gepubliceerd op 21 april 2006
Ministerieel besluit betreffende de zoogkoeienpremie
3 MAART 2006. - Ministerieel besluit betreffende de zoogkoeienpremie
De Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, inzonderheid op artikel 3, § 1, 1°, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2004;
Gelet op Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1418/2005 van de Commissie van 29 augustus 2005;
Gelet op Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1701/2005 van de Commissie van 18 oktober 2005;
Gelet op Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 436/2005 van de Commissie van 17 maart 2005;
Gelet op Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IVbis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1044/2005 van de Commissie van 4 juli 2005;
Gelet op Verordening (EG) nr. 118/2005 van de Commissie van 26 januari 2005 tot wijziging van bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 en tot vaststelling, overeenkomstig die verordening, van begrotingsmaxima voor een gedeeltelijke of facultatieve uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling en van jaarlijkse totaalbedragen voor de regeling inzake één enkele areaalbetaling, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 570/2005 van de Commissie van 14 april 2005;
Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 tot instelling van bepaalde rundvleespremies, inzonderheid op de artikelen 3 tot 5, 8 en 9;
Gelet op het ministerieel besluit van 3 december 2001 betreffende de zoogkoeienpremie en het extensiveringsbedrag voor zoogkoeien, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 28 november 2003;
Gelet op het samenwerkingsakkoord van 18 juni 2003 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van landbouw en visserij;
Gelet op het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2004 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van landbouw en visserij;
Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de federale overheid op 25 juli 2005, bekrachtigd door de Interministeriële Conferentie voor het Landbouwbeleid van 23 september 2005;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 september 2005;
Gelet op het advies 39.299/3 van de Raad van State, gegeven op 17 november 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° besluit van de Vlaamse Regering : het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 tot instelling van bepaalde rundvleespremies;2° landbouwer in hoofdberoep : een landbouwer die aan een van de volgende voorwaarden voldoet : a) hij is een natuurlijke persoon, die zelf het landbouwbedrijf uitbaat, die uit dat bedrijf een netto belastbaar inkomen verwerft dat meer dan 50 % bedraagt van het netto belastbare bedrag van zijn totale inkomen en die aan werkzaamheden buiten dat bedrijf minder dan 50 % van zijn totale arbeidsduur besteedt;b) hij is een groepering van natuurlijke personen waarin al de natuurlijke personen meer dan 50 % van hun totale arbeidsduur aan landbouwwerkzaamheden in de groepering besteden en uit die werkzaamheden meer dan 50 % van het netto belastbare bedrag van hun totale inkomen halen;c) hij is een groepering van natuurlijke personen, samengesteld uit twee echtgenoten waarvan slechts één van beiden voldoet aan de voorwaarden, vermeld in punt a) ;d) hij is een landbouwvennootschap waarvan alle beherende vennoten voldoen aan de voorwaarden, vermeld in punt a) ;e) hij is een andere rechtspersoon waarvan ten minste een van de bestuurders, zaakvoerders of beherende vennoten voldoet aan de voorwaarden, vermeld in punt a) ;3° veebeslag : het geheel van runderen zoals gedefinieerd in artikel 1, 7°, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen;4° paspoort : het document, vermeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen;5° bevoegde instantie : de instantie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die belast is met de uitvoering van de steunmaatregelen inzake het landbouwproductiebeheer;6° Sanitel : geautomatiseerd systeem voor de gegevensverwerking in verband met de identificatie en de registratie van runderen.
Art. 2.§ 1. Met toepassing van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering wordt de premie alleen toegekend voor zoogkoeien en vaarzen die voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° in Sanitel zijn geregistreerd als een vleesrastype of een gemengd rastype en als zodanig niet behoren tot een van de runderrassen, vermeld in bijlage XV van Verordening nr.1973/2004 of niet verkregen zijn door kruising onderling van die runderrassen; 2° behoren tot een zoogkoeienbeslag dat wordt gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie;3° nog niet eerder premiegerechtigd werd bevonden in een premieaanvraag van een andere landbouwer voor dezelfde campagne;4° een zoogkoe moet minstens één keer hebben gekalfd vóór de indiening van de premieaanvraag en als de moeder van dat kalf gemeld zijn aan Sanitel;5° als zij door de premieaanvrager werden aangekocht moeten zij, behoudens uitzonderlijke gevallen, minstens één keer op zijn rundveebedrijf kalven en als moeder van dat kalf worden gemeld aan Sanitel. Indien een aangekochte zoogkoe of vaars waarvoor de premie werd aangevraagd het rundveebedrijf verlaat, om welke reden dan ook, zonder minstens één keer op dit rundveebedrijf te hebben gekalfd, moet dat door de premieaanvrager, behoudens uitzonderlijke gemotiveerde gevallen, binnen tien werkdagen die volgen op het vertrek aan de bevoegde dienst worden gemeld. In voorkomend geval wordt geen premie toegekend voor het rund in kwestie, maar wordt ook geen sanctie toegepast in de zin van artikel 59 van Verordening (EG) nr. 796/2004. § 2. De premie wordt alleen toegekend als de zoogkoeien, vaarzen en kalveren vermeld in § 1 en de melkkoeien vermeld in artikel 9, § 1, geïdentificeerd en geregistreerd zijn in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van runderen. § 3. De runderen die tijdens de aanhoudingsperiode worden gebruikt als vervanger van de zoogkoeien of vaarzen die in de premieaanvraag werden aangegeven, moeten voldoen aan dezelfde voorwaarden als de aangegeven runderen. § 4. Een beslag wordt, behoudens uitzonderlijke gevallen, enkel beschouwd als een zoogkoeienbeslag dat wordt gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie als tijdens het kalenderjaar waarin de steunaanvraag wordt ingediend : 1° een aantal kalveren van het vleesrastype of het gemengd rastype wordt geboren en gemeld aan Sanitel dat ten minste : a) 70 % bedraagt van het aantal zoogkoeien waarvoor de steun wordt aangevraagd als voor veertien of meer runderen de premie wordt aangevraagd;b) 60 % bedraagt van het aantal zoogkoeien waarvoor de steun wordt aangevraagd als voor minder dan veertien en meer dan zeven runderen de premie wordt aangevraagd;c) 50 % bedraagt van het aantal zoogkoeien waarvoor de steun wordt aangevraagd als voor zeven of minder runderen de premie wordt aangevraagd;2° ten minste 50 % van het in het voorgaande lid bepaalde aantal kalveren gedurende een minimumperiode van minstens drie maanden die volgen op de geboorte in het beslag wordt aangehouden.
Art. 3.Met toepassing van artikel 3, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering wordt de zoogkoeienpremie toegekend aan de landbouwers, ongeacht of zij melk of zuivelproducten leveren en zij over een totale individuele referentiehoeveelheid beschikken van meer dan 120.000 kilogram.
Art. 4.Het minimumpercentage vermeld in artikel 4, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering wordt vastgesteld op 90 %. Enkel de premierechten waarvoor de premie wordt uitbetaald, worden als gebruikte premierechten aangezien, behoudens in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen.
Art. 5.§ 1. De beschikbare premierechten in de reserve worden toegekend aan de jonge landbouwers in hoofdberoep die daartoe een aanvraag indienen en die voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° op 31 december voorafgaand aan de campagne in kwestie jonger zijn dan 40 jaar;2° zich in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de campagne in kwestie voor de eerste maal hebben gevestigd als landbouwer in hoofdberoep;3° in de campagne voorafgaand aan de campagne in kwestie over minstens één premierecht hebben beschikt en er tevens een aanvraag voor de zoogkoeienpremie voor hebben ingediend;4° beschikken over minstens één premierecht voor de campagne in kwestie;5° een aantal zoogkoeien en vaarzen houden dat minstens de som bedraagt van het aantal premierechten waarover zij beschikken aan het begin van de campagne en het aantal waarvoor zij premierechten uit de reserve aanvragen, en voor deze runderen alle voorwaarden respecteren;6° geen premierechten hebben overgedragen tijdens de campagne in kwestie noch tijdens de twee daaraan voorafgaande campagnes. Als de betreffende landbouwer een rechtspersoon is, moeten de voorwaarden, vermeld in punt 1° en 2°, ten minste door een van de bestuurders, zaakvoerders of beherende vennoten zijn voldaan. § 2. De premierechten worden aan de landbouwers toegekend binnen de beperking van het aantal zoogkoeien en vaarzen vermeld in § 1, 5°. Als het totale aantal van aangevraagde premierechten het aantal beschikbare premierechten in de reserve overschrijdt, wordt prioriteit gegeven aan de genoemde jonge landbouwers die zich in het jaar voorafgaand aan de campagne in kwestie voor de eerste maal hebben gevestigd als landbouwer in hoofdberoep. Zo nodig wordt de toekenning verder beperkt in evenredigheid met de individuele aanvraag voor bijkomende premierechten. § 3. De aanvragen voor bijkomende premierechten moeten per aangetekende brief worden ingediend bij de buitendienst van de bevoegde instantie of er tegen ontvangstbewijs worden afgegeven in de maand februari van het betreffende jaar. De datum van de poststempel op de zending of de afgiftedatum gelden als indieningdatum.
Het vereiste officiële aanvraagformulier wordt ambtshalve bezorgd aan de landbouwers die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in § 1. Voor wie het niet ontving, is het eveneens beschikbaar bij de genoemde buitendienst. § 4. De volgende documenten moeten bij het aanvraagformulier worden gevoegd : 1° een uittreksel uit de geboorteakte.Als de jonge landbouwer een groepering is van natuurlijke personen, moet de persoon die voldoet aan de leeftijdsvoorwaarde van § 1, 1°, dit uittreksel voorleggen. Als de jonge landbouwer een rechtspersoon is, moet de bestuurder, zaakvoerder of beherende vennoot die voldoet aan de leeftijdsvoorwaarde dat uittreksel voorleggen; 2° in voorkomend geval, een kopie van de overnameakte van een eerste landbouwbedrijf;3° een attest dat de betaling van de sociale bijdragen als landbouwer in hoofdberoep alsmede de startdatum van de betaling aantoont.Als de jonge landbouwer geen natuurlijke persoon is, moet een attest dat de betaling van de sociale bijdragen als landbouwer in hoofdberoep aantoont, worden voorgelegd door alle personen die overeenkomstig artikel 1, 2°, moeten voldoen aan de bepalingen in artikel 1, 2°, a).
Bovendien moet het attest van de personen die gebonden zijn door de leeftijdsvoorwaarde, vermeld in punt 1° de startdatum van de betaling aantonen.
Indien nodig kan de bevoegde instantie een kopie van het laatste aanslagbiljet opvragen, samen met de berekeningsnota en de landbouwbijlage van de belastingaangifte met betrekking tot het inkomen van de betrokken landbouwer. § 5. In afwijking van § 1 en § 2 worden voor de campagne 2005 de beschikbare premierechten in de reserve toegekend aan de volgende categorieën van landbouwers : 1° prioritair aan de genoemde jonge landbouwers die zich in het jaar 2004 voor de eerste maal hebben gevestigd als landbouwer in hoofdberoep.Hun aanvraag mag hoogstens acht bijkomende premierechten bedragen; 2° vervolgens worden de overige beschikbare premierechten toegekend aan landbouwers in hoofdberoep die een aanvraag indienen en die voldoen aan de voorwaarden vermeld in § 1, 3° tot en met 6°, en zich bovendien ten minste één premierecht hebben aangeschaft in een van de twee campagnes voorafgaand aan de campagne in kwestie.De aanschaf via de overname van een volledig bedrijf komt hiervoor niet in aanmerking.
Als in totaal tijdens de twee voorafgaande campagnes minder dan zes premierechten werden aangeschaft, kunnen hoogstens twee bijkomende premierechten worden aangevraagd. Als minstens zes premierechten werden aangeschaft, kunnen hoogstens voor een derde van het aantal aangeschafte premierechten bijkomende premierechten worden aangevraagd, met een maximum van tien.
Bij het aanvraagformulier moet enkel het attest, vermeld in § 4, 3°, worden gevoegd, zonder verwijzing naar de genoemde startdatum. 3° Als na de toepassing van voorgaande nog premierechten beschikbaar zijn, worden die toegekend aan de jonge landbouwers, vermeld in § 1, die zich in de periode van 2000 tot en met 2003 voor de eerste maal hebben gevestigd als landbouwer in hoofdberoep;4° landbouwers die voor meerdere van de bovengenoemde categorieën in aanmerking komen, kunnen maar voor één categorie bijkomende premierechten aanvragen.
Art. 6.Met toepassing van artikel 5, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering wordt het percentage van de over te dragen premierechten, dat afgenomen wordt voor de reserve, vastgesteld op 1 %.
Art. 7.§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 107 en artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 kan de landbouwer de aan hem toegewezen premierechten geheel of gedeeltelijk aan andere landbouwers overdragen. De overdracht moet ten minste een premierecht bedragen.
Behalve in geval van een volledige overdracht van zijn premierechten moet de overlater minstens één premierecht behouden. § 2. De aanvragen voor overdracht van premierechten worden tijdens de maand februari van het betreffende jaar per aangetekende brief ingediend bij de buitendienst van de bevoegde instantie of er tegen ontvangstbewijs afgegeven door middel van een officieel formulier dat op de buitendienst beschikbaar is. De datum van de poststempel op de zending of de afgiftedatum gelden als indieningsdatum.
Dit formulier moet gezamenlijk door de overlater en de overnemer worden ondertekend. § 3. De landbouwer kan de premierechten, die hij niet voornemens is zelf te gebruiken, niet tijdelijk overdragen aan andere landbouwers.
Art. 8.§ 1. Om de premie te kunnen verkrijgen, dient de landbouwer een premieaanvraag in door middel van een officieel formulier, in de periode van 1 mei tot 30 september van het betreffende jaar. Dit formulier wordt ambtshalve bezorgd aan elke landbouwer die over premierechten beschikt.
De landbouwer vermeld in het eerste lid, die geen formulier heeft ontvangen, verschaft zich een duplicaat bij de buitendienst van de bevoegde instantie. Er is slechts één premieaanvraag per rundveebedrijf per jaar toegestaan. § 2. Overeenkomstig artikel 126 van Verordening (EG) nr.1973/2004 wordt een voorschot op de premie uitbetaald voor de landbouwers die hun aanvraag voor 1 juli van het betreffende jaar indienen. § 3. Het aanvraagformulier bestaat uit een origineel en een kopie. De kopie is voor de landbouwer bestemd. Het origineel wordt zorgvuldig ingevuld en ondertekend, per aangetekende brief ingediend bij de buitendienst van de bevoegde instantie of er rechtstreeks worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De datum van de poststempel op de zending of de afgiftedatum geldt als indieningdatum. § 4. De aanvrager meldt tijdens de aanhoudingsperiode, genoemd in artikel 101 van Verordening (EG) nr. 1973/2004, iedere vermindering zonder vervanging van het aangegeven aantal zoogkoeien en vaarzen of iedere afwijking van het in artikel 125, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde maximale aandeel vaarzen, schriftelijk en binnen tien werkdagen die volgen op de gebeurtenis, melden aan de buitendienst van de bevoegde instantie. Hij rechtvaardigt elke vermindering of afwijking met bewijsstukken. § 5. Om de plaatsen van aanhouding, vermeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 796/2004, aan te geven verklaart de landbouwer voor ieder rund waarvoor hij de premie aanvraagt, op welke rundveeproductie-eenheid het zich gedurende de volledige aanhoudingsperiode zal bevinden. Als de aangegeven runderen zich tijdens de aanhoudingsperiode tevens op gronden zullen bevinden die niet zijn aangegeven in het kader van het ministerieel besluit van 25 november 2005 betreffende de vaststelling van de modaliteiten van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden van dezelfde campagne, meldt hij dat voorafgaandelijk aan de bevoegde instantie.
Als de landbouwer officieel de toestemming heeft gekregen om in afwijking van artikel 31, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van runderen, de runderen waarvoor hij de premie aanvraagt te houden in een veebeslag waarbij de identificatiedocumenten van de runderen in kwestie de naam van de betrokken verantwoordelijke en het juiste adres van het veebeslag niet vermelden, voegt hij een kopie van de door de verantwoordelijke inspecteur-dierenarts gedateerde en ondertekende toestemming bij zijn aanvraag. Met die uitzondering kan echter enkel rekening worden gehouden als de beide rundveeproductie-eenheden waartussen de verplaatsing van runderen is toegestaan zonder de uitvoering van de aankooponderzoeken worden uitgebaat door dezelfde landbouwer.
Art. 9.§ 1. Het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de referentiehoeveelheden melk, toegewezen aan de landbouwer op 31 maart van het jaar waarvoor de premie wordt gevraagd, wordt vastgesteld aan de hand van de gemiddelde theoretische melkopbrengst per koe zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1973/2004 of aan de hand van de gemiddelde werkelijke melkopbrengsten van het rundveebedrijf voor het jaar dat voorafgaat aan de premieaanvraag.
De landbouwer voegt in voorkomend geval een jaarlijkse staat van de melkcontrole van de vereniging, erkend overeenkomstig het ministerieel besluit van 27 februari 1991 betreffende de verbetering van het rundveeras, bij zijn premieaanvraag zoogkoeien, vermeld in artikel 8, § 1. Er wordt alleen rekening gehouden met het gemiddelde theoretische melkrendement als de landbouwer die staat niet bij zijn premieaanvraag gevoegd heeft of als het werkelijke melkrendement niet juist werd opgegeven. § 2. De individuele referentiehoeveelheid melk die het voorwerp heeft uitgemaakt van tijdelijke overdracht overeenkomstig artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 april 2005 betreffende de toepassing van de heffing in de sector melk en zuivelproducten, wordt opgeteld bij de individuele referentiehoeveelheid, vermeld in § 1, van de landbouwer-overnemer en omgekeerd afgetrokken van de referentiehoeveelheid van de landbouwer-overlater. § 3. De in aanmerking te nemen individuele referentiehoeveelheid is echter die welke geldt op 1 april van het lopende burgerlijk jaar als de landbouwer overlater of overnemer is van een referentiehoeveelheid gedurende het tijdvak dat eindigt op 31 maart van het lopende burgerlijk jaar, maar met uitwerking vanaf 1 april eerstvolgend, met toepassing van artikel 1, 14°, 1, 15°, 5, 9, 10 en 14 of met toepassing van artikel 15 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 april 2005 betreffende de toepassing van de heffing in de sector melk en zuivelproducten.
Art. 10.Als runderen van verschillende landbouwers behoren tot een gemeenschappelijk veebeslag, wordt de zoogkoeienpremie alleen toegekend als voor elk rund van de landbouwer die de premie aanvraagt en voorafgaand aan het indienen van een premieaanvraag, in Sanitel de relatie tussen rund en rundveeproductie-eenheid is geregistreerd en als die relatie op permanente en conforme wijze wordt geactualiseerd.
Art. 11.De bevoegde instantie controleert of de landbouwers de voorschriften van de zoogkoeienpremie naleven.
Art. 12.§ 1. De bevoegde instantie is belast met de uitbetaling van de premies alsmede met de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen. § 2. De ten onrechte betaalde bedragen worden teruggevorderd, vermeerderd met een intrest berekend tegen de wettelijke rentevoet.
Als ten onrechte betaalde bedragen na de ingebrekestelling door de bevoegde instantie, niet tijdig worden terugbetaald, kan de bevoegde instantie overgaan tot verrekening met nog uit te betalen steunbedragen van het lopende kalenderjaar of van de volgende kalenderjaren, ongeacht de steunregeling waarvoor ze verschuldigd zijn.
Art. 13.Op straffe van onontvankelijkheid wordt het bezwaar tegen beslissingen genomen overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering en de uitvoeringsbesluiten ervan per aangetekende brief ingediend bij de bevoegde instantie binnen een maand die volgt op de mededeling van de beslissing. Het indienen van een bezwaar houdt geen opschorting in van een eventuele vraag tot terugstorting van onterecht uitbetaalde bedragen.
Art. 14.Het ministerieel besluit van 3 december 2001 betreffende de zoogkoeienpremie en het extensiveringsbedrag voor zoogkoeien, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 28 november 2003 wordt opgeheven.
Art. 15.Het ministerieel besluit van 3 december 2001 betreffende de zoogkoeienpremie en het extensiveringsbedrag voor zoogkoeien blijft van toepassing voor de premieaanvragen die uiterlijk op 31 december 2004 waren ingediend.
Art. 16.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
Brussel, 3 maart 2006.
Y. LETERME