gepubliceerd op 21 november 1998
Ministerieel besluit houdende vaststelling van de schalen die als basis dienen voor de berekening van de financiële bijdrage van de ouders in de verblijfkosten van de kinderen, opgenomen in kinderdagverblijven en in diensten voor opvanggezinnen, houdende vaststelling van de subsidies voor de werkingskosten voor kinderdagverblijven
5 OKTOBER 1998. - Ministerieel besluit houdende vaststelling van de schalen die als basis dienen voor de berekening van de financiële bijdrage van de ouders in de verblijfkosten van de kinderen, opgenomen in kinderdagverblijven en in diensten voor opvanggezinnen, houdende vaststelling van de subsidies voor de werkingskosten voor kinderdagverblijven
De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de Instelling Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 3 mei 1989, 23 februari 1994 en 11 juni 1997;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1997 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering;
Gelet op het advies van de Raad van Beheer van Kind en Gezin, gegeven op 11 maart 1998;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 24 september 1998;
Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat omwille van de rechtszekerheid en de continuïteit dringend uitvoering moet worden gegeven aan artikel 13 en artikel 27 van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen en dat de subsidie voor de werkingskosten voor crèches dient te stijgen, Besluit :
Artikel 1.§ 1. De schalen waarvan sprake in artikel 27 van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende de voorwaarden inzake de erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen worden met ingang van 1 januari 1997 vastgesteld zoals bepaald in de bijlage bij dit besluit. § 2. Vanaf 1 januari 1997 wordt elk jaar ambtshalve op 1 juli een nieuwe maximumbijdrage toegevoegd in artikel 1 van de bijlage bij dit besluit door een nieuwe inkomensschaal toe te voegen die bestaat uit de bedragen van de laatste inkomensschaal en de maximumbijdrage verhoogd met de procentuele stijging van de index van de consumptieprijzen tussen 1 juni van het lopend kalenderjaar en het vorig kalenderjaar. Voor de inkomsten boven deze nieuwe inkomensschaal geldt de nieuwe maximumbijdrage.
Art. 2.§ 1. De subsidie voor de werkingskosten zoals bepaald in artikel 13 van voornoemd besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 wordt met ingang van 1 januari 1997 vastgelegd op 330 frank voor de crèches en 248 frank voor de peutertuinen. Deze bedragen worden op 1 juli verhoogd met de procentuele stijging van de index van de consumptieprijzen tussen 1 juni van het lopende kalenderjaar en het vorige kalenderjaar.
Als het gemiddelde per kwartaal van de in elk kwartaal geïnde ouderbijdragen van de voorziening het bedrag van respectievelijk 248 frank wat de peutertuinen betreft en 330 frank wat de crèches betreft overschrijdt, dan wordt de werkingssubsidie op dit bedrag vastgelegd.
Als dit gemiddelde van de instelling het bedrag van respectievelijk 248 frank wat de peutertuinen betreft en 330 frank wat de crèches betreft niet bereikt dan wordt de werkingssubsidie eveneens op dit bedrag vastgelegd. § 2. Vanaf 1 januari 1998 wordt de subsidie voor de werkingskosten voor de crèches vastgelegd op 385 frank, zoals voorzien in § 1. § 3. De berekening van de subsidie voor halftijdse plaatsing (minder dan 5 uur) van kinderen beneden de 3 jaar en van kinderen ouder dan 3 jaar en van de subsidie voor de plaatsing van minder dan 3 uur van kinderen ouder dan 3 jaar, geschiedt op analoge wijze als bepaald in § 1, met dien verstande dat ze beperkt wordt tot respectievelijk de helft of één derde.
De subsidie wordt niet verstrekt voor de kinderen ouder dan 3 jaar bedoeld in artikel 7, § 2, van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997.
Art. 3.Het ministerieel besluit van 5 januari 1993 houdende vaststelling van de schalen die als basis dienen voor de berekening van de financiële bijdrage van de ouders in de verblijfkosten van de kinderen, opgenomen in kinderdagverblijven en in diensten voor opvanggezinnen, wordt opgeheven.
Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.
Brussel, 5 oktober 1998.
De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS
Bijlage bij het ministerieel besluit van 5 oktober 1998
Artikel 1.De bijdrage is als volgt : Bijdrageschaal in kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Artilel 2. Vaststellen van het inkomen : 1° Onder inkomen dient verstaan : ten eerste voor wat gehuwden betreft, het gezamenlijk belastbaar inkomen zoals belastbaar gesteld op het aanslagbiljet vóór aftrek van giften, pensioensparen, interesten e.a.; ten tweede voor wat samenwonenden betreft, de optelsom van het belastbaar inkomen zoals hierboven omschreven van elk van de partners. Het aanslagbiljet dat in aanmerking genomen moet worden op 1 januari 1997 is het aanslagbiljet voor de personenbelasting 1995. Aanpassing dient te gebeuren op 1 juli van elk jaar op basis van het aanslagbiljet van het voorafgaande aanslagjaar. 2° Bij volledige ontstentenis van enig aanslagbiljet : a) Er dient rekening te worden gehouden met volgende inkomsten : sociale uitkeringen zoals pensioenen, vergoedingen voor arbeidsongevallen, beroepsziekten, werkloosheidsuitkeringen en uitkeringen ziekteverzekering wegens arbeidsonbekwaamheid; militievergoedingen; studiebeurs; gewaarborgd inkomen, minimum van bestaansmiddelen, financiële steun OCMW; alimentatiegelden zullen voor 80% bij het referentie-inkomen worden gevoegd indien ze geïnd worden; ze zullen voor 80 % afgetrokken worden indien ze worden gestort; persoonlijke aflossingen mogen niet worden afgetrokken. b) Voor het bepalen van het referentie-inkomen zal geen rekening worden gehouden met de kinderbijslag (in voorkomend geval af te trekken indien deze geïntegreerd is in de bezoldiging), en evenmin met de tegemoetkomingen van de openbare instanties in de onderhoudskosten van een kind dat bij een pleeggezin wordt geplaatst (artikel 83bis van het Wetboek van inkomsten-belastingen).c) Voor zelfstandigen die nog geen enkel aanslagbiljet kunnen voorleggen wordt als grondslag voor de berekening van de ouderbijdrage het fictieve inkomen genomen, vastgesteld door de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekering der zelfstandigen om de voorlopige bijdrage te berekenen.3° a) Er dient rekening te worden gehouden met zowel een gevoelige wijziging van minstens 10 % van de financiële toestand van het gezin, hetzij dat het huidig inkomen lager ligt dan de inkomsten vastgesteld op de wijze zoals bepaald hierboven, hetzij minstens 10 % hoger ligt, als met bijzondere financiële situaties van het gezin. Dergelijk uitzonderlijke situatie zoals hierboven omschreven, zal gestaafd worden door een schriftelijk verantwoordingsverslag en dient aanvaard door Kind en Gezin.
De voorzieningen inzake kinderdagopvang dienen de gezinnen er uitdrukkelijk op te wijzen dat de ouders in geval van bedoelde gevoelige verhoging van het inkomen op eigen initiatief verplicht zijn dit te melden. Het niet navolgen van deze verplichting zal tot gevolg hebben dat met terugwerkende kracht de maximumbijdrage wordt geëist. b) In de gevallen dat het netto-jaarlijks belastbaar gezinsinkomen niet als basis kan dienen voor de berekening van de bijdrage (bvb. gevoelige verlaging, gevoelige verhoging, feitelijke of wettelijke onmogelijkheid het aanslagbiljet voor te leggen, gewijzigde arbeidstijd) wordt het inkomen berekend op basis van volgende formule : gemiddelde index van 2 jaar voordien x 12 x belastbaar maandinkomen index van 1 januari van het jaar voordien 4° Bijzondere categorieën a) Voor wat de EG-ambtenaren en het ambassadepersoneel betreft wordt hun inkomen gelijk gesteld met het belastbaar inkomen zoals bedoeld in dit besluit.b) Wat de inkomsten en/of toelagen betreft van personen verbonden aan het NFWO (Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek) of het IWONL (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw) en de buitenlandse studenten, zullen de kinderdagverblijven, respectievelijk de diensten voor opvanggezinnen, het inkomen waarmee dient rekening gehouden te worden bepalen volgens de geest van dit besluit.Betrokkenen hebben de mogelijkheid ter zake in beroep te gaan bij Kind en Gezin.
Artikel 3.Het niet navolgen van het vaststellen van het inkomen zoals hierboven beschreven zal tot gevolg hebben dat met terugwerkende kracht de maximumbijdrage kan worden geëist.
Artikel 4.Vaststelling van de bijdrage : 1° Bepaling van de dagprijs : De financiële bijdrage dekt het geheel der verblijfkosten, met uitzondering van het leveren van dieetvoedingsmiddelen en geneesmiddelen. De kinderdagverblijven en diensten kunnen aan de ouders een bijdrage vragen voor luiers en kledingsstukken. 2° Minimum- en maximumbijdrage : Het bedrag van de dagelijkse bijdrage mag in geen geval lager zijn dan 64 frank per dag en per kind. Voor de gezinnen die geen bewijs leveren van hun inkomsten is de financiële bijdrage vastgesteld op de maximale voorziene bijdrage per dag en per kind.
De verminderingen evenwel blijven van toepassing. 3° Verminderingen : De voorziening kan geen andere verminderingen toestaan dan deze hierna voorzien : a) voor gezinslasten bij plaatsing van één kind : een gezin met 2 kinderen ten laste geniet van een vermindering van 50 frank per dag op de dagelijkse bijdrage; een gezin met 3 kinderen ten laste geniet van een vermindering van 120 frank per dag op de dagelijkse bijdrage; voor elk bijkomend kind ten laste wordt een vermindering van 40 frank per dag toegekend; het aantal kinderen ten laste wordt vastgesteld aan de hand van het lidmaatschapsboekje van het ziekenfonds, van de persoon die volgens de ziekteverzekering de kinderen ten laste heeft of aan de hand van een uittreksel uit het bevolkingsregister; bij gebrek aan bewijsvoering van de gezinslast wordt hiervoor geen vermindering toegestaan. b) Voor plaatsing van meerdere kinderen : indien meerdere kinderen van eenzelfde gezin terzelfdertijd geplaatst worden, wordt de financiële bijdrage voor elk kind verminderd met 100 frank; vanaf het derde kind ten laste in het gezin wordt per kind een bijkomende vermindering van 50 frank per dag toegekend; in geval van gewettigde afwezigheid van één van de kinderen gedurende niet meer dan twee weken, verliezen de ouders hun aanspraken op deze maatregel niet; de totale prijs die voor de opvang van meerdere kinderen wordt betaald, mag nooit lager zijn dan de prijs die voor één kind met vermindering wordt betaald en in geen geval minder dan 64 frank; de maatschappelijk werker gaat de gelijktijdigheid van de opvang na wanneer twee kinderen niet samen aan dezelfde voorziening worden toevertrouwd. c) Voor halftijdse plaatsing (kinderen beneden de 3 jaar) : Wanneer de voorzieningen, bedoeld bij deze tekst, slechts halftijds worden bezocht, wordt de financiële bijdrage van de ouders bepaald op 50 % van de normale eisbare bijdrage.De vermelde verminderingen worden eveneens herleid tot 50 % van de normale bijdragen.
Door halftijds bezoek dient verstaan een verblijf dat de 5 uren niet overtreft (met één enkele maaltijd). 4° Plaatsing door openbare instanties : Het bedrag van de financiële bijdrage van de openbare instanties die de last dragen van de plaatsingskosten van de kinderen wordt vastgelegd op de maximale bijdrage.5° Betaling van de bijdrage : De financiële bijdrage van de ouders kan het voorwerp uitmaken van een voorafgaande betaling of een voorschot. Een reservatiegeld kan worden gevraagd in geval van niet gewettigde afwezigheid van een ingeschreven kind. Het reservatiegeld bedraagt 25 % van het normaal eisbare bedrag, maar is ten minste gelijk aan het absolute minimum van de dagelijkse bijdrage. 6° Kinderen ouder dan 3 jaar : (Deze regeling is echter niet van toepassing op de kinderen ouder dan 3 jaar opgevangen volgens artikel 7, § 2, van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997) De bijdrage en het bedrag van de verminderingen zoals hierboven vastgesteld wordt voor de kinderen ouder dan 3 jaar vastgesteld in verhouding tot de aanwezigheidsduur van het kind, met dien verstande dat de aanwezigheidsduur van een kind gedurende minder dan 3 uur voor één derde wordt aangerekend, gedurende 3 tot 5 uur voor de helft, en gedurende meer dan 5 uur voor een volledige verblijfsdag. Wanneer de aanwezigheid van de kinderen ouder dan 3 jaar buitenschools opgevangen gespreid is over verschillende tijdstippen tijdens de dag, dan worden voor de berekening van de ouderbijdrage de verblijfsuren samengevoegd.
Het bedrag van de dagelijkse bijdrage is in geen geval lager dan 64 frank per dag en per kind.
Voor een verblijf van minder dan 3 uur waarvoor één derde van de dagprijs wordt aangerekend wordt geen volle maaltijd verstrekt.
Wanneer kinderen van 6 tot 12 jaar tussen 3 en 5 uur in het opvanggezin verblijven, waarvoor de helft van de dagprijs wordt aangerekend, wordt evenmin een volle maaltijd verstrekt. 7° Dag- en nachtopvang : De ouderbijdrage voor een dag- en nachtopvang van een kind bedraagt anderhalve keer het bedrag zoals het hierboven is vastgesteld. Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 5 oktober 1998.
De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS