gepubliceerd op 09 maart 2002
Ministerieel besluit tot vaststelling van de lijst met de soorten bedrijven voorzien in artikel 56, § 2 van het koninklijk besluit van 5 september 2001 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden
6 MAART 2002. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de lijst met de soorten bedrijven voorzien in artikel 56, § 2 van het koninklijk besluit van 5 september 2001 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden
De Minister van Werkgelegenheid, De Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu, De Minister toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, inzonderheid op artikel 9;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 september 2001 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden, inzonderheid op het artikel 56, § 2;
Gelet op het ministerieel besluit van 25 juli 1985 tot vaststelling van de soorten bedrijven waarvoor het gebruik van de fytofarmaceutische producten van klasse A of de bestrijdingsmiddelen voor niet-landbouwkundig gebruik van de klassen A en B is verantwoord;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de omstandigheid dat het koninklijk besluit van 5 september 2001 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden in werking treedt op 1 januari 2002 en dat het nodig is om tegen die datum de lijst van de bedrijven vast te stellen waarvan de uitbater of beheerder kan beschouwd worden als beroepsgebruiker, om hen toe te laten verder de biociden van klasse A aan te kopen en te gebruiken, die zij nodig hebben voor het uitoefenen van hun bedrijvigheid, en zodoende een toestand van rechtsonzekerheid te vermijden;
Gelet op advies nr. 32.836/3 van de Raad van State, gegeven op 7 januari 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluiten :
Artikel 1.Voor wat betreft de toepassing van artikel 56, § 2 van het koninklijk besluit van 5 september 2001 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden, worden beschouwd als bedrijven of instellingen waarvan de activiteiten het gebruik kunnen vereisen van biociden van de klasse A die niet in bijlage XII van dat besluit zijn opgenomen : - de houtimpregneringstations, de bouw- en de houtverwerkende nijverheden; - de ondernemingen voor het uitvoeren van schilderwerken; - de inrichtingen voor het bewaren van goederen en waren; - de transportbedrijven; - de molens en de voedingsindustrieën; - de bedrijven voor de productie of de verwerking van dierlijke of plantaardige producten of van producten van dierlijke of plantaardige oorsprong, evenals de veeteeltbedrijven; - de horeca en grootkeukens; - de inrichtingen voor de verkoop van eetwaren van plantaardige of dierlijke oorsprong; - de openbare badinrichtingen, de zwembaden en de andere sportinrichtingen die open staan voor het publiek; - de zonnebankcentra; - de verzorgingsinstellingen, daarin begrepen de artsen- en tandartspraktijken; - de diergeneeskunde praktijken; - de opzoekings- en analyselaboratoria in het medische en diergeneeskundig domein; - de steriele kamers voor beroepsmatig gebruik; - de inrichtingen voor het produceren of het behandelen van water; - de vilbeluiken; - de bedrijven voor de productie van textiel; - de bedrijven voor de productie of verwerking van synthetische polymeren; - de bedrijven voor de productie van papierpulp; - de blekerijen en wasserijen; - de bedrijven die bederfbare verpakte producten produceren.
Enkel de producten die toegelaten zijn voor de toepassingen die beantwoorden aan de activiteiten van het betrokken bedrijf of instelling mogen aangeschaft worden voor het beroepsgebruik voorzien in voorgaand lid.
Art. 2.Het ministerieel besluit van 25 juli 1985 tot vaststelling van de soorten bedrijven waarvoor het gebruik van de fytofarmaceutische producten van klasse A of de bestrijdingsmiddelen voor niet-landbouwkundig gebruik van de klassen A en B is verantwoord wordt opgeheven.
Brussel, 6 maart 2002.
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, Mevr. A. NEYTS-UYTTEBROECK.