gepubliceerd op 02 oktober 2014
Ministerieel besluit houdende vaststelling van nadere regels voor de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lokale besturen worden uitgevoerd
VLAAMSE OVERHEID
Leefmilieu, Natuur en Energie
22 MEI 2014. - Ministerieel besluit houdende vaststelling van nadere regels voor de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lokale besturen worden uitgevoerd
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, Gelet op het
decreet van 23 december 2011Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
23/12/2011
pub.
28/02/2012
numac
2012035118
bron
vlaamse overheid
Decreet betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
sluiten betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, artikel 15, eerste lid, 2° ;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 januari 2004Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 23/01/2004 pub. 25/02/2004 numac 2004035269 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse regering betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lagere besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd sluiten betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lokale besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd, artikel 4, tweede lid, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014, artikel 5, tweede lid, en artikel 12, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014;
Gelet op het ministerieel besluit van 28 mei 2013 houdende vaststelling van nadere regels voor de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lagere besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 15 mei 2014, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Afbakening van de subsidieerbare materie Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Het algemene subsidiepercentage van de voorzieningen, vermeld in artikel 2 tot en met 10, bedraagt 50 % vanaf 1 januari 2014. Afdeling 2. - Preventie van afvalstoffen
Onderafdeling 1. - Voorzieningen voor thuis- of wijkcompostering
Art. 2.De diverse voorzieningen voor thuiscompostering met toebehoren komen in aanmerking voor subsidiëring.
De maximaal subsidieerbare bedragen zijn voor: 1° compostvaten: 70 euro per m®;2° compostopstellingen van meer dan 500 liter: 30 euro per m®;3° bakken of vaten voor versnelde compostering: 20 euro per stuk. De minimumaantallen per subsidieaanvraag bedragen voor: 1° compostvaten: 1000 stuks;2° compostopstellingen van meer dan 500 liter: 500 stuks;3° bakken of vaten voor versnelde compostering: 100 stuks. Onderafdeling 2. - Diftar-systemen
Art. 3.De diverse voorzieningen die deel uitmaken van een diftar-systeem voor de ophaling van huishoudelijke en daarmee vergelijkbare afvalstoffen, komen in aanmerking voor subsidiëring.
De maximaal subsidieerbare bedragen zijn: 1° 17 euro per recipiënt van 120 liter of een equivalent ervan;2° 3 euro per identificatiemogelijkheid met inbegrip van plaatsing. De subsidieaanvrager verschaft de detailinformatie, vermeld in de goedkeuringsbrief van het ontwerpdossier, aan de bevoegde administratie.
De subsidies worden als volgt uitbetaald: 1° tot 70 % van de toegezegde subsidie bij de indiening van de vorderingsstaten en de eindafrekening;2° tot 100 % van de toegezegde subsidie na de voorlegging en goedkeuring van de gevraagde detailinformatie, vermeld in het derde lid, verkregen via het diftar-systeem nadat het gedurende twee volledige kalenderjaren gewerkt heeft.
Art. 4.§ 1. Diftar-containerparken van gemeenten of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de uitrusting ervan komen in aanmerking voor subsidiëring. § 2. De infrastructuurwerken en de uitrusting van nieuwe en bestaande diftar-containerparken die nodig zijn om huishoudelijk afval, vergelijkbaar afval en ander bedrijfsafval, op een efficiënte manier te verzamelen en te sorteren, komen in aanmerking voor subsidiëring.
Het betreft de volgende voorzieningen: 1° de specifieke diftar-uitrusting;2° infrastructuurwerken en receptie-infrastructuur;3° voorzieningen voor de tijdelijke opslag van afvalstoffen;4° opslagruimte voor kga;5° toestellen die het afval verkleinen of het volume ervan reduceren, met uitzondering van hakselaars. § 3. Bij de berekening van het subsidieerbare bedrag worden de volgende beperkingen in acht genomen: 1° infrastructuurwerken en receptie-infrastructuur: 83 euro per m², tot maximaal 2000 m² verharde oppervlakte per pakket;2° voorzieningen voor de tijdelijke opslag van recycleerbare afvalstoffen: maximaal 240 m® per pakket;3° opslagruimte voor kga: maximaal 40 m² verharde en overdekte oppervlakte per pakket, die voldoet aan de VLAREM-reglementering;4° toestellen en recipiënten die het afval verkleinen of het volume ervan reduceren, met uitzondering van hakselaars om groenafval te verhakselen: één per pakket. § 4. Naast de bepalingen, vermeld in paragraaf 3, gelden de volgende bijzondere bepalingen: 1° de gemeenten van minder dan 7.500 inwoners hebben recht op één pakket, overeenkomstig de onderdelen van een diftar-containerpark als vermeld in paragraaf 2. Voor de andere gemeenten mag per schijf van 7.500 inwoners één pakket worden aangevraagd, als nieuw diftar-containerpark of als uitbreiding van een bestaand diftar-containerpark; 2° er wordt rekening gehouden met de eerder ontvangen subsidies;3° de uitrusting en de infrastructuur voor vergelijkbaar bedrijfsafval, afkomstig van de kmo's, waarin bijkomend voorzien wordt in combinatie met een nieuw of bestaand gemeentelijk diftar-containerpark, komen ook in aanmerking voor subsidiëring.Die subsidies worden bijkomend verleend ten opzichte van het normaal vastgestelde equivalent en stemmen overeen met één pakket per 15.000 inwoners; 4° de kustgemeenten en andere gemeenten die aantonen dat ze een belangrijke toeristische rol vervullen, kunnen een overeenkomstige verhoging verkrijgen ten opzichte van het vermelde quotum;5° de containers worden aangewend om fracties in te zamelen waarop geen aanvaardingsplicht van toepassing is. De subsidieaanvrager verschaft de detailinformatie, vermeld in de goedkeuringsbrief van het ontwerpdossier, aan de bevoegde administratie.
De subsidies worden uitbetaald in fasen op dezelfde wijze als vermeld in artikel 3, vierde lid.
Art. 5.De ondergrondse afvalcontainers, vermeld in artikel 7, die voorzien zijn van een diftar-systeem dat toelaat de hoeveelheid afval per gebruiker of per groep van gebruikers te meten en overeenkomstig te tariferen, komen in aanmerking voor subsidiëring.
Het maximaal subsidieerbare bedrag is 8.000 euro per container met diftarsysteem, plaatsingskosten inbegrepen.
De subsidieaanvrager verschaft de detailinformatie, vermeld in de goedkeuringsbrief van het ontwerpdossier, aan de bevoegde administratie.
De subsidies worden uitbetaald in fasen op dezelfde wijze als vermeld in artikel 3, vierde lid.
Onderafdeling 3. - Diverse voorzieningen ter preventie
Art. 6.Diverse voorzieningen in het kader van duurzame afvalvoorkomingsprojecten en voor het afvalbeheer van specifieke afvalstromen en projecten in het kader van duurzaam materialenbeheer van gemeenten, gemeentebedrijven, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, provincies of provinciebedrijven komen in aanmerking voor subsidiëring.
De minimum netto-investering per aanvraag bedraagt 5.000 euro.
De subsidieaanvrager verschaft de detailinformatie, vermeld in de goedkeuringsbrief van het ontwerpdossier, aan de bevoegde administratie.
De subsidies worden als volgt uitbetaald: 1° tot 70 % van de toegezegde subsidie bij de indiening van de vorderingsstaten en de eindafrekening;2° tot 100 % van de toegezegde subsidie na de voorlegging en goedkeuring van het eindrapport van het duurzame afvalvoorkomingsproject. Afdeling 3. - Installaties voor afvalstoffenbeheer
Onderafdeling 1. - Diversificatie van de brengmethode
Art. 7.Ondergrondse inzamelsystemen die een alternatief vormen voor de huis-aan-huisinzameling op moeilijk toegankelijke of esthetisch verantwoorde plaatsen of bij appartementsgebouwen, komen in aanmerking voor subsidiëring.
Het maximaal subsidieerbare bedrag is 4.000 euro per container, plaatsingskosten inbegrepen.
Art. 8.De plaatsing van afvalbakken of andere recipiënten ter voorkoming van zwerfvuil, in het kader van een project openbare reinheid, komt in aanmerking voor subsidiëring.
Voor de berekening van het subsidieerbare bedrag bedraagt de minimale netto-investering per aanvraag 5.000 euro.
Het maximaal subsidieerbare bedrag is 200 euro per afvalbak, plaatsingskosten inbegrepen.
De subsidies voor de investeringen, vermeld in het eerste lid, worden als volgt uitbetaald: 1° tot 70 % van de toegezegde subsidie bij de indiening van de vorderingsstaten en de eindafrekening;2° tot 100 % van de toegezegde subsidie na de voorlegging en goedkeuring van het eindrapport van het project openbare reinheid.
Art. 9.De voorzieningen voor het afvalbeheer van specifieke afvalstromen, zoals koelinstallaties en andere voorzieningen voor de inzameling van dierenkrengen, komen in aanmerking voor subsidiëring.
Bij de berekening van het subsidieerbare bedrag wordt de volgende beperking in acht genomen: één koelinstallatie per intergemeentelijk samenwerkingsverband of per 100.000 inwoners.
Art. 10.De voorzieningen voor het afvalbeheer van specifieke afvalstromen, zoals transportcontainers die een alternatief bieden voor wegtransport, komen in aanmerking voor subsidiëring.
Bij de berekening van het subsidieerbaar bedrag wordt de volgende beperking in acht genomen: minimaal twintig containers voor alternatief transport.
Onderafdeling 2. - Voorvergistingsinstallaties
Art. 11.Het algemene subsidiepercentage van de voorzieningen, vermeld in artikel 12, bedraagt 20 % met een maximum van 1.500.000 euro per installatie. Jaarlijks kan maximaal 1.500.000 euro vastgelegd worden voor de subsidiëring van voorvergistingsinstallaties.
Art. 12.De voorvergistingsinstallaties die voor een gft-composteerinstallatie worden opgezet, komen in aanmerking voor subsidiëring. De subsidieerbare materie omvat alle infrastructuurwerken en uitrustingswerken die noodzakelijk zijn om een bedrijfsklare installatie te realiseren. Afdeling 4. - Innovatieve projecten
Onderafdeling 1. - Algemene richtlijnen
Art. 13.Innovatieve projecten die een groot potentieel hebben om te leiden tot een lagere milieudruk op het vlak van materialengebruik en -verbruik, komen in aanmerking voor subsidiëring. Het subsidiepercentage voor de ondersteuning van dergelijke projecten bedraagt 50 %.
Er wordt jaarlijks maximaal 500.000 euro gereserveerd voor de subsidiëring van innovatieve projecten.
Art. 14.Een projectidee omvat een identificatie van de aanvrager, een korte beschrijving van het project, een duiding van het innovatieve karakter van het project, een eerste raming van de kosten en een indicatie van de beoogde impact op het materialengebruik of -verbruik.
De bevoegde administratie kan een sjabloon vaststellen, dat gebruikt moet worden voor de indiening van het projectidee.
De expertencommissie wordt samengesteld uit maximaal tien personen van organisaties met een uitgesproken opdracht in een of meer van de volgende domeinen: 1° stedelijke ontwikkeling;2° stedenbeleid;3° duurzaam materialenbeleid;4° milieu- en duurzaamheid;5° ondernemerschap en economie;6° sociale innovatie;7° ondersteuning van lokale besturen. De bevoegde administratie coördineert de samenstelling van de expertencommissie.
Art. 15.Een compleet projectvoorstel omvat minimaal: 1° de administratieve gegevens van de projectaanvrager;2° een gedetailleerde beschrijving van het project met een overzichtelijk stappenplan van de geplande acties en de daaraan gekoppelde uitvoeringstermijnen;3° de effecten die met het project worden beoogd op het vlak van materialengebruik en -verbruik;4° een begroting van de totale kostprijs van het project met een gedetailleerde raming als vermeld in artikel 17;5° de schriftelijke afspraken over de taakverdeling tussen het lokale bestuur en de OVAM;6° de formele goedkeuring van het projectvoorstel door het lokale bestuur, de OVAM en eventueel andere partners;
Art. 16.Het eindrapport omvat een beschrijving van eventueel uitgevoerde haalbaarheidsstudies, uitgevoerde acties, het doorlopen leertraject, de verkregen resultaten en een eindafrekening van de reëel gemaakte kosten. Daarnaast bevat het rapport ook een evaluatie van het project met aanwijzingen over mogelijke opschaalbaarheid.
Afhankelijk van het type project kan in de goedkeuringsbrief van het ontwerpdossier afgesproken worden de evaluatie pas na een bepaalde tijd op te leveren.
Onderafdeling 2. - Berekening van de subsidie
Art. 17.Alleen kosten ten behoeve van het project komen in aanmerking voor subsidiëring. Die kosten omvatten zowel investeringskosten, werkingskosten, directe loonkosten als externe prestaties.
In het eerste lid wordt verstaan onder directe loonkosten: loonkosten van het eigen personeel van het lokale bestuur en eventuele partner(s) in het project. De aanvaardbare loonkosten worden begrensd tot de directe brutosalarissen, met inbegrip van vakantiegeld, eindejaarspremie en de wettelijk verplichte werknemers- en werkgeversbijdragen, maaltijdcheques en bijdragen voor de groepsverzekering. Het aantal mandagen, nodig voor het project wordt ingeschat.
In het eerste lid wordt verstaan onder externe prestaties: prestaties die door derden geleverd worden ten voordele van het project.
Bijvoorbeeld studiekosten en onderaanneming vallen hieronder. Bij het projectvoorstel moet een motivatie gevoegd worden met vermelding van de reden voor de externe prestatie, de inschatting van het aantal mandagen en een overzicht van de kosten.
In het eerste lid wordt verstaan onder investerings- en werkingskosten: alle andere uitgaven die rechtstreeks en uitsluitend gelinkt zijn aan het project en die aangetoond kunnen worden met facturen of onkostennota's. Wat betreft de investeringskosten komen alleen de meerkosten die specifiek gelinkt zijn aan de innovatie, in aanmerking. Die meerkosten worden bij het projectvoorstel in kaart gebracht.
Overheadkosten, reiskosten en opleidingskosten komen niet in aanmerking voor subsidiëring.
Investeringskosten voor het project die vallen onder de toepassing van artikel 1 tot en met 12, komen slechts eenmaal voor subsidiëring in aanmerking volgens de modaliteiten, vermeld in artikel 1 tot en met 12.
Art. 18.Het subsidiebedrag wordt berekend op basis van de kosten die aanvaard zijn voor het specifieke project. Een tabel met een overzicht van de aanvaardbare kosten is opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd. Op basis van de voormelde tabel wordt bij het projectvoorstel een gedetailleerde projectbegroting gevoegd. Een subsidie van 50 % wordt toegekend op alle kosten die door de bevoegde administratie aanvaard worden binnen het project.
De bevoegde administratie kan een sjabloon vaststellen, op basis van de tabel in bijlage, dat gebruikt wordt voor de indiening van de kosten.
Art. 19.Na afloop van het project wordt een eindafrekening gemaakt.
De eindafrekening bevat een overzicht van alle reëel gemaakte kosten en de facturen en de onkostennota's zijn erbij gevoegd. De reële loonkosten per persoon worden gerapporteerd, waarbij een link wordt gelegd met de ingezette personeelsmiddelen. Loonfiches moeten op verzoek ter verantwoording voorgelegd worden. Als de reëel gemaakte kosten lager liggen dan aanvankelijk begroot was, wordt het subsidiebedrag naar beneden aangepast.
Als meerkosten zijn gerealiseerd ten opzichte van de projectbegroting, moeten die gemotiveerd worden. Alleen als die meerkosten noodzakelijk zijn voor het welslagen van het project en niet te voorzien waren bij de projectaanvraag, kan de hoogte van het subsidiebedrag worden aangepast, na voorafgaande goedkeuring door de minister of zijn afgevaardigde. Meerkosten op het vlak van investeringskosten kunnen volledig in aanmerking komen. Meerkosten op het vlak van personeelskosten, werkingskosten en externe prestaties kunnen in aanmerking komen tot maximaal 20 % van het oorspronkelijk vastgelegde bedrag per rubriek.
Onderafdeling 3. - Bijzondere bepalingen
Art. 20.De verschillende stappen, vermeld in het goedgekeurde projectvoorstel, worden uitgevoerd in samenwerking met de OVAM.
Art. 21.Bij alle externe communicatie, inclusief perscommunicatie over elk project dat deel uitmaakt van de projectaanvraag, wordt vermeld dat het project wordt uitgevoerd in samenwerking met de OVAM. Op elke publicatie en tekst die in het kader van het project wordt verspreid, wordt ook het logo van de OVAM aangebracht.
Art. 22.Als het project wordt afgerond voor alle projectstappen uit het projectvoorstel zijn uitgevoerd, maar er wel een eindrapport is opgemaakt, komen alle effectief gemaakte kosten in aanmerking voor subsidiëring. Als het project voortijdig wordt stopgezet zonder eindverslag, vervalt de subsidiebelofte. HOOFDSTUK 2. - Slotbepalingen
Art. 23.De ontwerpdossiers die naar de bevoegde administratie zijn gestuurd voor de inwerkingtreding van dit besluit, worden afgehandeld volgens de bepalingen die geldig waren op het tijdstip van de indiening van de aanvraag.
Art. 24.Het ministerieel besluit van 28 mei 2013 houdende vaststelling van nadere regels voor de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lagere besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd wordt opgeheven.
Art. 25.Artikel 1 tot en met 12 en artikel 23 tot en met 25 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2014.
Brussel, 22 mei 2014.
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage Tabel met een overzicht van de aanvaardbare kosten als vermeld in artikel 18
kostenpost
informatie bij projectvoorstel
informatie in financieel eindverslag
Directe loonkosten: hieronder worden alleen kosten begrepen van het eigen personeel van het lokaal bestuur en eventuele partner(s) in het project.
De aanvaardbare loonkosten worden begrensd tot de directe brutosalarissen, met inbegrip van vakantiegeld, eindejaarspremie en de wettelijk verplichte werknemers- en werkgeversbijdragen, maaltijdcheques en bijdragen voor de groepsverzekering.
Lonen en eventuele extralegale voordelen van de projectmedewerkers moeten ingeschat worden.
Loonfiches moeten op verzoek voorgelegd kunnen worden. Er wordt een verklaring gevraagd over de correctheid van de extralegale voordelen.
Er moet ingeschat worden hoeveel mandagen nodig zijn voor het project.
De reële loonkosten per persoon moeten gerapporteerd worden, waarbij de link gelegd wordt met de ingezette personeelsmiddelen (prestatietabel).
Loonfiches moeten op verzoek ter verantwoording voorgelegd worden.
Werkings- en investeringskosten: hieronder vallen alle andere uitgaven die rechtstreeks en uitsluitend gelinkt zijn aan het project en die aangetoond kunnen worden met facturen of onkostennota's.
De verschillende kostenposten moeten worden gemotiveerd.
Voor de verslaggeving moeten de reëel gemaakte kosten opgelijst worden. Als er grote verschillen zijn met de goedgekeurde begroting, moeten die toegelicht worden.
De bewijsstukken van de gemaakte kosten (facturen of onkostennota's) moeten bij het financiële eindverslag gevoegd worden.
Externe prestaties, bijvoorbeeld studiekosten en onderaanneming.
Er moet een motivatie bij het projectvoorstel toegevoegd worden; met vermelding van de reden voor de externe prestatie, de inschatting van aantal mandagen, en het overzicht van de kosten.
Voor de verslaggeving moeten de reëel gemaakte kosten voor externe prestaties opgelijst worden. Als er grote verschillen zijn met de goedgekeurde begroting, moeten die toegelicht worden.
De bewijsstukken van de gemaakte kosten (facturen) moeten bij het financiële eindverslag gevoegd worden.
Overheadkosten, opleidingskosten, reiskosten en btw komen niet in aanmerking.
Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 22 mei 2014 houdende vaststelling van nadere regels voor de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lokale besturen worden uitgevoerd.
Brussel, 22 mei 2014.
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld