gepubliceerd op 29 augustus 2001
Ministerieel besluit houdende de voorwaarden voor het organiseren van en de bepalingen over de toestemming voor en de subsidiëring van buitenschoolse opvang in aparte lokalen in kinderdagverblijven
9 JULI 2001. - Ministerieel besluit houdende de voorwaarden voor het organiseren van en de bepalingen over de toestemming voor en de subsidiëring van buitenschoolse opvang in aparte lokalen in kinderdagverblijven
De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 3 mei 1989, 23 februari 1994, 24 juni 1997, 7 juli 1998 en 9 maart 2001;
Gelet op het decreet van 29 april 1997 inzake kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang, inzonderheid op titel II;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1999 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 15 oktober 1999, 14 april 2000, 26 mei 2000, 10 mei 2001, 11 mei 2001 en 18 mei 2001;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van Kind en Gezin, gegeven op 2 mei 2001;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 juni 2001;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat kinderdagverblijven die door Kind en Gezin erkend zijn onmiddellijk de bepalingen moeten kennen op grond waarvan ze buitenschoolse opvang in aparte lokalen kunnen organiseren of voortzetten, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° K&G : de instelling Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 29 mei 1984, houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin;2° kinderdagverblijven : kinderdagverblijven, erkend door Kind en Gezin;3° buitenschoolse opvang : buitenschoolse opvang, georganiseerd door kinderdagverblijven in aparte lokalen.
Art. 2.Kinderdagverblijven kunnen kinderen van de basisschool buitenschools opvangen in aparte lokalen volgens de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Algemene voorwaarden
Art. 3.Het kinderdagverblijf kan buitenschoolse opvang organiseren mits K&G toestemming geeft. Die toestemming wordt gegeven volgens de bepalingen van de artikelen 10 tot en met 12 van dit besluit.
Art. 4.§ 1. De buitenschoolse opvang voldoet aan de criteria, opgenomen in het Kwaliteitscharter buitenschoolse kinderopvang, vastgelegd in het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang. § 2. De buitenschoolse opvang wordt expliciet gedefinieerd en uitgewerkt in het kwaliteitsbeleid dat het kinderdagverblijf uittekent conform de bepalingen in het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen.
Art. 5.§ 1. De aparte lokalen waarin kinderen buitenschools worden opgevangen vormen samen met de andere lokalen van het kinderdagverblijf één gebouwencomplex of bevinden zich in de onmiddellijke omgeving. § 2. De lokalen moeten voldoende groot zijn in verhouding tot het aantal opgevangen kinderen. Een nettoruimte van 4 m2 per kind is daarbij richtinggevend.
Art. 6.De buitenschoolse opvang kan gerealiseerd worden op verschillende vestigingsplaatsen.
Art. 7.De capaciteit van het buitenschoolse aanbod over de verschillende vestigingsplaatsen samen bedraagt maximaal twee derde van de totale door K&G erkende capaciteit van het kinderdagverblijf, en bedraagt minimaal 8 plaatsen per vestigingsplaats.
Art. 8.§ 1. Per vestigingsplaats en per 14 feitelijk aanwezige kinderen moet er minstens één persoon, hierna de begeleider te noemen, de buitenschoolse opvang verzekeren. § 2. De begeleider moet minstens 18 jaar oud zijn en moet een attest, een eindstudiebewijs of diploma hebben van een door K&G erkende opleiding. Op gemotiveerd verzoek van het organiserend bestuur kan K&G daarop een uitzondering toestaan.
Art. 9.Het kinderdagverblijf legt de opvangvoorwaarden, afgesproken met de plaatsende ouders, vast in een schriftelijke overeenkomst, die in ieder geval de volgende elementen omvat : 1° de opvangprijs en eventueel extra gehanteerde prijsbepalingen;2° een duidelijke omschrijving van wat de ouders zelf moeten meebrengen;3° de openingsdagen en -uren;4° de vermelding dat de ouders te allen tijde toegang hebben tot de leefruimten van de kinderen;5° de bevestiging dat een passende verzekering werd afgesloten voor de gebouwen, voor de burgerlijke aansprakelijkheid van personeel en kinderen, en ook tegen lichamelijke ongevallen van de opgevangen kinderen; 6° de noodzakelijke gegevens en afspraken om bij onverwachte omstandigheden (o.a. ziekte van een kind) adequaat te kunnen optreden. HOOFDSTUK III. - Aanvraag en verlenen van toestemming
Art. 10.§ 1. De toestemming voor het organiseren van een buitenschools aanbod moet aangevraagd worden bij K&G. § 2. Die aanvraag bevat, per vestigingsplaats, minstens de volgende elementen : 1° een vestigingsplan waarop de lokalen van respectievelijk het kinderdagverblijf en de buitenschoolse kinderopvang ten opzichte van elkaar worden gesitueerd;2° de attestering dat het organiserend bestuur kennis heeft genomen van en zijn buitenschools aanbod zal realiseren conform de bepalingen, vastgelegd in het Kwaliteitscharter buitenschoolse opvang, en conform de voorwaarden, opgenomen in de artikelen 3 tot en met 9 van dit besluit;3° een plan op schaal 1/50 van de lokalen voor buitenschoolse opvang met aanduiding van de functie van de lokalen;4° de geplande startdatum, de voorziene openingsuren en -periodes, en de beoogde capaciteit per leefgroep en in het totaal;5° een model van de schriftelijke overeenkomst die zal worden gebruikt om met de ouders de afgesproken opvangvoorwaarden vast te leggen.
Art. 11.§ 1. K&G beslist uiterlijk negentig dagen na ontvangst van de aanvraag over het verlenen van de toestemming aan het voorgestelde project. § 2. Een toestemming legt per vestigingsplaats de capaciteit vast die kan worden gerealiseerd en de vroegste startdatum. § 3. Indien de buitenschoolse opvangactiviteit niet is opgestart binnen een jaar na de in de toestemming bepaalde vroegste startdatum, vervalt de toestemming per vestigingsplaats.
Art. 12.Het kinderdagverblijf verbindt er zich toe elke wijziging met betrekking tot infrastructuur, openingsduur of openingsperiodes te melden aan K&G.
Art. 13.De toestemming voor het organiseren van buitenschoolse opvang in aparte lokalen kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken door K&G, wanneer vastgesteld wordt dat niet langer aan de voorwaarden van de artikelen 4 tot en met 9 wordt voldaan, of wanneer vastgesteld wordt dat de veiligheid of de verantwoorde pedagogische aanpak van de opgevangen kinderen niet langer gegarandeerd kan worden.
Art. 14.§ 1. Het kinderdagverblijf kan aan K&G een herziening vragen van de toestemming. § 2. Daartoe wordt op basis van aanvullende gegevens een omstandig gemotiveerde aanvraag naar K&G verstuurd. HOOFDSTUK IV. - Aanvraag en uitkering van de subsidiëring
Art. 15.§ 1. Het kinderdagverblijf dat, per vestigingsplaats, ten minste gedurende 230 werkdagen per kalenderjaar de buitenschoolse opvang realiseert, kan per vestigingsplaats bij K&G een aanvraag tot subsidiëring indienen. § 2. Daartoe stuurt het kinderdagverblijf, per vestigingsplaats, binnen een periode van uiterlijk drie maanden vanaf de startdatum, een aanvraagdossier naar K&G dat minstens de volgende gegevens bevat : 1° de namen, de geboortedata en de kwalificaties van het aangestelde personeel;2° een afschrift van de verzekeringspolissen met betrekking tot de gebouwen, de burgerlijke aansprakelijkheid van personeel en kinderen en de lichamelijke ongevallen van de kinderen;3° een attest of verslag van de brandweer na controle van de brandveiligheid van het gebouw en de inrichting;4° de naam van de persoon die door het organiserend bestuur is aangewezen om het dagelijks beleid te coördineren;5° de wijze van registratie van de aanwezigheden.
Art. 16.§ 1. Binnen een periode van 60 dagen na ontvangst van de aanvraag tot subsidiëring doet K&G een onderzoek ter plaatse. § 2. Uiterlijk 60 dagen na ontvangst van het inspectieadvies beslist K&G over de toekenning van de subsidiëring.
Art. 17.§ 1. Bij de toekenning van de subsidiëring wordt er een subsidietermijn en een subsidiebedrag vastgelegd. § 2. De subsidietermijn bestrijkt bij een eerste toekenning minimaal één jaar en maximaal twee jaar vanaf de startdatum. § 3. De einddatum van de subsidietermijn is 31 maart. § 4. Een verlenging van de subsidiëring loopt altijd over vier kwartalen. § 5. De forfaitaire subsidiëring bedraagt jaarlijks 20 839,96 euro voor 14 plaatsen en wordt voor een capaciteit van minder dan 14 plaatsen of meer dan 14 plaatsen pro rata berekend.
Art. 18.De betaling van de subsidie gebeurt op basis van een evenredige verdeling over de kwartalen, telkens in de eerste maand van een kwartaal.
Art. 19.Een verlenging van de subsidiëring moet jaarlijks worden aangevraagd in de loop van de eerste maand van het eerste kwartaal van een kalenderjaar. Bij de aanvraag tot verlenging worden de bezettingsgegevens van het voorgaande kalenderjaar opgegeven.
Art. 20.§ 1. Het behoud van de subsidiëring veronderstelt een minimale bezettingsgraad van 70 % per vestigingsplaats op basis van de vereiste 230 openingsdagen en op basis van de capaciteit. § 2. Daarvoor komt elke aanwezigheid in aanmerking met een maximum van één per dag per kind, ongeacht de aanwezigheidsduur. § 3. De subsidiëring wordt verhoudingsgewijs herleid of geschorst met ingang van 1 april van het volgende kalenderjaar, als de minimumbezetting van 70 % per vestigingsplaats niet wordt gehaald. § 4. Als het kinderdagverblijf aantoont dat over een periode van vier kwartalen de vereiste minimumbezetting opnieuw werd bereikt, kan de subsidiëring met ingang van het kwartaal dat volgt op de referentieperiode, weer worden verhoogd of gestart. HOOFDSTUK V. - Bezwaarprocedure
Art. 21.Het kinderdagverblijf kan bezwaar aantekenen bij K&G tegen : 1° de gehele of gedeeltelijke weigering van toestemming;2° de weigering van subsidiëring;3° de intrekking van toestemming.
Art. 22.Het ingediende bezwaar schorst de beslissing niet.
Art. 23.§ 1. K&G beschikt over een termijn van 45 kalenderdagen vanaf het indienen van het bezwaar om een beslissing te nemen. § 2. K&G stelt het kinderdagverblijf in kennis van de genomen beslissing, uiterlijk 30 dagen na de beslissing. § 3. Die beslissing is niet voor een tweede herziening vatbaar. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 24.Het forfaitair bedrag, vermeld in dit besluit, wordt elk jaar op 1 januari verhoogd met de procentuele stijging van de index van de consumptieprijzen tussen 1 november van het vorige kalenderjaar en 1 november van het voorafgaande kalenderjaar.
Art. 25.§ 1. Voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 is in de plaats van het bedrag van 20 839,96 euro, vermeld in artikel 17, § 5, het bedrag van 840 682 frank van toepassing. § 2. Het bedrag dat in euro wordt vermeld in artikel 17, § 5, treedt in werking op 1 januari 2002.
Art. 26.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.
Brussel, 9 juli 2001.
Mevr. M. VOGELS