gepubliceerd op 03 juli 2003
Ministerieel besluit tot bepaling van de meetcode op grond waarvan de energiehoeveelheid gemeten wordt
6 MEI 2003. - Ministerieel besluit tot bepaling van de meetcode op grond waarvan de energiehoeveelheid gemeten wordt
De Minister van Vervoer, Mobiliteit en Energie, Gelet op het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, zoals gewijzigd bij het decreet van 19 december 2002 betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt, inzonderheid op de artikelen 38 en 39;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteit, zoals gewijzigd bij de besluiten van 28 november 2002 en 23 januari 2003, inzonderheid op artikel 6;
Gelet op het advies van de « Commission wallonne pour l'Energie » (Waalse Energiecommissie) nr. CD-3e05-CWaPE-24, uitgebracht op 5 mei 2003;
Gelet op de ministeriële besluiten van 11 april en 14 april 2003 tot verlening van een erkenning aan de « A.S.B.L. A.I.B. Vinçotte Belgium » en aan de « A.S.B.L. SGS Bureau Nivelles », waarbij beide controleorganen groene certificaten inzake herkomstgarantie mogen afleveren aan productie-eenheden van milieuvriendelijke elektriciteit;
Overwegende dat de eerste quota opgelegd aan de leveranciers en netbeheerders berekend zal worden op grond van de leveringen uitgevoerd tussen 1 oktober 2002 en 30 juni 2003;
Overwegende dat de leveranciers en de netbeheerders dan ook vóór die datum over groene certificaten moeten kunnen beschikken;
Overwegende dat de herkomstgarantie vereist wordt voor de aflevering van die certificaten, Besluit :
Artikel 1.De meetcode inzake milieuvriendelijke elektriciteit in het Waalse Gewest wordt omschreven in bijlage 1 bij dit besluit.
De bijlage maakt noodzakelijk deel uit van dit besluit.
Art. 2.De groene producent kan een gemotiveerde aanvraag bij de Minister indienen om een afwijking van sommige bepalingen van de meetcode te genieten, onverminderd de vigerende wetgeving.
De aanvraag wordt door het controleorgaan gevalideerd.
De Minister spreekt zich uit binnen een maand, na advies van de « Commission wallonne pour l'Energie ».
Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 6 mei 2003.
Namen, 6 mei 2003.
J. DARAS
BIJLAGE MEETCODE OP GROND WAARVAN DE MILIEUVRIENDELIJKE ELEKTRICITEIT IN HET WAALSE GEWEST GEMETEN WORDT INHOUDSTAFEL 1. Voorwerp 2.Indeling van de sites waar milieuvriendelijke elektriciteit geproduceerd wordt 3. Ligging van de sites waar milieuvriendelijke elektriciteit geproduceerd wordt 4.Berekeningsmethoden 4.1. Primaire energieën 4.2. Netto geproduceerde energieën 4.2.1. Netto geproduceerde elektrische energie 4.2.2. Netto geproduceerde thermische energie 4.2.2.1. Kwaliteitswarmtekrachtkoppeling 4.2.2.2. Thermische bruto-energie 4.2.2.3. Functionele thermische energie 4.2.2.4. Gevaloriseerde thermische energie 4.2.2.5. Meetprincipes voor thermische energie 5. Indeling van de meet- en telapparaturen in categorieën 5.1. Categorie 1 5.2. Categorie 2 5.3. Categorie 3 5.4. Categorie 4 5.5. Categorie 5 6. Meet- en telmethoden 6.1. Inleidende opmerkingen 6.2. Meetgamma 6.3. Nauwkeurigheid van de meet- en telapparaturen 6.4. Telling van de biomassa-input voor de apparaturen van categorie 3 6.5. Telling van de biomassa-input voor de apparaturen van categorie 5 7. Controles en opmetingen 7.1. Aanwijzingen te vermelden op de meet- en telapparaturen 7.2. Merktekens van de meet- en telapparaturen 7.3. Plaatselijke aanplakking van de indexen 7.4. Teletransmissie en elektronische verwerkingen 8. Onschendbaarheid van de tellingen 8.1. Principe 8.2. Praktische modaliteiten 8.2.1. Verzegeling 8.2.2. Tellingen van primaire energie 8.2.3. Tellingen van een geproduceerde energie 8.3. Onderhoud en ijking of kalibrering van de meetapparaturen 8.4. Storingen: in acht te nemen procedure 9. Archivering BIJLAGE 1 Meetcode - Categorieën BIJLAGE 2 Meetcode - Begripsomschrijving BIJLAGE 3 Meetcode - Elektrische energie BIJLAGE 4 Meetcode - Thermische energie BIJLAGE 5 Meetcode - Gas BIJLAGE 6 Meetcode - Stookoliën BIJLAGE 7 Meetcode - Vaste brandstoffen of input 1.VOORWERP 1.1. Basiswetgeving - Decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, hierna « elektriciteitsdecreet » genoemd; - Decreet van 19 december 2002 betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt, hierna « gasdecreet » genoemd; - Besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteit. 1.2. Deze meetcode wordt vastgelegd overeenkomstig artikel 6 van het besluit 4 juli 2002 tot bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteit. Hij bevat de principes en methodes die van toepassing zijn op de metingen van de energiehoeveelheden die in aanmerking komen bij de berekening van het aantal groene certificaten verleend aan de installaties die milieuvriendelijke elektriciteit produceren. Hij bevat de verplichtingen van de groene producent i.v.m. de terbeschikkingstelling, de installatie, het gebruik en het onderhoud van de meetvoorzieningen enerzijds en de opmeting, verwerking en terbeschikkingstelling van meetgegevens anderzijds. 1.3. Elke site die milieuvriendelijke elektriciteit produceert, wordt onderworpen aan metingen en tellingen met het oog op de bepaling van de netto geproduceerde milieuvriendelijke elektriciteit, de gevaloriseerde nettowarmte en de hoeveelheden primaire energie die CO2-emissies veroorzaken bij de productie, verbranding of verwerking van afval.
Daartoe wordt in één of meer meet- en telapparaturen voorzien. 1.4. De meet- en telapparaturen bedoeld in 1.3. voldoen aan de voorschriften van deze meetcode. 1.5. Overeenkomstig artikel 8 van het besluit van 4 juli 2002 tot bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteit mag de CWaPE elk ogenblik controles uitvoeren of door een controleorgaan laten uitvoeren op de productiesite van milieuvriendelijke elektriciteit om na te gaan of deze meetcode in acht genomen wordt. 1.6. Wetgeving op de metrologie De meet- en telapparaturen voor de telling van de fysieke grootheden die gebruikt worden bij de boekhouding van milieuvriendelijke elektriciteit, worden onderworpen aan de regels bepaald bij de wetgeving op de metrologie, met name de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen, alsmede de verschillende wijzigingen erin en de desbetreffende besluiten, meer bepaald: - het koninklijk besluit van 20 december 1972 houdende gedeeltelijke inwerkingtreding van de wet van 16 juni 1970; - het koninklijk besluit van 20 december 1972 betreffende de gasmeters; - het koninklijk besluit van 6 juli 1981 betreffende de instrumenten bestemd voor het meten van de elektrische energie; - het koninklijk besluit van 18 februari 1977 betreffende de koudwatermeters; - het koninklijk besluit van 2 maart 1981 betreffende de warmwatermeters; - het koninklijk besluit van 6 april 1979 betreffende meetinstallaties en gedeeltelijke meetinstallaties voor andere vloeistoffen dan water; - het koninklijk besluit van 7 maart 1978 betreffende de continu totaliserende bandwegers; - het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 houdende een nieuwe regeling betreffende de niet-automatische weegwerktuigen.
Als een meet- en telapparatuur niet onder de Belgische wetgeving valt maar het voorwerp uitmaakt van een aanbeveling van de Internationale Organisatie voor Wettelijke Metrologie (OIML), is die aanbeveling op haar van toepassing. In geval van onverenigbaarheid tussen deze meetcode en een wettelijke of reglementaire bepaling of een aanbeveling van de OIML, die van toepassing is inzake metrologie, is die bepaling of aanbeveling van toepassing. 1.7. Technische reglementen voor de distributie en het plaatselijke vervoer van elektriciteit In geval van onverenigbaarheid tussen deze meetcode en het opschrift « Tel- en meetcode » van het technisch elektriciteitsreglement inzake het beheer van en de toegang tot de netwerken voor elektriciteitsdistributie in het Waalse Gewest of het opschrift « Tellingen en metingen » van het technisch elektriciteitsreglement inzake het beheer van en de toegang tot de netwerken voor de elektriciteitsdistributie in het Waalse Gewest zijn de technische reglementen van toepassing. 1.8. Technisch reglement voor gasdistributie In geval van onverenigbaarheid tussen deze meetcode en het opschrift « Tel- en meetcode » van het technisch gasreglement inzake het beheer van en de toegang tot de netwerken voor gasdistributie in het Waalse Gewest is het technisch reglement van toepassing. 1.9. Verantwoordelijkheid i.v.m. de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de metingen en tellingen De groene producent is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de metingen en tellingen, behalve als de meet- en telapparatuur aan een netbeheerder toebehoort. In dat geval wordt elk defect door de groene producent meegedeeld aan de netbeheerder en aan de « CWaPE ». 1.10. Referentienormen De meet- en telapparaturen voldoen aan de voorschriften van de Belgische wetgeving, reglementen en normen, alsmede aan de Europese normen en internationale aanbevelingen die van toepassing zijn op de meet- en telapparaturen en op de bestanddelen ervan. 1.11. Begripsomschrijvingen De begripsomschrijvingen van de specifieke termen en uitdrukkingen van deze meetcode zijn opgenomen in bijlage 2. 1.12. Overgangsbepalingen Sommige bepalingen van deze meetcode zijn pas vanaf 1 januari 2005 van toepassing op de sites die milieuvriendelijke elektriciteit produceren vóór 1 januari 2004. 1.13. Afwijkingen : Behoudens afbreuk aan de vigerende wetgeving, kan de producent op gemotiveerd verzoek, behoorlijk gevalideerd door het erkende controleorgaan, eventueel in de tijd beperkte afwijkingen genieten voor de naleving van bepaalde meetverplichtingen waarin deze meetcode voorziet. De aanvragen om afwijking worden gericht aan de Minister van Energie en gevoegd bij de aanvraag om herkomstgarantie gericht aan het erkende controleorgaan.
De afwijking wordt door de Minister verleend na gemotiveerd advies van de « CWaPE ». Elke wijziging aan de apparatuur vernietigt de verleende afwijkingen en vereist de indiening van een nieuwe aanvraag. 2. INDELING VAN DE SITES WAAR MILIEUVRIENDELIJKE ELEKTRICITEIT GEPRODUCEERD WORDT De verschillende technologieën die aangewend mogen worden op de sites waar milieuvriendelijke elektriciteit wordt geproduceerd, worden omschreven in artikel 2 van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt. De bevordering van hernieuwbare energiebronnen en van de kwaliteitswarmtekrachtkoppeling wordt aangehaald in hoofdstuk X van hetzelfde decreet. Het systeem van de door het Waalse Gewest ontworpen groene certificaten wordt bij hetzelfde decreet ingevoerd en verleent groene certificaten aan de installaties die milieuvriendelijke elektriciteit produceren al naar gelang de CO2 besparingen t.o.v. moderne referentie-installaties. Bijgevolg wordt de meting van de netto geproduceerde elektrische energie vereist, alsmede de andere metingen die nodig zijn voor de berekening van CO2 besparingen.
Deze meetcode brengt de verschillende productiesites onder in 2 domeinen en 5 categorieën op grond van de CO2-emissies die al dan niet vereist worden voor de bereiding van primaire energieën. De verplichtingen inzake energiemeting die daaruit voortvloeien worden hierna nader bepaald. Bijlage 1 bij deze meetcode geeft een schematisch overzicht van de verschillende categorieën.
Domein 1 : domein dat slechts vereenvoudigde controles vereist gezien de aangewende technologie of het lage vermogen van de aparaturen.
Domein 1 omvat drie categorieën van productiesites : - Categorie 1 : installaties met alle technologieën waarvan de primaire energie alleen hernieuwd kan worden zonder dat de brandstofbereiding CO2-emissies vereist. Het gaat om windinstallaties, zoninstallaties, hydraulische installaties, bepaalde installaties met biogas uit het biologisch afbreekbare afvalgedeelte, al dan niet met warmtekrachtkoppeling. In deze categorie zijn alleen de geproduceerde energieën het voorwerp van metingen.
Elke gezamenlijk gebruik van fossiele brandstof, zelfs bij het opstarten, heeft tot gevolg dat bedoelde installatie niet meer onder die categorie valt.
Enige uitzondering : de fossiele olie die gebruikt wordt voor de smering van stookolie- of gasmotoren, op basis van minder dan 1 %calorische onderwaarde van de globale brandstof. In voorkomend geval wordt rekening gehouden met het verbruik van die olie zonder evenwel categorie 1 te verlaten. - Categorie 2 : installaties met een ontwikkelbaar netto elektrisch vermogen (Pend) onder 500 KW en met alle technologieën waarvan de primaire energie hernieuwd kan worden zonder dat de brandstofbereiding CO2-emissies vereist en/of van fossiele aard. Het gaat om installaties voor warmtekrachtkoppeling d.m.v. fossiele brandstoffen, alsmede om biomassa-installaties die geen energie vereisen voor de bereiding van hernieuwbare brandstoffen maar die aanvullende fossiele brandstoffen gebruiken. In die categorie maken de primaire fossiele energieën en de geproduceerde energieën het voorwerp uit van metingen. - Categorie 3 : installaties met een ontwikkelbaar netto elektrisch vermogen (Pend) onder 500 KW en met alle technologieën waarvan de primaire energie hernieuwd kan worden zonder dat de brandstofbereiding CO2-emissies vereist, al dan niet met toevoegsel van fossiele energie.
Het gaat om bepaalde biomassa-installaties, al dan niet met warmtekrachtkoppeling. In deze categorie maken alle (al dan niet hernieuwbare) primaire en geproduceerde energieën het voorwerp uit van metingen.
Domein 2 : domein dat grondige controles vereist Domein 2 omvat 2 categorieën van productiesites : - Categorie 4 : installaties met een ontwikkelbaar netto elektrisch vermogen (Pend) van 500 KW of meer en met alle technologieën waarvan de primaire energie hernieuwd kan worden zonder dat de brandstofbereiding CO2-emissies vereist en/of van fossiele aard. Het gaat om installaties voor warmtekrachtkoppeling d.m.v. fossiele brandstoffen, alsmede om biomassa-installaties die geen energie vereisen voor de bereiding van de hernieuwbare brandstof maar die aanvullende fossiele brandstoffen gebruiken. In die categorie maken de fossiele primaire energieën en de geproduceerde energieën het voorwerp uit van metingen. De voor categorie 4 opgelegde tellingen en controles zijn strenger dan die opgelegd voor categorie 2. - Categorie 5 : installaties met een ontwikkelbaar netto elektrisch vermogen (Pend) van 500 KW of meer en met alle technologieën waarvan de primaire energie hernieuwd kan worden zonder dat de brandstofbereiding CO2-emissies vereist, al dan niet met toevoegsel van fossiele energie. Het gaat om biomassa-installaties, al dan niet met warmtekrachtkoppeling. In deze categorie maken alle (al dan niet hernieuwbare) primaire en geproduceerde energieën het voorwerp uit van tellingen. De voor categorie 5 opgelegde tellingen en controles zijn strenger dan die opgelegd voor categorie 3. 3. LIGGING VAN DE SITES WAAR MILIEUVRIENDELIJKE ELEKTRICITEIT GEPRODUCEERD WORDT Het aantal groene certificaten wordt berekend op grond van de elektrische en thermische referenties van de moderne referentie-installaties.De thermische referentiewaarden, die jaarlijks door de « CWaPE » bekendgemaakt worden, verschillen al naar gelang de productiesite al dan niet in een zone voor gasdistributie gelegen is, zoals omschreven in bijlage 2 bij deze meetcode. 4. BEREKENINGSMETHODEN Elke groene producent legt een berekeningsmethode voor met het oog op de boekhouding van de energieën, zoals bedoeld in artikel 38, §§ 1 en 2 van het elektriciteitsdecreet. In de eenvoudigste gevallen beperkt die methode zich tot gewone meteraflezingen die meteen de juiste waarde van de netto geproduceerde energie geven, zowel qua elektriciteit als qua warmte en, in voorkomend geval, de juiste waarden van de tellingen van de primaire energieën.
De producent maakt desnoods een algebraïsche som van tellingen op. Het erkende orgaan zal de berekeningsmethode analyseren. Daarbij maakt ze gebruik van de eventuele aanpassingscoëfficiënten, die ze rechtvaardigt.
De aanpassingscoëfficiënten houden rekening : - met de plaats waar de meter geïnstalleerd is t.o.v. de ideale plaats; - in voorkomend geval, met de precisie van de installatie of van bedoeld meetsysteem, - met de eventuele meerekening van de energie van de functionele uitrustingen.
Verschilmetingen in de berekeningsmethoden kunnen aanvaard worden tot 31 december 2004 voor de systemen die ingeschakeld worden vóór 1 januari 2004. Ze worden gemotiveerd door de groene producent en gevalideerd door het controleorgaan.
Vanaf die datum worden ze niet meer aanvaard, behalve als de installatie voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit energie verbruikt buiten de periodes waarin elektriciteit geproduceerd wordt. 4.1. Primaire energieën De primaire energieën die hoe dan ook het voorwerp uitmaken van metingen, betreffen fossiele brandstoffen (gas, stookolie, kool, enz.). De primaire energieën die in voorkomend geval het voorwerp uitmaken van metingen naar gelang van de categorie waarin de site voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit ingedeeld is, betreffen hernieuwbare brandstoffen, zoals biogassen, hout, afvalstoffen, energetische teelten, enz.
Hernieuwbare windenergieën, zonne-energieën en hydraulische energieën zijn niet het voorwerp van metingen. 4.2. Netto geproduceerde energieën - De voor de berekening van het aantal groene certificaten in aanmerking genomen netto geproduceerde energieën zijn zowel voor de elektrische als voor de thermische energie de (totaal) bruto geproduceerde energieën, min de functionele energieën. De functionele energie, zowel elektrisch als thermisch, van een eenheid voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit is de energie die de productie-eenheid nodig heeft of die op de site van de installatie dient voor de bereiding van de primaire energieën die in de installatie gebruikt worden. - Meerekening van de energie verbruikt door de functionele uitrustingen van de productie-installatie.
Om de energetische balansen te kunnen opmaken die nodig zijn voor de toekenning van groene certificaten, maakt de groene producent de lijst op van de uitrustingen die energie verbruiken met het oog op : - de bereiding van de gebruikte energiebron(nen); - de productie van elektriciteit; - afvalverwerking i.v.m. het elektriciteitsproductieproces.
Die lijst bevat de volgende gegevens : - de aanduiding van de uitrusting; - het soort verbruikte energie : elektriciteit, stookolie, gas, thermische energie,...; - de functie van de uitrusting in het proces; - het geïnstalleerde vermogen in kW; - de geschatte werkingsduur, per trimester, in uren; - het geschatte jaarlijkse totaalverbruik.
Op grond van die lijst kan een onderscheid gemaakt worden tussen de energie die nodig is voor de functionele uitrustingen die het eigenlijke proces al dan niet rechtstreeks vereist (wat betreft de afvalbereiding, -verbranding en -verwerking), en de energie vereist door andere activiteiten op de site.
Als bepaalde uitrustingen tegelijkertijd betrokken zijn bij het productieproces van milieuvriendelijke elektriciteit en bij andere activiteiten die op de site uitgeoefend worden, stelt de producent een ratio voor om de door de functionele uitrustingen verbruikte energie en de energie van andere activiteiten te scheiden.
De lijst van de functionele uitrustingen, met inbegrip van bovenvermelde ratio, wordt door het controleorgaan gevalideerd.
Opmerking : de energie die nodig was voor de fabricatie van de uitrustingen voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit wordt niet meegerekend in de balans. 4.2.1. Netto geproduceerde elektrische energie De netto geproduceerde elektrische energie is gelijk aan de bruto geproduceerde elektrische energie, min de functionele elektrische energie.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De bruto geproduceerde elektrische energie is de totale energie die door de productie-eenheid geproduceerd wordt; die energie omvat dus de functionele elektrische energie, die ter plaatse door de groene producent zelf verbruikt wordt en de op het netwerk overgedragen energie.
De functionele elektrische energie geeft geen recht op groene certificaten en wordt afgehouden van de bruto geproduceerde elektrische energie.
De functionele elektrische energie wordt in aanmerking genomen ofwel door een gepaste installatie van de meter die de netto geproduceerde elektrische energie rechtstreeks meet, ofwel bij wijze van overgangsmaatregel in een aparte boekhouding.
De op jaarbasis verbruikte functionele elektrische energie wordt geschat bij het afgeven van de herkomstgarantie. Als de groene producent een meter van de functionele energie installeert, kan de oorspronkelijke schatting jaarlijks herzien worden op grond van de tellingen. 4.2.2. Netto geproduceerde thermische energie De netto geproduceerde thermische energie is gelijk aan de bruto geproduceerde thermische energie, min de functionele thermische energie 4.2.2.1. Kwaliteitswarmtekrachtkoppeling Een warmtekrachtkoppelingsinstallatie is een installatie voor de gecombineerde productie van warmte en elektriciteit. Ze wordt ontworpen naar gelang van de warmtebehoeften van de gebruiker en bespaart energie ten opzichte van de afzonderlijke productie van dezelfde hoeveelheden warmte en elektriciteit in de moderne referentie-installaties waarvan de jaarlijkse exploitatierendementen jaarlijks door de « CwaPE » bepaald en bekendgemaakt worden - zie artikel 2, 3°, van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt.
In deze meetcode wordt de uitdrukking « gecombineerde productie van warmte en elektriciteit » nader bepaald als volgt : de elektriciteit en de warmte worden opeenvolgend geproduceerd; dat betekent dat als de warmte niet door de warmtekrachtkoppeling gevaloriseerd wordt, het warmteoverschot verloren gaat. Gelijktijdige maar afzonderlijke producties van warmte en elektriciteit, alhoewel op dezelfde plaats, mogen dus niet als warmtekrachtkoppeling in de zin van het decreet beschouwd worden.
Er wordt dan ook veel aandacht besteed aan de definitie van de « energetische omtrek » van de in aanmerking genomen installatie.
Het geval van een stookketel waarvan slechts een deel van de productie wordt gebruikt in een stoomturbine om elektriciteit op te wekken, vraagt om uitleg. Alleen de damp (of eventueel het warme water) aan de uitgang van de turbine (met inbegrip van de voor de thermische valorisatie bestemde onttrokken damp) wordt in aanmerking worden voor de berekening van de in de zin van de groene certificaten valoriseerbare warmte. De energetische omtrek van het systeem sluit slechts de stoomturbine in met als primaire energie de door de ketel geproduceerde energiefractie overeenstemmend met de damp waarvan de turbine bevoorraad wordt (met inbegrip van bovenbedoelde onttrokken damp).
Een ander geval vraagt ook om uitleg : zelfs in het geval van een installatie voorzien van een gasturbine, met erachter een recuperatieketel met naverbranding, kan de aan de uitgang van de recuperatieketel geproduceerde warmte gevaloriseerd worden voor de berekening van de groene certificaten voor zover ze niet in een stoomturbine uitgezet wordt. Als ze in een stoomturbine uitgezet wordt, komt de aan de uitgang van de stoomturbine overblijvende warmte in aanmerking als valoriseerbare warmte in de zin van de groene certificaten. 4.2.2.2. Thermische bruto-energie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De bruto geproduceerde thermische energie is de totale thermische energie die door de productie-eenheid geproduceerd wordt; die energie omvat dus de functionele thermische energie en de thermische netto-energie met, enerzijds, de gevaloriseerde thermische netto-energie en, anderzijds, de niet-valoriseerbare thermische netto-energie.
De definitie van de warmtekrachtkoppeling zoals bedoeld in het decreet van 12 april 2001 (art. 2, 3°) geeft bovendien aan dat het wel degelijk gaat om de gecombineerde productie van warmte en elektriciteit : volgens die definitie wordt elk rechtstreeks gebruik van warmte voor mechanische doeleinden dus uitgesloten uit de gevaloriseerde thermische energie. 4.2.2.3. Functionele thermische energie Artikel 38 van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt omschrijft het bespaarde koolstofdioxidegehalte als de verhouding tussen de koolstofdioxidewinst (CO2) geboekt via de geplande kanalen en de emissies van koolstofdioxide van de klassieke elektrische kanalen.
Dat artikel bepaalt bovendien dat bedoelde emissies van koolstofdioxide « voortgebracht worden door de gezamenlijke kringloop van de productie van milieuvriendelijke elektriciteit, met inbegrip van de brandstoffenproductie, de emissies gedurende de eventuele verbranding en, in voorkomend geval, de afvalverwerking. » Als de productie van milieuvriendelijke elektriciteit het gebruik van warmte op de site vereist, wordt de hoeveelheid warmte functionele thermische energie genoemd.
De functionele thermische energie geeft geen recht op groene certificaten en wordt dus in mindering gebracht van de uit de warmtekrachtkoppeling voortvloeiende bruto-energie.
Als de warmte daarentegen door een externe bron geproduceerd wordt, wordt die bron bij de primaire energie geboekt.
De functionele thermische energie wordt in aanmerking genomen ofwel door een gepaste installatie van de meter die de netto geproduceerde thermische energie rechtstreeks meet, ofwel bij wijze van overgangsmaatregel in een aparte boekhouding.
De op jaarbasis verbruikte functionele thermische energie moet geschat zijn bij het afgeven van de herkomstgarantie. De schatting kan jaarlijks herzien worden op grond van de tellingen. Ze kan met name dienen voor de wedersamenstelling van de meetgegevens ten gevolge van een meterstoring. 4.2.2.4. Gevaloriseerde thermische energie De warmte die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het aantal groene certificaten toegekend aan een installatie voor kwaliteitswarmtekrachtkoppeling wordt gebruikt als « een goed huisvader ». De « goed huisvader » is degene die, bij gebrek aan warmtekrachtkoppeling, een ketel inschakelt om in te spelen op de warmtebehoeften. Verschillende aspecten worden in aanmerking genomen : de regels van goede praktijk inzake warmtekrachtkoppeling vereisen dat de installatie gedimensioneerd wordt meten op grond van een warmtebehoefte waargenomen op de plaats van de warmtekrachtkoppeling.
Er wordt nagegaan of de plaatsing van een ketel economisch gerechtvaardigd is voor de aangevoerde toepassing(en). In het tegenovergestelde geval mag de toepassing niet gevaloriseerd worden met het oog op de toekenning van groene certificaten.
De warmtekrachtkoppelingsinstallaties die voldoen aan een warmtevraag die over het jaar kan variëren, mogen verzoeken om uitrustingen voor de afvoer van overblijvende warmte zonder valorisatie als goed huisvader. Die uitrustingen worden geïdentificeerd en de warmte die ze afvoeren mag niet bij de gevaloriseerde warmte geboekt worden.
Het profiel van de warmtebehoeften over het jaar wordt geanalyseerd : de groene producent wijst op de verschillende aanwendingen van de warmte, waarbij telkens gewag gemaakt wordt van : - de functie ervan; - het nominale vermogen ervan; - de gebruikte vloeistof; - het niveau temperatuur/druk vanaf de warmte en bij de terugkeer of bij de laatste aanwending vóór de eindafvoer; - het aanwendingsprofiel gedurende het jaar; - het geschatte jaarlijkse totaalverbruik.
Het erkende orgaan gaat voor elke voorgestelde aanwending na of de valorisatie van de warmte « als een goed huisvader » ontvankelijk is.
Verificatie van de verschillende warmtetoepassingen : het erkende orgaan gaat in situ na of de uitvoering van de verschillende aanwendingen van de warmte overeenstemt met de profielen, zowel in kwantiteit (debiet) als in kwaliteit (temperatuur/druk).
De valorisatie van de « als een goed huisvader » gevaloriseerde warmte wordt ook geverifieerd bij een gebruiker die de warmte van de groene producent teruggekocht heeft. 4.2.2.5. Meetprincipes voor thermische energie De verbruikte thermische energie wordt gemeten vanaf de combinatie van verschillende gelijktijdige en geïntegreerde metingen. - Debiet van de werkelijk gebruikte warmtegeleidende vloeistof. - Verschil tussen de enthalpie van de damp vanaf de installatie (functie van druk en temperatuur) en de enthalpie van het verzadigde water overeenstemmend met de oorspronkelijke druk. Wat de installaties voor dampproductie betreft, heeft de toepassing van de aldus bepaalde regel als gevolg dat de voor de terugkeer in aanmerking genomen enthalpie die van het condensaat is bij de condensatietemperatuur overeenstemmend met de oorspronkelijke druk. De gevaloriseerde warmte wordt op die wijze beperkt tot de condensatiewarmte (m.a.w. de verdampingswarmte, in voorkomend geval verhoogd met de oververhitte dampwarmte).
In geval van meervoudige aanwendingen van de warmte op een dampnetwerk kunnen, naast de volgens bovenvermelde regel berekende valorisatie, één of meer valorisaties van de warmte bij een lagere temperatuur dan de condensatietemperatuur in aanmerking komen voor de berekening van de groene certificaten als de groene producent kan bewijzen dat die aanwendingen bij lagere temperaturen moeten plaatsvinden in het kader van een rationeel energiegebruik. 5. INDELING VAN DE MEET- EN TELAPPARATUREN IN CATEGORIEEN 5.1. Categorie 1 Er zijn minstens 3 meet- en telapparaturen : telling van de netto geproduceerde elektrische energie, in voorkomend geval telling van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie en berekening van werkingsuren.
Er wordt in voorkomend geval rekening gehouden met het verbruik van de bij de verbranding gebruikte fossiele oliën (gasmotoren, stookolie,...), zonder dat evenwel een telinstallatie vereist wordt. 5.2. Categorie 2 Er zijn minstens 4 meet- en telapparaturen : berekening van de hoeveelheid verbruikte fossiele brandstof, berekening van de netto geproduceerde elektrische energie, in voorkomend geval telling van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie en telling van werkingsuren. In deze categorie is de telling van hernieuwbare brandstof niet nodig. De calorische onderwaarde van de hernieuwbare input wordt door de producent geschat bij het afgeven van de herkomstgarantie. De schatting wordt gegrond op de metingen uitgevoerd ter plaatse of in een laboratorium of door berekening. De schatting wordt door het controleorgaan gevalideerd. De calorische onderwaarde van de fossiele brandstof(fen) wordt op de factuur van de verdeler afgehouden.
In voorkomend geval wordt rekening gehouden met het verbruik van de bij de verbranding gebruikte fossiele oliën (gasmotoren, stookolie,...), zonder dat evenwel een telinstallatie vereist wordt. 5.3. Categorie 3 Er zijn minstens 4 meet- en telapparaturen : telling van de hoeveelheid verbruikte hernieuwbare brandstof, telling van de netto geproduceerde elektrische energie, telling in voorkomend geval van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie en telling van werkingsuren. Bij gebruik van een aanvullende fossiele brandstof wordt voorzien in een aanvullende meet- en telapparatuur.
De calorische onderwaarde van de hernieuwbare input wordt door de producent geschat bij het afgeven van de herkomstgarantie. De schatting wordt gegrond op metingen uitgevoerd ter plaatse of in een laboratorium of door berekening. De schatting wordt door het controleorgaan gevalideerd. De calorische onderwaarde van de fossiele brandstof(fen) wordt afgehouden op de factuur van de verdeler. In voorkomend geval wordt rekening gehouden met het verbruik van de bij de verbranding gebruikte fossiele oliën (gasmotoren, stookolie,...), zonder dat evenwel een telinstallatie vereist wordt.
Opmerking : in deze categorie kan de telling van de input van een biomassa-installatie overeenkomstig de meetcode gewaarborgd worden door een telproces dat geen bijzondere technische uitrustingen vereist. 5.4. Categorie 4 Er zijn minstens 4 meet- en telapparaturen : telling van de hoeveelheid verbruikte hernieuwbare brandstof, telling van de netto geproduceerde elektrische energie, in voorkomend geval telling van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie en telling van werkingsuren. In deze categorie is de telling van de hernieuwbare brandstof niet nodig.
De calorische onderwaarde van de hernieuwbare input wordt door de producent geschat bij het afgeven van de herkomstgarantie. De schatting wordt gegrond op metingen uitgevoerd ter plaatse of in een laboratorium of door berekening. De schatting wordt door het controleorgaan gevalideerd. De calorische onderwaarde van de fossiele brandstof(fen) wordt afgehouden op de factuur van de verdeler. In voorkomend geval wordt rekening gehouden met het verbruik van de bij de verbranding gebruikte fossiele oliën (gasmotoren, stookolie,...), zonder dat evenwel een telinstallatie vereist wordt. 5.5. Categorie 5 Er zijn minstens 4 meet- en telapparaturen : telling van de hoeveelheid verbruikte hernieuwbare brandstof, telling van de netto geproduceerde elektrische energie, in voorkomend geval telling van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie en telling van werkingsuren. Bij gebruik van een aanvullende fossiele brandstof wordt voorzien in een aanvullende meet- en telapparatuur.
In het geval van hernieuwbare brandstoffen wordt de calorische onderwaarde gemeten en worden de metingen geregistreerd.
De calorische onderwaarde van de fossiele brandstof(fen) wordt afgehouden op de factuur van de verdeler. In voorkomend geval wordt rekening gehouden met het verbruik van de bij de verbranding gebruikte fossiele oliën (gasmotoren, stookolie,...), zonder dat evenwel een telinstallatie vereist wordt. 6. TEL- EN MEETMETHODEN 6.1. Inleidende opmerkingen - De tel- en meetapparaturen worden vakkundig ontworpen. Er worden bijzondere voorzorgsmaatregelen genomen inzake de bescherming van de tel- en meetapparaturen, al naar gelang de plaatselijke milieuomstandigheden zoals de invloed van magnetische velden, elektromagnetische velden, vocht, gebrek aan verluchting, vorst, enz. - De regels van goed vakmanschap omvatten de regelgevingen opgelegd door de Belgische en internationale wetgevingen (met inbegrip van de Europese reglementering en aanbevelingen) maar ook alle technische en/of organisatievoorschriften die nodig zijn om de metingen en tellingen op betrouwbare, duurzame, controleerbare en nauwkeurige wijze uit te voeren. - De regels van goed vakmanschap inzake de tel- en meetapparaturen zijn die welke van kracht zijn bij het afgeven van de herkomstgarantie. In het geval van tel- en meetapparaturen op een site voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit, heeft elke door het erkende orgaan vastgestelde afwijking van de regels die van kracht zijn op de datum van afgifte van de herkomstgarantie tot gevolg ofwel dat de tel- en meetapparatuur gedeclasseerd wordt, met de verplichting er verbeteringen aan te brengen, ofwel dat het erkende orgaan voorstelt om een verbeteringsfactor toe te passen op de meting en/of de telling. Het voorstel gaat vergezeld van een uitvoerige rechtvaardiging. - Er wordt een bijzondere aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de tel- en meetapparaturen voor de personeelsleden van het erkende orgaan, zowel voor de lezing van de indexen als voor de lezing van alle elementen van het telsysteem. De tel- en meetapparaturen zijn vlot toegankelijk, de toegang vergt geen bijzondere werktuigen of middelen en houdt geen risico in voor de personeelsleden die de controle uitvoeren. 6.2. Meetgamma De meetgamma wordt aangepast aan de gemeten fysieke grootheid en aan de meetdynamica. Het controleorgaan controleert de adequatie tussen de gamma van de tel- en meetapparatuur en de meetdynamica. 6.3. Nauwkeurigheid van de meet- en telapparaturen De bestanddelen van een tel- en meetapparatuur voldoen aan de hierna omschreven nauwkeurigheidsvereisten.
De toegelaten maximale fout (+%) voor de tel- en meetapparatuur wordt als conventionele waarde gegeven.
Overeenkomstig de overgangsbepalingen bedoeld in punt 1.12. van deze meetcode vallen de tel- en meetapparaturen in werking op sites voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit tot 31 december 2004 onder de volgende overgangsbepalingen als het controleorgaan vaststelt dat ze niet voldoen aan de door deze meetcode opgelegde of aanbevolen tel- en meetnormen : Bij niet inachtneming van de wetgeving op de metrologie gaat het controleorgaan over tot de declassering van de tel- en meetapparatuur en legt het de verplichting op om de installatie te vervangen, of stelt het voor om een verbeteringsfactor op de telling toe te passen.
Als de tel- en meetapparatuur niet onder de wetgeving op de metrologie valt, wordt ze ook gedeclasseerd als de stabiliteit en de reproductibiliteit van de meting en/of de telling niet gewaarborgd kunnen worden.
Voor de toepassing van een verbeteringsfactor stelt de producent een toegelaten maximale waarde voor op grond van de technische fiches van de tel- en meetapparatuur. Als de technische fiches niet of niet meer beschikbaar zijn, wordt een waarde voorgesteld in vergelijking met analoge technologieën. De voorgestelde waarde houdt rekening met het soort meter, de naleving van de regels van goed vakmanschap, de verouderde staat van de installatie, de door de producent erkende stabiliteits- en reproductibiliteitseigenschap.
Die waarde wordt vervolgens door het erkende controleorgaan gevalideerd. Ze geeft aanleiding tot de toepassing van een verbeteringsfactor die de waarde van de meting verhoogt (vermindert) voor een telling van primaire energie die in positief (negatief) wordt opgenomen in de berekeningsmethoden van de primaire energieën en die de waarde van de meting vermindert (verhoogt) voor een telling van geproduceerde energie die in positief (negatief) opgenomen wordt in de berekeningsmethode van bedoelde geproduceerde energie.
De verbetering is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de voorgestelde en gevalideerde maximale fout en de overeenstemmende conventionele of aanbevolen maximale fout waarin deze meetcode voorziet.
Vanaf 1 januari 2005 wordt een verbeteringsfactor toegepast op de tel- en meetapparaturen waarvoor nog geen conventionele waarde is vastgelegd, als de maximale fout van de installatie van de aanbevolen waarden afwijkt. De verbeteringsfactor wordt bepaald en toegepast volgens de methodologie die voor de overgangsbepalingen geldt. 6.3.1. Nauwkeurigheden voor de telling van elektrische energie De vereiste nauwkeurigheden zijn die bedoeld in bijlage II bij het technisch distributiereglement. Ze staan vermeld in bijlage 3 bij deze meetcode.
Die nauwkeurigheden zijn van toepassing op alle meet- en telapparaturen die de berekeningsmethode in aanmerking neemt voor de telling van de netto geproduceerde energie. De tabel vermeldt de minimale nauwkeurigheidsklasse die vereist wordt voor de bestanddelen van de telinstallatie naar gelang van het aansluitvermogen van de teller en van het spanningsniveau. 6.3.2. Nauwkeurigheden voor de telling van thermische energie De tabel vermeldt de minimale nauwkeurigheidsklasse die vereist wordt voor de bestanddelen van de telinstallatie naar gelang van het thermische vermogen dat langs de teller transiteert. Die waarden staan vermeld in bijlage 4 bij deze meetcode. De nauwkeurigheden zijn van toepassing op alle meet- en telapparaturen die de berekeningsmethode in aanmerking neemt voor de telling van de gevaloriseerde nettowarmte. 6.3.3. Nauwkeurigheden voor de telling van fossiele en hernieuwbare gassen De tabel vermeldt de minimale nauwkeurigheidsklasse die vereist wordt voor de bestanddelen van de telinstallatie naar gelang van het gasdebiet dat langs de meter transiteert. Die waarden staan vermeld in bijlage 5 bij deze meetcode. De nauwkeurigheden zijn van toepassing op alle meet- en telapparaturen die de berekeningsmethode in aanmerking neemt voor de telling van de primaire energie op basis van fossiel en/of hernieuwbaar gas. 6.3.4. Nauwkeurigheden voor de telling van fossiele en hernieuwbare stookoliën De tabel vermeldt de minimale nauwkeurigheidsklasse die vereist worden voor de bestanddelen van de telinstallatie naar gelang van de stookolie die langs de teller transiteert. Die waarden staan vermeld in bijlage 6 bij deze meetcode. De nauwkeurigheden zijn van toepassing op alle meet- en telapparaturen die de berekeningsmethode in aanmerking neemt voor de telling van de primaire energie op basis van fossiel en/of hernieuwbaar gas. 6.3.5. Nauwkeurigheden voor de telling van vaste fossiele brandstoffen De nauwkeurigheden staan vermeld in bijlage 7 bij deze meetcode. Ze zijn van toepassing op alle meet- en telapparaturen die de berekeningsmethode in aanmerking neemt voor de telling van de primaire energie op basis van vaste fossiele brandstoffen. 6.3.6. Nauwkeurigheden voor de telling van hernieuwbare vaste brandstoffen of input De nauwkeurigheden staan vermeld in bijlage 7 bij deze meetcode. Ze zijn van toepassing op alle meet- en telinstallaties die de berekeningsmethode in aanmerking neemt voor de telling van de primaire energie op basis van hernieuwbare brandstoffen of input. 6.4. Telling van de biomassa-input voor apparaturen van categorie 3.
De telling van de input van apparaturen van categorie 3 kan uitgevoerd worden door systemen die de in de installatie ingevoerde hoeveelheden input meten en tellen.
De telling van de input van apparaturen van categorie 3 moet hoe dan ook in een telregister bijgehouden worden.
Het register bestaat uit twee delen : Deel 1 : register van de leveringen Dat register bevat per soort input en per levering de leveringsdatum, de herkomst van de input en de geleverde hoeveelheid. Elke leveringslijn krijgt een partijnummer. De geleverde hoeveelheden kunnen gecontroleerd worden op grond van de leveringsdocumenten, zoals leveringslijsten en facturen.
Deel 2 : Productieregister Dat register bevat per kalenderdag en per soort input de hoeveelheden input ingevoerd in de installatie voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit. De hoeveelheden worden door de producent geraamd op grond van een gepaste logistieke organisatie (silo's, trechters, containers,...). De ramingsmethode wordt ter validatie aan het controleorgaan voorgelegd. De ramingen kunnen uitgedrukt worden in volumen voor zover bedoelde input het voorwerp heeft uitgemaakt van metingen van de zichtbare volumieke massa alsmede van een schatting van zijn variabiliteit bij het afgeven van de herkomstgarantie.
Soort register : Duidelijke en leesbare onuitwisbare schriften, geen correctievloeistof, lijnen getrokken met een lat.
Genummerde bladzijden.
Handtekening van de groene producent of van zijn afgevaardigde onderaan elke bladzijde. 6.5. Telling van de biomassa-input voor de installaties van categorie 5 De telling van de installaties van categorie 5 moet uitgevoerd worden door systemen voor de meting en telling van de hoeveelheden input die in de installatie ingevoerd worden. De geleverde hoeveelheden en de in de installatie ingevoerde hoeveelheden moeten vermeld worden in een telregister van hetzelfde type als dat opgelegd voor categorie 3. De in het productieregister vermelde hoeveelheden zijn dan de door de meet- en telapparaturen geregistreerde hoeveelheden. De telling van de input gaat vergezeld van metingen : - in het geval van biogas : van de calorische onderwaarde ervan; - in het geval van hernieuwbare brandstoffen : van de volumieke massa en de vochtigheid per type input.
Die metingen worden op vaste dragers geregistreerd. 7. CONTROLES EN OPMETINGEN 7.1. Aanwijzingen te vermelden op de meet- en telapparaturen De bij de wetgeving inzake metrologie vereiste aanwijzigen zijn van toepassing.
De meet- en telapparaturen die niet onder de Belgische wetgeving inzake metrologie vallen, zijn voorzien van een kenteken waarop de volgende onuitwisbare, vlot leesbare en van buiten zichtbare gegevens voorkomen : - het identificatiemerk van de bouwer of zijn handelsnaam; - het reeksnummer van de meter en het fabricagejaar; - de gemeten fysieke grootheid; - de meetgamma. 7.2. Merktekens van de meet- en telapparaturen Naast de bovenvermelde aanwijzigen worden de meters voorzien van specifieke merktekens zodat ze duidelijk in verband gebracht kunnen worden met hun functie in de berekeningsmethode. Het merkteken - of speciaal ordenummer - waarborgt een perfecte coherentie tussen de naam en de referenties van de meters vermeld in de berekeningsmethoden, op de plannen, in de tellijsten, transducenten, seintoestellen en display.
De merktekens zijn onuitwisbaar en voldoen aan de gebruikelijke voorwaarden voor de hantering van meters; ze hebben de gepaste afmetingen zodat ze leesbaar zijn vanaf de plaats waar het controleorgaan de meter moet kunnen lezen. 7.3. Plaatselijke aanplakking van de indexen De gemeten grootheden worden steeds aangeplakt op de plaats van de meet- en telapparatuur.
In het geval van een computersysteem dat de meettransducenten rechtstreeks met een centrale computer verbindt, is de plaatselijke aanplakking, onafhankelijk van het computer systeem, verplicht.
Overeenkomstig de in 1.12 van deze meetcode vermelde overgangsmaatregelen is die verplichting van kracht op 1 januari 2005 voor de sites die milieuvriendelijke elektriciteit produceren vóór 1 januari 2004. 7.4. Teletransmissie en elektronische verwerkingen Als de metingen en tellingen het voorwerp uitmaken van teletransmissies naar een bij de producent of een derde geïnstalleerd supervisiesysteem, zijn de waarden van de tellingen steeds bereikbaar op de site van de installatie die milieuvriendelijke elektriciteit produceert.
Het erkende orgaan kan verzoeken om de verstrekking van de berekeningsgegevens van het supervisiesysteem met het oog op de controle van de ter plaatse ingezamelde gegevens. De bestanden worden hem overgemaakt in formaat ASCII (American Standard Code for Information Interchange, Amerikaanse standaardcode voor informatie-uitwisseling). Die gegevens zijn duidelijk leesbaar, met name wat betreft de eenduidigheid van de elementen die de meet- en telinstallaties identificeren. 8. ONSCHENBAARHEID VAN DE TELLINGEN 8.1. Principe De uitrustingen van de meet- en telapparaturen worden ontworpen en geïnstalleerd zodat de onschendbaarheid van de tellingen gewaarborgd is.
Ze wordt voor de gezamenlijke telketen gewaarborgd door een globale aanpak van de desbetreffende risico's. De maatregelen die de groene producent overweegt om de onschendbaarheid te waarborgen, worden door hem aan het controleorgaan voorgelegd.
Hierna volgt een onvolledige omschrijving van de toepasselijke praktische modaliteiten. 8.2. Praktische modaliteiten 8.2.1. Verzegeling De meters worden door het controleorgaan verzegeld, behalve als ze al door de netbeheerder verzegeld zijn. De zegels worden aangebracht op de verschillende plaatsen van de meet- en telapparatuur om de toegang tot de kritische bestanddelen, zoals transducenten en schuiven, aansluitingen, microprogramma's, enz., te beschermen. Als de technologie of het telprincipe de verzegeling onmogelijk maakt en voor zover die onmogelijkheid door het erkende orgaan vastgesteld en gevalideerd wordt, worden de maatregelen die de groene producent overweegt om een gelijkwaardig onschendbaarheidsniveau te waarborgen door hem aan het controleorgaan voorgelegd.
De meters van de werkingsuren worden niet verzegeld.
Het verbreken van de verzegeling van één van de bestanddelen van de meet- en telapparatuur wordt onmiddellijk meegedeeld aan het erkende orgaan en aan de « CWaPE », met vermelding van de datum, het uur, de meterindex op het moment van de zegelverbreking en de reden waarom of de omstandigheden waarin ze plaats gevonden heeft.
De ijkingsverzegelingen van de dienst metrologie van de federale openbare Dienst Economie, K.M.O.'s, Middenstand en Energie of de bedrijfsijking moeten intact blijven.
Onverminderd de besluiten en reglementen vastgelegd door de federale openbare Dienst Economie, K.M.O.'s, Middenstand en Energie, hebben de verzegelingen hoe dan ook de volgende basiseigenschappen : - ze zijn bestand tegen een normaal gebruik; - ze zijn makkelijk controleerbaar en herkenbaar; - ze worden gefabriceerd zodat elke glasbreuk duidelijk zichtbaar is; - ze worden voor enig gebruik ontworpen; - ze zijn makkelijk identificeerbaar. 8.2.2. Tellingen van primaire energie - Tellingen van vloeistoffen : de eventuele bypass van de meters worden in de herkomstgarantie vermeld en de schuiven van de bypass worden door het controleorgaan verzegeld, behalve als ze al door de netbeheerder zijn verzegeld. - De tellingen van fossiele vloeistoffen met, in een eenheid voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit, een primair vermogen van 3 000 NM3/u. of meer voor gas en 3 000 liter/u. voor stookoliën, zijn het voorwerp van een redundantie om een ononderbroken telling mogelijk te maken, zelfs in geval van pech, herstel, onderhoud of ijking/kalibrering van één van de meters.
Die redundantie omvat de nodige uitrustingen om twee meet- en tellijnen parallel in te schakelen bij een normale werking. Op verzoek van de producent of van de « CWaPE » maakt de installatie het ook mogelijk dat de twee tellijnen in serie worden ingeschakeld volgens een gepaste procedure. Overeenkomstig de in 1.12 van deze meetcode bedoelde overgangsmaatregelen is die verplichting vanaf 1 januari 2005 van toepassing op de sites voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit die in bedrijf worden gesteld vóór 1 januari 2004. - Ononderbroken of onderbroken telling van vaste input per weging of per meting van volumen : de mechanische en/of architecturale structuur wordt zo uitgevoerd dat het weeg- of meetstation niet gemeden kan worden; de toegang van de input tot de installatie aan de uitgang van het weeg- of meetstation voor de volumen wordt onmogelijk gemaakt, behalve ontmanteling van het station. 8.2.3. Telling van een geproduceerde energie Als een telling in negatief opgenomen wordt in de berekeningsmethode, wat typisch is voor functionele energie, wordt hoe dan ook voorzien in de mogelijkheid om de telling te verifiëren. De verificatie berust ofwel op een bijkomende meetinstallatie, evenwel zonder negatieve telling, ofwel op de theoretische schatting van de in negatief gemeten energie zoals bij de bepaling van de herkomstgarantie. 8.3. Onderhoud en ijking of kalibrering van de meetapparaturen De meetapparaturen voor de tellingen worden regelmatig onderhouden, nagekeken, geijkt of gekalibreerd overeenkomstig de voorschriften van de fabrikanten, de wetgeving en de desbetreffende normen.
Bij gebrek aan wetgeving en Belgische normen zijn de Europese normen, de internationale aanbevelingen en/of de regels van goed vakmanschap van toepassing; de regels van goed vakmanschap kunnen in voorkomend geval gegrond worden op normen die in andere landen van de Europese Gemeenschap van kracht zijn.
Een ijkings- of kalibreringsrapport wordt overgemaakt aan het controleorgaan uiterlijk op de datum van de jaarlijkse controle volgend op de ijking of de kalibrering. 8.4. Storingen : in acht te nemen procedure Zodra een meet- en telapparatuur die voor de berekeningsmethode dient, het voorwerp is van storingen, verwittigt de groene producent het controleorgaan en de « CWaPE » per mail of fax, bevestigd per post. De groene producent vermeldt de kentekens van de meet- en telapparatuur, de datum en het uur van de vaststelling van de storing, de datum en het vermoedelijke uur van de storing en de getroffen maatregelen. Het gaat tegelijkertijd om onmiddellijke maatregelen, zoals de opening van een bypass, de opmeting van de index op het moment van de vaststelling van de storing, met eventueel een commentaar over de validiteit ervan, alsmede om de andere overwogen maatregelen zoals de al dan niet voorlopige installatie van een andere meter, de opmeting van de index ervan en de termijn voor de herstelling van de apparatuur, met de datum waarop het controleorgaan een nieuwe opmeting zal uitvoeren.
Zodra de apparatuur weer functioneert en de nieuwe meter of de herstelde meter het voorwerp heeft uitgemaakt van een opmeting door het controleorgaan, bezorgt de groene producent de « CWaPE » een verslag met de elementen waarmee ze mogelijkerwijs de verloren gegevens weer kan samenstellen. Binnen 2 weken na ontvangst van dat verslag geeft de « CWaPE » de groene producent kennis van haar beslissing i.v.m. de elementen die ze al dan niet in aanmerking neemt bij de wedersamenstelling van de verloren gegevens. 9. ARCHIVERING - Opmetingen van de tellingen : de groene producenten houden een register van de opmetingen van de tellingen.Het register bevat hoe dan ook de driemaandelijkse opmetingen die aan de « CWaPE » worden overgemaakt voor de toekenning van groene certificaten. - Het register wordt bewaard op de site van de installatie die milieuvriendelijke elektriciteit produceert. Het wordt ter inzage gelegd op verzoek van het controleorgaan of van de « CWaPE ». - Soort register : Duidelijke, leesbare en onuitwisbare schrift, zonder correctievloeistof en lijnen getrokken met een lat.
Genummerde bladzijden.
Handtekening van de groene producent of van zijn afgevaardigde onderaan elke bladzijde. - Er wordt voorgesteld dat de producent een vollediger register houdt, met bijv. dagelijkse, wekelijkse of maandelijkse opmetingen. Het houden van dergelijk register kan bijdragen tot de wedersamenstelling van de verloren gegevens in geval van storing of slechte werking van een meter. Er wordt ook voorgesteld dat de producent storingen, onderhoudbeurten, ijkingen, enz. in het register vermeldt. - Duur van de archivering van de registers : 5 jaar - Telschema's : de bijwerkingen worden door de producent uitgevoerd en zo spoedig mogelijk aan het erkende orgaan overgemaakt. - Technische fiches van de meters : op de site bij te werken.
BIJLAGE 1 BIJ DE MEETCODE Indeling van de sites in 5 categorieën Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
BIJLAGE 2 BIJ HET MEETCODE Begripsomschrijving Telling per verschil : telling waarvan de eindwaarde het resultaat is van het verschil tussen verschillende aparte tellingen.
Functionele uitrustingen : uitrustingen die zowel elektrische als thermische energie verbruiken en die vereist worden door de productie-installatie of op de site van de installatie dienen voor de bereiding van de primaire energieën die in de installatie gebruikt worden.
Ontwikkelbaar elektrisch netto-vermogen (Pend) : elektrisch vermogen opgewekt door de productie-installatie na aftrek van het gemiddelde vermogen van de functionele uitrustingen van de installatie.
Geproduceerde bruto-energie : door de productie-installatie geproduceerde totale energie; die energie omvat de functionele energie, de ter plaatse door de groene producent zelf verbruikte energie en de op het netwerk overgedragen elektrische energie.
Functionele energie : zowel elektrische als thermische energie van een installatie voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit die door de productie-eenheid wordt vereist of die op de site van de installatie dient voor de bereiding van de primaire energieën die in de installatie gebruikt worden.
Zelf verbruikte energie : zowel elektrische als thermische energie van een installatie voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit die ter plaatse door de groene producent verbruikt wordt zonder op het distributienetwerk overgedragen te worden, met uitzondering van alle functionele energie.
Netto geproduceerde energieën (in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal groene certificaten overeenkomstig deze code) : energieën die zowel voor de elektrische als voor de thermische energie geboekt worden als bruto geproduceerde (totale) energieën, min de functionele energieën.
Valoriseerbaar thermisch netto-vermogen (Pqnv) : thermisch vermogen opgewekt door de productie-installatie na aftrek van het gemiddelde vermogen van de functionele uitrustingen van de installatie en als « een goede huisvader » gevaloriseerd.
Gevaloriseerde thermische nettoenergie : bruto geproduceerde thermische energie, min de functionele thermische energie, en als « een goede huisvader » gevaloriseerd.
Energetische omtrek : lijn die op een schematisch plan de omtrek van de installatie voor elektriciteitsproductie afbakent om de primaire energieën die er gebruikt worden en de verschillende geproduceerde elektrische en thermische energieën te identificeren.
Zone voor gasdistributie : zone waar gas als beschikbaar wordt beschouwd in het kader van de toekenning van de groene certificaten.
Een site voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit wordt als gasdistributiezone beschouwd als het dichtstbij gelegen punt van het aardgasdistributienet, dat voldoet aan de exploitatievoorwaarden van de site die milieuvriendelijke elektriciteit produceert, gelegen is op minder dan 25 m van de grenzen van de site, zoals bepaald in artikel 2, 16°, van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt.
Bypass : technische uitrustingen waarmee een meet- en telapparatuur omzeild kan worden.
PCI van een brandstof : lager warmtevermogen van een brandstof.
BIJLAGE 3 BIJ DE MEETCODE Nauwkeurigheden voor de telling van de elektrische energie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
BIJLAGE 4 BIJ DE MEETCODE Nauwkeurigheden voor de telling van de thermische energie Deze bijlage is in aanbouw.
In afwachting worden de onderstaande gegevens aanbevolen..
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
BIJLAGE 5 BIJ DE MEETCODE Nauwkeurigheden voor de gasmeting Deze nauwkeurigheden zijn van toepassing op fossiele en hernieuwbare gassen.
De meetfouten worden in relatieve waarden uitgedrukt door de in percent uitgedrukte verhouding van het verschil tussen het opgegeven volume en het door de meter werkelijk gemeten volume.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
BIJLAGE 6 BIJ DE MEETCODE Nauwkeurigheden voor de meting van de stookoliën Deze bijlage is in aanbouw.
In afwachting worden de onderstaande gegevens aanbevolen.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
BIJLAGE 7 BIJ DE MEETCODE Nauwkeurigheden voor de meting van vaste brandstoffen of input Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld