gepubliceerd op 04 mei 2000
Ministerieel besluit tot vaststelling van de schema's met de voorwaarden waaraan teeltmateriaal en plantgoed van groenten, met uitzondering van zaad, moeten voldoen, van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het toezicht op en de controle van leveranciers van deze materialen, van hun bedrijven en van de laboratoria, en van de erkenning van de laboratoria
19 FEBRUARI 2000. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de schema's met de voorwaarden waaraan teeltmateriaal en plantgoed van groenten, met uitzondering van zaad, moeten voldoen, van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het toezicht op en de controle van leveranciers van deze materialen, van hun bedrijven en van de laboratoria, en van de erkenning van de laboratoria
De Minister van Landbouw en Middenstand, Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt gewijzigd door de wet van 5 februari 1999;
Gelet op de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen gewijzigd door de wet van 5 februari 1999;
Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, gewijzigd bij de wetten van 11 april 1983, van 29 december 1990 en van 5 februari 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 april 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 mei 1995 betreffende het in de handel brengen van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt, van siergewassen, van groentegewassen en van teeltmateriaal van deze gewassen met uitzondering van groentezaad, inzonderheid op artikel 4, § 3, artikel 6, § 2 en artikel 6, § 4 van dit koninklijk besluit;
Gelet op richtlijn 93/61/EEG van de Commissie van 2 juli 1993 tot vaststelling van de schema's met de eisen waaraan teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, overeenkomstig richtlijn 92/33/EEG van de Raad moeten voldoen;
Gelet op richtlijn 93/62/EEG van de Commissie van 5 juli 1993 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het toezicht op en de controle van leveranciers en bedrijven overeenkomstig Richtlijn 92/33/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad;
Gelet op het overleg met de Gewestregeringen;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende, enerzijds dat het noodzakelijk is de reglementering aan te vullen en overzichtelijker te maken, anderzijds de betrokken operatoren ervan in te lichten vóór het begin van het nieuw teeltseizoen, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities en schema's met de voorwaarden waaraan teeltmateriaal en plantgoed van groenten met uitzondering van zaad moeten voldoen Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : a) het koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 15 mei 1995 betreffende het in de handel brengen van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt, van siergewassen, van groentegewassen en van teeltmateriaal van deze gewassen met uitzondering van groentezaad;b) het Ministerie : het Ministerie van Middenstand en Landbouw, Bestuur van de kwaliteit van de grondstoffen en van de plantaardige sector (DG4), Bestuur aangewezen als verantwoordelijke officiële instantie;c) de Minister : de Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft;d) de Dienst : één van de diensten ressorterend onder de Inspectie-generaal Planten en Plantaardige Producten (IG42) van voormeld Bestuur DG4;e) referentielaboratoria : de laboratoria die afhangen van de Wetenschappelijke Instellingen bij het Bestuur voor Onderzoek en Ontwikkeling (DG6) van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, vermeld in bijlage II van dit besluit;f) erkend laboratorium : elk op basis van hoofdstuk III van dit besluit erkend laboratorium;g) schadelijke organismen : zijn organismen vermeld in bijlage I van dit besluit;h) EG-kwaliteit : de categorie van teeltmateriaal en plantgoed van groentengewassen, met uitzondering van zaad, die voldoet aan de minimumeisen opgesteld op basis van de in dit besluit behandelde schema's en voorschriften;
Art. 2.§ 1. In dit hoofdstuk worden de in artikel 4, § 3 van het koninklijk besluit bedoelde schema's vastgesteld, met inbegrip van de in artikel 11, § 3 van dat besluit bedoelde voorschriften inzake etikettering en/of plombering en verpakking. Deze schema's zijn in bijlage I van dit besluit voorgesteld. § 2. De schema's hebben betrekking op het staand gewas en teeltmateriaal van groentegewassen (onderstammen inbegrepen) alsmede op daarvan afgeleid plantgoed van alle in bijlage III bij het voornoemd koninklijk besluit van 15 mei 1995 vermelde geslachten en soorten en op de in artikel 4 van dat besluit bedoelde onderstammen van andere geslachten en soorten, ongeacht het toegepaste vermeerderingssysteem, hierna « het materiaal van EG-kwaliteit » of « het materiaal » genoemd.
Art. 3.Het materiaal moet in voorkomend geval voldoen aan de relevante fytosanitaire eisen vastgesteld bij het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen.
Art. 4.§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 van dit besluit moet het materiaal vrij zijn van, althans met het blote oog waarneembare, schadelijke organismen en ziekten die de kwaliteit van het materiaal aantasten, en van tekenen of symptomen van die schadelijke organismen of ziekten die de gebruikswaarde van het teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen schaden, en vooral van deze die in bijlage I van dit besluit voor de betrokken soorten of geslachten worden vermeld. § 2. Alle materiaal met, in het stadium van staand gewas, zichtbare tekenen of symptomen van de in § 1 van dit artikel bedoelde schadelijke organismen of ziekten moet, zodra deze tekenen of symptomen optreden, op adequate wijze worden behandeld of, zo nodig, worden verwijderd. § 3. Voor bollen van sjalot of knoflook moet bovendien aan de volgende eisen worden voldaan : het teeltmateriaal moet rechtstreeks afkomstig zijn van materiaal dat in het stadium van staand gewas een controle heeft ondergaan op de aanwezigheid van de in § 1 bedoelde schadelijke organismen en ziekten en van tekenen of symptomen daarvan, en vooral van die welke in de bijlage van dit besluit worden vermeld.
Art. 5.Het materiaal moet geïdentificeerd zijn en voldoende zuiver zijn wat geslacht of soort betreft en tevens voldoende rasecht en raszuiver zijn.
Art. 6.§ 1. Het materiaal moet vrij zijn van alle mogelijke gebreken die de kwaliteit van het teeltmateriaal of plantgoed verminderen. § 2. Het materiaal moet de nodige groeikracht hebben en voldoende groot zijn om als teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen te kunnen worden gebruikt. Wortels, stammen en bladeren moeten bovendien de geëigende afmetingen en verhoudingen hebben.
Art. 7.§ 1. Het in artikel 11, § 2 van het koninklijk besluit bedoelde document van de leverancier dat het materiaal dient te vergezellen moet vervaardigd zijn van een daartoe geschikt materiaal dat nog niet eerder is gebruikt en in ten minste één van de officiële talen van de Gemeenschap zijn gedrukt. Het dient de volgende gegevens te bevatten : 1° de vermelding « EG-kwaliteit »;2° de aanduiding van de code van België : (BE);3° de vermelding « Ministerie van Landbouw, Bestuur voor de Kwaliteit van de Grondstoffen en de Plantaardige Sector » of de code van dit bestuur : (DG 4);4° het inschrijvings- of erkenningsnummer;5° de naam van de leverancier;6° het individueel volgnummer, weeknummer of serienummer;7° de datum waarop het document van de leverancier is afgegeven;8° het referentienummer van de partij zaaizaad wanneer het plantgoed rechtstreeks is gekweekt uit zaad dat overeenkomstig het besluit van 10 september 1981 in de handel is gebracht;dit referentienummer moet aan de verantwoordelijke of officiële instantie worden verstrekt wanneer die daarom verzoekt; 9° de gebruikelijke of de botanische benaming wanneer het materiaal van een in het besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen bedoeld plantenpaspoort vergezeld gaat;10° de benaming van het ras.In het geval van onderstammen : benaming of aanduiding van het ras; 11° de hoeveelheid;12° bij de invoer uit een derde land op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit de naam van het land waar het materiaal werd geoogst. § 2. Wanneer het materiaal is vergezeld van een plantenpaspoort overeenkomstig het voornoemd koninklijk besluit van 3 mei 1994 kan het plantenpaspoort als het in § 1 van dit artikel bedoelde document van de leverancier gelden, mits daarop de vermelding "EG-kwaliteit" en de naam of de code van het Bestuur voor de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige sector zijn aangebracht alsmede de benaming van het ras, de onderstam of de plantengroep. Deze gegevens mogen op het plantenpaspoort zelf vermeld worden maar dienen duidelijk van de overige tekst gescheiden te worden. HOOFDSTUK II. - Toezicht op en controle van leveranciers en hun bedrijven
Art. 8.In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsbepalingen vastgesteld bedoeld in artikel 6, § 4 van het koninklijk besluit met betrekking tot het toezicht op en de controle van de leveranciers, met uitzondering van die waarvan de werkzaamheden zich beperken tot het in de handel brengen van plantgoed van groentegewassen, en van hun bedrijven. Deze maatregelen zijn van toepassing wanneer de controles bedoeld in artikel 5, § 2 van het koninklijk besluit worden uitgevoerd door de leveranciers zelf of door leveranciers die door het Ministerie erkend zijn.
Art. 9.Het Ministerie oefent regelmatig en ten minste eenmaal per jaar op een daartoe geschikt tijdstip, toezicht en controle uit bij de leveranciers en bedrijven om na te gaan of ze voldoen aan de bij het koninklijk besluit vastgestelde eisen en inzonderheid aan de in artikel 5, § 2 van dat besluit bepaalde principes, waarbij met de bijzondere aard van de activiteit, respectievelijk activiteiten van de leveranciers rekening wordt gehouden.
Art. 10.In verband met de identificatie van de kritische punten in het productieproces zoals bedoeld in artikel 5, § 2, eerste streepje van het koninklijk besluit en de registratie van gegevens zoals bedoeld in artikel 5, § 2, vierde streepje van ditzelfde koninklijk besluit, oefent het Ministerie toezicht en controle uit op de leverancier om ervoor te zorgen dat deze : 1° de nodige aandacht blijft besteden aan de volgende kritische punten naar gelang van het geval : - de kwaliteit van teeltmateriaal en van plantgoed van groentegewassen die worden gebruikt om het productieproces op gang te brengen, - het uitzaaien, het uitplanten, het stekken en het aanplanten van teeltmateriaal en plantgoed, - de naleving van de eisen vastgesteld in de artikelen 9, 10 en 11 van het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, - het teeltplan en de teeltmethode, - de algemene gewasverzorging, - de vermeerdering, - de oogst, - de hygiëne, - de behandelingen, - de verpakking, - de opslag, - het vervoer, - het beheer, 2° gegevens registreert om een volledige informatie ter beschikking van het Ministerie te houden over : a) de planten of andere voorwerpen : - die zijn aangekocht om op het bedrijf te worden opgeslagen of geplant, - die in productie zijn, of - die aan derden worden verzonden, en b) elke chemische behandeling die op de planten is toegepast, en de desbetreffende documenten gedurende ten minste een jaar bewaart;3° persoonlijk beschikbaar is voor het Ministerie of daartoe een andere persoon aanwijst met voldoende technische ervaring inzake de productie van planten en de daarmee verband houdende fytosanitaire aangelegenheden;4° voor zover nodig en op passende tijdstippen op een voor het Ministerie aanvaardbare wijze de nodige visuele inspecties verricht;5° tot zijn bedrijf toegang verleent aan personen gemachtigd om voor het Ministerie op te treden, in het bijzonder voor controle en/of bemonstering, en inzage geeft in de onder 2° van dit artikel bedoelde registers en daarmee verband houdende documenten;6° voor het overige met het Ministerie samenwerkt.
Art. 11.In verband met de uitwerking en toepassing van methoden voor toezicht op en controle van de kritische punten als bedoeld in artikel 5, § 2, tweede streepje van het koninklijk besluit, wordt door het Ministerie toezicht en controle op de leverancier uitgeoefend om ervoor te zorgen dat hij, in voorkomend geval, de bovengenoemde methoden blijft toepassen, met als bijzondere aandachtspunten : 1° de beschikbaarheid en het daadwerkelijke gebruik van methoden om elk van de in artikel 10 van dit besluit genoemde kritische punten te controleren;2° de betrouwbaarheid van die methoden;3° de bruikbaarheid van deze methoden voor de evaluatie van de productie en afzetregelingen, de administratieve aspecten inbegrepen;4° de bekwaamheid van het personeel van de leverancier om de controles uit te voeren.
Art. 12.Wat het nemen van monsters voor analyse in een erkend laboratorium als bedoeld in artikel 5, § 2, derde streepje van het koninklijk besluit betreft, wordt door het Ministerie toezicht en controle op de leverancier uitgeoefend om zich ervan te vergewissen dat, in voorkomend geval : 1° in de verschillende stadia van het productieproces en met de vereiste frequentie monsters worden genomen overeenkomstig hetgeen aan het Ministerie, op het tijdstip waarop de productiemethoden met het oog op de verlening van de erkenning werden gecontroleerd, is medegedeeld;2° de monsters uit een technisch oogpunt op een juiste manier worden genomen en bij de monsterneming een statistisch betrouwbaar opzet wordt gevolgd waarbij met de te verrichten analyse rekening wordt gehouden;3° de personen die de monsters nemen de daartoe nodige kwalificaties bezitten;4° de monsters worden geanalyseerd door een laboratorium dat daartoe overeenkomstig artikel 14 van dit besluit is erkend. HOOFDSTUK III. - Erkenning en controle van laboratoria
Art. 13.De referentielaboratoria (bijlage II) bepalen, in overeenkomst met de Dienst, de opsporingsmethoden en de methoden van monstername die door de erkende laboratoria moeten gevolgd worden, elk voor wat hun onderzoeksdomein betreft. Zij voeren, op aanvraag van de Dienst, vergelijkende ontledingen uit om zich van de gelijkvormigheid van de uitslagen van de erkende laboratoria te verzekeren. Bij de eerste aanvraag om erkenning en bij de hernieuwing van een erkenning van een laboratorium geeft het referentielaboratorium een advies aan de Dienst wat betreft de naleving van de hiernavermelde voorwaarden.
Art. 14.De Dienst kan laboratoria erkennen om sommige opsporingen van schadelijke organismen uit te voeren of de rasechtheid te controleren.
Om erkend te kunnen worden en te blijven moet een laboratorium bij de Dienst een aanvraag tot erkenning indienen en aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° elke objectiviteit en onpartijdigheid waarborgen, 2° bestuurd worden door een verantwoordelijke die bewijs kan leveren van voldoende praktijkervaring voor het betrokken onderzoeksdomein, 3° over het personeel, de inrichtingen en de uitrusting beschikken die nodig geacht worden voor de uitvoering van de ontledingen en de bepalingen waarvoor de erkenning is aangevraagd, 4° de verbintenis aangaan : a) een officiële analyse methode te volgen of bij gebrek daaraan een methode voorgesteld door het referentielaboratorium, b) elke wijziging van de gegevens die in de erkenning zijn opgenomen, aan de Dienst mede te delen, c) aan de leveranciers de eventuele kosten voor de ontledingen van de monsters aan te rekenen, d) een registerboek bij te houden waarin voor elk monster inzake de opsporing van de schadelijke organismen volgende gegevens worden ingeschreven : - het staalnummer, - de aard en omschrijving van het materiaal, - de datum van de ontleding, - de gevolgde methode, - de uitslag van de ontleding, - de validering van voormelde gegevens door de verantwoordelijke.
Art. 15.De erkende laboratoria zijn onderworpen aan het toezicht van de Dienst. Dit omvat onder meer de juistheid na te gaan van de aan de leveranciers verstrekte ontledingsuitslagen en te allen tijde het onder artikel 14 vernoemde register te mogen raadplegen.
Art. 16.De erkenning wordt afgeleverd door de Dienst voor een periode van maximum 2 jaar. De aanvraag voor hernieuwing moet ingediend worden bij de Dienst tenminste drie maanden voor het verstrijken van de erkenning. De Dienst kan volledig of gedeeltelijk de erkenning herroepen in geval van het niet-respecteren van de in artikel 14 genoemde voorwaarden, zonder dat het erkend laboratorium uit dien hoofde enige vergoeding ten laste van de Staat kan eisen.
Art. 17.De bestaande laboratoria beschikken over een termijn van 3 maanden vanaf de datum van de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad om hun aanvraag tot erkenning in te dienen. HOOFDSTUK V. - Algemene bepalingen
Art. 18.Voor teeltmateriaal en plantgoed van groenten, met uitzondering van zaad, stelt de Dienst technische reglementen betreffende de kwaliteitscontrole op en houdt toezicht op de naleving ervan.
Inbreuken
Art. 19.De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft in overeenstemming met hetgeen is bepaald in de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt.
Art. 20.De volgende ministeriële besluiten worden opgeheven : 1° Ministerieel besluit van 9 augustus 1995 tot vaststelling van de schema's met de eisen waaraan teeltmateriaal en plantgoed van groenten, met uitzondering van zaad moeten voldoen.2° Ministerieel besluit van 9 oktober 1995 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het toezicht op en de controle van leveranciers van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, en hun bedrijven, overeenkomstig het koninklijk besluit van 15 mei 1995 betreffende het in de handel brengen van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt, van siergewassen, van groentegewassen en van teeltmateriaal van deze gewassen met uitzondering van groentezaad. Brussel, 19 februari 2000.
J. GABRIELS
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld