gepubliceerd op 29 september 1999
Ministerieel besluit houdende de vastlegging van evaluatiecriteria zoals bedoeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 houdende vaststelling van het programma voor serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening en rusthuizen
7 JUNI 1999. - Ministerieel besluit houdende de vastlegging van evaluatiecriteria zoals bedoeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 houdende vaststelling van het programma voor serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening en rusthuizen
De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, Gelet op de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991 en gewijzigd bij decreten van 23 februari 1994, 15 juli 1997 en 14 juli 1998, inzonderheid op artikel 10;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 houdende vaststelling van het programma voor serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening en rusthuizen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 houdende vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning bedoeld in artikel 10 van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998;
Gelet op het ministerieel besluit van 16 juli 1998 houdende de vastlegging van evaluatiecriteria zoals bedoeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 houdende vaststelling van het programma voor serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening en rusthuizen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1997 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse regering van 28 september 1998, 19 december 1998 en 23 maart 1999;
Overwegende dat het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg met ingang van 1 januari 1999 in werking is getreden en met ingang van die datum dagverzorgingscentra en dienstencentra niet langer voorzieningen voor ouderen zijn;
Overwegende dat dienovereenkomstig het ministerieel besluit van 16 juli 1998, voornoemd, met ingang van 1 januari 1999 in overeenstemming dient gebracht te worden met deze wijziging;
Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° bejaarden : personen van 60 jaar of ouder;2° rusthuis : één of meer gebouwen die functioneel een inrichting voor collectief verblijf vormen waar, onder welke benaming ook, aan bejaarden die er op duurzame wijze verblijven, huisvesting wordt gegeven, alsmede geheel of gedeeltelijk, de gebruikelijke gezins- en huishoudelijke verzorging;3° serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening : één of meer gebouwen die, onder welke benaming ook, functioneel een geheel vormen en die bestaan uit individuele wooneenheden waar bejaarden zelfstandig wonen en uit gemeenschappelijke voorzieningen voor dienstverlening waarop zij facultatief een beroep kunnen doen;4° voorziening voor bejaarden : een serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening, of een rusthuis;5° programmacijfer : planningselement voor voorzieningen voor bejaarden op basis van de door de Vlaamse regering vastgelegde en aan bepaalde leeftijdscategorieën gerelateerde percentages;6° opnamemogelijkheid : een woongelegenheid in een rusthuis of een wooneenheid in een serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening; 7° regio : a) voor een gemeente die minder dan 10.000 bejaarden telt : de gemeente en de aangrenzende gemeenten, met uitzondering van die aangrenzende gemeenten met meer dan 10.000 bejaarden waarvan het programmacijfer reeds overschreden is; b) voor een gemeente die minstens 10.000 bejaarden telt : de gemeente; 8° gemiddelde bezettingsgraad : de verhouding van het aantal bezette tot het aantal gerealiseerde opnamemogelijkheden binnen de voorziening voor bejaarden;9° initiatiefnemer : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die door nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing of ingebruikname van een bestaand gebouw of een deel ervan een voorziening voor bejaarden wenst uit te baten of het aantal opnamemogelijkheden ervan wenst te wijzigen en die zowel voor de individuele opnames of verhuring als voor de organisatie van de zorg- en dienstverlening verantwoordelijk zal zijn;10° administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn;11° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. HOOFDSTUK II. - Rusthuizen Afdeling 1. - De verhouding van het totaal aantal voorafgaand vergunde
en gerealiseerde opnamemogelijkheden tot het programmacijfer voor de gemeente in kwestie en voor de door de minister bepaalde regio
Art. 2.Indien een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning een toename van het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden als voorwerp heeft en bij inwilliging van deze aanvraag het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden lager dan of gelijk is aan het programmacijfer dat zowel voor de gemeente in kwestie als voor de overeenstemmende regio werd vastgelegd, dan past de aanvraag in het vastgestelde programma mits ook aan de overige evaluatiecriteria wordt voldaan.
Art. 3.Indien een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning een toename van het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden als voorwerp heeft en bij inwilliging van deze aanvraag het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden hoger is dan het programmacijfer dat voor de gemeente in kwestie en/of de overeenstemmende regio werd vastgelegd, dan past de aanvraag niet in het vastgestelde programma en dient deze niet verder getoetst te worden aan de overige evaluatiecriteria.
Art. 4.Indien een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning geen toename van het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden als voorwerp heeft, dan past de aanvraag in het vastgestelde programma mits ook aan de overige evaluatiecriteria wordt voldaan. Afdeling 2. - De verhouding van het aantal bezette tot het aantal
gerealiseerde opnamemogelijkheden binnen de voorziening voor bejaarden waarop de aanvraag betrekking heeft.
Art. 5.Indien een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning betrekking heeft op een bestaande voorziening voor bejaarden, dient de gemiddelde bezettingsgraad minimaal 90 % te bedragen, tenzij op gemotiveerde wijze kan aangetoond worden waarom deze minimale bezettingsgraad binnen de referentieperiode niet gehaald kon worden.
Art. 6.Bij een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning met uitbreiding of behoud van de huidige huisvestingscapaciteit wordt de gemiddelde bezettingsgraad berekend door het totale aantal aan de opgenomen bewoners gefactureerde dagen van het volledige kalenderjaar dat voorafging aan het jaar van de aanvraag te delen door het aantal gerealiseerde opnamemogelijkheden op 1 januari van het jaar waarin een aanvraag wordt ingediend. Het behaalde resultaat wordt gedeeld door 365.
Bij een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning met vermindering van de huidige huisvestingscapaciteit wordt de gemiddelde bezettingsgraad berekend door het totale aantal aan de opgenomen bewoners gefactureerde dagen van het volledige kalenderjaar dat voorafging aan het jaar van de aanvraag te delen door het toekomstig aantal opnamemogelijkheden. Het behaalde resultaat wordt gedeeld door 365. Afdeling 3. - De geografische spreiding van de voorzieningen voor
bejaarden binnen de gemeente in kwestie en binnen de door de minister bepaalde regio, in het licht van de toegankelijkheid of bereikbaarheid
Art. 7.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma wanneer : 1° aan de ingang van de voorziening een aangepaste mogelijkheid tot in- en uitstappen van de bewoners is of zal komen;2° ten minste aan twee van de volgende elementen wordt voldaan : a) binnen een straal van 500 m van de ingang is er een opstapplaats van het openbaar vervoer;voor een geplande voorziening kan het volstaan dat met een document aangetoond wordt dat binnen de straal van 500 m er een opstapplaats zal zijn tegen het moment dat de voorziening gerealiseerd zal zijn; b) binnen een straal van 300 m van de ingang zijn er voldoende parkeermogelijkheden beschikbaar voor de bewoners, het personeel en de bezoekers van de bestaande of geplande voorziening voor bejaarden of zal er minstens in 1 parkeergelegenheid per 3 woongelegenheden worden voorzien;c) de bestaande en/of geplande voorziening voor bejaarden is gelegen in een bebouwde kom.
Art. 8.Teneinde de voorzieningen geografisch evenwichtig te spreiden over de verschillende woonkernen past een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning bovendien enkel in het vastgestelde programma wanneer de totale capaciteit van de voorziening niet groter is dan 120 woongelegenheden.
Voor de rusthuizen die op datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, past een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning bovendien enkel in het vastgestelde programma wanneer de totale capaciteit van de bestaande voorziening na uitbreiding niet groter is dan 150 woongelegenheden.
Deze maxima zijn evenwel niet van toepassing op aanvragen tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning waarbij de gerealiseerde opnamemogelijkheden behouden blijven of verminderd worden. Afdeling 4. - Het huidige of toekomstige profiel van de voorziening
voor bejaarden waarvoor een voorafgaande vergunning wordt aangevraagd
Art. 9.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning voor een rusthuis past in het vastgestelde programma wanneer in het kader hiervan aan volgende elementen wordt voldaan : 1° uit de profileringsintentie van het bestaande en/of geplande rusthuis blijkt dat de voorziening hoofdzakelijk verzorging behoevende bejaarden en/of andere specifieke bewonersdoelgroepen wenst op te nemen en dat nood aan verzorging geen grond tot ontslag vormt, behoudens de duidelijk omschreven uitzonderingen;2° onverminderd hetgeen bepaald in 1°, kunnen enkel rusthuizen met minder dan 25 bewoners zich beperken tot de opname en huisvesting van valide bewoners;3° een bestaand rusthuis dient aan te tonen dat het opnamebeleid in overeenstemming is met deze profileringsintentie aan de hand van een overzicht van de opnames die gedurende de twee jaar die voorafgingen aan de aanvraag werden gedaan;4° indien hetgeen bepaald in 3°, niet kan aangetoond worden, dient op gemotiveerde wijze aangetoond te worden waarom dit binnen de huidige infrastructuur en organisatie niet verwezenlijkt werd en op welke wijze de initiatiefnemer in de toekomst hieraan denkt te beantwoorden. Afdeling 5. - De relatie met andere voorzieningen voor bejaarden
Art. 10.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma wanneer een bestaande voorziening kan aantonen dat er samenwerkingsverbanden met de relevante voorzieningen voor bejaarden uit de gemeente en/of regio zijn.
Art. 11.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma wanneer bij een geplande voorziening een toelichting ingediend wordt over de wijze waarop de initiatiefnemer zich wil inschakelen in de bestaande samenwerkingsverbanden met de relevante voorzieningen voor bejaarden uit de gemeente en/of regio of de wijze waarop nieuwe samenwerkingsverbanden met de relevante voorzieningen voor bejaarden uit de gemeente en/of regio zullen tot stand gebracht worden. Afdeling 6. - De visie op wonen, leven en verzorgen
in de voorziening voor bejaarden waarvoor een voorafgaande vergunning wordt aangevraagd
Art. 12.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma indien een document wordt ingediend waarin een visie wordt verwoord op de materiële en immateriële woon- en leefomgeving van de bejaarde, de lichamelijke, geestelijke, sociale en levensbeschouwelijke behoeften van de bejaarde, de inspraak en communicatiekanalen binnen de voorziening, de animatie voor de bewoners en de opname- en ontslagmodaliteiten. Afdeling 7. - De verwachte rentabiliteit en prijszetting
Art. 13.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma wanneer aan volgende elementen wordt voldaan : 1° een financieel plan wordt ingediend waaruit de financiële stabiliteit en de economische leefbaarheid van de uitbating dienen te blijken;2° het financieel plan dient een opgave te bevatten van de bestaande en/of toekomstige dagprijs en zijn samenstelling;3° het financieel plan dient alle kostensoorten op te sommen die als supplement worden of zullen worden aangerekend. Afdeling 8. - De professionele kwaliteitsgaranties van de
initiatiefnemer
Art. 14.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma wanneer : 1° een bestaande voorziening een personeelsbehoefteplan indient met daarin de huidige en de voorziene personeelsformatie, met opgave van het aantal fulltime equivalenten per personeelsgroep, de voorziene kwalificaties en de functie-inhouden;2° een geplande voorziening een personeelsbehoefteplan indient met daarin de voorziene personeelsformatie, met opgave van het aantal fulltime equivalenten per personeelsgroep, de voorziene kwalificaties en de functie-inhouden;3° een organogram ingediend wordt waarin de werkrelaties tussen de personeelsleden onderling en tussen de initiatiefnemer en het personeel tot uiting komen;4° uit het personeelsbehoefteplan blijkt dat voldaan wordt en/of zal voldaan worden aan de geldende erkenningsnormen inzake personeel. HOOFDSTUK III. - Serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening Afdeling 1. - De verhouding van het totaal aantal voorafgaand vergunde
en gerealiseerde opnamemogelijkheden tot het programmacijfer voor de gemeente in kwestie en voor de door de minister bepaalde regio
Art. 15.Indien een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning een toename van het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden als voorwerp heeft en bij inwilliging van deze aanvraag het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden lager dan of gelijk is aan het programmacijfer dat voor de overeenstemmende regio werd vastgelegd, dan past de aanvraag in het vastgestelde programma mits ook aan de overige evaluatiecriteria wordt voldaan.
Art. 16.Indien een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning een toename van het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden als voorwerp heeft en bij inwilliging van deze aanvraag het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden hoger is dan het programmacijfer dat voor de overeenstemmende regio werd vastgelegd, dan past de aanvraag niet in het vastgestelde programma en dient deze niet verder getoetst te worden aan de overige evaluatiecriteria.
Art. 17.Indien een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning geen toename van het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden als voorwerp heeft, dan past de aanvraag in het vastgestelde programma mits ook aan de overige evaluatiecriteria wordt voldaan. Afdeling 2. - De verhouding van het aantal bezette tot het aantal
gerealiseerde opnamemogelijkheden binnen de voorziening voor bejaarden waarop de aanvraag betrekking heeft
Art. 18.Indien een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning betrekking heeft op een bestaande voorziening voor bejaarden, dient de gemiddelde bezettingsgraad minimaal 90 % te bedragen, tenzij op gemotiveerde wijze kan aangetoond worden waarom deze minimale bezettingsgraad binnen de referentieperiode niet gehaald kon worden.
Art. 19.Bij een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning met uitbreiding of behoud van de huidige huisvestingscapaciteit wordt de gemiddelde bezettingsgraad berekend door het totale aantal aan de opgenomen bewoners gefactureerde dagen van het volledige kalenderjaar dat voorafging aan het jaar van de aanvraag te delen door het aantal gerealiseerde opnamemogelijkheden op 1 januari van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend. Het behaalde resultaat wordt gedeeld door 365.
Bij een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning met vermindering van de huidige huisvestingscapaciteit wordt de gemiddelde bezettingsgraad berekend door het totale aantal aan de opgenomen bewoners gefactureerde dagen van het volledige kalenderjaar dat voorafging aan het jaar van de aanvraag te delen door het toekomstig aantal opnamemogelijkheden. Het behaalde resultaat wordt gedeeld door 365. Afdeling 3. - De geografische spreiding van de voorzieningen voor
bejaarden binnen de gemeente in kwestie en binnen de door de minister bepaalde regio, in het licht van de toegankelijkheid of bereikbaarheid
Art. 20.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma wanneer : 1° aan de ingang van de voorziening een aangepaste mogelijkheid tot in- en uitstappen van de bewoners is of zal komen;2° tenminste aan twee van de volgende elementen wordt voldaan : a) binnen een straal van 500 m van de ingang is er een opstapplaats van het openbaar vervoer;voor een geplande voorziening kan het volstaan dat bewezen wordt dat binnen de straal van 500 m er een opstapplaats zal zijn tegen het moment dat de voorziening gerealiseerd zal zijn; b) binnen een straal van 300 m van de ingang zijn er voldoende parkeermogelijkheden beschikbaar voor de bewoners, het personeel en de bezoekers van de bestaande of geplande voorziening voor bejaarden of zal er minstens in 1 parkeergelegenheid per 3 wooneenheden worden voorzien;c) de bestaande en/of geplande voorziening voor bejaarden is gelegen in een bebouwde kom.
Art. 21.Teneinde de voorzieningen geografisch evenwichtig te spreiden over de verschillende woonkernen past een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning bovendien enkel in het vastgestelde programma wanneer de totale capaciteit van de voorziening niet meer bedraagt dan 60 wooneenheden.
Voor de serviceflatgebouwen die op datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, past een aanvraag tot het verkrijgen van de voorafgaande vergunning bovendien enkel in het vastgestelde programma wanneer de totale capaciteit van de bestaande voorziening na uitbreiding niet groter is dan 75 wooneenheden.
Deze maxima zijn evenwel niet van toepassing op aanvragen tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning waarbij de gerealiseerde opnamemogelijkheden behouden blijven of verminderd worden. Afdeling 4. - Het huidige of toekomstige profiel van de voorziening
voor bejaarden waarvoor een voorafgaande vergunning wordt aangevraagd
Art. 22.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning voor een serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening past in het vastgestelde programma wanneer in het kader hiervan aan volgende elementen wordt voldaan : 1° uit de profileringsintentie van het bestaand en/of gepland serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening blijkt dat de voorziening enkel zelfredzame bewoners of samenwonenden waarvan minimaal 1 partner zelfredzaam is, wenst te huisvesten.In de profileringsintentie worden de uitsluitingmodaliteiten opgesomd voor het geval een bewoner nood aan verzorging krijgt en niet langer over de vereiste zelfredzaamheid beschikt om in een dergelijke voorziening te verblijven, tenzij er toereikende mantelzorg kan gegarandeerd worden; 2° een bestaand serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening dient aan te tonen dat het opnamebeleid in overeenstemming is met deze profileringsintentie aan de hand van een overzicht van de opnames die gedurende de twee jaar die voorafgingen aan de aanvraag werden gedaan;3° een bestaand serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening dient een overzicht te leveren van de wijze waarop de uitsluitingsmodaliteiten in de voorziening werden toegepast gedurende de drie jaar die voorafgingen aan de aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning. Afdeling 5. - De relatie met andere voorzieningen voor bejaarden
Art. 23.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma wanneer een bestaande voorziening kan aantonen dat er samenwerkingsverbanden zijn met de relevante voorzieningen voor bejaarden uit de gemeente en/of regio.
Art. 24.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma wanneer bij een geplande voorziening een toelichting ingediend wordt over de wijze waarop de initiatiefnemer zich wil inschakelen in de bestaande samenwerkingsverbanden met de relevante voorzieningen voor bejaarden uit de gemeente en/of regio of de wijze waarop nieuwe samenwerkingsverbanden met de relevante voorzieningen voor bejaarden uit de gemeente en/of regio zullen tot stand gebracht worden.
Art. 25.In de optiek bedoeld in art. 22, 1° van dit besluit dient de voorziening te voorzien in een functioneel samenwerkingsverband met minstens één rusthuis uit de regio. De opnamemogelijkheden van het serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening mogen niet groter zijn dan een derde van de totale opnamemogelijkheden in het rusthuis of in de rusthuizen waarmee een samenwerkingsverband afgesloten wordt. Het samenwerkingsverband tussen het rusthuis of de rusthuizen enerzijds en het serviceflat of het woningcomplex met dienstverlening anderzijds, dient waarborgen te bieden dat bewoners van het serviceflat of van het woningcomplex met dienstverlening die niet meer voldoen aan de bepalingen in art. 22, 1° van dit besluit, bij voorrang kunnen opgenomen in het rusthuis of in de rusthuizen waarmee het samenwerkingsverband afgesloten werd, zonder dat hiermee evenwel de keuzevrijheid van de betrokken bejaarden in het gedrang mag komen. Afdeling 6. - De visie op wonen, leven en verzorgen in de voorziening
voor bejaarden waarvoor een voorafgaande vergunning wordt aangevraagd
Art. 26.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma indien een document wordt ingediend waarin een visie wordt verwoord op de materiële en immateriële woon- en leefomgeving van de bejaarde, de lichamelijke, geestelijke, sociale en levensbeschouwelijke behoeften van de bejaarde, de inspraak en communicatiekanalen binnen de voorziening en de opname- en ontslagmodaliteiten. Afdeling 7. - De verwachte rentabiliteit en prijszetting
Art. 27.Een aanvraag tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma wanneer aan volgende elementen wordt voldaan : 1° een financieel plan wordt ingediend waaruit de financiële stabiliteit en de economische leefbaarheid van de uitbating dienen te blijken.2° voor een serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening omvat de dagprijs die aan de bewoners wordt aangerekend enkel de kosten die te maken hebben met de huisvesting en de organisatie van de permanentie en niet de kosten die te maken hebben met het verstrekken van bestendige en huishoudelijke zorg of andere dienstverlening, daar deze diensten immers op facultatieve wijze en tegen individueel tarief aan de bewoner aangeboden worden. Afdeling 8. - De professionele kwaliteitsgaranties van de
initiatiefnemer
Art. 28.Een aanvraag tot het bekomen van een voorafgaande vergunning past in het vastgestelde programma wanneer : 1° een bestaande voorziening een personeelsbehoefteplan indient met daarin de huidige en de voorziene personeelsformatie;2° een geplande voorziening een personeelsbehoefteplan indient met de voorziene personeelsformatie;3° een organogram ingediend wordt waarin de werkrelaties tussen de personeelsleden onderling en tussen de initiatiefnemer en het personeel tot uiting komen. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 29.Het ministerieel besluit van 16 juli 1998 houdende de vastlegging van evaluatiecriteria zoals bedoeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 houdende vaststelling van het programma voor serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening en rusthuizen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1998, wordt opgeheven met ingang van 1 januari 1999, met uitzondering van artikels 15 en 16 die opgeheven worden met ingang van 1 juni 1999.
Art. 30.Dit besluit heeft uitvoering met ingang van 1 januari 1999, met uitzondering van artikels 15 en 16 die in werking treden op 1 juni 1999.
Brussel, 7 juni 1999.
L. MARTENS