gepubliceerd op 14 februari 2003
Ministerieel besluit houdende de voorwaarden voor de berekening van de financiële bijdrage van de ouders als vergoeding voor de opvang van kinderen in de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning
22 JANUARI 2003. - Ministerieel besluit houdende de voorwaarden voor de berekening van de financiële bijdrage van de ouders als vergoeding voor de opvang van kinderen in de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning
De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 3 mei 1989, 23 februari 1994, 24 juni 1997, 15 juli 1997, 7 juli 1998 en 9 maart 2001;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2002 betreffende de erkenning en subsidiëring van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 3 juli 2002 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van Kind en Gezin, gegeven op 23 oktober 2002;
Gelet op het advies van de Gemachtigde van Financiën, gegeven op 3 december 2002;
Gelet op de noodzaak de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning onverwijld in staat te stellen de ouders te informeren over de nieuwe modaliteiten en de ouderbijdragen maximaal te kunnen innen, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° Kind en Gezin: Vlaamse Openbare Instelling, opgericht bij het decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin;2° centrum: het centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning zoals omschreven in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2002 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning;3° het inkomen : het inkomen waarvan sprake in artikel 62 van hetzelfde besluit;4° bijdrage : de financiële bijdrage waarvan sprake in artikel 61 van hetzelfde besluit.
Art. 2.De bijdrage wordt berekend op basis van het inkomen volgens de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Bepaling van het inkomen
Art. 3.§ 1. Het inkomen wordt bij de start van de residentiële of semi-residentiële begeleiding door het centrum vastgesteld op basis van het meest recente aanslagbiljet dat de ouders in hun bezit hebben. § 2. Indien geen gebruik kan worden gemaakt van een recent aanslagbiljet van de ouders wordt het inkomen bepaald op basis van recente en relevante inkomensgegevens. Kind en Gezin formuleert hierover richtlijnen.
Voor de omzetting van een maandinkomen in een jaarbedrag wordt het belastbaar maandinkomen vermenigvuldigd met 12.
Art. 4.Bij wijziging van het inkomen van de ouders tijdens de residentiële of semi-residentiële begeleiding van een kind wordt de ouderbijdrage herzien. HOOFDSTUK III. - Berekening van de bijdrage
Art. 5.De bijdrage voor een semi-residentiële aanwezigheidsdag bedraagt 60%van het bedrag van een residentiële aanwezigheidsdag.
Art. 6.De bijdrage voor een residentiële aanwezigheidsdag wordt berekend door het inkomen te vermenigvuldigen met 0,000311.
Art. 7.Op de bijdrage, zoals berekend conform artikel 6, wordt voor gezinnen met meer dan één kind ten laste een vermindering toegestaan van 10 % per extra kind ten laste.
Art. 8.§ 1. De minimale bijdrage voor een residentiële aanwezigheidsdag bedraagt per kind 1,25 euro en voor een semi-residentiële aanwezigheidsdag 0,75 euro, met uitzondering van het sociaal tarief en de gratis opvang, zoals bepaald in artikel 11 van dit besluit. § 2. De maximale bijdrage per kind bedraagt 20 euro voor een residentiële aanwezigheidsdag en 12 euro voor een semi-residentiële aanwezigheidsdag.
Art. 9.§ 1. Voor de ouders die geen bewijs leveren van het inkomen wordt een maximale bijdrage aangerekend van 12 euro voor een semi-residentiële aanwezigheidsdag en 20 euro voor een residentiële aanwezigheidsdag. § 2. Voor de gevallen, bepaald in § 1, blijft de vermindering vastgesteld in artikel 7, evenwel van toepassing.
Art. 10.Bij plaatsing van een kind door de Jeugdrechtbank int het centrum de 2/3 van de kinderbijslag van dit kind overeenkomstig artikel 70 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. Deze kinderbijslag vervangt de ouderbijdrage : er kunnen bijgevolg geen andere kosten aan de ouders worden gevraagd.
Art. 11.Kosten die geen verband houden met de door het centrum geboden hulpverlening, zoals de opleg van de medische en farmaceutische kosten, met uitzondering van de dagelijkse verzorging, alsook therapeutische kosten en schoolkosten, exclusief maaltijden, en die door het centrum geprefinancierd werden, kunnen van de ouders worden teruggevorderd.
Art. 12.§ 1. Behalve de vermindering, bepaald in artikel 7, kan het centrum enkel een vermindering toestaan in de vorm van een sociaal tarief, voor de ouders die daar behoefte aan hebben ten gevolge van een uitzonderlijke financiële situatie. Die uitzonderlijke situatie heeft te maken met een klein beschikbaar inkomen, collectieve schuldbemiddeling, schuldbeheer of budgetbegeleiding van de ouders door een erkende dienst. Kind en Gezin formuleert hierover richtlijnen. § 2. In zeer uitzonderlijke gevallen, als de situatie van de ouders of het kind daartoe aanleiding geeft, kan het centrum gratis opvang toestaan. Kind en Gezin formuleert hierover richtlijnen. § 3. Het centrum beslist over het al dan niet toekennen van een sociaal tarief of de gratis opvang op basis van een administratief dossier dat alle relevante gegevens voor een gemotiveerde beslissing bevat. Een toegekend sociaal tarief of de gratis opvang wordt door het centrum geëvalueerd en herzien zoals vastgesteld in artikel 4. HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen
Art. 13.Het centrum houdt in het dossier alle relevante gegevens bij op basis waarvan het inkomen en de gezinssamenstelling werden bepaald, alsook de motivering op basis waarvan beslist wordt een sociaal tarief of gratis opvang toe te staan. De bevoegde ambtenaren van Kind en Gezin hebben te allen tijde inzage in die gegevens.
Art. 14.Het ministerieel besluit van 14 mei 2002 tot vaststelling van het bedrag van de ouderbijdrage in de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning wordt opgeheven.
Art. 15.Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2003.
Brussel, 22 januari 2003.
M. VOGELS