gepubliceerd op 23 september 1999
Ministerieel besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake de aangifte en de overdracht van niet-openbare telecommunicatienetwerken
3 AUGUSTUS 1999. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake de aangifte en de overdracht van niet-openbare telecommunicatienetwerken
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 15 december 1998 door de Minister van Telecommunicatie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van ministerieel besluit « tot vaststelling van de nadere regels inzake de aangifte en de overdracht van niet-openbare telecommunicatienetwerken », heeft op 7 juni 1999 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de minister op het feit dat de ontstentenis van de controle die de Kamer van volksvertegenwoordigers krachtens de Grondwet moet kunnen uitoefenen, tot gevolg heeft dat de minister niet over de volheid van zijn bevoegdheid beschikt. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de minister in aanmerking kan nemen als hij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Voorafgaande opmerking In artikel 92, § 1, derde lid, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven is bepaald dat de minister bevoegd voor telecommunicatie de nadere regels inzake de aangifte van een niet-openbaar telecommunicatienetwerk bepaalt "op advies" van onder meer het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.
Paragraaf 3 van hetzelfde artikel bepaalt dat de minister "op voorstel van het Instituut" de nadere regels bepaalt voor de overdracht van zulk een netwerk.
In het aan de afdeling wetgeving voorgelegde dossier wordt niet het bewijs geleverd dat die vormvereisten nagekomen zijn.
Het onderhavige advies wordt gegeven onder het voorbehoud dat daaraan voldaan wordt.
Bijzondere opmerkingen Aanhef Eerste lid De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft er reeds op gewezen (1) dat het niet gebruikelijk is om bij het vermelden van wijzigingsteksten het opschrift ervan te citeren.De woorden "tot wijziging van de wet van 19 maart 1997 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven teneinde het reglementaire kader aan te passen aan de verplichtingen die inzake vrije mededinging en harmonisatie op de telecommarkt, voortvloeien uit de van kracht zijnde beslissingen van de Europese Unie" dienen dan ook te vervallen.
Voorts schrijve men "vervangen bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1999" in plaats van Goals gewijzigd door de wet van 19 december 1997 ».
Tweede lid Het juiste opschrift van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 betreffende de voorwaarden voor de aanleg en de exploitatie van niet-openbare telecommunicatienetwerken dient te worden geciteerd.
Dezelfde opmerking geldt in verband met de plaats in het diapositief waar dat koninklijk besluit voor de eerste maal vermeld wordt.
Verder dient te worden verwezen naar artikel 2 van dat koninklijk besluit.
Vijfde lid De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft er reeds op gewezen (2) dat in de Franse tekst « Conseil d'Etat" in plaats van "Conseil d'état" dient te worden geschreven. Dispositief Artikel 1 Behoudens de woorden "op straffe van nietigheid" wordt in die bepaling artikel 92, § 1, eerste lid, van de wet gewoon geparafraseerd.
De bedoelde nietigheid vormt geen nadere regel voor de aangifte, maar is wel een sanctie voor het niet-naleven door de aangever van de wettelijke termijn van vier weken tussen zijn aangifte en het ogenblik waarop hij met de exploitatie van zijn netwerk begint.
De wet zelf moet in zulk een sanctie voorzien.
Artikel 1 dient dan ook te vervallen en de overige artikelen van het ontwerp behoren dienovereenkomstig te worden vernummerd.
Artikelen 2 en 4 In die artikelen is bepaald, enerzijds dat de aangifte gedaan wordt door een persoon gevestigd "in één van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap of in één van de Lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie, of (door) ondertekenaars van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, behoudens... » (artikel 2) en anderzijds, dat de aangever een exploitatieadres in België moet hebben (artikel 4).
Zulke voorschriften vormen geen nadere regels voor de aangifte, maar zijn voorwaarden voor de exploitatie van een niet-openbaar telecommunicatienetwerk.
Zonder dat hoeft te worden onderzocht of die bepalingen conform het Europese recht zijn, kan men ermee volstaan te constateren dat ze de machtiging overschrijden die bij artikel 92 van de voormelde wet van 21 maart 1991 verleend is aan de minister bevoegd voor telecommunicatie.
Dezelfde opmerking geldt mutatis mutandis voor artikel 8, eerste lid, 3°.
Overigens houdt de laatste zin van artikel 4, 3°, een dubbelzinnigheid in. Hij kan immers de indruk wekken dat de aangever die frequenties toegewezen wenst te krijgen, zich ertoe kan bepalen daarvan gewoon melding te maken in de aangifte zoals bedoeld in het onderhavige ontwerp.
Overeenkomstig artikel 92, § 2, van de voormelde wet van 21 maart 1991 houdt de aangifte bedoeld in het onderhavige ontwerp evenwel geen vrijstelling in van het verkrijgen van de nodige vergunningen inzake radiocommunicatie wanneer de aanleg en exploitatie van een netwerk het gebruik van frequenties meebrengen.
In zulke gevallen blijft de aangever dus onderworpen aan de grondvoorwaarden en de vormvereisten die voorgeschreven zijn bij het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen en bij het ministerieel besluit van 19 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen.
Ten slotte is paragraaf 3, die bepaalt dat een onvolledige of onduidelijke aangifte als onbestaande beschouwd wordt, in tegenspraak met paragraaf 2, waar bepaald is dat ingeval die aangifte onvolledig of onduidelijk is, het Instituut de aangever hiervan in kennis stelt.
Het is verkieslijk te bepalen dat de termijn van vier weken waarin artikel 92, § 1, van de wet voorziet, pas ingaat wanneer de aangifte volledig is (3).
Doordat de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om de aangifte als volledig te kunnen beschouwen, weinig omschreven zijn, rijst meer algemeen de vraag of er met het oog op de rechtszekerheid niet automatisch dient te worden voorzien in een ontvangstbericht van het Instituut, waarin aangegeven wordt dat de aangifte al dan niet voldoet aan de voorwaarden.
Artikel 3 In de eerste zin van het eerste lid dient in de Franse tekst "dénommé ci-après" te worden geschreven in plaats van "nommé ci-après".
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 7, eerste lid.
De tweede zin van het eerste lid zou beter als volgt gesteld worden : « De aangifte wordt door de aangever ondertekend en gedagtekend. », terwijl het tweede lid zou moeten wegvallen.
Het heeft immers geen zin de bepalingen van het burgerlijk en handelsrecht betreffende de vertegenwoordiging van natuurlijke en rechtspersonen te parafraseren.
Over het tweede, het derde en het vierde lid van artikel 8 dient een soortgelijke opmerking te worden gemaakt.
Artikel 4 In onderdeel 3 van paragraaf 1 dienen de woorden "zoals gewijzigd door de wet van 19 december 1997" te vervallen, omdat hierdoor artikel 107, § 3, waarnaar verwezen wordt, vastgelegd wordt in de lezing zoals ze door die wet gewijzigd is.
Artikel 6 De afdeling wetgeving heeft het volgende opgemerkt in verband met een gelijksoortige bepaling in het ontwerp van ministerieel besluit "tot vaststelling van de nadere regels inzake de aangifte van telecommunicatiedienst" (4) : « De tweede zin van deze bepaling dient te vervallen.
Zoals de Raad van State reeds heeft opgemerkt in zijn voormelde advies L. 25.039/9 (5), luidt artikel 32 van de Grondwet aldus : « Ieder heeft het recht elk bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift van te krijgen, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door de wet, het decreet of de regel bedoeld in artikel 134. » .
Het staat dan ook niet aan de minister een aangelegenheid te regelen die overeenkomstig de Grondwet alleen door de wetgever mag worden geregeld.
Die aangelegenheid is trouwens reeds geregeld in artikel 120 van de voormelde wet van 21 maart 1991.
Bijgevolg zal het onderzochte artikel alleen nog de eerste zin van de huidige tekst bevatten. ».
Dezelfde opmerking geldt voor de tweede zin van het onderzochte artikel.
Artikel 7 Deze bepaling, waarin artikel 92, § 3, van de voormelde wet van 21 maart 1991 geparafraseerd wordt, is overbodig en dient te vervallen.
Artikel 8 In de Franse lezing van onderdeel 2° van het eerste lid schrijve men "accord" in plaats van "approbation ».
Artikel 9 Het is beter dit artikel te laten vervallen en in artikel 8 een bepaling op te nemen die gesteld is naar het model van paragraaf 2 van artikel 4 van het ontwerp.
Artikel 10 Door te bepalen dat "alle rechten en plichten met betrekking tot het netwerk" pas aan de overdragen toegekend worden wanneer de aangifte "rechtsgeldig" geschied is, wordt geëist dat de aangifte voor de overdracht gedaan wordt, waarbij die overdracht pas effectief is nadat die formaliteit vervuld is.
Die bepaling is strijdig met het voormelde artikel 92, § 3, dat bepaalt dat de overdracht achteraf kan worden aangegeven, voor zover de aangifte uiterlijk zeven vrije dagen na de overdracht geschiedt.
Artikel 11 De Raad van State ziet niet in om welke objectieve reden van de gebruikelijke regel voor de inwerkingtreding van verordeningsteksten zou moeten worden afgeweken.
Voorts schrijve men in de Franse lezing van dit artikel "Moniteur belge" zonder hoofdletter in "belge".
Slotopmerkingen 1. Hoofdstukken worden met hoofdtelwoorden in Romeinse cijfers genummerd, behalve het eerste hoofdstuk, dat in de Franse tekst voluit geschreven wordt.Men schrijve dus "Chapitre premier" in plaats van "Chapitre Ier".
Voorts dienen de woorden "van niet-openbare netwerken" in de opschriften van de hoofdstukken I en II te vervallen, omdat ze overbodig zijn ten opzichte van het algemene opschrift van het ontwerp, dat alleen op deze categorie van netwerken betrekking heeft. 2. Een artikel mag alleen in paragrafen onderverdeeld worden als minstens een van die paragrafen uit meer dan één lid bestaat.3. Om de eenheid van de zin die een opsomming bevat niet te verbreken en om praktische redenen die verband houden met vlotheid bij het verwijzen, vermijde men in die opsomming tussenzinnen op te nemen.Die werkwijze leidt tot problemen bij het verwijzen wanneer in de tekst gedeeltelijke wijzigingen dienen te worden aangebracht (zie artikel 4, § 1, 3, van het ontwerp). 4. Wanneer in een bepaling een gedeelte van een artikel wordt geciteerd, dient dat te geschieden door zowel op het nummer van het artikel als op de onderverdeling van het artikel die geciteerd wordt een komma te laten volgen.Zo bijvoorbeeld dient in artikel 4, § 1, 3, van het ontwerp "artikel 107, § 3, van de wet" te worden geschreven, in plaats van "artikel 107, § 3 van de wet ». 5. Het eerste lid van artikel 8 dient te worden onderverdeeld in "1°", "2°", enz.in plaats van in "1.", "2.", enz.
Achter het laatste punt van een opsomming dient een punt, en geen puntkomma te worden geplaatst. 6. Wanneer in het ontwerp verwezen wordt naar een artikel van datzelfde ontwerp, mogen de woorden ervan dit besluit" niet achter het nummer van dat artikel worden geplaatst. 7. Gebodsbepalingen dienen te worden verwoord in de tegenwoordige tijd van de aantonende wijs, en de formulering "moet... » dient te worden vermeden. 8. De Nederlandse tekst van het ontwerp is voor verbetering vatbaar. Onder voorbehoud van de vorenstaande opmerkingen vervange men bij voorbeeld de uitdrukkingen "ten laatste" (artikelen 1 en 7), "titel" (artikel 3 e.v.) en "uitbating" (artikel 4) respectievelijk door de woorden "uiterlijk", "hoedanigheid" en "exploitatie". In artikel 4, § 1, 6°, schrijve men "... in artikel 4 van het koninklijk besluit van... » . In artikel 7 schrijve men "geschiedt" in plaats van "gebeurt"; deze opmerking geldt voor het gehele ontwerp.
De kamer was samengesteld uit : de heren :: R. Andersen, kamervoorzitter;
C. Wettinck, P. Lienardy, staatsraden;
P. Gothot, J. van Compernolle, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. M. Proost, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer C. Amelynck, referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse teks werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.
De griffier, M. Proost.
De voorzitter, R. Andersen. _______ Nota's (1) Advies L.28.071/4, gegeven op 9 december 1998 over een ontwerp van ministerieel besluit "tot vaststelling van de nadere regels inzake de aangifte van telecommunicatiediensten". (2) Het voormelde advies L.28.071/4. (3) Zie artikel 5, lid 2, in fine, van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, voor zover dit daar verwoord is als "vanaf de registratie van alle informatie die... wordt verlangd". (4) Het voormelde advies L.28.071/4, blz. 12. (5) Bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 januari 1997, blz. 500.
3 AUGUSTUS 1999. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake de aangifte en de overdracht van niet-openbare telecommunicatienetwerken De Minister van Telecommunicatie, Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op artikel 92 vervangen bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 juli 1998 betreffende de voorwaarden voor de aanleg en de exploitatie van niet-openbare telecommunicatienetwerken, inzonderheid op artikel 2;
Op voorstel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie en na advies van het Raadgevend Comité;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 november 1997;
Gelet op het advies van de Raad van State, Besluit : HOOFDSTUK I. - Nadere regels betreffende de aangifte
Artikel 1.De aangifte wordt gedaan door een natuurlijke of rechtspersoon.
Art. 2.De aangifte wordt gedaan bij een ter post aangetekende brief aan het Belgisch instituut voor postdiensten en telecommunicatie, hierna te noemen "het Instituut". De aangifte wordt door de aangever ondertekend en gedagtekend.
Art. 3.§ 1. Om als volledig te worden beschouwd, moet de aangifte de volgende informatie bevatten : 1° de naam en het volledige adres van de aangever;2° een functionele en geografische beschrijving van de geplande exploitatie;3° de relevante technische informatie over de gebruikte verbindingen en apparatuur.In het bijzonder toont de aangever aan dat hij zijn activiteiten zal ontplooien overeenkomstig de essentiële eisen bepaald in artikel 68, 29° van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. Indien de aangever het voornemen heeft om de nodige vergunningen voor frequenties aan te vragen, maakt hij daarvan eveneens melding in zijn aangifte; 4° de wijze van transmissie met vermelding van de eventueel gebruikte normen;5° de bijzonderheden betreffende de manier van interconnectie met telecommunicatieinrichtingen andere dan die waarover de aangever beschikt;6° het bewijs van betaling van de dossierkosten vermeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 betreffende de voorwaarden voor de aanleg en exploitatie van niet-openbare telecommunicatienetwerken. Het Instituut bezorgt de aangever een ontvangstbericht waarin aangegeven wordt of de aangifte al dan niet voldoet aan de reglementaire voorwaarden. § 2. Een aangifte die onvolledig of onduidelijk is, wordt beschouwd als onbestaande. § 3. De termijn van vier weken waarin artikel 92, § 1, van de wet voorziet, gaat in wanneer de aangifte duidelijk en volledig is.
Art. 4.Iedere wijziging aan het netwerk dat een wijziging van de aangifte met zich meebrengt, moet onmiddellijk aan het Instituut gemeld worden.
Art. 5.De informatie bedoeld in de artikelen 3 en 4 wordt gratis en definitief ter beschikking gesteld van het Instituut. HOOFDSTUK II. - Nadere regels betreffende de overdracht
Art. 6.De aangifte van de overdracht geschiedt door diegene aan wie het netwerk overgedragen wordt en is pas volledig wanneer zij de volgende inlichtingen bevat : 1° de naam en het adres van de persoon aan wie het netwerk wordt overgedragen;2° een document houdende de instemming van de overdrager;3° in voorkomend geval de statuten van de kleine onderneming waaraan de overdracht gebeurt alsook de naam van de natuurlijke persoon die de onderneming rechtsgeldig kan vertegenwoordigen. De aangifte van de overdracht wordt gedagtekend en ondertekend door de aangever.
Art. 7.Het Instituut bezorgt de aangever een ontvangstbericht waarin aangegeven wordt of de aangifte al dan niet voldoet aan de reglementaire voorwaarden.
Brussel, 3 augustus 1999.
R. DAEMS