreerde beheers- en controlesysteem is aangegeven als blijvend grasland, tijdelijk grasland dat bestemd is om blijvend te worden of hoogstammige fruitbomen van vijftig tot tweehonderdvijftig bomen per hectare met uitzondering van weiden voor varkens en pluimvee;5° Sanitel: het geautomatiseerde gegevensbestand van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen bedoeld in artikel 2, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 20 mei 2022Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 10/06/2022 numac 2022041385 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels sluiten betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels;6° voederareaal : het voederareaal bepaald overeenkomstig artikel 18, § 1, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor de biologische landbouw;7° bouwland: bouwland in de zin van artikel 2, § 1, lid 1, 47°, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023.8° GVE: de grootvee-eenheid in de zin van artikel 2, § 1, lid 1, 48°, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023. Afdeling 2. - Procedure voor de aanwijzing van de deskundigen bedoeld

in artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen

Art. 2.§ 1. Overeenkomstig artikel 5, § 1, lid 1, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen zijn de criteria voor de aanwijzing van bevoegde deskundigen de volgende: 1° de deskundige is onafhankelijk van de landbouwer aan wie hij zijn advies geeft;2° de deskundige beschikt over de nodige technische en wetenschappelijke ervaring om advies te geven;3° de deskundige hangt af van de organisatie waaraan de Minister een taak van informatie, advies en toezicht betreffende de uitvoering van agromilieu- en klimaatmaatregelen heeft toevertrouwd. De in het eerste lid, 2°, bedoelde technische en wetenschappelijke ervaring wordt beoordeeld en geëvalueerd ten opzichte van de volgende vaardigheden: 1° beschikken over een technische of wetenschappelijke vorming van het korte of lange type op het gebied van biologie, landbouw, bosbouw of leefmilieu of over een afdoende beroepservaring van minstens vijf jaar die door het betaalorgaan als gelijkwaardig wordt geacht;2° beschikken over een kennis van landbouwtechnieken en -praktijken die een milieugevolg hebben op het landbouwgebied;3° kennis hebben van de problematiek, het juridisch kader en het technisch kader van de milieu- en klimaatarchitectuur van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;4° beschikken over een kennis van de aangepaste cartografische hulpmiddelen;5° beschikken over vaardigheden inzake communicatie en burotica om duidelijke, objectieve en op wetenschappelijke basis gebaseerde adviezen op te stellen. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde criteria worden gecontroleerd aan de hand van de volgende elementen : 1° betreffende paragraaf 1, eerste lid, 1°, een verklaring op erewoord waarin de deskundige zich ertoe verbindt elk belangenconflict te vermijden;2° met betrekking tot paragraaf 1, tweede lid, 2°, een afschrift van de curriculum vitae, van de diploma's van de deskundige en alle andere bewijsstukken.3° wat betreft paragraaf 1, eerste lid, 3°, het bewijs van professionele samenwerking tussen de deskundige en de betrokken organisatie. § 3. De procedure voor de aanwijzing van de bevoegde deskundigen wordt vastgesteld als volgt: 1° de organisatie, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, bezorgt het betaalorgaan tegen 1 januari van elk jaar een volledige lijst van natuurlijke personen die voldoen aan de aanwijzingscriteria en houdt de controle-elementen, bedoeld in paragraaf 2, ter beschikking van het betaalorgaan;2° het betaalorgaan valideert de lijst van bevoegde deskundigen op basis van de door de organisatie verstrekte informatie en, indien nodig, na verificatie van de aanwijzingscriteria;3° het betaalorgaan deelt de organisatie de namen mee van de deskundigen wier aanwijzing het valideert binnen een maand na ontvangst van de lijst van natuurlijke personen die aan de aanwijzingscriteria voldoen;4° de organisatie stelt het betaalorgaan onverwijld in kennis van elke wijziging in de lijst bedoeld in 1°. De in het eerste lid, 1° tot 3°, bedoelde procedure is van toepassing op de wijzigingen van de lijst van deskundigen. HOOFDSTUK 2. - Specificaties voor agromilieu- en klimaatmaatregelen Afdeling 1. - Maatregelen nr. 2 "natuurweiden"

Art. 3.Een jaarlijkse steun van 220 euro per hectare landbouwareaal onder verbintenis wordt toegekend aan landbouwers die zich ertoe verbinden grasland te bewerken overeenkomstig de in artikel 4 bedoelde specificaties.

De steun wordt toegekend voor maximaal 50% van de oppervlakte van het bedrijf dat voor de maatregel in aanmerking komt. Voor de eerste tien hectare geldt dit maximum niet.

Er wordt geen steun verleend voor een bedrag van minder dan 100 euro, berekend op het niveau van het bedrijf.

In toepassing van artikel 11, § 3, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen, wordt geen steun verleend voor graslanden die zijn aangewezen als UG 2 - Prioritaire open milieus, UG 3 - Weiden habitats van soorten, UG 4 - Extensieve stroken, UG temp 1 - Gebieden die onder een beschermingsstatuut vallen" of UG temp 2 - Gebieden met openbaar beheer, door respectievelijk artikel 2, 2° tot 4°, 14° en 15° van het besluit van de Waalse regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden.

Art. 4.§ 1. De specificatie voor maatregel nr. 2 "natuurweiden" bestaat uit de volgende eisen en verboden: 1° elke interventie tussen 1 november en 15 juni op een natuurlijke weide is verboden;2° de landbouwactiviteit die wordt uitgeoefend op een natuurlijke weide is tussen 16 juni en 31 oktober beperkt tot het begrazen en maaien van de kruidachtige vegetatie met oogst van het product van het maaien ;3° het toedienen van krachtvoer of voeder is verboden op een natuurlijke weide;4° het gebruik van minerale meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen op een natuurlijke weide is verboden. In afwijking van het eerste lid, 1°, zijn toegestaan 1° het uitrijden van organische meststoffen tijdens de in de artikelen R.200, R.201 en R.203 van het Waterwetboek bedoelde periodes; 2° het beheer van de landschapselementen gedurende de periode bedoeld in de artikelen 72, 74 en 75 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023;3° het oppervlakkig nivelleren van de grond door slechten van molshopen of herstel van schade door wilde zwijnen, van 1 januari tot en met 15 april. § 2. Wanneer een natuurlijke weide wordt gemaaid, wordt tot de volgende maaibeurt of begrazing een ongemaaid schuilgebied met een grasbedekking van ten minste 5% van de oppervlakte van het perceel gehandhaafd.

Op een natuurlijke weide mag niet worden gegraasd of gemaaid tot drie, respectievelijk zes weken na de laatste interventie.

De locatie van een schuilgebied blijft binnen een jaar dezelfde. Afdeling 2. - Maatregel nr. 4 "grasland met een hoge biologische

waarde"

Art. 5.§ 1. Een jaarlijkse steun van 470 euro per hectare landbouwareaal onder verbintenis wordt toegekend aan landbouwers die zich ertoe verbinden grasland te bewerken overeenkomstig de in artikel 6 bedoelde specificaties.

In toepassing van artikel 11, § 3, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen, wordt het steunbedrag verlaagd tot 250 euro per hectare voor graslanden die zijn aangewezen als UG 2 - Prioritaire open milieus, UG 3 - Weiden habitats van soorten, UG 4 - Extensieve stroken, UG temp 1 - Gebieden die onder een beschermingsstatuut vallen" of UG temp 2 - Gebieden met openbaar beheer, door respectievelijk artikel 2, 2° tot 4°, 14° en 15° van het besluit van de Waalse regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden.

De steun wordt niet verleend voor graslanden die als "Extensieve stroken" (UG 4) zijn aangewezen bij artikel 2, 4°, van het besluit van de Waalse regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden.

Art. 6.§ 1. De specificatie voor maatregel nr. 4 "grasland met een hoge biologische waarde" bestaat uit de volgende eisen en verboden: 1° het grasland wordt onderworpen aan een voorlopige diagnose van de biologische waarde ervan, op basis waarvan de deskundige een advies uitbrengt met relevante eisen, rekening houdend met de plaatselijke landbouw- en milieubeperkingen of -kwesties;2° gedurende een in het deskundigenadvies vermelde periode is elke andere interventie dan bedoeld in 3° verboden op een grasland met hoge biologische waarde;3° gedurende een in het deskundigenadvies bepaalde periode, blijft het gebruik van een grasland met hoge biologische waarde beperkt tot begrazing en het maaien van de kruidachtige vegetatie met, tenzij anders vermeld in het deskundigenadvies, het oogsten van het product van het maaien ;4° de toediening van krachtvoer of voeder aan dieren op grasland met een hoge biologische waarde is verboden;5° het gebruik van meststoffen of andere wijzigingen op grasland met een hoge biologische waarde is verboden;6° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op grasland met een hoge biologische waarde is verboden;7° het inzaaien of overzaaien van grasland met een hoge biologische waarde is verboden;8° bagger- of ruimingswerken aan sloten op grasland met een hoge biologische waarde zijn verboden. § 2. Van de verboden en voorschriften van paragraaf 1, 2°, 4°, 5°, 7° en 8° kan worden afgeweken in door de deskundige naar behoren gespecificeerde en gemotiveerde omstandigheden. § 3. Wanneer een grasland met hoge biologische waarde wordt gemaaid, wordt tot de volgende maaibeurt of begrazing een ongemaaid vluchtgebied met een grasbedekking van ten minste 10 % van de oppervlakte van het perceel gehandhaafd.

Tot drie, respectievelijk zes weken na de laatste ingreep mag grasland met een hoge biologische waarde niet worden begraasd of gemaaid, tenzij in het deskundigenadvies anders is bepaald en gemotiveerd.

De ligging van een schuilgebied blijft in een bepaald jaar dezelfde, tenzij in het deskundigenadvies een uitzondering wordt gespecificeerd en gemotiveerd. § 4. Het verbod in paragraaf 1, 5° is niet van toepassing op de uitwerpselen van dieren tijdens het begrazen van grasland met een hoge biologische waarde. Afdeling 3. - Maatregel nr. 5 "met gras bezaaide perceelsranden"

Art. 7.Een jaarlijkse steun van 1100 euro per hectare landbouwareaal onder verbintenis wordt toegekend aan landbouwers die zich ertoe verbinden bouwland te bewerken overeenkomstig de in de artikelen 8 tot 10 bedoelde specificaties.

In toepassing van artikel 11, § 3, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen, wordt geen steun verleend voor bouwland die is aangewezen als UG 4 - "Extensieve stroken", door artikel 2, 4°, van het besluit van de Waalse regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000 -locatie afgebakend zouden kunnen worden.

Art. 8.De specificatie voor maatregel nr. 5 "met gras bezaaide perceelsranden" bestaat uit de volgende eisen en verboden: 1° de met gras bezaaide perceelsrand is op bouwland aangelegd;2° de met gras bezaaide perceelsrand grenst aan ten minste één perceel dat voor de gehele duur van de verbintenis als bouwland is bestemd;3° de toegestane breedte van een met gras bezaaide perceelsrand ligt tussen tien en twintig meter, waarvan ten minste tien meter uit gras bestaat;4° twee met gras bezaaide perceelsranden mogen niet in de lengte naast elkaar liggen;5° de met gras bezaaide perceelsrand heeft een oppervlakte van ten minste twee are;6° de oppervlakte van het bedrijf bestemd voor met gras bezaaide perceelsrand bedraagt ten minste twintig are;7° de aanleg van een met gras bezaaide perceelsrand voldoet aan de bepalingen van artikel 9 ;8° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen of andere wijzigingen op een met gras bezaaide perceelsrand is verboden;9° het storten van meststoffen, bodemverbeteraars of gewasbeschermingsmiddelen op een met gras bezaaide perceelsrand is verboden;10° het plaatsen van bijenkorven op tijdelijke basis en het plaatsen van fascines op een met gras bezaaide perceelsrand wordt toegestaan;11° van 1 november tot en met 15 juli wordt op een met gras bezaaide perceelsrand geen activiteit uitgeoefend;12° de landbouwactiviteit die wordt uitgeoefend op een met gras bezaaide perceelsrand is tussen 16 juni en 31 oktober beperkt tot het begrazen en maaien van de kruidachtige vegetatie met oogst van het product van het maaien en begrazing door schapen;13° de toegang van gemotoriseerde voertuigen tot een met gras bezaaide perceelsrand wordt geregeld overeenkomstig artikel 10 ;14° openbare toegang tot een met gras bezaaide perceelsrand is verboden;15° in geval van modderstroom of natuurlijke afzetting van sedimenten van meer dan 10 centimeter dik, afzettingen of schade veroorzaakt door tijdelijke werken van openbaar nut, of schade veroorzaakt door wilde fauna wordt de bedekking van de met gras bezaaide perceelsrand hersteld of opnieuw aangeplant. Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, mag tijdens de looptijd van de verbintenis op het perceel dat grenst aan de met gras bezaaide perceelsrand niet langer dan drie jaar onafgebroken een plantendek aanwezig zijn.

In afwijking van het eerste lid, 4°, mogen twee met gras bezaaide perceelsranden in de lengterichting aaneengesloten zijn wanneer de oorspronkelijke configuratie van het betrokken deel van het bouwland waarop de met gras bezaaide perceelsrand is aangelegd, tussen twintig meter en veertig meter breed was.

In afwijking van het eerste lid, 11°, mag bij het inzaaien van de met gras bezaaide perceelsrand gedurende de eerste drie maanden vanaf de datum van aanleg één keer worden gemaaid door topping zonder dat het product van het maaien wordt geoogst.

Voor de toepassing van paragraaf 1, 12°, wordt in geval van begrazing of maaien van de met gras bezaaide perceelsrand een vluchtstrook die niet wordt gemaaid of begraasd en die een grasbedekking heeft, gehandhaafd over een breedte van ten minste twee meter. De ligging van de vluchtstrook blijft gedurende hetzelfde jaar dezelfde.

Art. 9.De aanleg van een met gras bezaaide perceelsrand bestaat hetzij in de handhaving van de reeds bestaande bedekking wanneer het perceel op de eerste dag van de verbintenis reeds met een met gras bezaaide perceelsrand bedekt is of een verbeterd perceel dat is aangelegd in het kader van een eerdere verbintenis die is afgelopen, hetzij in de inzaai van een soortenmengsel uiterlijk op 31 mei van het jaar waarin de eerste betalingsaanvraag wordt ingediend.

Bij het inzaaien van de een met gras bezaaide perceelsrand wordt de keuze van de samenstelling van het soortenmengsel aan de landbouwer overgelaten, mits aan de volgende eisen wordt voldaan: 1° het totale gewicht van het graszaad ligt tussen 40 en 85% van het gewicht dat gewoonlijk wordt gebruikt voor het zaaien in zuivere teelt;2° het totale gewicht van het zaad van Engelse raaigrasraaigras, doddegras, dactylis rietzwenkgras en beemdlangbloem bedraagt niet meer dan 30% van het gewicht dat gewoonlijk voor de inzaai ervan in zuivere teelt wordt gebruikt;3° de niet-meerjarige of zeer intensieve soorten, zoals gekruist Italiaans of Westerwoldraaigras, alsook de geteelde dravikken zijn uitgesloten;4° in het mengsel zijn ten minste drie soorten basispeulvruchten aanwezig, tot ten minste 5% van het gewicht dat normaliter voor hun inzaai in zuivere teelt wordt gebruikt;5° het totale gewicht van het zaad van basispeulvruchten ligt tussen 15 en 40% van het gewicht dat gewoonlijk wordt gebruikt voor het zaaien in zuivere teelt;6° andere dicotylen mogen in het mengsel worden opgenomen, waarbij het gewicht van de zaden voor elke soort ten hoogste 5% van het totale gewicht van het mengsel mag uitmaken. De lijst van in aanmerking komende soorten basispeulvruchten en dicotylen staat in bijlage 1.

De landbouwer bewaart bewijzen van de samenstelling van het gebruikte mengsel.

De gewichten van de zaden van de in lid 2 bedoelde soorten die gewoonlijk voor het zaaien in zuivere teelt worden gebruikt, zijn die bedoeld in artikel 30 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023.

Art. 10.Gemotoriseerde toegang tot een met gras bezaaide perceelsrand is alleen toegestaan in de volgende gevallen: 1° voor het onderhoud van de met gras bezaaide perceelsrand of, in voorkomend geval, van de daarop aanwezige bijenkasten;2° voor het onderhoud van houtgewassen naast de met gras bezaaide perceelsrand en op voorwaarde dat er geen andere toegang is;3° voor landbouwwerkzaamheden of het oogsten van houtgewassen op het perceel dat grenst aan de met gras bezaaide perceelsrand en op voorwaarde dat er geen andere toegang is. Alle schade die door gemotoriseerd verkeer op de met gras bezaaide perceelsrand wordt veroorzaakt, moet zo spoedig mogelijk worden hersteld. Afdeling 4. - Maatregel nr. 9 "ingerichte percelen"

Art. 11.Een jaarlijkse steun van 1600 euro per hectare landbouwareaal onder verbintenis wordt toegekend aan landbouwers die zich ertoe verbinden bouwland te bewerken overeenkomstig de in artikel 12 bedoelde specificaties.

In toepassing van artikel 11, § 3, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen, wordt geen steun verleend voor bouwland die is aangewezen als UG 4 - "Extensieve stroken", door artikel 2, 4°, van het besluit van de Waalse regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000 -locatie afgebakend zouden kunnen worden.

Art. 12.§ 1. De specificatie voor maatregel nr. 7 "ingerichte percelen" bestaat uit de volgende eisen en verboden: 1° het ingerichte perceel ligt op bouwland;2° het ingerichte perceel grenst niet aan een deel van het bedrijf dat onder maatregel nr.5 "met gras bezaaide perceelsranden" valt; 3° het ingerichte perceel heeft een oppervlakte tussen twee are en anderhalve hectare, tenzij een uitzondering door de deskundige naar behoren wordt gespecificeerd en gemotiveerd;4° de totale oppervlakte van het bedrijf dat voor beheerde percelen is bestemd, bedraagt ten minste twintig are;5° de specifieke doelstellingen, locatie, afmetingen, samenstelling van de bedekking, tijdschema en beheersmethoden van het ingerichte perceel worden in het deskundigenadvies gespecificeerd, rekening houdend met de plaatselijke agrarische en ecologische beperkingen of problemen;6° het gebruik van meststoffen of enige andere wijziging op het ingerichte perceel is verboden, tenzij een uitzondering door de deskundige naar behoren is gespecificeerd en gemotiveerd;7° het gebruik van fytofarmaceutische producten op het ingerichte perceel is verboden;8° het storten van meststoffen, bodemverbeteraars of gewasbeschermingsmiddelen op het ingerichte perceel is verboden;9° de toegang van gemotoriseerde voertuigen tot een ingericht perceel wordt geregeld overeenkomstig paragraaf 2 ;10° de toegang van het publiek tot een ingericht perceel is verboden;11° in geval van modderstroom of natuurlijke afzetting van sedimenten van meer dan 10 centimeter dik, afzettingen of schade veroorzaakt door tijdelijke werken van openbaar nut, of schade veroorzaakt door wilde fauna wordt de bedekking van het perceel hersteld of opnieuw aangeplant. In afwijking van artikel 28, § 1, geldt de in het eerste lid gestelde eis alleen voor verbintenissen die vóór 1 januari 2023 zijn aangegaan voor methode nr. 5 "met gras bezaaide perceelsranden", methode nr. 7 "ingerichte percelen" en methode nr. 8 "ingerichte stroken" als bedoeld in het besluit van de Waalse regering van 3 september 2015Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 03/09/2015 pub. 02/10/2015 numac 2015204323 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering betreffende agromilieu- en klimaatsteun type besluit van de waalse regering prom. 03/09/2015 pub. 02/10/2015 numac 2015204325 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering betreffende steunverlening aan de biologische landbouw en tot opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 3 april 2014 betreffende steunverlening aan de biologische landbouw sluiten betreffende agromilieu- en klimaatsteun, indien daarvoor een aanvraag tot uitbreiding vanaf 1 januari 2023 is ingediend en alleen voor de percelen waarvoor de aanvraag tot uitbreiding is ingediend. § 2. Gemotoriseerde toegang tot een ingericht perceel is alleen toegestaan in de volgende gevallen: 1° voor het onderhoud van het ingerichte perceel, zoals gespecificeerd in het deskundigenadvies;2° voor het onderhoud van houtgewassen naast het ingerichte perceel en op voorwaarde dat er geen andere toegang is;3° voor landbouwwerkzaamheden of het oogsten van houtgewassen op het perceel dat grenst aan het ingerichte perceel en op voorwaarde dat er geen andere toegang is. Alle schade die door gemotoriseerd verkeer op het ingerichte perceel wordt veroorzaakt, moet zo spoedig mogelijk worden hersteld. Afdeling 5. - Maatregel nr. 10 "Actieplan voor een milieuvriendelijke

landbouw"

Art. 13.Een jaarlijkse steun wordt toegekend aan landbouwers die landbouwarealen in het Waalse Gewest exploiteren en zich ertoe verbinden maatregel nr. 10 "actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw" uit te voeren. De steun wordt berekend aan de hand van de volgende formule: 20*X + 0,05*Y. Voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde formule: 1° "X" stemt overeen met het aantal hectaren landarealen van het bedrijf, zoals bepaald in de verzamelaanvraag voor het betrokken jaar en beperkt tot vijftig ;2° "Y" komt overeen met het totale gecumuleerde bedrag van de agromilieu- en klimaatsteun, de steun voor biologische landbouw en de steun in het kader van de ecoregelingen die de landbouwer voor het betrokken jaar heeft ontvangen.

Art. 14.§ 1. De eisen waaraan in het kader van maatregel nr. 10 "actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw" moet worden voldaan, zijn de volgende: 1° voordat de landbouwer de steunaanvraag indient, stelt een deskundige als bedoeld in artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen een actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw op overeenkomstig paragraaf 2;2° de landbouwer voert het actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw uit gedurende de hele looptijd van de verbintenis door de in 3° bedoelde bijwerkingen op te nemen;3° in geval van belangrijke wijzigingen in het bedrijf of het optreden van elementen die de uitvoering van het actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw kunnen vergemakkelijken of vertragen, wordt dit plan in samenwerking met de deskundige bijgewerkt;4° aan het einde van de verbintenis stelt de deskundige een evaluatieverslag op op basis van de resultaten, de conclusies en de vooruitzichten van het actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw ten opzichte van de aanvankelijk vastgestelde doelstellingen; 5° de deskundige beoordeelt de sterke en zwakke punten van het bedrijf op agromilieu- en klimaatgebied aan de hand van de volgende indicatieve lijst en rekening houdend met de specifieke kenmerken van het bedrijf a) beheer van de bemesting en van de grond (bemestingsboekje en -plan, compostering, biomethanisatie, bijdrage tot mestbanken, wintergrondbedekking, maatregelen voor een redelijke bemesting, stikstofbalans, voederanalyse en berekening van porties, analyse van organische dierlijke mest, aanwezigheid van teelten met een sterk verminderd gebruik van biociden en meststoffen, gerichte toepassingen, analysen van landbouwarealen, erosiebestrijding en -preventie, en behoud of verhoging van het koolstofgehalte van de bodem;; b) het beheer van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen; c) landschappelijk beheer en inrichting van de omtrek van de boerderij, met name de architecturale integratie van de verschillende gebouwen, onderhoud van de omtrek van de boerderij, zichtbaarheid van eventuele negatieve elementen t.a.v. omwoners en het publiek, gebruik van beplantingen voor voornoemde inrichting, inheemse aard van de beplantingen; d) beheer van biodiversiteits- en landschapselementen in het landbouwgebied, met name het gedeelte gebruikt door het ecologisch netwerk in het bedrijf, gepaste uitbating van marginale weiden, goedkeuring van acties voor een milieuvriendelijke landbouw ter ontwikkeling van het ecologisch netwerk en het landschap alsook ter instandhouding van het leefmilieu aan de rand van landbouwarealen, beschermde proportie van waterlopen, proportie van houtelementen die elk jaar onderhouden worden, extensieve exploitatie van natuurlijke milieus voor rekening van verenigingen of van het Waalse Gewest, oprichting van natuurlijke milieus (poelen, beplantingen,...), opvang van de aan landbouwgebouwen gebonden kleine fauna (zwaluwen, kerkuilen, vleermuizen,...), acties ter instandhouding van het landbouwpatrimonium; e) zuiveringsactie en andere milieuaspecten. § 2. Het actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw bevat de volgende elementen: 1° een milieudiagnose van het bedrijf met de nadruk op : a) de prioritaire milieu-uitdagingen van het grondgebied;b) de sterke en zwakke punten wat betreft de toepassing van de goede landbouw- en milieupraktijken;c) de specifieke sterke en zwakke punten van het bedrijf op het gebied van agromilieu-inspanningen die op basis van de in lid 1, onder 5°, bedoelde elementen zijn vastgesteld, met bijzondere nadruk op die welke verband houden met de op territoriaal niveau vastgestelde prioritaire milieuvraagstukken;2° een lijst van agromilieuacties die moeten worden ondernomen met betrekking tot de in 1° bedoelde prioritaire vraagstukken, waaronder de aanneming van goede landbouw- en milieupraktijken, de inzet voor agromilieu- en klimaatmaatregelen, de toepassing van ecoregelingen of elke andere actie die kan bijdragen tot het oplossen van de zwakke punten en het versterken van de sterke punten van het bedrijf. De in 2° bedoelde acties worden beschouwd als doorlopende acties of hebben een termijn van één jaar, vijf jaar of langer. Deze termijnen zijn gebaseerd op de specifieke sterke en zwakke punten van het bedrijf en op de prioritaire milieuproblemen van het grondgebied. § 3. De landbouwer stemt in met het actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw en met elke bijwerking ervan. § 4. De verlenging van het actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw voor een nieuwe verbintenis is afhankelijk van een evaluatieverslag waarin de gunstige uitvoering van het actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw wordt bevestigd. Afdeling 6. - Maatregel nr. 11 "bedreigde plaatselijke rassen"

Art. 15.Een jaarlijkse steun van 200 euro per rund, 200 euro per paard en 40 euro per schaap wordt toegekend aan landbouwers die dieren houden die aan de in artikel 16 bedoelde eisen voldoen.

Art. 16.De in artikel 15 bedoelde steun wordt toegekend voor dieren met de volgende kenmerken: 1° zij behoren tot één van de volgende bedreigde plaatselijke rassen: a) runderrassen: i.gemengd blauw, vroeger gemengd wit-blauw ; ii. roodbont ras van het Oosten van België. b) schapenrassen : i Belgisch melkschaap; ii. "Entre-Sambre-et-Meuse "-schaap; iii. Houtlandschaap; iv. Voskop; v. Mergellandschaap.c) paardenrassen: i.Ardenner trekpaard; ii. Belgisch trekpaard. 2° zij nemen deel aan een selectieprogramma voor een van de met uitsterven bedreigde plaatselijke rassen die hetzij in het Waalse Gewest, hetzij in een ander gewest van België of een andere lidstaat van de Europese Unie met een in het Waalse Gewest goedgekeurde uitbreiding van het geografische gebied zijn goedgekeurd overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 27 september 2018Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 27/09/2018 pub. 04/12/2018 numac 2018205958 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering betreffende dierfokkerij en tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake fokkerij sluiten betreffende dierfokkerij en tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake fokkerij en Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 (Fokkerijverordening);3° zij zijn ingeschreven in een klasse van de hoofdafdeling of, in voorkomend geval, de bijgevoegde afdeling van een stamboek dat wordt bijgehouden in het kader van een selectieprogramma voor een met uitsterven bedreigd ras;4° zij zijn ten minste twee jaar oud voor paarden en runderen en ten minste zes maanden oud voor schapen;5° als het runderen zijn, worden ze geregistreerd in Sanitel ;6° in het geval van schapen of paarden worden zij op verzoek van het betaalorgaan opgenomen in de door de administratie beschikbaar gestelde geautomatiseerde registratieapplicatie voor dieren. In afwijking van het eerste lid, 3°, worden de volgende dieren uitsluitend ingeschreven in een klasse van de hoofdafdeling van het stamboek: 1° Belgisch trekpaard;2° Voskop;3° koeien van het gemengd blauw ras, indien de veehouder gedurende zeven jaar of langer heeft deelgenomen aan een selectieprogramma als bedoeld in het eerste lid, 2°. Krachtens artikel 28, § 2, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 is lid 2, 3°, niet van toepassing op de verbintenissen die vóór 1 januari 2023 zijn aangegaan voor methode nr. 11 "bedreigde plaatselijke rassen" krachtens het besluit van de Waalse regering van 3 september 2015Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 03/09/2015 pub. 02/10/2015 numac 2015204323 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering betreffende agromilieu- en klimaatsteun type besluit van de waalse regering prom. 03/09/2015 pub. 02/10/2015 numac 2015204325 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering betreffende steunverlening aan de biologische landbouw en tot opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 3 april 2014 betreffende steunverlening aan de biologische landbouw sluiten betreffende agromilieu- en klimaatsteun. Afdeling 7. - Maatregel nr. 12 "percelen met nog staande

graangewassen"

Art. 17.Een jaarlijkse steun van 2400 euro per hectare landbouwareaal onder verbintenis wordt toegekend aan landbouwers die zich ertoe verbinden bouwland te bewerken overeenkomstig de in artikel 18 bedoelde specificaties.

In toepassing van artikel 11, § 3, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen, wordt geen steun verleend voor bouwland die is aangewezen als UG 4 - "Extensieve stroken", door artikel 2, 4°, van het besluit van de Waalse regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000 -locatie afgebakend zouden kunnen worden.

Art. 18.§ 1. De specificatie voor maatregel nr. 12 "percelen met nog staande graangewassen" bestaat uit de volgende eisen en verboden: 1° de landbouwer verbindt zich ertoe het huidige gewas niet te oogsten en het te laten staan tot de laatste dag van februari op het gehele areaal van één of meer percelen;2° de landbouwer verbindt zich ertoe deze specificatie na te leven op een oppervlakte van minimaal vijftig hectare en maximaal tien hectare;3° de percelen met nog staande graangewassen die overblijven bestaan uit een zuivere graanteelt, een mengsel van granen of een mengsel van granen en peulvruchten, ingezaaid in de gebruikelijke dichtheden;4° de samenstelling van de inzaaiing, die elk jaar plaatsvindt, kan van jaar tot jaar verschillen;5° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op een perceel graan dat blijft staan, is verboden van 1 juli tot en met de laatste dag van februari van het volgende jaar;6° de omvang van de percelen met nog staande graangewassen, ligt tussen twee are en één hectare;7° de door dezelfde landbouwer aangegeven percelen met nog staande graangewassen staan op een afstand van ten minste honderd meter van elkaar en op een afstand van ten minste vijftig meter van een bebost gebied. In afwijking van lid 1, 1°, wordt in het laatste jaar van de verbintenis en op voorwaarde dat de verbintenis niet wordt verlengd overeenkomstig artikel 7, lid 2, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen, de teelt gehandhaafd tot en met 31 december.

Voor de toepassing van paragraaf 1, 7°, wordt onder "beboste gebieden" verstaan gebieden die bestaan uit bomen of struiken die op korte afstand van elkaar zijn geplant zodat zij een dicht struikgewas vormen, met de volgende kenmerken: 1° zij hebben een oppervlakte van meer dan dertig are;2° zij zijn meer dan tien meter breed;3° de afstand tussen de kronen van de bomen of struiken bedraagt ten hoogste vijf meter; Elementen die als nevengeschikt aan bos worden beschouwd, zoals de ruimtes met natuurlijke habitats, de houtopslagen, de open voederplaatsen, de moerassen, de vijvers, de brandwegen en paden, worden met bos gelijkgesteld. § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 3°, is de lijst van de graansoorten die in aanmerking komen voor hun vestiging in zuivere teelten opgenomen in bijlage 2.

In het geval van een mengsel van granen en peulvruchten moet het totale gewicht van het zaaigoed van granen ten minste 50% bedragen van het gewicht dat gewoonlijk voor de inzaai in zuivere teelt wordt gebruikt. Het totale gewicht van het zaad van peulvruchten bedraagt ten minste 20% van het gewicht dat gewoonlijk voor de inzaai in zuivere teelt wordt gebruikt. De keuze van de samenstelling van het mengsel wordt aan de landbouwer overgelaten De gewichten van de zaden die gewoonlijk voor het zaaien van granen of peulvruchten in zuivere teelt worden gebruikt, zijn die bedoeld in artikel 30 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023.

De subsidiabiliteit van een teelt wordt bepaald op basis van de op 31 mei aanwezige bedekking. Afdeling 8. - Maatregel nr. 13 "voederautonomie"

Art. 19.§ 1. Aan landbouwers die zich ertoe verbinden de in artikel 21 bedoelde specificaties na te leven, wordt jaarlijks steun toegekend voor het totale graslandareaal van het bedrijf, waarvan de bedragen als volgt worden vastgesteld: 1° indien zij zich ertoe verbinden een gemiddelde veebezetting van ten hoogste 1,4 GVE per hectare voederareaal aan te houden, bedraagt de steun 60 euro per hectare;2° indien zij zich ertoe verbinden een gemiddelde veebezetting van 1,8 GVE of minder per hectare voederareaal aan te houden, bedraagt de steun 30 euro per hectare. Indien de gemiddelde veebezetting lager is dan 0,6 GVE per hectare voederareaal, wordt de steun slechts toegekend voor het areaal grasland dat nodig is om een veebezetting van 0,6 GVE per hectare te bereiken. § 2. Er wordt geen steun verleend voor een bedrag van minder dan 100 euro, berekend op het niveau van het bedrijf.

Art. 20.§ 1. Voor de toepassing van de artikelen 19 en 21 wordt de gemiddelde veebezetting berekend overeenkomstig artikel 28 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023.

Art. 21.De specificatie voor maatregel nr. 13 "voederautonomie" bestaat uit de volgende eisen en verboden: 1° de landbouwer verbindt zich ertoe om voor de gehele duur van de verbintenis per hectare voederareaal een van de volgende gemiddelde veebezettingen aan te houden: a) een gemiddelde veebezetting van 1,4 GVE of minder;b) een gemiddelde veebezetting van 1,8 GVE of minder.2° het gebruik van andere organische meststoffen of andere organische supplementen dan die welke door de voor de berekening van de veebelasting gebruikte dieren worden geproduceerd, is verboden op subsidiabel grasland;3° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is verboden op subsidiabel grasland;4° de aanwezigheid van dieren die niet voldoen aan de eisen van artikel 28, tweede lid, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023, op subsidiabel grasland is verboden. In afwijking van het eerste lid, 2° en 4°, is het gebruik van organische meststoffen of andere organische toevoegingen dan die welke door de voor de veebezetting gebruikte dieren worden geproduceerd, toegestaan op daarvoor subsidiabele graslanden waarop geen minerale meststoffen worden gebruikt en mits het grondgebondenheidscijfer van het bedrijf als omschreven in boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, kleiner is dan of gelijk is aan 0,6. Afdeling 9. - Maatregel nr. 14 "bodem"

Art. 22.Voor de toepassing van deze afdeling verstaat men onder : 1° TOK/kleiverhouding: de verhouding tussen het totale gehalte aan organische koolstof in de bodem ("TOK") en het granulometrische kleigehalte ("klei") beoordeeld op de oppervlaktehorizont van een bepaald perceel;2° beginbalans: de TOK/kleiverhouding die in het eerste jaar van de verbintenis wordt beoordeeld;3° eindbalans: de in het laatste jaar van de verbintenis beoordeelde TOK/kleiverhouding;4° organisatie: de organisatie waaraan de Minister de opdracht heeft toevertrouwd om de ontwikkeling van instrumenten voor de controle van de kwaliteit van de analyses en adviezen voor duurzame landbouw in Wallonië te waarborgen.

Art. 23.De overeenkomstig artikel 25 berekende steun wordt verleend onder de volgende voorwaarden: 1° in het eerste jaar van de verbintenis is meer dan 30% van de totale oppervlakte van de landbouwarealen van het bedrijf bouwland;2° in het eerste jaar van de verbintenis valt ten minste 90% van de totale oppervlakte subsidiabele landbouwarealen van het bedrijf onder de verbintenis;3° het eerste jaar van de verbintenis verbindt de landbouwer zich tot de ecoregeling "langdurige bodembedekking", overeenkomstig artikel 3, 1°, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de ecoregelingen;4° in het eerste en het laatste jaar van de verbintenis onderwerpt de landbouwer alle onder de verbintenis vallende landbouwarealen aan een overeenkomstig artikel 24 uitgevoerde evaluatie van hun TOK/kleiverhouding. Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, komt elk perceel landbouwareaal van het bedrijf voor de verbintenis in aanmerking, met uitzondering van : 1° percelen bouwland en blijvende teelten met een hoge, zeer hoge of extreme erosiegevoeligheid, als bedoeld in artikel 54, § 1, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023;2° percelen bouwland die in de vijf jaar voorafgaand aan het jaar waarin de steunaanvraag wordt ingediend, zijn omgezet vanuit blijvend grasland.

Art. 24.§ 1. De landbouwer dient uiterlijk vijftien dagen na de overeenkomstig artikel 6 van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 vastgestelde termijn voor de wijziging van de verzamelaanvraag een aanvraag voor de begin- of eindbalans in bij een laboratorium dat voldoet aan de in artikel 26, § 1, bedoelde criteria en dat is geselecteerd op basis van de in artikel 26, § 3, bedoelde procedure. § 2. De begin- en eindbalans worden opgemaakt volgens de procedure van bijlage 3. § 3. De balans wordt door het laboratorium opgesteld en uiterlijk op 30 oktober van het lopende jaar aan de landbouwer en de organisatie toegezonden. § 4. De organisatie dient de balans uiterlijk op 30 november van het betrokken jaar in bij het betaalorgaan.

In het in paragaaf 5 bedoelde geval wordt alleen de balans na de tegenanalyse uiterlijk op de in het eerste lid bedoelde datum aan het betaalorgaan toegezonden. § 5. De landbouwer kan het resultaat van de balans bij de organisatie aanvechten binnen 15 dagen na de verzending ervan door het laboratorium.

Een tegenanalyse wordt uitgevoerd door een door de organisatie aangewezen laboratorium. Het resultaat van de tegenanalyse wordt uiterlijk op de in paragraaf 4, tweede lid, bedoelde datum aan de landbouwer en het betaalorgaan toegezonden. § 6. De landbouwer en het laboratorium houden de balans en de bijbehorende stukken ter beschikking van het betaalorgaan en de organisatie.

Art. 25.§ 1. Elk jaar wordt een forfaitair bedrag van 100 euro aan de landbouwer toegekend. § 1. Voor elke jaarlijkse schijf wordt de steun als volgt toegekend voor de gehele vastgelegde oppervlakte 1° voor de onder de verbintenis vallende percelen met een "ongunstige" TOK/klei verhouding wordt geen steun verleend;2° voor de onder de verbintenis vallende percelen met een TOC/klei verhouding "in overgang" bedraagt de steun 80 euro per hectare;3° voor de onder de verbintenis vallende percelen met een TOC/klei verhouding "gunstig" bedraagt de steun 150 euro per hectare. Voor de toepassing van lid 1 worden de klassen "ongunstig", "in overgang" en "gunstig" van de TOK/klei verhouding bepaald overeenkomstig bijlage 3.

Indien in het eerste jaar van de verbintenis het aandeel van de totale oppervlakte bouwland van het bedrijf kleiner is dan 60% van de totale oppervlakte landbouwareaal van het bedrijf, wordt op de bedragen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, een lineaire vermindering toegepast die wordt berekend volgens de volgende formule X = Y*(Z - 30)/30.

Voor de toepassing van de in lid 3 bedoelde formule: 1° "X" is het bedrag van de steun;2° "Y" stemt overeen met het betrokken bedrag bedoeld in het eerste lid, 2° of 3° ;3° "Z" komt overeen met het aandeel van de totale oppervlakte bouwland van het bedrijf in verhouding tot de totale oppervlakte landbouwareaal van het bedrijf in het eerste jaar van de verbintenis. Overeenkomstig artikel 11, § 3, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen, wordt de in lid 1 bedoelde steun niet verleend voor : 1° percelen bouwland en blijvende teelten met een hoge, zeer hoge of extreme erosiegevoeligheid, als bedoeld in artikel 54, § 1, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023;2° percelen bouwland die in de vijf jaar voorafgaand aan het jaar waarin de betalingsaanvraag wordt ingediend, zijn omgezet vanuit blijvend grasland. § 3. In het laatste jaar van de verbintenis wordt geen steun verleend in de volgende gevallen: 1° de totale oppervlakte van de onder de verbintenis vallende percelen met een "ongunstige" TOK/klei verhouding op de eindbalans is met meer dan 5% toegenomen ten opzichte van de beginbalans;1° de totale oppervlakte van de onder de verbintenis vallende percelen met een "gunstige" TOK/klei verhouding op de eindbalans is met meer dan 5% verminderd ten opzichte van de beginbalans; In het laatste jaar van de verbintenis worden de op basis van lid 2 vastgestelde bedragen als volgt verhoogd, op voorwaarde dat de landbouwer overeenkomstig artikel 3, 1°, van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor ecoregelingen gedurende de hele looptijd van de verbintenis heeft ingeschreven op de ecoregeling "langdurige bodembedekking": 1° voor de onder de verbintenis vallende percelen waarvan de verhouding TOC/klei tussen de begin- en eindbalans verandert van "ongunstig" in "in overgang", wordt aanvullende steun van 200 euro per hectare toegekend;2° voor de onder de verbintenis vallende percelen waarvan de TOC-kleibalans tussen de begin- en eindbalans verandert van "ongunstig" of "in overgang" naar "gunstig", wordt een extra steun van 280 euro per hectare toegekend. § 4. Voor de jaarlijkse schijven die overeenkomen met de eerste vier jaar van de verbintenis, wordt de steun bepaald op basis van de verhouding TOK/klei die bij de beginbalans wordt vastgesteld. Voor de jaarlijkse schijf die overeenkomt met het laatste jaar van de verbintenis, wordt de steun bepaald op basis van de verhouding TOK/klei die bij de eindbalans wordt vastgesteld. § 5. Er wordt geen steun verleend voor de betaling van een oppervlakte van minder dan één hectare op het niveau van het landbouwbedrijf.

Art. 26.§ 1. De in artikel 24, § 1, eerste lid, bedoelde laboratoria voldoen aan de volgende cumulatieve criteria: 1° zij zijn onafhankelijk van de landbouwers aan wie zij een balans leveren;2° zij beschikken over de apparatuur en de technische, IT- en personele middelen die nodig zijn om de beoordeling uit te voeren, alsmede over een kwaliteitsbeheersysteem dat valt onder het ISO 17025-accreditatiesysteem dat ten minste één parameter omvat die in de bodemmatrix wordt geanalyseerd;3° zij verbinden zich ertoe de balansen uit te voeren volgens de procedure van bijlage 3, deel te nemen aan de interlaboratoriumproeven met betrekking tot de parameters van de TOK/klei verhouding en elke opleiding te volgen die met het oog op de uitvoering van de balans wordt verstrekt;4° het laboratorium is gebonden door een professionele samenwerking met de organisatie. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde criteria worden gecontroleerd aan de hand van de volgende elementen : 1° betreffende paragraaf 1, eerste lid, 1°, een verklaring op erewoord waarin het laboratorium zich ertoe verbindt elk belangenconflict te vermijden;2° met betrekking tot paragraaf 1, eerste lid, 2°, de lijst van monsternemers en laboratoriumverantwoordelijken die betrokken zijn bij de uitvoering van de balans, alsmede een kopie van de conclusies en relevante onderdelen van de audit die in het kader van de ISO 17025-accreditatie is uitgevoerd;3° met betrekking tot paragraaf 1, eerste lid, 3°, het bewijs van de in paragraaf 1, 3°, bedoelde verbintenis;3° wat betreft paragraaf 1, eerste lid, 4°, het bewijs van professionele samenwerking tussen het laboratorium en de organisatie. § 3. De procedure voor de aanwijzing van de bevoegde laboratoria wordt vastgesteld als volgt: 1. uiterlijk op 1 januari van elk jaar verstrekt de organisatie het betaalorgaan een volledige lijst van de laboratoria die aan de aanwijzingscriteria voldoen en stelt zij de in paragraaf 2 bedoelde controlegegevens ter beschikking van het betaalorgaan;2° het betaalorgaan valideert de lijst van bevoegde laboratoria op basis van de door de organisatie verstrekte informatie en, indien nodig, na verificatie van de aanwijzingscriteria;3° het betaalorgaan deelt de organisatie de namen mee van de laboratoria wier aanwijzing het valideert binnen een maand na ontvangst van de lijst van laboratoria die aan de aanwijzingscriteria voldoen;4° de lijst van de laboratoria waarvan de aanwijzing door het betaalorgaan is gevalideerd, wordt ter beschikking van de landbouwers gehouden;5° de organisatie stelt het betaalorgaan onverwijld in kennis van elke wijziging in de lijst bedoeld in 1°. De in het eerste lid, 1° tot 4°, bedoelde procedure is van toepassing op de wijzigingen van de lijst.

Namen, 23 februari 2023.

W. BORSUS

Bijlage 1. Lijst van soorten basispeulvruchten en dicotylen die in aanmerking komen voor de aanleg van met gras bezaaide perceelsranden 1° basispeulvruchten: - Rolklaver (Lotus corniculatus); - Geteelde luzerne (Medicago sativa) - Hopperupsklaver (Medicago lupulina) ; - Steenklaver (Onobrychis viciifolia) ; - Witte klaver (Trifolium repens) - Rode klaver (Trifolium pratense) ; 2° andere dicotylen: - Korenbloem (Cyanus segetum) ; - Gewone brunel (Prunella vulgaris) ; - Wilde peen (Daucus carota) ; - Echte kervel (Anthriscus cerefolium) ; - Wilde cichorei (Cichorium intybus) ; - Smeerwortel (Symphytum officinale) ; - Ruwe smeerwortel (Symphytum asperum) ; - Grote klaproos (Papaver rhoeas) - Groot streepzaad (Crepis biennis); - Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum); - Beemdkroon (Knautia arvensis) ; - Echte koekoeksbloem (Silene flos-cuculi) ; - Gewone margriet (Leucanthemum vulgare) ; - Muskuskaasjeskruid (Malva moschata) ; - Groot kaasjeskruid (Malva sylvestis) ; - Witte honigklaver (Melilotus albus) - Citroengele honingklaver (Melilotus officinalis) ; - Watermunt (Mentha aquatica) ; - Sint-janskruid (Hypericum perforatum) ; - Wilde marjolein (Origanum vulgare) ; - Veldzuring (Rumex arifolius) ; - Bleke klaproos (Papaver dubium) ; - Smalle weegbree (Plantago lanceolata) ; - Wilde reseda (Reseda lutea) ; - Grote kattenstaart (Lythrum salicaria) ; - Knopig helmkruid (Scrophularia nodosa) ; - Basterdklaver (Trifolium hybridum) ; - Inkarnaatklaver (Trifolium incarnatum); - Slangenkruid (Echium vulgare).

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 23 februari 2023 tot uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen.

Namen, 23 februari 2023.

W. BORSUS

Bijlage 2. Lijst van de graansoorten voor de aanleg van percelen met nog staande graangewassen in zuivere teelt - Winter- of voorjaarsspelt (Triticum spelta) ; - Winter- of zomertarwe (Triticum aestivum) ; - Winter- of voorjaarstriticale (xTriticosecale).

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 23 februari 2023 tot uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen.

Namen, 23 februari 2023.

W. BORSUS

Bijlage 3. Methode voor de beoordeling van de verhouding TOK/klei van de subsidiabele percelen waarvoor agromilieu- en klimaatmaatregel nr. 14 "bodem" geldt 1) Drempels van de indicator die in aanmerking moeten worden genomen voor de indeling van de TOC/klei verhouding in "ongunstige", "overgangs-" en "gunstige" situaties

Bodemsoort (% klei)

"Ongunstige" TOK/kleiverhouding

TOK/kleiverhouding "in overgang". "Gunstige" TOK/kleiverhouding

Licht (< 12%)

< 14%

14 - 17%

> 17%

Gemiddeld (12 - 19%)

< 8%

8 - 10%

> 10%

Zwaar (> 19%)

< 6%

6 - 9%

> 9%


2) Procedure voor de uitvoering van de balansen TOK/kleiverhouding a.Bemonsteringsmethoden en minimumaantal voor de balansen te nemen monsters Het laboratorium dat belast is met het uitvoeren van een beoordeling van de TOK/kleiverhouding van de onder de verbintenis vallende percelen voert de grondbemonstering uit volgens de volgende referentiemethoden van het Waalse compendium van de monsternemings- en analysemethodes (hierna "CWEA") bedoeld in artikel 18, § 2, van het decreet van 1 maart 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 01/03/2018 pub. 22/03/2018 numac 2018070014 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende bodembeheer en bodemsanering type decreet prom. 01/03/2018 pub. 12/03/2018 numac 2018201184 bron waalse overheidsdienst Decreet tot invoeging van een Titel VIII in boek I van het tweede deel van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid betreffende de erkenning van de diensten en de voorzieningen voor de begeleiding van partnergeweld en gendergerelateerd geweld sluiten betreffende bodembeheer en bodemsanering, goedgekeurd door de Minister van Leefmilieu overeenkomstig artikel 84, § 2, van het besluit van de Waalse Regering van 6 december 2018Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 06/12/2018 pub. 29/03/2019 numac 2019030205 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering betreffende bodembeheer en bodemsanering sluiten betreffende bodembeheer en bodemsanering: - Methode voor het bottelen, vervoeren en opslaan van monsters (P-1) ; - Methode voor georeferentie van bemonsterings- en meetpunten (P-8) ; - Methode voor het benoemen van monsters (P-10) ; - Methode voor de bemonstering van landbouwgrond (P-11).

In afwijking van de criteria voor het bepalen van homogene gebieden in punt 4.4 van de bemonsteringsmethode voor landbouwgrond (P-11) zijn de homogeniteitscriteria die in het kader van de vaststelling van een TOC/kleiverhouding moeten worden gehanteerd de volgende: - De geschiedenis van de grondbezetting in de vijf jaar vóór de bemonsteringsdatum, waarbij ten minste de volgende bezettingen worden onderscheiden: bouwland, blijvend grasland en blijvende teelten; - pedologie, ten minste gebaseerd op de kaart van de belangrijkste bodemtypes van Wallonië, en op aanvullende criteria indien verschillende kenmerken naar voren komen op het niveau van de bodem (met name kleur, structuur, textuur, diepte, grove elementen, drainage en substraat) of via de vegetatieve toestand van de aanwezige vegetatie; - topografie, indien gerechtvaardigd; - het beheer van het perceel (met name de vorige oogst, bemesting of bodemverbeteraars).

De binnen een perceel bepaalde homogene gebied kan met een homogene oppervlakte van een ander betrokken perceel van het bedrijf worden gegroepeerd in een gemeenschappelijke homogene groep, mits de homogeniteitscriteria van de gegroepeerde gebieden gelijkwaardig zijn.

Een homogene groep kan slechts uit één homogeen gebied bestaan. Het laboratorium stelt een lijst op van homogene groepen die alle betrokken percelen omvatten en geeft aan in welke mate elk perceel tot de betrokken homogene groep behoort, naar gelang van het deel van de oppervlakte van het perceel dat door die groep wordt bestreken. Uit elke homogene groep moet ten minste één bodemmonster worden genomen.

Ten minste 25% van het areaal onder verbintenis van het bedrijf en het aantal betrokken percelen moet worden bemonsterd. Deze 25% betreft bij voorrang de percelen bouwland waarvoor verbintenissen zijn aangegaan.

In totaal moeten minimaal vijf monsters van verschillende percelen worden genomen, mits ten minste vijf percelen zijn vastgelegd. Indien het aantal vastgelegde percelen minder dan vijf bedraagt, moeten alle percelen worden bemonsterd. b. Methoden voor de analyse van bodemmonsters Voor de analyse van het totale gehalte aan organische koolstof van de bodem bij de eerste balans van de TOK/kleiverhouding analyseert het laboratorium de bodemmonsters volgens een van de volgende CWEA-referentiemethoden, goedgekeurd door de minister van Milieu overeenkomstig artikel 84, § 2, van het besluit van de Waalse regering van 6 december 2018Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 06/12/2018 pub. 29/03/2019 numac 2019030205 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering betreffende bodembeheer en bodemsanering sluiten betreffende bodembeheer en bodemsanering: - Methode voor de bepaling van organische en totale koolstof door droge verbranding (S-III-8.1) of het equivalent daarvan bepaald met infraroodspectrometrie, mits deze laatste gevalideerd is; - Methode voor de bepaling van organische koolstof door middel van sulfochroomoxidatie (S-II-8.2) of het equivalent daarvan bepaald met infraroodspectrometrie, mits deze laatste gevalideerd is.

Voor de analyse van het granulometrische kleigehalte van de bodem bij de eerste balans van de TOK/kleiverhouding, in afwachting van een daartoe in het CWEA gedefinieerde methode, past het met de beoordeling van de betrokken percelen belaste laboratorium de zogenaamde "pipetmethode" toe (methode afgeleid van de Franse norm NF-X-31-107) of gebruikt het de kaartlaag van het kleigehalte van de oppervlaktehorizont die voor dit doel door de administratie is gedefinieerd en beschikbaar gesteld.

De resultaten van de analyses van de totale hoeveelheid organische koolstof of het granulometrische kleigehalte van de bodem die in het jaar van de steunaanvraag volgens de onder a. en b. genoemde bemonsterings- en analyseprocedures zijn verricht, kunnen worden gebruikt in het kader van de uitvoering van de eerste balans.

Voor de eindbalans TOK/kleiverhouding moeten de analyses van het totale gehalte aan organische koolstof van de bodem en het granulometrische kleigehalte van de bodem worden uitgevoerd volgens dezelfde methoden als die welke voor de beginbalans zijn gebruikt. c. Toewijzing van de resultaten van de TOK/kleiverhouding analyses aan alle betrokken percelen De resultaten van de TOK/kleiverhouding analyses zijn gemiddeld per homogene groep. Het resultaat van de TOK/kleiverhouding die aan elk perceel moet worden toegekend, gebeurt in verhouding tot de oppervlakte van de homogene groep die binnen het perceel aanwezig is. De balans vermeldt voor elk perceel de rangorde van de TOK/kleiverhouding naargelang de verhouding "gunstig", "in overgang" of "ongunstig" is.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 23 februari 2023 tot uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen.

Namen, 23 februari 2023.

W. BORSUS

^